Genesis, Hoofdstuk 3, Statenvertaling
22 Toen zeide de HEERE God: Ziet, de mensch is geworden als onzer één, kennende het goed en het kwaad.
Nu dan, dat hij zijn hand niet uitsteke, en neme ook van den boom des levens, en ete, en leve in eeuwigheid.
23 Zoo verzond hem de HEERE God uit den hof van Eden, om den aardbodem te bebouwen waar hij uit genomen was.
24 En Hij dreef den mensch uit, en stelde cherubim tegen het oosten des hofs Eden en een vlammig lemmer eens zwaards, dat zich omkeerde, om te bewaren den weg van den boom des levens.
Hij zat voor een tweeëneenhalve meter grote boog van doorzichtig fluïdokrimp en zijn blik gleed eindeloos ver langs een panorama dat niet bepaald interessant was. Nog geen tien jaar geleden waren die sterren achter hem een verzameling doffe rode stippen geweest. En als hij naar de sterren voor zijn frontscherm keek, dan waren dat helse blauwe schitteringen, die zóveel licht gaven dat je erbij kon lezen. Links en rechts van zijn schip waren de grootste sterren zichtbaar afgevlakt. Maar nu waren er alleen maar sterren, witte puntjes, hier en daar een in een hemel die voor het grootste deel zwart was. De hemel was hier dunbezaaid met zonnen. En de vlammende pracht waar hij vandaan kwam, ging schuil achter wolken interstellair stof. Het licht midden in zijn gezichtsveld was geen ster. Het was zo groot als een zon, in het midden donker, en zo fel dat het gaten zou hebben gebrand in het netvlies van een mens. Het was het licht van een Bussard stuwschep dat daar fel brandde, niet meer dan twaalf kilometer van de cabine vandaan. Om de paar jaar keek Phssthpok een poosje naar de aandrijving, omdat hij er zeker van wilde zijn dat de verbranding gelijkmatig plaatsvond. Lang geleden had hij een langzame, periodieke fluctuatie opgemerkt en gecorrigeerd, zodat zijn schip niet een minuscule nova werd. Maar het blauw-witte licht was al die weken dat hij ernaar had gekeken constant gebleven.
Het grootste deel van een lang, traag leven was het heelal langs Phssthpoks schermen getrokken. Toch herinnerde hij zich maar weinig van die reis. De tijd die hij wachtend had doorgebracht, was zo arm geweest aan gebeurtenissen dat zijn geheugen er bijna niets uit had vastgehouden. Zo gaat het altijd als een Pak in het Beschermheer-stadium verkeert: zijn vredige herinneringen zijn herinneringen uit het verleden, toen hij een Groeier was, en later Voortplanter, toen de wereld nieuw was en kleurig en hij geen verantwoordelijkheden hoefde te dragen. Alleen gevaar voor zichzelf of voor zijn kinderen kan een Beschermheer veranderen van een traag, dromerig wezen in een furieuze vechtersbaas, met een woestheid die die van andere wezens verre overtreft.
Phssthpok zat te dromen in zijn crisisbank.
Onder zijn linkerhand bevonden zich de bedieningsorganen van de cabine. Als hij honger kreeg, en dat gebeurde eens per tien uur, stak hij een knobbelige hand, die nog het meeste weghad van een tiental aan elkaar geregen walnoten, in een opening rechts van hem en haalde er een kromme, gele, vlezige wortel uit ter grootte van een grote aardappel. Weken waren voorbijgegaan en al die tijd had Phssthpok in zijn crisisbank gelegen. Al die tijd had hij niets bewogen, alleen zijn handen en zijn kaken. Zijn ogen hadden zich helemaal niet bewogen.
Daarvoor was er een periode geweest van furieuze activiteit aan de oefenmachines. Een Beschermheer had de plicht om in vorm te blijven. Ook als er niemand was wiens Beschermheer hij kon zijn.
De vlam van de stuwschep brandde gestaag, of in ieder geval gestaag genoeg. De knobbelige vingers van de Beschermheer gleden over de knoppen en het heelal tolde om hem heen. Hij zag het andere heldere lichtpunt over het scherm glijden. Toen het zich precies in het volle midden bevond, zette hij de apparatuur weer vast.
Zijn doelwit was al helderder dan de sterren eromheen, maar nog steeds te vaag om meer dan een ster te zijn. Maar het was helderder dan Phssthpok had verwacht en hij wist dat hij de tijd door zijn vingers had laten glijden. Te veel dromen! Geen wonder ook. Hij had het grootste gedeelte van de twaalfhonderd jaar dat zijn reis had geduurd doorgebracht in die bank, roerloos, om zo weinig mogelijk voedsel te gebruiken. Als er geen relativiteit was geweest, zou de reis dertig keer zo lang hebben geduurd.
Hij zag eruit als het ergste geval van jicht uit de geschiedenis en hij had wekenlang zonder zich te bewegen in zijn bank gelegen, maar toch kwam de knoestige Beschermheer van het ene ogenblik op het andere in actie. De vlam van zijn aandrijving werd vager, groter, begon toen af te koelen. Een Bussard stuwschep afzetten is bijna even lastig en gevaarlijk als hem aanzetten. De interstellaire waterstof komt bij de snelheid die een stuwschep haalt opzetten als gammastraling. Ook al gebruikte hij het niet meer als brandstof, hij zou het met magnetische velden moeten laten afbuigen van zijn schip.
Hij had nu het waarschijnlijkste gedeelte van de ruimte bereikt. Voor hem hing de waarschijnlijkste ster. Nog even, dan zou zijn tocht met succes zijn bekroond. Hij was een aantal wezens te hulp gekomen, maar als ze al bestonden (als ze niet in de loop van de vele, vele jaren waren uitgestorven, als ze zich op een planeet van deze ster bevonden en niet in een minder waarschijnlijk zonnestelsel), dan zouden ze hem niet verwachten. Hun geest was bijna die van een dier. Ze kenden misschien vuur en misschien ook niet, maar ze zouden in ieder geval niet beschikken over telescopen. Toch wachtten ze op hem… in zekere zin. Als ze er waren, als ze er waren, dan wachtten ze al tweeëneenhalf miljoen jaar.
Hij zou ze niet teleurstellen.
Hij mocht ze niet teleurstellen.
Een Beschermheer zonder nakomelingen is een wezen zonder doel in zijn leven. Zo’n afwijking moet een levensdoel vinden, en snel ook, of sterven. Meestal sterft hij. In zijn geest of ergens in een klier roert zich een reflex, en hij voelt geen honger meer. Soms blijkt zo’n wezen het hele ras van de Paks te kunnen zien als zijn nakomelingschap, maar dan moet hij een manier vinden om dat ras te dienen. Phssthpok was een van die paar gelukkigen. Het zou afschuwelijk zijn als hij faalde.
Nick Sohl was op weg naar huis…
De stilte van de ruimte hing om hem heen, want zijn oren hadden geleerd het gezoem van de aandrijving te negeren. Een harde krulletjesbaard van twee weken bedekte zijn kaak en het anders gladgeschoren stuk schedel links en rechts van de wollige haarkam die alle bewoners van de Gordel droegen. Als hij zich erop concentreerde, kon hij zichzelf ruiken. Hij was gaan mijnwerken in de ringen van Saturnus, met zijn eenmansschip om zich heen en een schop in zijn hand (want de magneten die werden gebruikt om monopolen uit asteroïdaal ijzer te halen hadden veel weg van een schop). Hij was graag langer weggebleven, maar streelde zich met de gedachte dat de beschaving van de Gordel het zonder hem maar net drie weken uit zou houden.
Een eeuw geleden waren monopolen puur theorie geweest, en nog een theorie die in tegenspraak was met de bestaande ook. De theorie van de magnetische krachten zei dat een magnetische noordpool niet los van een magnetische zuidpool kon bestaan, en vice versa. Quantumtheorieën impliceerden dat ze onafhankelijk van elkaar zouden kunnen bestaan.
De eerste permanente nederzettingen waren al in volle ontwikkeling tussen de grootste asteroïden van de Gordel toen een onderzoeksteam monopolen vond, verspreid in de nikkel-ijzerkern van een asteroïde. En vandaag de dag waren monopolen geen theorie meer, maar een bloeiende industrie van de Gordel. Een door monopolen gegenereerd magnetisch veld resulteert in een omgekeerd lineaire verhouding in plaats van in een omgekeerd kwadrataire. In de praktijk betekent dat dat een op monopolen gebaseerde motor of instrument een veel groter bereik heeft. Monopolen waren waardevol op plaatsen waar gewicht belangrijk was, en in de Gordel telde gewicht altijd mee. Maar het winnen van monopolen was nog steeds het werk van één man.
Nick had niet veel geluk gehad. De ringen van Saturnus waren toch al niet zo’n best gebied om naar monopolen op zoek te gaan: te veel ijs, te weinig metaal. In het elektromagnetische veld om zijn vrachtkist zaten niet meer dan twee schoppen monopolen. Het was geen grote buit als je bedacht dat er een paar weken keihard werken in waren gaan zitten… maar op Ceres was dat beetje toch nog behoorlijk wat waard.
Hij had er ook vrede mee gehad als hij niets had gevonden. Mijnwerken was een excuus voor de Eerste Voorzitter van de Politieke Afdeling van de Gordel om te ontsnappen aan zijn benauwde kantoor, diep in de rots van Ceres, aan het voortdurende geruzie tussen de Verenigde Naties en de Gordel, aan zijn vrouw en kinderen, vrienden en bekenden, vijanden en onbekenden. En het volgend jaar, nadat hij eerst koortsachtig zijn achterstand had ingehaald en de tien maanden daarna het politieke leven van het zonnestelsel had gemanipuleerd, zou hij weer hier tussen de asteroïden hangen.
Nick was net snelheid aan het meerderen voor de tocht naar Ceres, met Saturnus als een vlammende knikker achter zich, toen hij zijn mijn-magneet langzaam van zijn lading weg zag draaien. Ergens links van hem was een nieuwe, krachtige bron monopolen. Een glimlach spleet zijn gezicht open als een bliksemschicht een zwarte hemel. Beter laat dan nooit! Jammer dat hij niets had gemerkt toen hij op de heenweg deze plek passeerde, maar hij kon het verkopen als hij het eenmaal had gelokaliseerd… en dat zou nog wel wat voeten in de aarde hebben. De naald aarzelde tussen twee bronnen en een daarvan was zijn vrachtkist.
Hij besteedde er twintig minuten aan om een komlaser op Ceres te richten. ‘Nick Sohl hier, ik herhaal Nicholas Brewster Sohl. Ik wil een claim vastleggen op een monopool-bron die zich bevindt in de richting van — de richting van’ — hij probeerde te raden in hoeverre de naald werd beïnvloed door zijn lading — ‘van Sagittarius. Ik wil mijn vondst te koop aanbieden aan de regering van de Gordel. Nadere details volgen nog, over een half uur.’ Toen zette hij zijn fusiemotor af, hees zich moeizaam in zijn ruimtepak-met-rugpak en gleed met telescoop en mijn-magneet gewapend het schip uit.
De sterren zijn verre van eeuwig, maar wat de mens betreft zijn ze het wel. Nick zweefde tussen de eeuwige sterren, roerloos, al viel hij met een snelheid van tienduizenden kilometers per uur naar de minuscule zon. Hierom ging hij uit mijnwerken. Het heelal schitterde als diamanten op zwart fluweel, een onvergetelijke achtergrond voor de gouden bol van Saturnus. De Melkweg lag als een met juwelen bezette armband om het hele universum heen. Nick hield van de Gordel, van de uitgeholde rotsen, van de oppervlaktekoepels, van de ronddraaiende binnenstebuiten-bolwerel-den, maar hij hield nog het meest van al van de ruimte zelf. Anderhalve kilometer van het schip peilde hij met ‘scoop en mijn-magneet waar de monopool-bron zich bevond. Toen ging hij terug naar het schip om zijn bevindingen door te geven aan Ceres. Een paar uur later zou hij nog een keer kunnen peilen, en dan kon hij de plaats precies vaststellen aan de hand van een gewone driehoeksmeting.
Toen hij weer bij het schip was, was de communicator verlicht. Het magere, eerlijke gezicht van Martin Shaeffer, de Derde Voorzitter, praatte tegen een lege acceleratiebank.
‘Meteen contact opnemen, Nick. Niet eerst je tweede peiling doen. Dit is een urgente kwestie voor de Gordel. Herhaling. Martin Shaeffer roept Nick Sohl op aan boord van het eenmansschip Kolibrie —’
Nick zette zijn laser opnieuw op scherp. ‘Lit, ik voel me zeer gevleid. Een gewone ambtenaar was ook goed genoeg geweest, mijn povere claim hoeft niet door de Derde Voorzitter te worden genoteerd. Herhaling.’ Hij zette de communicator op herhalen en begon toen zijn gereedschap op te bergen. Ceres was lichtminuten van hem vandaan.
Hij probeerde er niet naar te raden welk noodgeval zijn persoonlijke aandacht zou behoeven. Maar hij maakte zich wel zorgen. Even later kwam het antwoord binnen. De uitdrukking op het gezicht van Lit Shaeffer was eigenaardig, maar hij klonk luchthartig. ‘Nick, je bent te bescheiden over je povere claim. Jammer dat we ’m niet toe kunnen kennen. Honderdvier mijnwerkers hebben je monopolen-bron al doorgegeven.’
Nicks mond viel open. Honderdvier? Maar hij zat in het buitenste deel van het stelsel en de meeste mijnwerkers hielden zich het liefst bij hun eigen mijn. Hoeveel lui hadden het ding niet gemeld?
‘Ze zitten overal in het stelsel,’ zei Lit. ‘Het is een verdomd grote bron. We hebben hem zelfs al gelokaliseerd aan de hand van parallaxberekeningen. Eén bron, veertig AE (Astronomische Eenheid) van de zon vandaan, dus iets verder dan Pluto, en achttien graden van het vlak van het zonnestelsel. Mitchikov zegt dat er in die bron een massa zuidpool-monopolen moet zitten die even groot is als we de afgelopen eeuw hebben binnengehaald.’
Buitenstaander! dacht Nick. En: Jammer dat ze mijn claim niet toewijzen.
‘Mitchikov zegt dat een zo grote bron genoeg vermogen kan leveren voor een heel grote Bussard stuwschep… een bemande stuwrobot.’ Nick knikte toen hij dat hoorde. Stuwrobots waren robotverkenners die naar sterren in de buurt van het zonnestelsel werden gestuurd, en op dit gebied — een van de weinige — werkten de Verenigde Naties en de Gordel werkelijk samen. ‘We hebben de bron al een half uur gevolgd. Hij komt in vrije val het zonnestelsel in met een snelheid die rond de vijfenzestighonderd kilometer per seconde ligt. Dat ligt ruim boven de voor interstellair verkeer noodzakelijke snelheid. We zijn er hier allemaal van overtuigd dat het een Buitenstaander is.
Heb je commentaar? Herhaling —’
Nick zette de communicator af en bleef een ogenblik lang stil zitten om aan het idee te wennen. Een Buitenstaander!
Buitenstaander was een dagelijks door de bewoners van de Gordel gebruikt synoniem voor Buitenaards Wezen. De Buitenstaander zou het eerste intelligente buitenaardse wezen zijn dat met het menselijke ras in contact kwam. Het (enkelvoud) zou contact opnemen met de Gordel in plaats van met de Aarde, niet alleen omdat het grootste gedeelte van het zonnestelsel aan de Gordel toebehoorde, maar omdat de mensen die de ruimte hadden gekoloniseerd duidelijk intelligenter waren.
En de noodtoestand had toegeslagen terwijl Nick Sohl op vakantie was. Gecensureerd verdomme! Hij zou met een komlaser moeten werken.
‘Nick Sohl roept Martin Shaeffer, Ceres Basis op. Ja, ik heb commentaar. Eén: het lijkt erop dat jullie het bij het rechte eind hebben. Twee: houd op met het nieuws naar alle kanten te toeteren. Een vlaklanderschip zou de rand van een komlaserstraal kunnen oppikken. We zullen ze vroeg of laat moeten inlichten, dat wel, maar nu nog niet. Drie: ik ben over vijf dagen thuis. Doe je uiterste best om wat meer te weten te komen. We hoeven de eerste tijd geen vérstrekkende beslissingen te nemen.’ Dat was pas nodig als de Buitenstaander het zonnestelsel binnenvloog of zelf berichten de ruimte in probeerde te sturen. ‘Vier —’ Zie erachter te komen of de schoft snelheid mindert! Zie erachter te komen waar hij uiteindelijk gaat stoppen! Maar dat kon hij allemaal niet zeggen. Te gedetailleerd voor een komlaser. Shaeffer zou heus wel weten wat hij moest doen. ‘Er is geen vier. Over en sluiten.’
Het zonnestelsel is groot en naar buiten toe dun. In het belangrijkste deel van de Gordel, van net binnen de baan van Mars tot net buiten de baan van Jupiter, kan een vastberaden man honderd stukken rots per maand bekijken. Meer naar buiten besteedt hij waarschijnlijk een paar weken aan op en neer vliegen naar iets waarvan hij hoopt dat niemand anders het ooit heeft gezien.
Het hoofdgedeelte van de Gordel is niet onaantrekkelijk voor mijnwerkers, hoewel de meeste grote rotsen nu in handen van particulieren zijn. De meeste mijnwerkers blijven het liefst hier. In de Gordel, weten ze, kunnen ze de beschaving en de bijprodukten daarvan bereiken: opgeslagen lucht, water, waterstof voor hun motoren, vrouwen en andere mensen, een nieuwe luchtregenerator, autodocs en therapeutische psychomimetische middelen.
Brennan had geen drugs nodig om bij zijn verstand te blijven en zonder gezelschap redde hij het ook best. Hij gaf de voorkeur aan het buitenste gedeelte van het zonnestelsel. Op het ogenblik bevond hij zich zestig graden achter Uranus, de ijsreus, op het punt waar dank zij een stabiel evenwicht tussen de verschillende krachten zich stof verzamelt en ook grotere voorwerpen. Er was heel wat stof hier, zo ver van Sol af, en een stel rotsen die de moeite van het bekijken waard waren.
Als hij niets had gevonden dat de moeite waard was, dan zou Brennan verder zijn gegaan, eerst naar de manen en daarna op het corresponderende punt vóór Uranus. Dan naar huis voor een kort verblijf bij Charlotte, en dan, omdat hij niet bar veel geld meer zou hebben, een dienstverband-in-loondienst op Mercurius, waar hij behoorlijk de pest over in zou hebben.
Als hij iets waardevols had gevonden dan zou hij maandenlang op dezelfde plek zijn blijven hangen.
In de rotsen zat nergens genoeg radioactiviteit. Niet interessant. Maar iets in de buurt schitterde met de metalen glans van een door mensen gemaakt voorwerp. Brennan ging erop af, in de verwachting een weggegooide brandstoftank van een collegamijnwerker te vinden, maar hij nam toch maar een kijkje. Brennan was een onverbeterlijke optimist.
Het voorwerp was de lege huls van een vaste-brandstof raketmotor. Aan de letters erop te zien een stuk van de Mariner XX. De Mariner XX, de verkenner die lang, lang geleden langs Pluto was gevlogen. Tijden geleden moest de oude lege huls zijn teruggedreven naar de verre zon, hier zijn terechtgekomen en zijn blijven hangen tussen het stof. De romp was bezaaid met stof-gaatjes en draaide nog steeds dank zij de stabiliseer-impuls die er drie generaties geleden aan was gegeven.
Als verzamelobject was het ding van bijna onschatbare waarde. Brennan nam er een paar fototapes van, in situ, voor hij naar voren gleed en zich vastkoppelde aan de vlakke neus, waarna hij met de straalmotor van zijn rugpak de draaiing stopte. Hij maakte het ding vast aan de fusiebuis van zijn schip, onder het leef-gedeelte. De gyro’s konden het geheel wel in evenwicht houden. Op een heel andere manier vormde de huls toch een probleem. Hij stond ernaast, op de slanke metalen fusiebuis. De antieke motor was half zo groot als zijn eigen schip, maar heel licht, niet veel meer dan een metalen huid. Als Brennan radioactief erts had gevonden, dan zou zijn schip zijn voorzien van vrachtnetten, onder de brandstofring, en in die netten zou zijn eigen gewicht aan vracht hebben gezeten. Hij zou met een halve gee naar de Gordel zijn teruggegaan. Maar nu hij het oude stuk Mariner had gevonden, kon hij accelereren met één gee, de gebruikelijke procedure voor een leeg eenmansschip.
Die halve gee extra zou misschien net genoeg zijn.
Als hij de tank via de Gordel verkocht, dan pikte de Gordel dertig procent aan inkomstenbelasting en commissie in. Maar als hij het op de Maan verkocht, dan zou het Museum van de Ruimtevaart der Aarde geen cent belasting heffen.
Brennan had een heel goed uitvalspunt. Smokkelen zou van hieruit gemakkelijk moeten gaan. Zo ver van de zon vandaan waren er geen jakkeraars meer. Het grootste deel van de tocht zou zijn snelheid enorm hoog liggen. Ze konden hem pas proberen te grijpen als hij in de buurt van de Maan was. Hij had geen monopolen of radioactief spul bij zich, dus de magnetische en stralingsdetectors zouden dwars door hem heen kijken. Hij kon zijn route zo kiezen dat hij rotsen en andere schepen misliep.
Maar als ze hem wel te pakken kregen, zouden ze honderd procent inpikken. Alles.
Brennan glimlachte in zichzelf. Dat risico wilde hij wel lopen.
Phssthpoks mond ging een, twee, drie keer dicht. Een gele boomdeslevens knol viel in vier stukken uiteen, grove stukken, omdat de randen van Phssthpoks snavel niet scherp waren. Ze waren breed en bot en oneffen, zoals een grote kies. Phssthpok slikte vier keer.
Hij had van de hele eethandeling nauwelijks iets gemerkt. Het was of zijn hand, mond en maag op ‘automatisch’ stonden, terwijl Phssthpok naar het scoopscherm keek.
Op het scherm, met een 104 vergroting, waren drie minuscule paarse puntjes te zien.
Aan de rand van het scoopscherm kon Phssthpok alleen de heldergele ster zien die hij G0 Doelwit I had genoemd. Hij was op zoek gegaan naar planeten. Eén had hij er gevonden, een prachtige wereld, van de goede grootte en temperatuur, met een transparante, water-rijke atmosfeer en een naar verhouding grote maan. Maar hij had ook een menigte paarse puntjes gevonden, zó klein dat hij eerst had gedacht dat het lichtvlekjes op zijn netvlies waren.
Ze bestonden werkelijk en ze bewogen. Sommige puntjes gingen niet sneller dan een planetair voorwerp, andere hadden een snelheid die honderden malen zo groot was als de ontsnappingssnelheid voor het hele zonnestelsel. Ze gloeiden met een intens hete kleur, de tint van een neutronster, als hij aan zijn vierde levensweek bezig is en nog steeds een temperatuur van miljoenen graden heeft.
Het was wel duidelijk dat het ruimtevoertuigen waren. Als niet-bestuurde objecten deze snelheid hadden gehad dan waren ze binnen een paar maanden in de interstellaire ruimte verdwenen. Ze maakten waarschijnlijk gebruik van fusieaandrijvingen. Als dat zo was, dan viel uit hun kleur af te leiden dat ze een hetere en efficiëntere verbranding hadden dan de motor van Phssthpok. Ze schenen het grootste deel van de tijd in de ruimte door te brengen. Eerst had hij gehoopt dat ze een levensvorm waren die in de ruimte thuishoorde, misschien wel verwant aan de sterre-zaden uit de kern van de Melkweg. Maar toen hij wat dichter bij de gele ster kwam, had hij die gedachte los moeten laten. Alle vonken waren op weg naar een bestemming, naar de miljoenen kleinere stukken rots die elk hun eigen baan draaiden, of naar de manen en de planeten van het zonnestelsel zelf. Een plek waar veel vonken naar op weg waren was de wereld met de wateratmosfeer, de wereld die, dat hadden zijn instrumenten uitgewezen, bewoonbaar was voor Paks. De zwaartekracht en de atmosfeer van die planeet zouden bewoning door een levensvorm die de ruimte tot natuurlijk territorium had absoluut uitsluiten.
Die planeet, G0 Doelwit I-3, was de grootste bestemming, al deden de ruimtevoertuigen ook een groot aantal kleinere hemellichamen aan. Interessant. Als de piloten van die ruimteschepen afkomstig waren van G0 Doelwit I-3, dan zouden ze uiteraard aan minder zwaartekracht de voorkeur geven.
Maar de wezens naar wie hij op zoek was, beschikten niet over het verstand om dit soort voertuigen te maken. Waren ze verdrongen door een ander ras?
Dan hadden hij en zijn duizenden voorgangers hun lange leven gegeven voor niet meer dan een steriele wraakoefening.
Phssthpok voelde woede in zich opstijgen. Hij verdrong het gevoel. Dat hoefde het antwoord niet te zijn. G0 Doelwit I was niet het enige doelwit. De kans dat hij hier aan zou treffen wat hij zocht was maar achtentwintig procent. Hij kon hopen dat de wezens die hij te hulp was gekomen om een andere zon draaiden.
Maar hij zou eerst moeten nagaan hoe de zaak werkelijk lag.
Een Bussard stuwschep heeft een bepaalde minimumsnelheid. Beneden die snelheid werkt hij niet, en Phssthpok zat er niet ver meer boven. Hij was van plan geweest om door het zonnestelsel heen te glijden tot hij een onmiskenbare aanwijzing vond. Nu zou hij zijn reserve-brandstof aan moeten spreken.
Hij had al een blauwwitte vonk gevonden die met hoge snelheid op weg was naar het hart van het stelsel. Hij zou in staat moeten zijn zijn koers aan die van de vonk aan te passen.
Nick landde de Kolibrie, gaf haastig opdracht zijn vracht uit te laden en te verzegelen en verdween onder de grond. Zijn kantoor bevond zich zo’n drie kilometer onder het rotsachtige, met bellen bezaaide oppervlak van Ceres, diep begraven in de nikkelijzeren kern.
Hij hing zijn ruimtepak en zijn helm op in de vestibule. Op de voorkant van zijn pak zat een schilderij en hij tikte er even beminnelijk tegen voor hij naar binnen ging. Dat deed hij altijd.
De meeste bewoners van de Gordel versierden hun ruimtepakken. Waarom ook niet. De binnenkant van een pak was de enige plek die heel wat mijnwerkers hun ‘thuis’ konden noemen en het enige ding dat hij bezat dat hij in perfecte staat van onderhoud moest houden. Maar zelfs in de Gordel was Nick Sohls pak uniek.
Een meisje, geschilderd tegen een oranje achtergrond. Ze was niet groot. Haar hoofd kwam maar net tot Nicks nekring. Haar huid was van een zachtglanzend groen. Alleen haar mooie rug was voor op het pak te zien. Haar haar was een wild vlammenvuur, flakkerend oranje met wat geel en wit, dat over haar linkerschouder golfde en daar overging in roodzwarte rook. Ze was naakt. Haar armen waren om de schouders van het pak geslagen, zodat haar handen tot het luchtpak op zijn rug kwamen, haar benen had ze om de dijen van het pak gewikkeld, zodat haar hielen de achterkant van de flexibele metalen kniegewrichten raakten. Het was een heel mooi schilderij, zo mooi dat het bijna niet vulgair was. Jammer dat de sanitaire opening van het pak niet ergens anders zat.
Lit hing in een van de leunstoelen die Nick voor eventuele gasten had staan. Zijn lange benen lagen een heel eind over het kleed. Je zou hem eerder lang en dun dan groot kunnen noemen: hij had een te groot deel van zijn jeugd doorgebracht in vrije val. Nu paste hij niet meer in een standaard ruimtepak of de cabine van een ruimteschip, en waar hij ook zat, het leek altijd of hij je de zaken uit handen wilde nemen.
Nick liet zich in zijn eigen stoel vallen en deed een ogenblik zijn ogen dicht om te wennen aan de gedachte dat hij weer Eerste Voorzitter was. Met zijn ogen nog dicht zei hij: ‘Oké, Lit. Wat is er aan de hand?’
‘Heb ’t allemaal hier.’ Geritsel van papier. ‘Ja. De monopoolbron komt onder een hoek het zonnestelsel binnen, en als hij z’n koers niet wijzigt komt-ie zo ongeveer bij de zon uit. Een uur geleden was hij er nog vier miljard kilometer vandaan. Nadat we ’m in de gaten hadden gekregen, heeft-ie nog een week lang steeds dezelfde versnelling aangehouden, nul komma tweeënnegentig gee, voor het grootste deel zijstuwing en remstuwing om in een baan om de zon te komen. Nu is het voor het grootste deel remstuwing, en de versnelling is gezakt naar nul komma veertien gee. Dat betekent dat de baan van de Aarde zal worden gekruist.’
‘En waar is de Aarde dan?’
‘Dat hebben we nagegaan. Als hij op — dit punt weer nul komma tweeënnegentig aan gaat houden dan is zijn snelheid acht dagen na nu nul. En dan is hij precies waar ook de Aarde dan zal zijn.’ Lit keek grimmig. ‘Het is allemaal nogal natte-vinger werk. Het enige dat we werkelijk weten is dat hij op weg is naar het hart van het zonnestelsel.’
‘Maar de Aarde is het voor de hand liggende doel. Nauwelijks zoals het hoort. De Buitenstaander moet contact opnemen met ons, niet met hen. Wat heb je zo allemaal al gedaan?’
‘Voornamelijk observaties verricht. We hebben foto’s van iets dat eruitziet als de vlam van een aandrijving. Een fusievlam, iets minder heet dan wat wij hebben.’
‘Minder efficiënt dus… maar als hij een Bussard stuwschep heeft, krijgt hij z’n brandstof voor niets. Maar hij zal nu wel onder de minimumsnelheid zitten zeker?’
‘Inderdaad.’
‘Hij moet enorm groot zijn. Het zou een oorlogsschip kunnen zijn, Lit, met zo’n grote monopolenbron.’
‘Dat hoeft niet. Weet je hoe een stuwscheprobot werkt? Een magnetisch veld vangt interstellair waterstofplasma op, stuurt het weg van de cocon waarin de lading zit en perst het zó samen dat de waterstof fuseert. Alleen kunnen ze niet bemand zijn omdat er te veel waterstof doorheen komt in de vorm van straling. In een bemand schip moet je je plasmavelden veel en veel beter in de hand kunnen houden.’
‘Is het verschil zó groot?’
‘Mitchikov zegt van wel, als zijn vertrekpunt maar ver genoeg hier vandaan is. Hoe verder zijn vertrekpunt, hoe hoger zijn topsnelheid geweest moet zijn.’
‘Um.’
‘Je begint paranoïde te worden, Nick. Waarom zou een ras ons nou een interstellair oorlogsschip op ons dak sturen?’
‘Waarom zou een ras ons überhaupt een schip op ons dak sturen? Ik bedoel maar, als je nou toch de bescheiden jongen gaat uithangen… Kunnen we contact met ’m opnemen voor hij bij de Aarde is?’
‘Eigenaardig genoeg heb ik daaraan gedacht. Mitchikov heeft een aantal mogelijkheden berekend. Als we hem willen onderscheppen kunnen we het beste een vloot laten vertrekken uit het achterste equilibriumpunt van Jupiter, en wel binnen zes dagen.’
‘Geen vloot. We willen dat de Buitenstaander ons ziet als ongevaarlijke wezens. Hebben we geen grote schepen in de buurt van Jupiter?’
‘De Blauwe Os. Stond op het punt om naar Juno te vertrekken, maar ik heb ’m gevorderd en de vrachttank leeg laten pompen.’
‘Goed zo. Mooi gedaan.’ De Blauwe Os was een mammoettanker voor vloeistoffen, even groot als de luxe lijnschepen van het Titan Hotel, maar niet zo mooi. ‘We hebben een computer nodig, een goede, niet zo’n gewone autopiloot. En ook een tech die ermee om kan gaan, en wat losse gevoeligheden voor het apparaat. Ik wil ’m als vertaler gebruiken, en de Buitenstaander zou wel es kunnen communiceren door met z’n ogen te knipperen of via radio of gemoduleerde stroom. Kunnen we ook een eenmansschip in de tank van de Os kwijt?’
‘Waar dat voor?’
‘Voor het geval dat. We geven de Os een reddingssloep. Als de Buitenstaander hardhandig wordt, ontsnapt er misschien iemand.’ Lit zei het niet, maar het was wel duidelijk dat hij moeite had om het woord paranoia binnen te houden.
‘Hij is groot,’ zei Nick geduldig. ‘Zijn technologie is goed genoeg om ’m door de interstellaire ruimte te sturen. Hij kan zo aardig zijn als een jonge hond, maar dan nog kan er iemand iets verkeerds zeggen.’ Hij pakte de telefoon op en zei: ‘Verbind me met Achilles, de telefooncentrale daar.’
Het zou wel even duren voor de telefoniste een laser had fijnge-richt. Nick legde de hoorn neer om te wachten, en terwijl hij hem nog vasthad, ging hij ratelend over.
‘Ja?’
‘Verkeersleiding hier,’ zei de telefoon. ‘Cutter. U wilde alles weten over die grote monopoolbron.’
Nick draaide het volume hoger zodat Shaeffer mee kon luisteren. ‘Klopt. Wat is er?’
‘Het ding past op het ogenblik zijn koers aan aan die van een schip uit de Gordel. De piloot lijkt niets te doen om dat contact te ontwijken.’
Sohls mond verstrakte. ‘Wat voor een schip?’
‘Dat kunnen we op deze afstand niet zeggen. Waarschijnlijk een eenmansschip van een mijnwerker. Als ze geen van tweeën van gedachten veranderen, zitten ze over zevenendertig uur en twintig minuten vlak bij elkaar in dezelfde baan.’
‘Houd me op de hoogte. Laat telescopen in de buurt de zaak in de gaten houden. Ik wil weten wat er gebeurt.’ Nick legde de hoorn neer. ‘Hoorde je dat?’
‘Ja. Finagles Eerste Wet.’
‘Kunnen we die mijnwerker tegenhouden?’
‘Dat betwijfel ik.’
Het had iedereen kunnen zijn. En het werd Jack Brennan.
Een paar uur geleden was hij af gaan remmen, om met een niet te hoge snelheid bij de Maan aan te komen. De afgestoten huls van de Mariner XX zat tegen zijn schip gekleefd als een ondervoede Siamese tweelingbroer. De fluit zat nog steeds in de vlakke neus, de supersonische fluit waarvan het geluid had gezorgd voor het gelijkmatig branden van de vaste brandstof. Brennan was er binnenin gekropen, want hij wist dat beschadigingen het antieke ding minder waard zouden kunnen maken.
Voor een éénmaal gebruikt en daarna weggegooid ding was de huls nog in prima conditie. De brandstofpijp had niet helemaal gelijkmatig gebrand, maar erg groot was de afwijking niet geweest; dat was ook wel logisch gezien het feit dat de Mariner XX zijn doel had bereikt. Het Ruimtevaartmuseum zou er een hoop geld voor betalen.
In de Gordel is smokkelen illegaal, maar niet immoreel. Brennan vond smokkelen net zo min immoreel als een vlaklander het immoreel vond om te vergeten een munt in de parkeermeter te gooien. Als je gepakt werd betaalde je de boete, en dat was dat. Brennan was een optimist. Hij verwachtte niet dat ze hem zouden pakken.
Hij was al vier dagen aan het accelereren met net iets minder dan één gee. Uranus’ baan lag ver achter hem, de binnenste planeten lagen ver voor hem. Zijn snelheid lag verdomd hoog. Van relativiteitsinvloeden merkte hij niets — zó snel ging hij nou ook weer niet — maar na aankomst zou hij wel zijn horloge gelijk moeten zetten.
Laten we Brennan eens nader beschouwen. Hij is eenentachtig kilo zwaar bij één gee, en is één meter achtentachtig lang. Net als alle andere mensen uit de Gordel ziet ook hij eruit als een basketballspeler met veel te weinig spieren. Hij zit nu al bijna vier dagen in zijn bank en begint er nu dus een beetje verfomfaaid en vermoeid uit te zien, en zo voelt hij zich ook. Maar in zijn bruine ogen ligt een heldere, kalme blik, en het zijn prima ogen ook, want toen hij achttien was, zijn ze door een microchirurg bijgesteld. Zijn gladde, donkere haar loopt in een tweeëneenhalve centimeter brede strook van zijn voorhoofd naar zijn nek. Links en rechts van het haar is zijn schedel kaal, bruin, en glanzend. Hij is blank, dat wil zeggen dat zijn zongebruinde huid niet donkerder is dan Cordovaans leer; zoals bijna alle andere bewoners van de Gordel is ook hij alleen op zijn handen, zijn gezicht en hoofd gebruind. De rest van zijn lichaam heeft de kleur van een vanille milkshake. Hij is vijfenveertig. Hij ziet eruit als dertig. De lage zwaartekracht heeft het ouder worden van zijn gezichtsspieren vertraagd, en groeizalf heeft een gunstige uitwerking gehad op een plek bovenop zijn hoofd die later mogelijk kaal was geworden. Maar de kraaiepootjes om zijn ogen zijn nu duidelijk te zien, want zijn voorhoofd is nu al twintig uur onzeker gefronst. Hij heeft ontdekt dat hij door iets wordt gevolgd.
Eerst dacht hij dat het een jakkeraar was, een politieman van Ceres. Maar wat zou een jakkeraar hier uitvoeren, zo ver van de zon?
Toen hij nog eens keek, zag hij dat het geen jakkeraar kon zijn. De vlam van de aandrijving was niet scherp genoeg, te groot, niet fel genoeg ook. Toen hij voor de derde keer keek, wierp hij ook een blik op een paar instrumenten. Brennans snelheid nam toe, maar die van het vreemde schip nam af, al had dat nog steeds een enorme vaart. Of de ander kwam van voorbij de baan van Pluto, of de aandrijving leverde tientallen gees. Beide mogelijkheden resulteerden in dezelfde conclusie.
Het vreemde licht was een Buitenstaander.
Hoe lang wachtte de Gordel al op hem? Geef een man wat tijd tussen de sterren, laat hem desnoods op en neer vliegen van de Aarde naar de Maan en terug, maar zelfs zo’n vlaklander-piloot beseft op een dag hoe diep het heelal is. Miljarden lichtjaren diep, en er is ruimte voor van alles en nog wat. De Buitenstaander hoorde daar ergens thuis, dat leed geen twijfel; het eerste buitenaardse ras dat de mens leerde kennen leefde zijn leven buiten het bereik van de telescopen van de Gordel.
En nu was de Buitenstaander hier, en paste zijn koers aan aan die van Jack Brennan.
En Brennan was niet eens verbaasd. Op zijn hoede, dat wel. Bang zelfs. Maar niet verbaasd, zelfs niet verbaasd over het feit dat de Buitenstaander juist hem had gekozen. Dat was een gril van het lot. Ze waren allebei op weg naar de binnenste planeten, vanuit ongeveer dezelfde richting.
De Gordel waarschuwen? De Gordel zou het wel weten nu. Het telescoopnet van de Gordel hield elk schip in de gaten, en het was niet meer dan waarschijnlijk dat een stip met de verkeerde kleur en de verkeerde snelheid op zou vallen. Brennan had erop gegokt dat ze zijn eigen schip zouden vinden en had er ook op gegokt dat ze daar te laat mee zouden zijn. Het was zeker dat ze de Buitenstaander hadden gevonden, even zeker als dat ze hem in de gaten hielden en dus zouden ze Brennan nu ook wel in de gaten houden.
Brennan kon hoe dan ook geen laserbericht naar Ceres sturen.
Een schip van de vlaklanders zou de straal kunnen opvangen.
Brennan wist niet hoe de Gordel stond tegenover contacten tussen de Aarde en Buitenstaanders.
De Gordel zou het zonder hem moeten doen.
En dat hield in dat Brennan tussen twee mogelijkheden moest kiezen.
De eerste mogelijkheid was de gemakkelijkste. Hij had geen schijn van kans meer om iets te smokkelen. Hij zou zijn koers moeten wijzigen, naar een van de grote asteroïden moeten gaan en daar de Gordel bij de eerste de beste gelegenheid in kennis stellen van wat hij bij zich had.
Maar de Buitenstaander dan?
Hem ontwijken? Gemakkelijk genoeg. Het is volkomen onmogelijk om een vijandelijk schip in de ruimte tot staan te brengen. Een politieman kan dezelfde koers volgen als de smokkelaar, maar hij kan hem niet arresteren tenzij de ander meewerkt of door z’n brandstof heenraakt. Hij kan het schip vernietigen of zelfs rammen, als hij een goede autopiloot heeft, maar hoe kan hij zijn luchtsluis vastkoppelen aan de sluis van de ander als die zijn motor lukraak af- en aanzet? Brennan kon alle kanten op en het enige dat de Buitenstaander kon doen was achter hem aan gaan of hem vernietigen.
Er vandoor gaan zou het verstandigste zijn. Brennan had een gezin dat hij niet onbeschermd achter wilde laten. Maar Charlotte kon voor zichzelf zorgen, was een volwassen bewoner van de Gordel, even competent in het leven als Brennan zelf, al had ze nooit echt de drang gevoeld om haar pilootvergunning te halen. En Brennan had de gebruikelijke bedragen vastgezet op Estelle en Jennifer. Zijn dochters zouden zonder zorgen worden opgevoed. Maar hij kon meer voor ze doen. Of hij kon besluiten nog een kind te nemen… waarschijnlijk weer samen met Charlotte. Aan zijn schip zat geld vast. Geld was macht. En net als politieke of religieuze macht was er veel mee te doen.
Als hij de Buitenstaander naar zich toe liet komen zou hij Charlotte misschien nooit meer terugzien. Er waren risico’s verbonden aan dit eerste contact tussen mens en buitenaards ras.
Maar eervol was het ook.
Zou de geschiedenis ooit de mens vergeten die de Buitenstaander als eerste had ontmoet?
Eén ogenblik lang voelde hij zich als een dier in de val. Alsof het lot spelletjes speelde met zijn leven… maar deze kans kon hij niet laten lopen. Laat de Buitenstaander maar naar hem komen. Brennan bleef op dezelfde koers.
De Gordel is een web van telescopen. Honderdduizenden telescopen.
Het kan ook niet anders. Elk schip is voorzien van een telescoop. Elke asteroïde moet voortdurend in de gaten worden gehouden, omdat asteroïden door een of andere oorzaak een afwijkende baan kunnen gaan beschrijven, en de kaart van het zonnestelsel maar een onnauwkeurigheidsmarge van een paar seconden mag hebben. Het licht van elke fusie-aandrijving moet in het oog worden gehouden. In gebieden met een druk verkeer kunnen schepen elkaars baan kruisen als niemand ze waarschuwt, en de afgewerkte gassen van een fusie-aandrijving zijn dodelijk.
Nick Sohl keek voortdurend omhoog en weer naar beneden, omhoog naar zijn scherm, dan weer naar de stapel dossiers op zijn bureau, omhoog naar zijn scherm… Op dat scherm waren twee vlekken paarswit licht te zien, een groter dan de ander, en ook wat minder scherp omlijnd. Ze konden nu samen op hetzelfde scherm zijn, omdat de asteroïde met de camera die de opnamen maakte bijna haaks op hun koers stond.
Hij had de dossiers al diverse keren doorgenomen. Tien waren het er, en alle tien konden ze die onbekende Gordel-mijnwerker zijn die nu op de Buitenstaander toegleed. Eerst waren het er twaalf geweest. Verderop waren anderen met telefoons, komlasers en visors in de weer, en op die manier hadden ze twee van de twaalf al geëlimineerd.
Het schip vluchtte niet, en Nick had voor zichzelf al zes van de dossiers afgeschreven. Twee waren nog nooit betrapt op smokkelen: dat wees op voorzichtigheid; ze hadden óf nooit gesmokkeld óf ze waren nooit gepakt. Een kende hij, een xenofobe. Drie waren oudgedienden, en in de Gordel word je geen oudgediende door het nemen van idiote risico’s. In de Gordel zijn de wetten van Finagle-Murphy maar voor de helft een grap. De andere helft is bittere ernst.
Een van die vier mijnwerkers had de kolossale arrogantie gehad om zich te benoemen tot ambassadeur van de mensheid bij het heelal. Net goed als hij ’t verknalt, dacht Nick. Maar wie is het?
Anderhalf miljoen kilometer voor hij de baan van Jupiter zou kruisen, ver boven het vlak van het zonnestelsel, paste Phssthpok zijn snelheid aan aan die van het andere schip en begon de afstand te verminderen.
Van de duizenden intelligente rassen in dit melkwegstelsel, hadden Phssthpok en zijn volk er maar één bestudeerd: hun eigen soort. Als ze andere intelligente wezens tegenkwamen, wanneer ze in nabijgelegen zonnestelsels grondstoffen kwamen winnen bijvoorbeeld, werden die zo vlug en zo veilig mogelijk uitgeroeid. Wezens van buiten hun planeet waren gevaarlijk, of zouden dat kunnen worden, en Paks waren alleen maar geïnteresseerd in Paks. Een Beschermheer had een hoge intelligentie, maar intelligentie is een stuk gereedschap dat wordt gebruikt bij het bereiken van een doel, en een doel wordt niet altijd op intelligente wijze uitgekozen.
Phssthpok wist niets af van het zonnestelsel waarin hij zich nu bevond. Hij kon alleen maar raden.
Als hij er nu eens van uitging dat die ovale streep in de romp van het andere schip een deuropening was, dan zou dat betekenen dat de piloot niet veel langer en niet veel korter dan Phssthpok zelf kon zijn. Zo tussen de meter en de twee meter twintig, afhankelijk van hoeveel elleboogruimte hij nodig had. Natuurlijk was het ook mogelijk dat de ovaal niet de grootste lengte van de ander behoefde te verwerken, zoals voor de tweebenige Phssthpok gold. Maar het schip was klein; er zou geen wezen in passen dat veel groter was dan Phssthpok.
Eén blik op de vreemde piloot, en hij zou het antwoord weten. Als het geen Pak was, zou hij hem vragen moeten stellen. Als het wel een Pak was —
Dan zouden er nog steeds vragen zijn, veel vragen zelfs. Maar zijn speurtocht zou voorbij zijn. Een paar scheepsdagen om bij G0 Doelwit I-3 te komen, een korte periode om hun taal te leren en uit te leggen hoe ze wat hij had meegebracht moesten gebruiken, en hij kon ophouden met eten.
De ander deed niets dat erop wees dat hij zich bewust was van de aanwezigheid Van Phssthpoks schip. Nog een paar minuten, dan zou hij langszij zijn, en toch deed de ander niets — correctie. De piloot van het ruimteschip had zijn aandrijving afgezet. Een uitnodiging aan Phssthpok om zijn koers aan die van de ander aan te passen.
Dat deed Phssthpok. Hij maakte geen onnodige bewegingen, hij verspilde niet onnodig brandstof, het leek wel of hij zijn hele leven op deze manoeuvre geoefend had. Zijn leefsysteem-cocon gleed naast het andere schip, en bleef daar stil hangen. Hij had zijn drukpak aan, maar verroerde zich niet. Phssthpok durfde zijn veiligheid niet in de waagschaal te stellen door als eerste iets te ondernemen, niet nu hij zo dicht bij de overwinning was. Als de andere piloot nu maar uit zijn cabine wilde klimmen en op de romp van zijn schip wilde gaan staan…
Brennan keek hoe het schip langszij kwam. Drie stukken, twaalf kilometer van elkaar. Hij zag geen kabel; maar op deze afstand zou die wel eens onzichtbaar dun kunnen zijn. Het grootste, massiefst uitziende stuk moest de aandrijving zijn: een cilinder met drie kleine kegels die schuin uit de staart staken. Hoe groot de cilinder ook was, hij kon niet genoeg brandstof hebben bevat voor een interstellaire reis. Twee mogelijkheden: de Buitenstaander had meer brandstof meegenomen, en de lege tanks onderweg losgekoppeld, of… een bemande stuwschep-robot. Was dat mogelijk?
Het tweede stuk was een bol met een diameter van twintig meter. Toen het schip uiteindelijk tot stilstand kwam, bevond dit stuk zich recht tegenover Brennan. Een groot rond raam staarde uit de bol, zodat die eruitzag als een groot oog. Het draaide met Brennan mee toen het voorbijgleed, en hij vond het moeilijk om die enge blik vast te houden.
Hij vroeg zich af of het niet anders had gekund. De regering van de Gordel had toch zeker wel een betere ontmoeting dan nu hier plaatsvond kunnen organiseren…
De laatste cocon — hij keek er aandachtig naar toen hij voorbijgleed — was eivormig, zo’n twintig meter lang en een kleine vijftien meter breed. Het grote eind, van de aandrijving afgewend, was zo bezaaid met inslagen van meteorietzand dat het wel leek of ze met een zandstraler aan het werk waren geweest. Het kleinere, andere uiteinde was puntig en glad, het glansde bijna. Bren-nan knikte tegen zichzelf. Een stuwschepveld zou het voorste stuk hebben beschermd tegen micrometeorieten tijdens de acceleratie, en bij deceleratie zou dank zij de positie van de cocon hetzelfde zijn gebeurd.
Het ei was van voor tot achter ongebroken.
Binnen de bolle iris van het middelste stuk bewoog iets. Brennan tuurde, spande zijn ogen in om meer te zien, maar verder gebeurde er niets.
Het was een eigenaardige manier om een schip te bouwen, zei hij tegen zichzelf. In de middelste cocon moest zich het leefsysteem bevinden, al was het alleen omdat er een raam in zat, en niet in de laatste cocon. En de aandrijving was gevaarlijk radio-actief, waarom-zou het schip anders zo langgerekt zijn gemaakt? Maar dat betekende dat het leefsysteem de eindcocon tegen de straling van de aandrijving moest beschermen. Wat er ook in de laatste cocon zat, het moest belangrijker zijn dan de piloot, en de piloot deelde die mening.
Als dat niet zo was, hadden piloot en ontwerper niets van hun vak verstaan of ze waren krankzinnig geweest.
Het schip van de Buitenstaander hing nu roerloos in de ruimte; de aandrijving koelde af, het leefsysteem was maar een meter of zestig van hem vandaan. Brennan wachtte.
Ik doe chauvinistisch, zei hij tegen zichzelf. Ik kan toch niet het gezonde verstand van een wezen van een andere zon meten aan de hand van Gordel-maatstaven?
Zijn mondhoeken krulden. Tuurlijk wel. Dat schip daar is slecht ontworpen.
Het wezen kwam zijn cabine uit en stapte op de romp.
Elke spier in Brennan verkrampte toen hij het wezen zag. Het had twee benen en twee armen; van waar hij zich bevond, zag het er vrij menselijk uit. Maar het was door het ronde raam heen gestapt. Het stond nu op de huid van de cocon, roerloos, wachtend. Het had twee armen, een hoofd, twee benen. Het gebruikte een drukpak. Het had een wapen bij zich — of een reactiepistool, dat kon hij niet zeggen. Maar Brennan zag geen rugpak met straalaandrijving. Voor een reactiepistool heb je heel wat meer vaardigheid nodig dan voor straalaandrijving. Wie zou er een gebruiken in de open ruimte?
Bij Finagle, waar wachtte het op?
Natuurlijk. Op Brennan.
Eén wild ogenblik dacht hij erover om nu meteen de aandrijving weer aan te zetten, hier weg zien te komen voor het te laat was. Toen vloekte hij op zijn eigen angst, en liep vastberaden naar de deur. De mensen die eenmansschepen bouwden, bouwden ze zo goedkoop mogelijk. Zijn schip had geen luchtsluis, alleen maar een deur, en pompen om het leefsysteem leeg te pompen. Brennans pak zat dicht. Het enige dat hij hoefde te doen was de deur te openen.
Hij stapte naar buiten op sandaalmagneten.
De seconden tikten langzaam voorbij toen Brennan en de Buitenstaander elkaar bekeken. Hij ziet er menselijk genoeg uit. Twee benen. Hoofd bovenaan. Maar als hij een menselijk wezen is, en lang genoeg in de ruimte is om een schip te bouwen dat tussen de sterren kan reizen, dan kan hij niet zo technisch incapabel zijn als je op grond van zijn schip zou kunnen vermoeden. Ik moet er achter zien te komen wat hij bij zich heeft. Misschien heeft hij wel gelijk. Misschien is zijn lading wel meer waard dan zijn leven.
De Buitenstaander sprong.
Hij viel naar Brennan als een neerduikende valk. Brennan bleef staan waar hij stond, bang, maar vol bewondering voor de vaardigheid van de ander. Het reactiepistool was ongebruikt gebleven; de sprong was volmaakt uitgemikt, hij zou pal naast Brennan terechtkomen.
De Buitenstaander kwam op doorverende benen op de romp van Brennans schip terecht, absorbeerde zijn momentum als de eerste de beste mijnwerker uit de Gordel. Hij was kleiner dan Brennan, niet meer dan een meter vijftig. Brennan zag vaag wat zich achter de gezichtsplaat bevond en deinsde ontzet achteruit. Het ding was afschuwelijk lelijk. Chauvinisme of geen chauvinisme, het gezicht van de Buitenstaander zou een computer nog laten stoppen van schrik.
Die ene stap achteruit redde hem niet. Het ding stak een arm uit, klemde Brennans pols in een handschoen-onder-druk, en sprong. Brennan hijgde van schrik en probeerde zich los te rukken, maar te laat. In de handschoen was de greep van de Buitenstaander zo onwrikbaar als een bankschroef. Ze schoten door de ruimte naar de oogbol van het leefsysteem, en Brennan kon niets doen.
‘Nick,’ zei de intercom.
‘Hier,’ zei Nick. Hij had hem open laten staan.
‘Het dossier dat je zoekt heet “Jack Brennan”.’
‘Hoe weet je dat?’
‘We hebben zijn partner opgebeld. Hij heeft er maar een, Charlotte Wiggs heet ze, en twee kinderen. We hebben er haar van weten te overtuigen dat het urgent was, en uiteindelijk heeft ze verteld dat hij op zoek was naar waardevolle dingen in de buurt van Uranus.’
‘Uranus… dat zou wel es kunnen kloppen. Cutter, wil je iets voor me doen?’
‘Ja, natuurlijk. Officiële zaken?’
‘Ja. Zorg dat de Kolibrie van brandstof en voorraden wordt voorzien, en tot nader order bedrijfsklaar blijft. Zet er verwisselbare stuwraketten op. Laat dan een komlaser op het hoofdkwartier van de ARM in New York richten, en hou ’m gericht. Je hebt er natuurlijk drie nodig.’ Om te kunnen relayeren: de Aarde draaide immers van hen weg.
‘Oké. Nog geen bericht?’
‘Nee, zet gewoon een laser op ARM vast voor het geval we er een nodig hebben.’
De hele zaak lag zo vervloekt onzeker. Als hij hulp van de Aarde nodig had, dan had hij die snel nodig. En hard nodig ook. De beste manier om de vlaklanders te overtuigen zou zijn om zelf te gaan. Er was nog nooit een Eerste Voorzitter geweest die de Aarde had aangedaan… en hij verwachtte niet dat het nu zou gebeuren, maar De Krankzinnigheid van het Heelal neigt naar het Absolute Maximum.
Nick begon Brennans dossier door te nemen. Zonde dat de man kinderen had.
Phssthpoks eerste duidelijke herinneringen dateerden van de dag dat hij besefte dat hij een Beschermheer was. Hij kon vage herinneringen oproepen uit de tijd daarvoor: van pijn, het ontdekken van nieuwe dingen om te eten, ervaringen in sex en genegenheid en haat en boomklimmen in het dal van Pitchok; van nieuwsgierig toekijken, een keer of zes, als een vrouwelijke Voortplanter een kind ter wereld bracht waarvan hij kon ruiken dat het van hem was. Maar zijn geest was toen vaag geweest.
Als Beschermheer dacht hij helder en duidelijk. Eerst was het onprettig geweest. Hij had eraan moeten wennen. Er waren anderen geweest om hem te helpen, Paks die hem onderwezen en nog anderen.
Er was een oorlog gaande, en hij was er tijdens zijn leerproces langzaam in gegroeid. Omdat hij de gewoonte van vragenstellen had moeten ontwikkelen, had het jaren geduurd voor hij de geschiedenis ervan begreep:
Driehonderd jaar daarvoor hadden een paar honderd belangrijke Pak-families zich aaneengesloten om een groot stuk woestijn opnieuw in cultuur te brengen. Erosie en te intensieve beweiding waren de oorzaak geweest van die woestijn, niet oorlogshandelingen, al waren er overal enigszins radioactieve plekken. Geen plaats op de Pak-wereld was volkomen vrij van oorlog.
De moeilijke taak van het herbebossen was een generatie geleden voltooid. Zoals te verwachten was, was het bondgenootschap onmiddellijk uiteengevallen in een aantal kleinere, die ieder vastbesloten waren om het land voor hun afstammelingen alleen te verwerven. Het grootste deel van de vroegere bondgenootschappen was verdwenen. Een aantal families was uitgeroeid, en de rest liep over naar een andere partij als dat opportuun was voor het beschermen van hun bloedlijn. Phssthpoks bloedlijn maakte nu deel uit van Zuidkust.
Phssthpok genoot van de oorlog. Niet vanwege het vechten zelf. Als Voortplanter had hij ook gevochten, en oorlogvoeren was niet zozeer een kwestie van vechten als van de vijand een slag voor zijn in tactiek en technologie. Eerst was het een fusie-bom oorlog geweest. Tijdens deze fase waren veel families omgekomen, en een stuk van de weer in cultuur gebrachte woestijn werd opnieuw woestijn. Toen had Zuidkust een dempingsveld uitgevonden dat ervoor zorgde dat splijtbare stoffen niet meer tot ontploffing kwamen. Anderen hadden het snel overgenomen. Van dat tijdstip af was het een oorlog geworden van artillerie, gifgas, bacteria, psychologie, infanterie, zelfs sluipmoord. Het was een oorlog waarin snel en intelligent handelen en reageren belangrijk waren. Kon Zuidkust maatregelen nemen tegen een propagandacampagne die de Meteoorbaai naar de vijand moest doen overlopen? Als het Oosterzee Bondgenootschap een antigif had voor riviergif Jota, zou het dan gemakkelijker zijn om het van ze te stelen of om zelf antigif uit te vinden? Als ze in Kringbergen een entstof vonden voor bacteriecultuur Zeta-Drie, hoe groot was de kans dat ze ons zouden bestoken met een gemuteerde variëteit? Moeten we bij Zuidkust blijven, of zijn we bij Oosterzee beter af? Het was erg leuk allemaal.
Naarmate Phssthpok meer leerde, werd het spel ingewikkelder. Zijn eigen Virus QQ zou tweeënnegentig procent van alle Voortplanters doden, maar hun Beschermheren zouden ongedeerd blijven, en dus met verdubbelde woede strijden om een kleinere en minder kwetsbare groep QQ-resistente Voortplanters te redden. Hij stemde ermee in om het niet te gebruiken. Aak(pop) was een familie die teveel Voortplanters had voor de plaatselijke voedselvoorraad; hij wees hun aanbod tot bijstand af, maar blokkeerde hun weg naar Oosterzee.
Toen had het Oosterzee Bondgenootschap een puntveldgenerator gebouwd, die een fusie-reactie kon ontketenen, zonder dat daar een splijtingsproces aan vooraf was gegaan.
Phssthpok was al zesentwintig jaar Beschermheer.
De oorlog was binnen een week afgelopen. Oosterzee bezat nu de weer in cultuur gebrachte woestijn, het deel dat niet kaal en steriel was na zeventig jaar oorlog. En boven het Dal van Pitchok was er een machtige flits geweest.
De Groeiers en Voortplanters van Phssthpoks lijn hadden ontelbaar vele generaties in het Dal van Pitchok geleefd. Hij had dat verschrikkelijke licht aan de horizon gezien en beseft dat al zijn afstammelingen dood of steriel waren, dat hij geen bloedlijn meer had om te beschermen, dat hij alleen nog maar kon ophouden met eten, tot hij stierf.
Dat gevoel had hij daarna nooit meer gehad. Tot op dit ogenblik. Maar zelfs toen, dertien eeuwen in biologische tijd geleden, had hij niet die ontzettende verwarring gekend. Wat was dit in een drukpak gehulde ding aan het eind van zijn arm? De gezichtsplaat was donker ter bescherming tegen het licht van de zon. Voor zover hij dat kon nagaan aan de vorm van het pak zag het eruit als een Voortplanter. Maar die konden geen ruimtevaartuigen of drukpakken hebben gemaakt.
Phssthpoks besef dat hij aan een gewichtige missie bezig was, had meer dan twaalf eeuwen onwrikbaar standgehouden. Nu verdronk het in pure verwarring. Nu kon hij het wel betreuren dat de Paks niets wisten van andere rassen. Een tweebenig lichaam was misschien niet iets dat uniek was, iets dat alleen een Pak had. Waarom ook? Phssthpoks lichaamsvorm was gewoon doelmatig en handig. Als hij dit wezen zonder pak kon zien, als hij hem kon ruiken… Dan zou hij zekerheid hebben!
Ze kwamen naast de ronde sluis terecht. De Buitenstaander kon onmenselijk goed mikken. Brennan deed geen poging om zich te verzetten toen de Buitenstaander een arm door het gebogen oppervlak stak, iets vastpakte en toen hen beiden naar binnen trok. Het transparante materiaal verzette zich tegen bewegingen, als onzichtbaar kleefplastic.
Met snelle, rukkerige bewegingen trok het wezen zijn drukpak uit. Het was gemaakt van een flexibel materiaal, ook de transparante bol. Bij de gewrichten zaten rijgkoorden. Daarna, zijn hand nog steeds in een ijzeren greep om Brennan, draaide het wezen zich om en keek hem aan.
Brennan kon wel gillen.
Het ding bestond uit niets dan knobbels. De armen waren langer dan die van een mens, het ellebooggewricht zat op ongeveer de goede plaats, maar het was een bal met een diameter van meer dan vijftien centimeter. De handen hadden nog het meeste weg van aan elkaar geregen walnoten. De schouders, knieën en heupen waren wratmeloenen. Het hoofd was een scheve kalebas op een non-existente nek. Brennan kon geen voorhoofd en geen kin zien. De mond was een vlakke, zwarte snavel, hard, maar niet glimmend, die halverwege mond en ogen overging in gerimpelde huid. Twee spleten in de snavel waren de neus. Twee ogen die veel leken op die van een mens werden beschermd door bepaald niet menselijk uitziende massa’s zwaar gerimpelde huid, en door een recht op de schedel staande beenrand. Boven de snavel liep de schedel schuin naar achteren weg, alsof hij was gestroomlijnd. Een harde beenrand liep mee naar achteren, en versterkte die indruk nog.
Het wezen was alleen gehuld in een vest met zakken, een kledingstuk dat er menselijk uitzag en een even slecht passende combinatie vormde als wanneer het monster van Frankenstein een slappe gleuf hoed zou hebben opgehad. De wanstaltig dikke gewrichten aan de vijfvingerige hand drukten als een serie kogels uit een kogellager in Brennans arm.
Dit was dus de Buitenstaander. Niet gewoon een niet-menselijk wezen. Een dolfijn was uiteraard een niet-menselijk wezen, maar een dolfijn was niet angstaanjagend. De Buitenstaander was angstaanjagend. Hij zag eruit als een kruising tussen een mens en… iets anders. De monsters van de mens hadden er altijd zo uitgezien. Grendel. De Minotaurus. Meerminnen werden ooit als afzichtelijke wezens beschouwd: boven het middel was een meermin een prachtige, verleidelijke vrouw, eronder een geschubd monster. En dat klopte ook, want de Buitenstaander was zo te zien geslachtsloos; tussen de benen zaten alleen plooien gepantserd-uitziende huid.
De diepliggende ogen, even menselijk als die van een octopus, keken diep in die van Brennan.
Abrupt, voor Brennan iets kon doen om zich te verzetten, pakte de Buitenstaander met zijn handen een stuk van Brennans gerub-beriseerde pak beet en trok het uit elkaar. Het pak weerstond de druk, rekte uit, en scheurde toen van boven naar beneden in tweeën. Lucht klapte eruit. Brennan voelde zijn oren ploffen.
Het had geen zin om zijn adem in te houden. Vele tientallen meters vacuüm lagen tussen hem en de lucht in zijn schip. Behoedzaam snoof hij.
De lucht was arm aan zuurstof, en in het schip hing een eigenaardige geur.
‘Vuile schoft,’ zei Brennan. ‘Ik had wel dood kunnen zijn.’
De Buitenstaander gaf geen antwoord. Hij trok Brennans pak van diens lichaam alsof hij de schil van een sinaasappel verwijderde, zonder nodeloze ruwheid, maar ook zonder buitengewoon voorzichtig te zijn. Brennan vocht terug. Eén pols was nog steeds omklemd in de hand van de ander, maar Brennan sloeg zijn vrije hand beurs tegen het gezicht van de Buitenstaander zonder dat die meer deed dan alleen knipperen met zijn ogen. De huid was net een pantser van leer. Toen hij klaar was met het wegtrekken van het pak, hield hij Brennan op armslengte van zich vandaan om hem goed te kunnen bekijken. Brennan trapte naar waar zijn lies zou moeten zitten. Het wezen merkte het en keek hoe Brennan nog twee keer trapte voor hij verder ging met zijn inspectie. De ogen gleden over Brennan, omhoog en omlaag, familiair en beledigend. In de delen van de Gordel waar lucht en temperatuur op kunstmatige wijze constant werden gehouden, liepen de bewoners hun hele leven naakt rond. Maar Brennan had zich nog nooit bloot gevoeld. Niet naakt; bloot. Weerloos. De vingers van het wezen gleden langs zijn schedel en betastten die aan weerszijden van de Gordel-kuif, bevoelden de gewrichten van zijn vingers, gleden onderzoekend over de botten. Eerst bleef Brennan vechten. Hij kon de aandacht van de Buitenstaander niet eens afleiden. Toen wachtte hij, slap van verlegenheid, tot het onderzoek zou zijn afgelopen.
Abrupt was het voorbij. De knobbelige Buitenstaander sprong naar de andere kant van het vertrek, rommelde heel even rond in een bak aan een van de wanden en haalde een transparante rechthoek van plastic te voorschijn. Brennan dacht even dat hij kon ontsnappen, maar zijn pak was aan flarden getrokken. Het wezen sloeg het ding open en streek met zijn vingers langs een van de randen. De zak klapte open alsof hij een rits had gebruikt.
Hij sprong naar Brennan toe en Brennan sprong weg. Het leverde hem een paar seconden relatieve vrijheid op. Toen sloten stalen knobbelvingers zich om zijn hand en duwden hem de zak in. Brennan ontdekte dat hij hem niet van binnenuit open kon krijgen.
‘Ik stik,’ gilde hij. Het wezen reageerde niet. Het had hem toch niet verstaan. Het hees zich nu weer in zijn ruimtepak.
O nee! Brennan klauwde aan de zak, probeerde hem kapot te trekken.
De Buitenstaander nam hem onder een arm en ging door de ronde deuropening naar buiten, het vacuüm van de ruimte in. Brennan voelde het transparante plastic om hem heen uitbollen, zodat de lucht binnenin de zak nog dunner werd. Hij voelde scherpe steken in zijn oren, en hield meteen op met worstelen. Met een uit wanhoop geboren fatalisme wachtte hij, terwijl het wezen om de oog-bol-vormige romp gleed naar waar een tweeëneenhalve centimeter dikke sleeplijn naar de cocon erachter liep.
Er zijn in de Gordel maar weinig grote vrachtschepen. De meeste mijnwerkers halen hun erts het liefst zelf binnen. De schepen die grote ladingen van de ene asteroïde naar de andere vervoeren, zijn niet groot; in plaats daarvan zijn ze voorzien van een groot aantal speciale voorzieningen. De bemanning spreidt de lading uit over metalen latten met dunne, sterke kabels ertussen of legt ze in netten of zet ze op lichtgewicht roosters. Ze beschermen breekbare dingen met schuimplastic uit een spuitbus, bevestigen aan de onderkant reflecterende folie om de hitte en het licht van de aandrijvingsvlam terug te kaatsen, en vertrekken op laag vermogen. De Blauwe Os was een bijzonder geval. Het schip vervoerde vloeistoffen en fijn stof, geraffineerd kwik en water uit de water-mijnen, graan, zaad, onzuiver tin dat uit meren aan de naar de zon toegewende kant van Mercurius was geschept, gemengde en gevaarlijke chemicaliën uit de atmosfeer van Jupiter. Dit soort ladingen was niet altijd beschikbaar. De Os was een enorme tank met een klein driemans leefgedeelte en een fusiebuis die door de volle lengte van de romp liep; maar omdat de tank af en toe ook grote voorwerpen moest kunnen vervoeren, was hij voorzien van apparatuur om hem aan een haveninstallatie te koppelen, en van een groot deksel.
Einar Nilsson stond aan de rand van het ruim en keek naar binnen. Hij was twee meter dertien lang en te zwaar voor een man uit de Gordel, en dat was te zwaar voor iedereen, want het vet was in zijn maag gaan zitten en in de grote, ronde boog van zijn tweede kin. Hij bestond uit niets dan zacht gebogen lijnen; nergens zaten er scherpe hoeken aan hem. Het was een hele tijd geleden dat hij in een eenmansschip had gezeten. Hij hield niet zo van de hoge zwaartekracht.
Het devies op zijn pak was een Vikingschip met een grauwende draak op de voorplecht dat half verscholen in het heldere, melkwitte licht van een spiraalmelkweg dreef.
Nilssons eigen kleine, bijna antieke mijnschip was de reddingssloep van de Os geworden. De fusiebuis, lang en smal, aan het eind wijd uitlopend, was bijna net zo lang als het ruim. Er stond ook een Adzhubei 4-4 computer, bijna nieuw; er stonden machines die dienst moesten doen als de zintuigen van de computer, en verder luidsprekerkasten, radar en radio en sonische apparaten en monochromatische verlichting en een hi-fi installatie. Elk apparaat was afzonderlijk vastgemaakt aan een stuk of zes haken aan de binnenwand van het ruim.
Nilsson knikte voldaan, en zijn grijzende, blonde Gordel-kuif streek langs de binnenzijde van zijn helm. ‘Ga je gang, Nate.’
Nathan La Pan begon een vloeistof in de tank te spuiten. Binnen dertig seconden zat de tank vol met schuim dat al hard begon te worden.
‘Doe maar dicht.’
Misschien kraakte het schuim even toen het grote deksel neerklapte. Het geluid was in ieder geval niet te horen. Patroclus Port bevond zich in vacuüm, open onder de zwarte hemel.
‘Hoeveel tijd hebben we, Nate?’
‘Nog twintig minuten voor we op optimale koers zijn,’ zei de jonge stem.
‘Oké, aan boord. Jij ook, Tina.’
‘Yup.’ De stem klikte uit. Nathan was jong, maar hij had al geleerd om over een foon geen woorden te verspillen. Einar had hem aangenomen op verzoek van zijn vader, een oude vriend. De computerprogrammeur was heel iets anders. Einar keek hoe haar slanke figuurtje naar de luchtsluis van de Os gleed. Geen slechte sprong. Misschien een tikje teveel spieren?
Tina Jordan was een vlaklander die in de Gordel was komen wonen. Ze was vierendertig, oud genoeg om te weten wat ze deed, en ze was dol op schepen. Ze had waarschijnlijk hersens genoeg om de anderen niet voor de voeten te lopen. Maar ze had nog nooit met een eenmansschip gevlogen. Einar wantrouwde eigenlijk mensen die niet genoeg vertrouwen in zichzelf hadden om alleen te vliegen. Niet dat er iets aan te doen was: er was niemand anders op Patroclus die een Adzhubei 4-4 kon bedienen.
De Os zou eerst een zijdelingse koers volgen waarmee het schip in de baan van het buitenwereldse schip terecht zou komen, en zich dan in een boog laten afglijden naar de zon. Einar blikte omhoog naar het met diamanten bezaaide zwart van de hemel, bijna recht tegenover de zon. Hij tuurde naar de plek waar een eenmansschip en dat andere schip nu naast elkaar hingen. Hij verwachtte niet dat hij de Buitenstaander zou zien, en hij zag hem ook niet. Maar hij was er wel, vallend naar de J-vormige baan die de Os zou gaan beschrijven.
Drie dikke druppels achter elkaar, en een vierde een eindje verder. Nick staarde naar het scherm, zijn ogen bijna dichtgeknepen, zodat de lijntjes van spanning als een web om zijn oogleden te zien waren. Wat er ook gebeurd was, het was nu gebeurd.
Andere kwesties vroegen de aandacht van de Eerste Voorzitter.
Gesjacher met de Aarde over het bekostigen van stuwrobots en over het toewijzen van stuwrobot-lading aan de vier verschillende interstellaire kolonies. Een zakelijke kwestie over tin van Mercurius. Het uitwijzingsprobleem. Hij besteedde hier te veel tijd aan… maar elke keer weer zei iets hem dat dit wel eens de belangrijkste gebeurtenis in de geschiedenis van de mensheid zou kunnen zijn.
Scherp en onverwachts kwam Cutters stem uit een luidspreker. ‘Nick? De Blauwe Os wil vertrekken.’
‘Best,’ zei Nick.
‘Oké. Maar ik zie dat ze niet gewapend zijn.’
‘Ze hebben toch een fusie-aandrijving? En uit hun krachten gegroeide stuurraketten waarmee ze ’m kunnen richten. Als ze nog meer nodig hebben, zijn we aan een oorlog bezig.’ Nick verbrak de verbinding.
En bleef even onzeker naar de muur staren. Had hij gelijk? Zelfs een waterstofbom zou als wapen minder effectief zijn dan een gerichte stroom uitlaatgassen van een fusie-aandrijving. En een waterstofbom was duidelijk een wapen, een belediging voor een vredelievende Buitenstaander. Maar toch…
Nick boog zich weer over Brennans dossier. Het was dun. De bewoners van de Gordel accepteerden geen regering die hun handel en wandel op enigszins grondige wijze bijhield.
John Fitzgerald Brennan had veel weg van de typische mijnwerker uit de Gordel. Vijfenveertig jaar oud. Twee dochters — Estelle en Jennifer — bij dezelfde vrouw, Charlotte Leigh Wiggs, haar beroep: monteur en reparateur van landbouwmachines, in Boeien. Brennan had een aardig begin gemaakt met een spaarpotje voor als hij met werken op zou houden, al had hij zijn tegoed twee keer bijna helemaal opgenomen om geld vast te zetten op zijn kinderen. Twee keer was hij een lading radioactief erts kwijtgeraakt aan een jakkeraar. Eén keer zou typisch zijn geweest. De mensen van de Gordel lachen om mislukte smokkelaars, maar een man die nooit is gepakt, kan ervan worden verdacht dat hij het nooit heeft geprobeerd. Geen lef.
Ruimtepak-decoratie: De Madonna van Port Lligat. Dali. Nick fronste zijn wenkbrauwen. Soms raakten mijnwerkers hun houvast op de werkelijkheid kwijt, daar in de ruimte. Maar Brennan leefde nog en deed het goed, en verdiende genoeg om een behoorlijk comfortabel leven te kunnen leiden, en hij had nog nooit een ongeluk gehad.
Twintig jaar geleden had hij met een ploeg gewerkt die op Mercurius gesmolten tin won. Mercurius was rijk aan waardevolle non-ferro elementen, al maakte het magnetische veld van de zon het gebruik van speciaal ontworpen schepen noodzakelijk; een zonnestorm kon een metalen schip meesleuren en pas kilometers verder weer loslaten. Brennan was goed geweest in zijn werk en hij had behoorlijk verdiend, maar hij was na tien maanden weggegaan en had nooit meer met anderen samengewerkt. Blijkbaar hield hij er niet van.
Waarom had hij zich door de Buitenstaander laten inhalen?
Verdomme, Nick zou hetzelfde hebben gedaan. De Buitenstaander was er nu eenmaal, hier in het zonnestelsel, en iemand moest hem toch tegemoettreden. Als Brennan was gevlucht, had dat gelijk gestaan aan toegeven dat hij zo’n ontmoeting niet aankon. Zijn gezin zou hem niet hebben tegengehouden. Ze waren geboren en getogen in de Gordel; ze konden voor zichzelf zorgen.
Maar ik wou dat hij er vandoor was gegaan, dacht Nick. Zijn vingers trommelden nerveus op zijn bureau.
Brennan bevond zich helemaal alleen in een kleine ruimte.
Het was een rauwe, angstaanjagende tocht geweest. De Buitenstaander was de ruimte in gesprongen met een ballonvol Brennan in zijn hand, had zich tegen de massa van de ballon schrapgezet en zijn reactiepistool ingeschakeld. Ze hadden twintig minuten lang door de ruimte gezweefd. Brennan was bijna gestikt toen ze bij de derde cocon kwamen.
Hij herinnerde zich nog hoe de Buitenstaander iets met een vlakke kop tegen de romp had gezet, en daarna zichzelf en Brennan naar binnen had getrokken door een taai oppervlak, dat er aan binnen- en buitenkant uitzag als metaal. Toen had hij de ballon opengeritst, zich omgedraaid, en was door de wand verdwenen, terwijl Brennan nog hulpeloos door de lucht tolde.
De lucht rook naar de lucht van de stuurcabine, al was de eigenaardige geur nu veel sterker. Brennan ademde de dunne lucht met grote, hijgende teugen in. De Buitenstaander had de ballon achtergelaten. Als een doorzichtige geest dreef hij naar hem toe, dreigend en uitnodigend, en Brennan begon zenuwachtig te lachen.
Hij begon om zich heen te kijken.
Het licht was groener dan de zonlichtbuizen waaraan hij was gewend. Het enige ongebruikte stuk was de ruimte waar hij nu in zweefde, en die was ongeveer net zo groot als het leefgedeelte van zijn eenmansschip. Rechts van hem stond een stel vrijwel vierkante kratten, gemaakt van wat bijna zeker hout was. In ieder geval van een soort plant. Links van hem stond een massieve, rechthoekige bak met een deksel erop, die op een grote diepvrieskist leek. Boven hem en om hem heen de gebogen wand.
Dus hij had het bij het rechte eind gehad. Dit was een vrachtruim. Maar de helft van de ruimte in dit druppelvormige ruim bevond zich buiten zijn bereik.
En de lucht was doortrokken van een eigenaardige geur, alsof hij een parfum rook dat hij niet kende. De geur in het woongedeelte was een dierlijke geur geweest, de geur van de Buitenstaander. Deze hier was anders.
Onder hem, achter een net van grofgeweven stof, zaten dingen die eruitzagen als gele wortels. Het grootste stuk van wat Brennan van het vrachtruim kon zien lag ermee vol. Brennan liet zich zakken en haakte zijn vingers in het net om zijn ogen dichterbij te brengen.
De geur werd vele malen intenser. Hij had nog nooit zo iets geroken, zich nooit zo iets voorgesteld, er nooit van durven dromen. Ze zagen er nog steeds uit als bleekgele wortels, iets dat het midden hield tussen een zoete aardappel en een geschild stuk wortel van een kleine boom: gedrongen, breed en vezelig waren ze; de ene kant liep uit in een punt, de andere zag eruit alsof hij met een mes was platgeslagen. Brennan stak zijn vingers door het net, pakte een wortel met twee vingers beet en probeerde hem door het net te trekken. Maar dat lukte niet.
Net voor de Buitenstaander langszij kwam, had hij ontbeten. Maar toch, zonder dat zijn maag waarschuwend gerommeld had, was hij nu opeens dol van de honger. Zijn lippen gleden naar achteren, tanden en tandvlees kwamen bloot. Wild stak hij zijn vingers door het net en graaide naar de wortels. Minuten lang probeerde hij er een door de te kleine gaten te trekken. Woest rukte hij aan het net. Dat was sterker dan hij; het scheurde niet. Zijn nagels wel. Hij gilde van frustratie. De gil bracht hem bij zijn zinnen.
Als hij er nu eens een te pakken kreeg? Wat dan?
OPETEN! Het water liep hem in de mond.
Hij zou sterven. Een onbekende plant van een onbekende wereld, een plant die door een buitenwerelds ras waarschijnlijk als voedsel werd gegeten. Hij kon beter nadenken over een manier om hier vandaan te komen!
En toch rukten zijn vingers nog aan het net. Brennan strekte zijn knieën en schoot omhoog. De flarden van zijn pak waren weg, die lagen nog in de hut van de Buitenstaander, en de tuitjes voor water en voedselsiroop in zijn helm dus ook. Was er hier ergens water? Was dat zonder bezwaar te drinken? Zou de Buitenstaander raden dat hij iets had aan gedeeltelijk verbrande waterstof?
Wat kon hij eten?
Hij moest hieruit zien te komen.
De plastic zak. Hij viste hem uit de lucht en bekeek hem. Hij ontdekte hoe hij hem open en dicht moest doen — van buitenaf. Prachtig. Wacht — ja! Hij kon de zak binnenstebuiten draaien, en hem van binnenuit sluiten. Maar wat dan?
Hij kon in de plastic zak niet manoeuvreren. Geen handen. Zelfs in zijn eigen pak zou het riskant geweest zijn om zonder rugpak twaalf kilometer door de ruimte af te leggen. En hij kon toch niet door de wand van de cocon komen.
Hij moest op de een of andere manier zijn maag zien af te leiden. Hm. Waarom was de inhoud van dit ruim zo waardevol? Hoe was het mogelijk dat deze wortels waardevoller waren dan de piloot, die toch onmisbaar was om ze op hun plaats van bestemming te krijgen?
Ik kan net zo goed gaan kijken wat er nog meer is, hier.
De rechthoekige bak was van een glimmend, temperatuurloos materiaal. Brennan wist het handvat gemakkelijk te vinden, maar hij kon er geen beweging in krijgen. Toen deed de geur van de wortels een geconcentreerde aanval op zijn honger en hij gilde en rukte in dolle woede aan het handvat. Krakend ging het deksel omhoog. Blijkbaar was de constructie berekend op de kracht van de Buitenstaander.
De kist zat vol met zaden, grote zaden, net amandelen, bevroren in een mantel van ijs, bitter koud. Hij trok er een los met snel verstijvende vingers. De lucht om hem heen begon de kleur te krijgen van sigaretterook toen hij het deksel dichtdeed.
Hij stopte het ding in zijn mond, verwarmde het met zijn speeksel. Het smaakte naar niets; het was alleen maar koud, en toen ook dat niet meer. Hij spuwde het uit.
Hm. Groen licht en een vreemde, zwaar geurende lucht. Maar niet te dun, niet vreemd, en het licht was koel en fris.
Als Brennan lucht en licht van de Buitenstaander prettig vond, dan zou de Buitenstaander het ook wel naar zijn zin hebben op de Aarde. En hij had ook zaad meegebracht, dat wilde hij blijkbaar planten. Zaad en wortels en… wat?
Brennan strekte zijn knieën en schoot door het lege stuk naar de stapel kisten. Hij kon geen kist van de wand trekken, ook niet toen hij er met alle kracht van rug en benen aan trok. Contactcement? Maar een deksel bezweek, zij het aarzelend en onder veel gekraak. Ja, zie je wel, het had vastgelijmd gezeten; het hout zelf was gescheurd. Brennan vroeg zich af wat voor vreemde plant het geweest was.
Er zat een hermetisch gesloten plastic zak in. Plastic? Het zag eruit en voelde aan als een sterk soort cellofaan dat van ouderdom vol kreukels was komen te zitten. Wat erin zat, zag eruit als fijn stof, dat zo op elkaar was geperst dat het bijna een vierkante klomp was geworden. Het zag er donker uit door het plastic.
Brennan zweefde naast de kisten, een hand om het gescheurde deksel. Hij dacht na…
Een autopiloot natuurlijk. De Buitenstaander was alleen maar een reservepiloot. Het gaf niet wat er met hem gebeurde, hij was alleen maar een beveiligingsmechanisme. De autopiloot zou ervoor zorgen dat zaad en knollen en dit stof aankwamen op hun bestemming.
Wat was die bestemming? De Aarde? Maar dat betekende dat andere Buitenstaanders achter deze aan zouden komen.
Hij moest de Aarde waarschuwen.
Precies. Intelligent gedacht. Maar hoe?
Brennan lachte om zichzelf. Was er ooit iemand geweest die zó volledig in de tang had gezeten? De Buitenstaander had hem vast. Brennan, een vrij man uit de Gordel, had zich tot eigendom laten maken. Zijn gelach stierf weg in wanhoop.
Wanhoop was een fatale vergissing. De geur van de wortels had op de loer gelegen en sloeg nu onverhoeds toe.
… Dank zij de pijn kwam hij weer bij bewustzijn. Zijn handen bloedden van sneden en schaafwonden. Hij had spieren verrekt, zijn vingers zaten onder de blaren en blauwe plekken. Zijn linkerpink deed ontzettend pijn, zat vreemd scheef aan zijn hand, en terwijl hij keek begon hij op te zwellen. Ontwricht of gebroken. Maar hij had een gat in het net gescheurd, en in zijn rechterhand klemde hij een vezelige wortel.
Hij smeet hem zo hard hij kon van zich vandaan en rolde zich meteen daarna in elkaar, alsof hij de pijn Wilde omhullen en smoren. Hij was woedend, hij was bang. Die vervloekte geur had zijn verstandelijke vermogens uitgeschakeld alsof hij niet meer was dan een speelgoedrobot van een kind!
Als een voetbal zweefde hij door het vrachtruim, zijn handen om zijn knieën geklemd, terwijl de tranen over zijn wangen liepen. Hij had honger en hij was boos en hij voelde zich vernederd en bang. De Buitenstaander had hem op pijnlijke wijze doordrongen van zijn eigen onbelangrijkheid. Maar dit was erger.
Waarom? Wat wilde de Buitenstaander met hem?
Iets bonkte tegen zijn achterhoofd. Met één vloeiende beweging griste Brennan het voorwerp uit de lucht en hapte toe. De wortel was tegen de wand geketst en naar hem terug gezweefd. Hij was taai en vezelig tussen zijn tanden. De smaak was even onbeschrijflijk en even heerlijk als de geur.
In een laatste ogenblik van helder denken vroeg Brennan zich af hoe lang het zou duren voor hij stierf. Het kon hem niet veel schelen. Weer beet hij een stuk uit de wortel, en slikte.
Phssthpok zat met koppige vasthoudendheid een serie antwoorden achterna, maar achter elk antwoord zaten weer meer vragen. Zijn gevangene rook verkeerd: vreemd, als een dier. Hij behoorde niet bij hen naar wie Phssthpok op zoek was gegaan. Waar waren die dan?
Ze waren niet hier gekomen. De inheemse bevolking van G0 Doelwit I-3 zou maar weinig tegenstand hebben geboden aan kolonisten, als dit ene exemplaar representatief was voor de rest. Maar Beschermheren zouden ze toch maar hebben geëlimineerd, als voorzorgsmaatregel. Een andere ster dus. Waar?
Misschien had de inheemse bevolking genoeg kennis van astronomie om het hem te kunnen vertellen. Met schepen als dit hier hadden ze misschien zelfs naburige sterren bereikt.
Phssthpok, op jacht naar antwoorden, dook in elkaar en sprong naar het vreemde ruimtevoertuig. Het was een sprong van een uur, maar Phssthpok had geen haast. Met zijn superieure reflexen had hij niet eens zijn reactiepistool nodig.
Zijn gevangene zat veilig opgeborgen. Te zijner tijd zou Phssthpok zijn taal moeten leren om hem te ondervragen. Ondertussen zou hij geen kwaad kunnen aanrichten. Hij was te bang, en te zwak. Voortplanters waren kleiner, maar sterker.
Het schip van zijn gevangene was klein. Phssthpok vond weinig meer dan een miniem leefgedeelte, een lange aandrijvingsbuis, en een ringvormige tank voor vloeibare waterstof, met een koelmotor. De langwerpige, spits toelopende brandstoftank kon worden losgekoppeld, en tegen de lange, smalle buis van de aandrijving konden er nog een aantal worden bevestigd. Langs de rand van het cilindervormige leefgedeelte zaten bevestigingspunten voor lading, stalen latten, opgevouwen netten met heel fijn gaas, en intrekbare haken.
Een paar van die haken hielden nu een lichtmetalen cilinder vast die tekenen van erosie vertoonde. Phssthpok bekeek het ding, wijdde toen zijn aandacht aan andere zaken zonder te hebben ontdekt waarvoor de cilinder diende. Het was wel duidelijk dat het niet nodig was voor een goed functioneren van het schip. Phssthpok vond geen wapens.
Hij vond wel inspectiepanelen in de buis van de aandrijving. Als hij de goede materialen had gehad, had hij binnen een uur zijn eigen kristal-zink fusie-buis gemaakt. Hij was onder de indruk. De inheemse bevolking was misschien intelligenter dan hij had gedacht, of misschien hadden ze meer geluk. Hij zweefde naar het woongedeelte, de ovalen deur door.
In de ruimte voor de piloot bevonden zich een versnellingsbank, kasten met bedieningsapparatuur in een hoefijzer er omheen, een lege ruimte achter de bank, die zo groot was dat je er redelijk uit de voeten kon, een automatische keuken, die deel uitmaakte van het hoefijzer, en verbindingen naar mechanische zintuigen, van het soort dat vaak werd gebruikt bij de oorlogen tussen de Paks. Maar dit was geen oorlogsschip. De zintuigen van dit ras waren minder scherp dan die van de Paks. Achter het leefgedeelte bevonden zich machines en tanks met vloeistoffen, die Phssthpok met veel belangstelling bekeek.
Als deze machines goed ontworpen waren, dan was G0 Doelwit I-3 bewoonbaar. Zeer bewoonbaar. Een beetje aan de zware kant qua lucht en zwaartekracht. Maar — voor een groep die al vijfhonderdduizend jaar onderweg was, zou het onweerstaanbaar geweest zijn.
Als ze tot hier waren gekomen, dan zouden ze hier hun reis hebben beëindigd.
Dat betekende dat het gebied dat Phssthpok zou moeten doorzoeken werd gehalveerd. Zijn doelwit moest zich in de richting bevinden van waaruit hij gekomen was, meer naar het hart van de Melkweg. Ze waren gewoonweg niet zover gekomen.
Het leefgedeelte bracht hem in verwarring. Hij trof dingen aan die hij niet begreep, die hij ook nooit zou begrijpen.
De keuken bijvoorbeeld. Gewicht was belangrijk in de ruimte. De inheemse bevolking zou toch zeker wel in staat zijn geweest om lichtgewicht-voedsel te maken, zo nodig synthetisch, waarmee de piloot voor onbepaalde tijd gezond kon worden gevoed. De besparing in moeite en brandstofverbruik zou enorm zijn geweest wanneer ze vermenigvuldigd was met het aantal schepen dat hij had gezien. In plaats daarvan namen ze liever een heel uiteenlopend pakket aan van tevoren bereide eetbare zaken mee, en ook een gecompliceerd apparaat om ze uit te kiezen en te bereiden. Ze hadden er de voorkeur aan gegeven dit voedsel te koelen, zodat het niet bedierf, in plaats van het te verpulveren. Waarom? Afbeeldingen bijvoorbeeld. Phssthpok begreep wat foto’s waren, en ook grafieken en kaarten. Maar de drie kunstwerken op de achterste wand vielen in geen van beide categorieën. Het waren schetsen in houtskool. Een ervan was van het hoofd van een inheems persoon, een persoon die veel leek op Phssthpoks gevangene, maar een langere haarkuif had, en ook eigenaardig gepigmenteerd was om de ogen en de mond; de andere twee moesten jongere uitvoeringen zijn van hetzelfde ras, dat onrustbarend veel weghad van de Paks. Alleen hoofd en schouders waren te zien. Wat was het doel van dit alles?
Onder andere omstandigheden had de versiering op Brennans ruimtepak een aanwijzing kunnen zijn.
Phssthpok had de versiering gezien, en er een deel van begrepen. Voor leden van een onderling samenwerkende, ruimteverkennende subgroep zou het handig zijn om de ruimtepakken te voorzien van een aantal felle kleuren. Anderen zouden dit code-patroon op grote afstand al kunnen herkennen. Het ontwerp van de inheemse scheen wat al te complex, maar niet zó complex dat Phssthpoks nieuwsgierigheid werd opgewekt.
Want Phssthpok zou nooit kunst of luxe begrijpen.
Luxe? Een Pak Voortplanter zou ervan kunnen genieten, maar was te stom om voor zichzelf luxe te scheppen. Een Beschermheer had er de motivatie niet voor. Het verlangen van een Beschermheer stond voor honderd procent in verband met de noodzaak om zijn bloedlijn te beschermen.
Kunst? Voor de geschiedenis van de Paks begon, waren er al kaarten en tekeningen bekend bij de Paks. Maar die waren bestemd voor de oorlogvoering. En je herkende je beminden toch niet op het gezicht. Ze hadden de juiste geur.
De geur van een beminde reproduceren?
Phssthpok had daar misschien wel aan gedacht als het schilderij op Brennans borst een ander schilderij was geweest. Dat zou nog eens een gedachte zijn geweest! Een methode om een Beschermheer in leven en in functie te houden, lang na de dood van zijn bloedlijn. Het zou een verandering kunnen hebben betekend in de geschiedenis van de Paks. Als Phssthpok tenminste duidelijk was gemaakt wat representatieve kunst betekende…
Maar wat kon hij wijs uit Brennans pak?
De borstpartij bevatte een kopie, in fluorescerende verf, van Salvador Dali’s Madonna van Port Lligat. Bergen dreven boven een zachte, blauwe zee, tegen alle wetten van de zwaartekracht in, de onderkant vlak en glad. Een vrouw en een kind waren te zien, bovennatuurlijk mooi, met ramen in hun lichaam. Niets voor Phssthpok.
Eén ding begreep hij meteen.
Hij was heel voorzichtig met het instrumentenpaneel. Hij wilde niets kapot maken voor hij had ontdekt hoe hij astronomische gegevens uit de computer kon halen. Toen hij de klep van het zonne-stormwaarschuwingscircuit opendeed om te kijken wat erachter zat, ontdekte hij dat het verrassend klein was. Nieuwsgierig keek hij wat beter. Het ding was gemaakt met magnetische monopolen. In één kangoeroesprong schoot Phssthpok door de interstellaire ruimte. Hij vuurde de helft van het gaspatroon in zijn reactiepis-tool af en kon toen verder alleen maar wachten tot het kwartier dat zijn vrije val zou duren voorbij was.
Hij was naar de vrachtcocon gesprongen. Het zou nodig zijn om de gevangene vast te gespen om hem te beschermen tegen de acceleratie. Een vluchtige inspectie van het vreemde schip had het gebied waar hij zijn doelwit moest zoeken al gehalveerd, en nu moest hij alles laten voor wat het was. De gevangene had misschien nog waardevoller inlichtingen. Toch betreurde Phssthpok het bitter dat hij hem zou moeten beschermen, want de tijd die hij daarvoor nodig had, zou hem zijn missie en zijn leven kunnen kosten.
De inheemse bevolking van G Doelwit I-3 gebruikte monopolen. Dat betekende dat ze manieren hadden om monopolen te ontdekken. Phssthpok had een van hen gevangen genomen — een vijandige daad. En Phssthpoks ongewapende schip gebruikte een grotere massa zuidpolen dan in heel dit zonnestelsel te vinden was. Waarschijnlijk zaten ze nu al achter hem aan.
Ze konden hem niet binnen afzienbare tijd te pakken krijgen. Hun aandrijvingen zouden krachtiger zijn; de zwaartekracht op hun planeet was ongeveer één punt nul negen. Maar ze zouden geen stuwschepveld hebben. Voor hun zwaardere aandrijving verschil kon gaan uitmaken, zouden ze door hun brandstof heen zijn… als hij tenminste op tijd van start ging.
Hij remde toen hij bij de vrachtcocon was en gebruikte zijn ver-zachter om zich door het ondoorzichtige fluïdokrimp te wringen. Hij stak zonder te kijken een hand uit naar een handbeugel, want hij wist waar die was, en zijn ogen zochten de gevangene.
Hij miste de beugel. Hij dreef door de lege ruimte, terwijl zijn spieren verslapten en volkomen krachteloos werden.
De gevangene was door het net gebroken en groef zwakjes rond in de wortels. Zijn maag was een harde, opgezwollen kogel geworden. In zijn ogen lag geen intelligentie meer.
In een soort verwarde woede dacht Phssthpok: Hoe kan ik nu iets gedaan krijgen als ze steeds weer de regels veranderen? Ophouden daarmee. Ik denk als een Voortplanter. Eén ding tegelijk…
Phssthpok greep een handbeugel en duwde zich tot vlak bij Brennan. Brennan lag nu helemaal slap en roerloos. Zijn ogen waren half dicht; onder de leden was nog het wit te zien. In zijn hand klemde hij nog een halve wortel. Phssthpok liet hem ronddraaien zodat hij hem kon bekijken.
In orde.
Hij klom door de romp het vacuüm van de ruimte in en zweefde naar de punt van het ei. Daar kroop hij weer naar binnen, een ruimte in die net groot genoeg voor hem was.
Nu moest hij een schuilplaats vinden.
Er was geen kwestie van om nu nog dit zonnestelsel te verlaten. Hij zou de rest van zijn schip aan zijn lot moeten overlaten. Ze mochten de monopolen in het lege motorgedeelte achterna zitten. Het stond een beetje gelijk aan al je kinderen verstoppen in dezelfde grot, maar daar was niets aan te doen. Het had erger kunnen zijn. Al waren de instrumenten in de vrachtcocon alleen bedoeld om dat deel van het schip uit een baan om de planeet te halen en te laten landen, de motor zelf — de zwaartekrachtpolarisator — zou hem overal brengen waar hij wilde komen, binnen de graviteitsput van G0 Doelwit I. Alleen zou hij alles meteen de eerste keer goed moeten doen. Alleen kon hij maar één keer landen. De polarisator-als-aandrijving had veel van de voordelen en nadelen van de parazwever. Hij kon er elke kant mee op, zelfs nadat hij de snelheid tQt nul had teruggebracht, als hij maar naar beneden wilde. De polarisator was niet in staat om de zwaartekracht van de planeet waarop hij zou landen te overwinnen.
Vergeleken met de bedieningsorganen van de fusie-aandrijving, waren de stuurapparaten om hem heen verschrikkelijk gecompliceerd. Phssthpok begon aan knoppen te draaien, schakelaars om te halen. De kabel aan het puntige eind van het ei brak in een kleine wolk van vlammen. Het fluïdokrimp om hem heen werd transparant… en iets poreus; honderd jaar na nu zou er gevaarlijk veel lucht uit ontsnapt zijn. Phssthpoks mensachtige ogen kregen een glazige blik. De volgende handelingen zouden een intense concentratie vereisen. Hij had de gevangene niet durven vastbinden of zijn bewegingsvrijheid op een andere manier belemmeren. Om hem niet te verpletteren zou hij de zwaartekracht binnen en buiten het vrachtruim precies in evenwicht moeten houden. De romp, waarin het polarisatorveld was ondergebracht, zou onder deze acceleratiesnelheid kunnen smelten.
De rest van het schip zweefde in Phssthpoks achterste scherm. Hij draaide met een ruk twee knoppen om, en zag niets meer.
En waar nu heen?
Hij zou weken nodig hebben om zich te verstoppen. Gezien de technologische vaardigheid van de bewoners had hij geen kans om zich op G0 Doelwit I-3 te verstoppen.
Maar de ruimte was te open om je in te verbergen.
Hij kon maar één keer landen. Waar hij landde, daar zou hij ook moeten blijven, tenzij hij een soort lanceerinstallatie of seinpost in elkaar wist te zetten.
Phssthpok begon de hemel om hem heen af te speuren naar planeten. Zijn ogen waren goed, en planeten waren groot en vaag, gemakkelijk te ontdekken. De gasreus met de ringen eromheen zou goed zijn geweest — gemakkelijk om je in de ringen te verstoppen — alleen bevond de planeet zich achter hem. Een gasreus voor hem, met manen — te ver van hem vandaan. Hij zou dagen nodig hebben om er te komen. De bewoners van G0 Doelwit I-3 moesten nu al achter hem aan zitten. Zonder telescoop zou hij ze pas zien als het al te laat was.
Die daar. Hij had hem bestudeerd toen hij nog een telescoop had. Klein, met een spoortje atmosfeer, en weinig zwaartekracht. Een heleboel asteroïden eromheen en teveel atmosfeer voor vacuümcement. Met een beetje geluk zouden er diepe stofgaten zijn.
Hij had er eerder tijd en aandacht aan moeten besteden. Misschien waren er wel delfstofindustrieën, of zelfs nederzettingen. Te laat. Hij had geen keus; hij had al een hele tijd geen keus. Die planeet was zijn doel. Als de tijd voor vertrek daar was, zou hij erop moeten vertrouwen dat zijn gevangene contact kon opnemen met zijn soortgenoten. De situatie stond hem niet erg aan.
De robot was een anderhalve meter hoge cilinder, die kalmpjes in een hoek van de leeszaal van de Struldbrugs Club hing. De kalme kleuren van het apparaat — twee tinten bruin — pasten precies bij de muren, zodat de robot bijna onzichtbaar was. Aan de buitenkant was de robot roerloos. Onderaan de wijd uitlopende onderkant tolden rotors geruisloos rond en hielden hem vijf centimeter van de vloer, en binnenin de gladde, ronde bol van het hoofd draaiden peilers eindeloos rond en hielden elke hoek van het vertrek in het oog.
Zonder zijn ogen van het leesscherm af te wenden, tastte Lucas Garner naar zijn glas. Hij zocht het, voorzichtig, met de toppen van zijn vingers, pakte het van de tafel en probeerde te drinken. Het was leeg. Hij hield het boven de tafel, zwaaide het even heen en weer, en zei, nog steeds zonder op te kijken: ‘Irish coffee.’ De robot stond naast zijn elleboog. Hij maakte geen aanstalten om het dubbelwandige glas aan te pakken. In plaats daarvan begon hij zacht te klingelen. Ten slotte keek Garner dan toch met gefronste wenkbrauwen op. Een streep verlichte letters liep over de borst van de robot.
‘Het spijt me werkelijk, meneer Garner. U bent al boven uw maximaal toegestane dagelijkse hoeveelheid alcohol.’
‘Dan maar niet,’ zei Luke. ‘Vooruit, weg.’
De robot schoot naar zijn hoek. Luke zuchtte — het was voor een deel zijn eigen schuld — en ging verder met lezen. Een nieuw medisch handboek over ‘Het ouderdomsproces in de Mens’.
Het afgelopen jaar had hij met de rest meegestemd om de autodoc van de Club de serveerrobots te laten peilen. Hij kon er geen spijt van hebben. Niet één Struldbrug was minder dan honderdvierenvijftig jaar oud, dat was een regel van de Club, en elke twee jaar ging de toelatingsleeftijd één jaar omhoog. Ze hadden de beste, de strengste medische bescherming nodig.
Luke was een heel goed voorbeeld. Hij naderde, met weinig enthousiasme, zijn honderdvijfentachtigste verjaardag. Hij had de laatste twintig jaar onafgebroken een rolstoel gebruikt. Luke was aan zijn onderlichaam verlamd, niet door een ongeluk met zijn ruggegraat, maar omdat de zenuwbundels in zijn rug van ouderdom afstierven. Weefsel van het centrale zenuwstelsel vervangt zich nooit. De wanverhouding tussen zijn magere, ongebruikte benen en zijn massieve schouders en armen en zijn enorme handen maakte dat hij er een beetje aapachtig uitzag. Luke besefte dit, en vond het nogal plezierig.
Zijn aandacht was volledig gericht op de tape die hij snellas toen hij opnieuw werd gestoord. Een nauwelijks hoorbaar gemompel van stemmen vulde de leeskamer met een vormeloos, aanzwellend gefluister. Met een zucht draaide Luke zich om.
Iemand kwam naar hem toe gelopen met een doelbewuste tred die geen van de Struldbrugs hem had kunnen nadoen. De man had het lange, smalle lichaam van iemand die een paar jaar op een rekbank heeft doorgebracht. Zijn armen en de huid onder zijn keel waren even zwart als bij een neger, maar zijn handen en zijn diep doorgroefde gezicht waren zo zwart als een sterloze nacht, waarlijk ruimtezwart. Zijn haar had de vorm van een kaketoekuif, een tweeëneenhalve centimeter brede, sneeuwwitte strook van het midden van zijn hoofd tot in zijn nek.
Een man uit de Gordel was de Struldbrug Club binnengedrongen. Geen wonder dat ze fluisterden!
Hij bleef voor Lukes stoel staan. ‘Lucas Garner?’ Zijn stem en gedrag waren ernstig en formeel.
‘Inderdaad.’
De man begon wat zachter te spreken. ‘Ik ben Nicholas Sohl, Eerste Voorzitter van de Politieke Afdeling van de Gordel. Kunnen we ergens praten?’
‘Volgt u mij maar,’ zei Luke. Hij drukte op wat knoppen in de armleuning van zijn stoel, en de stoel schoof op een luchtkussen omhoog en gleed naar de andere kant van het vertrek.
Hij zocht een plaatsje uit in een alkoof, naast de hoofdzaal. ‘U hebt daar wel voor opschudding gezorgd,’ begon hij.
‘O? Waarom? De Eerste Voorzitter liet zich languit in een massagestoel vallen, liet de kleine motortjes zijn slappe lichaam kneden en de vermoeidheid eruit wegwerken. In zijn stem klonk nog steeds het radde, wat bruuske accent van de Gordel door.
Luke wist niet of hij nu een grap maakte of niet. ‘Waarom? Om te beginnen haalt u op geen stukken na de toelatingsleeftijd.’
‘De bewaker zei niets. Hij staarde gewoon een beetje.’
‘Dat kan ik me wel voorstellen.’
‘Weet u wat me naar de Aarde heeft gevoerd?’
‘Ik heb het gehoord. Er is een buitenaards wezen in ons zonnestelsel.’
‘Het moest geheim blijven.’
‘Ik was vroeger een ARM, een lid van de Politiemacht van de Verenigde Naties. Ze hebben me pas twee jaar geleden gepensioneerd. Ik heb er nog steeds contacten.’
‘Dat heeft Lit Shaeffer me ook verteld.’ Nick deed zijn ogen open. ‘Neemt u me niet kwalijk als ik wat onbeleefd ben. Languit in de bank van een schip kan ik wel tegen die gekke zwaartekracht van jullie, maar ik vind het maar niets om er doorheen te lopen.’
‘Ontspan je dan.’
‘Dank je. Garner, niemand bij de VN schijnt te beseffen hoe urgent dit is. Er zit een buitenaards wezen in de ruimte. In onze buurt. Hij heeft een vijandige daad op zijn geweten: het kidnappen van een mijnwerker uit de Gordel. Hij heeft zijn interstellaire motor in de steek gelaten, en we kunnen allebei een redelijke gok doen naar wat dat betekent.’
‘Dat hij van plan is te blijven. Vertel me eens wat meer.’
‘De zaak is eenvoudig genoeg. Je weet dat het schip van de Buitenstaander bestond uit drie gemakkelijk vast en los te koppelen delen.’
‘Daar ben ik achter gekomen.’
‘Het laatste deel moet een capsule zijn geweest om een dampkring binnen te vliegen en ergens te landen. We hadden kunnen raden dat er een zou zijn. Tweeëneenhalf uur nadat Brennan en de Buitenstaander langszij waren gekomen, verdween dat stuk.’
‘Teleportatie?’
‘Nee, Finagle zij dank. We hebben een filmpaneel waarop een vage streep is te zien. De versnelling was enorm.’
‘Ik begrijp ‘t. Waarom kom je nu naar ons?’
‘Huh? Garner, de hele mensheid heeft hiermee te maken!’
‘Ik hou niet zo van dat spelletje, Nick. De Buitenstaander was de seconde dat jullie ’m in de gaten kregen iets waarmee de hele mensheid te maken had. Jullie komen pas nu bij ons, nu hij die verdwijnstunt van ’m heeft uitgehaald. Waarom? Omdat jullie dachten dat de buitenaardse wezens een beter oordeel over de mensheid zouden vormen als ze eerst de mensen uit de Gordel ontmoetten?’
‘Geen commentaar.’
‘Waarom komen jullie het ons nu vertellen? Als de scopen van de Gordel hem niet kunnen vinden dan kan niemand het.’
Nick zette zijn massagestoel af en ging rechtop zitten om de oude man te bestuderen. Garners gezicht was het gezicht van de Tijd, een los masker, met oud kwaad eronder. Alleen de ogen en tanden leken jong, en de tanden waren nieuw, wit en scherp, en pasten niet bij de rest.
Maar hij praatte als een man uit de Gordel. Recht op de man af. Hij verspilde geen woorden en hij speelde geen spelletjes.
‘Lit zei dat je hersens had. Daar zit nou net de moeilijkheid, Garner. We hebben ’m wél gevonden.’
‘Ik zie nog steeds het probleem niet.’
‘Aan het eind van zijn vlucht sneed hij een smokkelaarsval. We lagen daar op de loer voor een kerel die de gewoonte heeft om met zijn aandrijving uit door bevolkt gebied te schieten. Een hittesen-sor vond de Buitenstaander en een camera nam een stuk van zijn koers mee, en hield hem lang genoeg vast om ons zijn snelheid, positie en versnelling te geven. Die was enorm, tientallen gees. Het is bijna zeker dat hij op weg is naar Mars.’
‘Mars?’
‘Mars, of een baan om Mars, of de manen. Als het een baan was, dan hadden we hem nu al wel gevonden. Voor de manen geldt hetzelfde, die zijn allebei voorzien van een observatiestation. Alleen horen ze bij de VN —’
Luke begon te lachen. Nick sloot zijn ogen, op zijn gezicht een gekwelde uitdrukking.
Mars was de vuilnishoop van het stelsel. Er waren, om heel eerlijk te zijn, maar weinig echt nuttige, bruikbare planeten in het zonnestelsel; de Aarde en Mercurius, en de atmosfeer van Jupiter, dan had je het wel gehad. De asteroïden, die waren belangrijk. Maar Mars was nog wel de bitterste teleurstelling geweest. Een bijna luchtloze woestijn, bezaaid met kraters en zeeën ultrafijn stof, de atmosfeer bijna te dun om nog giftig genoemd te kunnen worden. Ergens in Lacis Solis bevond zich een verlaten basis, het overblijfsel van de derde en laatste poging van de mens om de roestrode planeet te temmen. Niemand wilde Mars hebben.
Toen de Vrije Gordel Overeenkomst werd getekend, nadat de Gordel door middel van een handelsblokkade en propaganda had aangetoond dat de Aarde de Gordel harder nodig had dan de Gordel de Aarde, hadden de VN de Aarde, de Maan en Titan mogen houden, en verder rechten in de ringen van Saturnus, mijnen ontdekkingsrechten op Mercurius, Mars en de manen van Mars.
Mars was alleen maar symbolisch. Mars had tot op dit ogenblik niet meegeteld.
‘Je ziet het probleem,’ zei Nick. Hij had de massage-eenheid weer aangezet. Kleine spiertjes over zijn hele lichaam legden het af tegen een zwaartekracht waaraan ze in de Gordel niet waren gewend, en gaven met veel misbaar hun bestaan te kennen, voor het eerst in Nicks leven. De massage hielp.
Luke knikte. ‘Gezien de manier waarop de Gordel ons voortdurend gelast van haar eigendommen af te blijven, kun je het de VN niet kwalijk nemen als die nu proberen iets terug te doen. We moeten een paar honderd officiële klachten hebben geregistreerd.’
‘Je overdrijft. Sinds het sluiten van de Vrije Gordel Overeenkomst hebben we zo’n zestig overtredingen geregistreerd, en de meeste daarvan zijn door de VN erkend en betaald.’
‘Wat wil je dat de VN doen, dat ze nu niet doen?’
‘We willen inzage in de gegevens van de Aarde over Mars. Wetenschappelijke gegevens. Verdomme, Garner, misschien is er op films van de Phobos-camera’s al wel te zien waar de Buitenstaander is geland! We willen toestemming om Mars vanuit een krappe baan te bestuderen. We willen toestemming hebben om te landen.’
‘Wat heb je tot dusver bereikt?’
Nick snoof. ‘Er zijn maar twee dingen waar ze het mee eens kunnen zijn. We kunnen alles onderzoeken wat we willen — vanuit de ruimte. En voor het bestuderen van die stomme gegevens van ze vragen ze ons het ronde sommetje van een miljoen mark!’
‘Betaal het maar.’
‘Het is diefstal.’
‘Zegt een man uit de Gordel dat? Waarom hebben jullie geen gegevens over Mars?’
‘We hebben er nooit belangstelling voor gehad. Waarom ook.’
‘En abstracte kennis dan?’
‘Een ander woord voor zinloos.’
‘Waarom heb je dan zó hard zinloze kennis nodig dat je er een miljoen mark voor over hebt?’
Langzaam kroop er ook over Nicks gezicht een grijns. ‘Het is nog steeds diefstal. Hoe, in naam van Finagle, wist de Aarde dat ze dingen over Mars moesten weten?’
‘Dat is het geheim van abstracte kennis. Je krijgt de gewoonte alles te ontdekken wat je maar kunt ontdekken. Het grootste deel van wat je ontdekt wordt vroeg of laat gebruikt. We hebben miljarden in het onderzoek van Mars gestoken.’
‘Ik zal toestemming geven tot het overmaken van een miljoen mark aan de Universele Bibliotheek van de VN. Hoe landen we nu?’ Nick zette de stoel af.
‘Ik… heb daar wel een idee over.’
Een lachwekkend idee. Luke zou er geen ogenblik over hebben nagedacht… als hij in een andere omgeving was geweest. De Struldbrugs Club was luxueus en stil, overal geïsoleerd tegen lawaai van buiten, behangen met zware gordijnen. De Club was een plek waar je uitrustte, na een leven van… niet-uitrusten?
‘Kun je een tweemansschip besturen, gemaakt door Starfire?’
‘Tuurlijk. De bediening is precies hetzelfde. De schepen van de Gordel gebruiken Rolls Royce aandrijvingen, die ze in Engeland kopen.’
‘Je bent hierbij aangenomen als mijn piloot, voor een dollar per jaar. Ik kan een schip in zes uur laten klaarmaken.’
‘Je bent gek.’
‘Zeker niet. Kijk es, Nick. Iedere zogenaamde diplomaat in de VN weet hoe belangrijk het is om de Buitenstaander te vinden. Maar ze kunnen niet op gang komen. Het is niet omdat ze nu wat terug kunnen doen tegen de Gordel. Dat is ’t maar zeer ten dele. Het is inertie. De VN zijn een wereldregering, die juist daardoor log is, omdat ze het leven van achttien miljard mensen moet regelen. Nog erger is dat de VN bestaan uit individuele staten. Die staten zijn vandaag de dag niet zo sterk meer. Op een dag, een dag die niet al te dichtbij is, zullen zelfs hun namen zijn vergeten. Ik weet nog niet zo net of dat wel een goed idee is, maar nu kan nationaal prestige de zaak in het honderd laten lopen. Het zou je weken kosten voor je ze zover had dat ze het ergens over eens waren. Terwijl er geen wet bestaat die een VN-burger verbiedt naar een bepaald punt binnen het Aardse gedeelte van de ruimte te gaan. Elk punt dat hij maar wil. Of tegen het in dienst nemen van iedereen die hij maar wil. Een aantal van onze naar-de-Maan-en-terug piloten zijn mannen uit de Gordel.’
Nick schudde zijn hoofd alsof hij het op orde wilde brengen. ‘Garner. ik begrijp je niet. Je denkt toch zeker niet dat we de Buitenstaander met een tweemansschip kunnen vinden? Zelfs ik weet iets van het Martiaanse stof. Hij zit verborgen in een van de stof-zeeën, waar hij Jack Brennan zit te ontleden, en we kunnen hem niet vinden, laat staan aanpakken zonder eerst de woestijnen centimeter voor centimeter met diep-radar af te zoeken.’
‘Precies. Maar wanneer de politici beseffen dat je begonnen bent met het speurwerk op Mars, wat denk je dan dat ze doen? Dat je bent aangenomen als piloot is slechts een technisch punt, iedereen zal doorhebben waar het om begonnen is. Als we de Buitenstaander nu eens vonden? Dan zou de Gordel alle eer krijgen.’
Nick deed zijn ogen dicht en probeerde te denken. Hij was niet gewend aan logica die zo in kringetjes ronddraaide. Maar het zag er naar uit dat Garner gelijk had. Als ze dachten dat hij naar Mars ging, met of zonder een vlaklander naast zich… Nick Sohl, Eerste Voorzitter van de Gordel, bevoegd tot het afsluiten van verdragen. Onheilspellend. Ze zouden een vloot sturen om te gaan zoeken en de eerste te zijn.
‘Dus ik heb een vlaklander nodig om me in dienst te nemen als piloot. Waarom juist jou?’
‘Ik kan nu meteen aan een schip komen. Ik heb connecties.’
‘Oké. Zorg dat je dat schip krijgt, grijp dan een harde kerel in zijn kraag, een vlaklander van het ontdekkingsreiziger-soort. Verkoop hem het schip. Dan neemt hij me aan als zijn piloot, ja?’
‘Best. Maar ik doe het niet.’
‘Waarom?’ Nick keek naar de ander. ‘Je denkt er toch niet serieus over om mee te gaan, hoop ik?’
Luke knikte.
Nick lachte. ‘Hoe oud ben je?’
‘Te oud om mijn resterende jaren te spenderen aan in de Struld-brugs Club zitten en te wachten tot ik sterf. Druk me de hand, Nick.’
‘Hm? Tuurlijk, maar — Auw! Oké, verdomme, je hebt dus sterke handen. Alle vlaklanders hier hebben trouwens teveel spieren.’
‘Hee, ik wou je niet op stang jagen. Sorry, ik wilde alleen aantonen dat ik geen zwak oud mannetje ben.’
‘Bewezen. In ieder geval niet in je handen.’
‘En onze benen gebruiken we niet. We leggen geen meter te voet af.’
‘Je bent gek. Als je hart het nou es begaf, en ik was de enige in de buurt?’
‘Dat hart overleeft mij waarschijnlijk een heel tijdje. Het is van kunststof.’
‘Je bent gek. Jullie zijn allemaal gek. Dat komt ervan als je onderin een graviteitsput woont. De zwaartekracht zorgt ervoor dat al het bloed uit je hersens stroomt.’
‘Ik zal je naar een telefoon brengen. Je zult je miljoen mark moeten betalen, voor de VN doorkrijgen waar we heengaan.’
Phssthpok droomde.
Hij had de vrachtcocon diep onder het vloeibare stof van de omgeving van Lacis Solis begraven. Het was als een okergele muur te zien, aan de andere kant van het doorzichtige fluïdokrimp. Ze zouden hier veilig zijn zolang het leefgedeelte met zijn machines bleef functioneren, en dat was lang, heel lang.
Phssthpok bleef in het ruim, waar hij zijn gevangene in het oog kon houden. Na de landing had hij elke machine in de cocon uit elkaar gehaald om de nodige reparaties en bijstellingen te verrichten. Nu keek hij alleen maar naar zijn gevangene.
Die had maar weinig zorg nodig. Hij ontwikkelde zich bijna normaal. Het zou een monster worden, maar misschien geen hulpbehoevend wezen.
Phssthpok lag uit te rusten op zijn stapel wortels en droomde. Over een paar weken zou hij zijn lange, lange taak hebben voltooid, of zou blijken dat hij had gefaald. Hij kon in ieder geval ophouden met eten. Hij had lang genoeg geleefd, langer hoefde niet. Binnenkort zou hij ophouden te bestaan, zoals hij bijna was opgehouden te bestaan in de buurt van de kern van de Melkweg, dertienhonderd scheepsjaren geleden…
Hij had het licht zien schitteren boven het Dal van Pitchok, en had beseft dat hij ten dode was opgeschreven.
Phssthpok was zesentwintig jaar lang een Beschermheer geweest. De kinderen die hem in de van straling vergeven vallei nog restten waren tussen de zesentwintig en de vijfendertig; hun kinderen waren van allerlei leeftijden, de oudsten zo’n vierentwintig. Nu hing de lengte van de rest van zijn leven af van wie de bom had overleefd. Hij was meteen naar het dal teruggegaan om dat na te gaan.
Er waren niet veel Voortplanters over in het dal, maar wie nog in leven was, moest worden beschermd. Phssthpok en de rest van de Pitchok-families sloten vrede. Daarbij werd overeengekomen dat zij en hun steriele Voortplanters het dal mochten behouden tot hun dood. Daarna zou het dal toevallen aan Oosterzee. Er waren manieren om radioactieve fall-out voor een deel te neutraliseren. Dat deden ze. Toen lieten ze het dal en de overlevende Voortplanters achter in de zorg van een van hen, en gingen naar alle windstreken uiteen.
Van de overlevende Voortplanters was door proeven komen vast te staan dat ze in essentie allen steriel waren. ‘In essentie’ betekende in dit geval dat als ze kinderen ter wereld brachten, het mutanten zouden zijn. Ze zouden verkeerd ruiken. Zonder een Beschermheer om hun belangen te verdedigen zouden ze snel sterven.
De belangrijkste overlevende afstammeling van Phssthpok was, naar zijn eigen oordeel, Ttuss, een vrouwelijke Pak, twee jaar oud. Hij had een begrensd leven voor zich. Over tweeëndertig jaar zou Ttuss de leeftijd van verandering bereiken. Ze zou een intelligent wezen worden, en een zwaar gepantserd wezen, met een huid waar een koperen mes niet doorheen kon komen en genoeg kracht om tien keer haar eigen gewicht te tillen. Ze zou ideaal gebouwd zijn om te vechten, maar ze zou niets hebben om voor te vechten.
Ze zou ophouden met eten. Ze zou sterven, en dan zou Phssthpok ophouden met eten. Ttuss’ leven zou even lang duren als het zijne. Maar soms kon een Beschermheer het hele ras van de Paks adopteren als zijn afstammelingen. In ieder geval kreeg hij alle gelegenheid om een doel in zijn leven te vinden. Een kinderloze Beschermheer werd door niemand vijandig bejegend, want hij had geen reden meer om te vechten. En er was een plaats waar hij naar toe kon.
De Bibliotheek was even oud als de radioactieve woestijn er omheen. Die woestijn zou nimmer meer in cultuur worden gebracht: eens in de duizend jaar werd hij bestrooid met radiokobalt, zodat niet één Beschermheer ernaar verlangde om hem in zijn bezit te krijgen. Beschermheren konden die woestijn oversteken; ze hadden geen geslachtsgenen die konden worden vernietigd door sub-atomische deeltjes. Voortplanters konden het niet. Hoe oud was de Bibliotheek? Phssthpok kwam het nooit te weten, vroeg er ook nooit naar. Maar het deel dat over ruimtereizen ging, was drie miljoen jaar oud.
Hij kwam naar de Bibliotheek met een aantal — nee, niet vrienden, maar deelgenoten in verdriet, kinderloze ex-leden van de Pitchok families. De Bibliotheek was een enorm gebouw, zonder vooropgezet plan gebouwd, en het huisvestte alles wat in minstens drie miljoen jaar door de Paks aan kennis was verzameld, onderverdeeld in afdelingen en op onderwerp. Hetzelfde boek kwam uiteraard in diverse afdelingen voor. De reisgenoten gingen bij de ingang uit elkaar, en Phssthpok zag er tweeëndertig jaar lang niet een van hen terug.
Hij bracht al die tijd door in één enorm vertrek, een van vloer tot plafond reikend labyrint van planken met boeken. Hier en daar in een hoek stond een bak met boom-des-levens wortels, die door het personeel voortdurend werd bijgevuld. Ogenschijnlijk zonder orde of patroon werden ook andere eetbare dingen neergelegd: vlees, groenten, vruchten, wat er maar te krijgen was voor kinderloze Beschermheren die het dienen van de Bibliotheek hadden verkozen boven de dood. Boomdes-levens wortels vormden een volmaakt voedsel voor een Beschermheer, maar hij kon bijna alles eten.
En er waren boeken.
Ze waren bijna niet te vernietigen, die boeken. Als rondtollende meteoren zouden ze uit het hart van een waterstof fusie-explosie zijn gekomen. Allemaal waren ze min of meer in de toen gangbare taal geschreven, en allemaal werden ze voortdurend opnieuw gekopieerd door de dienaren van de Bibliotheek, om de veranderingen in de taal bij te houden. In dit vertrek hadden alle boeken betrekking op de ruimte en op reizen in de ruimte. Er waren verhandelingen over de filosofie van het reizen door de ruimte.
Ze schenen allemaal van een fundamentele veronderstelling uit te gaan: op een dag moest het ras der Paks een nieuw thuis gaan zoeken; daarom droeg elke bijdrage aan de technische vaardigheid van het reizen door de ruimte bij aan de onsterfelijkheid van het ras. Phssthpok kon die veronderstelling weerspreken, en wist dat een Beschermheer die er niet in geloofde nooit een boek over het onderwerp zou schrijven. Er waren gegevens over interstellaire en interplanetaire vluchten, tienduizenden in getal, beginnend met de fantastische reis die een groep bijna drie miljoen jaar geleden had gemaakt. Ze hadden een asteroïdale rots uitgehold en waren ermee naar de armen van de Melkweg gevlogen, op zoek naar gele dwergzonnen. Er waren technische handboeken over alles dat mogelijkerwijs iets te maken kon hebben met de ruimte: ruimtevaartuigen, astrogatie, ecologie, miniaturisatie, kernfysica en subnucleaire fysica, kunststoffen, zwaartekracht en hoe je daarvan gebruik kon maken, astronomie, astrofysica, verslagen over het winnen van delfstoffen in het eigen stelsel en in naburige stelsels, diagrammen voor een hypothetische Bussard stuwschep (in een onvoltooid werk door een Beschermheer die halverwege zijn eetlust was kwijtgeraakt), diagrammen voor een ionen-motor, plasma-theorieën, lichtzeilen…
Hij begon aan de linkerkant en werkte vandaar naar rechts.
Hij had de afdeling over ruimtereizen min of meer op goed geluk gekozen; het had er minder druk uitgezien dan in andere delen van de Bibliotheek. De romantiek van de ruimte had geen plaats in Phssthpoks ziel. Hij bleef in dezelfde afdeling omdat hij er weinig voor voelde om ergens anders van voor af aan te beginnen. Misschien had hij wel elke minuut van de tweeëndertig jaar die hem nog restten nodig, ongeacht waar hij verkoos te werken. In achtentwintig jaar las hij alle boeken uit de afdeling Astronautica, en toen had hij nog steeds niets gevonden dat urgent gedaan diende te worden.
Een emigratieproject op touw zetten? Zo dringend was dat gewoonweg niet. De Pak-zon had op zijn minst nog honderden miljoenen jaren te leven… waarschijnlijk langer dan het ras van de Paks zelf, gezien de voortdurende staat van oorlog waarin dat zich bevond. En het risico dat de onderneming op een ramp zou uitlopen, zou hoog zijn. Gele zonnen waren schaars in de kern van de Melkweg, en ze zouden een lange reis moeten maken… een reis waarbij de bemanning van Beschermheren natuurlijk voortdurend in onderlinge gevechten verwikkeld zou zijn om de suprematie binnen het schip. Trouwens, soms explodeerde de kern van een Melkwegstelsel in een kettingreactie van supernova’s. Een emigratie zou zich dus inderdaad op een van de armen moeten richten.
De eerste expeditie die dat had geprobeerd, was op een afschuwelijke manier aan haar eind gekomen.
Wat dan? Zich aansluiten bij het personeel van de Bibliotheek? Daar had hij heel vaak aan gedacht, maar het antwoord was steeds hetzelfde geweest. Met welke afdeling van de Bibliotheek hij zich ook bezighield, zijn leven zou afhankelijk zijn van anderen. Om zijn wil tot leven te behouden, zou hij voortdurend doordrongen moeten zijn van de wetenschap dat heel Pak voordeel zou hebben van wat hij in de Bibliotheek deed. Als hij even geen nieuwe ontdekkingen meer zou doen, even zijn geloof zou verslappen, dan zou ook alle eetlust verdwijnen.
Het was angstaanjagend om geen honger te hebben. De laatste tientallen jaren was het een paar keer gebeurd. Elke keer dwong hij zich weer tot het herlezen van de berichten uit het Dal van Pitchok. Het meest recente bericht meldde altijd dat Ttuss nog in leven was ten tijde van het verzenden van de boodschap. Langzaam kwam zijn eetlust dan terug. Zonder Ttuss zou hij dood zijn. Hij had een onderzoek ingesteld naar de bibliothecarissen. Hun leven duurde gewoonlijk maar kort. Zich bij hen aansluiten was geen antwoord.
Een manier vinden om Ttuss in leven te houden? Als zo’n manier bestond zou hij hem op zichzelf hebben toegepast.
Theoretische astronomie bestuderen? Hij had wat ideeën, maar die zouden het ras van de Paks niet veel verder helpen. De Paks waren geen ras dat zocht naar abstracte kennis. Waardevolle elementen uit de asteroïden halen? De asteroïden van het eigen zonnestelsel en van een aantal stelsels in de buurt waren even grondig van waardevolle delfstoffen ontdaan als de planeet van de Paks zelf, alleen maakten daar convectiestromen in het binnenste van de planeet het mogelijk om nieuwe mijnen aan te boren, ter vervanging van de uitgeputte oude. Hij had methoden voor het terugwinnen van metaal moeten bestuderen. Nu was het te laat om nog naar een ander deel van de Bibliotheek te gaan. Plastic-bol-steden in een baan om de planeet brengen om zo meer leefruimte voor Voortplanters te scheppen? Nonsens: veel te gemakkelijk te roven, veel te kwetsbaar.
Op een dag was Phssthpoks eetlust verdwenen. De brieven uit het Dal van Pitchok hielpen niet; hij geloofde ze niet meer. Hij overwoog om naar het dal terug te keren, maar hij wist dat hij op weg erheen van honger zou sterven. Toen hij zeker van zijn zaak was, ging hij tegen een muur zitten, de laatste in een rij Beschermheren die ook niet aten, die wachtten op de dood.
Een week ging voorbij. De bibliothecarissen ontdekten dat twee Beschermheren voorin de rij dood waren. Ze raapten ze op, twee skeletten in een droog, gerimpeld leren pantser en brachten ze weg.
Phssthpok herinnerde zich een boek. Hij had de kracht nog om het te pakken.
Hij las het zorgvuldig door, het boek in één hand en een wortel in de andere. Wat later at hij de wortel op…
Het schip was een ongeveer cilindervormige asteroïde geweest van vrij zuiver nikkel-ijzer met stenige stukken her en der in het metaal, ongeveer tien kilometer lang en ruim zes in diameter. Een groep kinderloze Beschermheren had het met zonnespiegels uitgehouwen, en het daarna voorzien van een klein woongedeelte, een serie bedieningspanelen, een wat groter vriesslaap-vertrek, een kweekreactor, een atoomgenerator, een stuurbare ionenmotor, en een enorme tank cesium. Ze hadden het nodig geacht om de Beschermheren van een grote familie uit te roeien om zo duizend Voortplanters in handen te krijgen. Twee Beschermheren fungeerden als piloot, nog eens zeventig lagen in diepgevroren slaap, net als de duizend Voortplanters en ook een zorgvuldig geselecteerd aantal ongevaarlijke en nuttige levensvormen van de Pak wereld. Zo waren ze vertrokken, een van de armen van de Melkweg in.
Al was hun kennis drie miljoen jaar jonger dan die van Phssthpok en dus veel minder volledig, toch hadden ze een goede reden gehad om juist de buitenranden van de Melkweg te kiezen. Daar zouden ze meer kans hebben op een gele zon, en meer kans op het vinden van een dubbele planeet op de juiste afstand van die zon. Storingen van sterren die in de kern van de Melkweg gemiddeld een half lichtjaar van elkaar verwijderd waren, maakten dubbele planeten daar tot een zeldzaamheid, en er was alle reden om aan te nemen dat alleen een abnormaal grote maan ervoor kon zorgen dat een wereld een atmosfeer had die Paks en planten en dieren van hun planeet een kans op leven bood.
Een ionenmotor en een hoeveelheid cesium… Ze verwachtten langzaam vooruit te komen, en dat gebeurde ook. Toen ze een snelheid hadden van achttienduizend kilometer per seconde, gerelateerd aan de Pak zon, zetten ze de motor af en vuurden een laserboodschap af naar de Pak zon om de Bibliotheek te vertellen dat de ionenmotor had gewerkt. De blauwdrukken lagen ergens in de Bibliotheek, met een lijst suggesties over hoe het ontwerp kon worden verbeterd.
Daar had Phssthpok geen belangstelling voor. Hij ging door naar het laatste gedeelte, dat vijfhonderdduizend jaar recenter was. Het was de transcriptie van een laserbericht dat door het Pak stelsel was komen ploegen, uiteengereten en verzwakt en onverstaanbaar geworden door stofwolken en afstand, en in een taal die niet meer werd gesproken. De bibliothecarissen hadden het bericht vertaald en opgenomen in het verslag. Het moest sinds die tijd honderden keren opnieuw zijn vertaald. Honderden zoekers moesten het, net als Phssthpok nu, hebben gelezen en hadden zich afgevraagd hoe het deel van het verhaal luidde dat ze nooit te weten zouden komen en hadden het boek teruggelegd om zich met iets anders bezig te houden…
Maar Phssthpok las het bericht heel zorgvuldig.
Ze waren diep in een van de armen van de Melkweg doorgedrongen. De helft van de Beschermheren was aan het eind van de reis dood, niet dood door honger of geweld, maar dood door ouderdom. Dit was zo ongewoon dat een gedetailleerde medische beschrijving deel had uitgemaakt van het bericht. Ze waren langs gele zonnen gekomen die geen planeten hadden, langs andere waar omheen alleen maar gasreuzen draaiden. Gele zonnen waren voorbijgegleden met werelden die misschien bewoonbaar waren geweest, maar ze lagen allemaal te ver van hun koers om te kunnen worden bereikt met de reserve aan cesium die voor manoeuvreren bestemd was. Interstellair stof en de zwaartekracht van de Melkweg hadden hun vreemde ruimteschip langzamer doen gaan, waardoor hun manoeuvreerreserve groter werd. De hemel om hen heen was duisterder geworden naarmate de zonnen zeldzamer werden.
Ze hadden een planeet gevonden.
Ze hadden de snelheid van het schip afgeremd. Ze hadden wat er nog van het plutonium over was, in de motoren van de landingsvaartuigen gezet en waren geland. De beslissing was niet onherroepelijk, maar als de planeet niet voldeed zouden ze tientallen jaren moeten werken om hun rotsschip weer ruimtewaardig te maken.
De planeet bezat leven. Een deel ervan was vijandig, maar er zat niets bij dat ze niet aankonden. Er was aarde. De overgebleven Beschermheren maakten de Voortplanters wakker en lieten ze los in de bossen om vruchtbaar te zijn en zich te vermenigvuldigen. Ze zaaiden, plantten, groeven mijnen, maakten machines om nog meer mijnen te maken, maakten machines om voor de oogsten te zorgen…
De zwarte hemel ’s nachts, bijna zonder sterren, joeg een aantal angst aan, maar ze raakten eraan gewend. Anderen stoorden zich aan de zware regenval, maar de Voortplanters hadden er geen last van, dus dat was ook in orde. Er was ruimte voor allemaal; de Beschermheren vochten niet eens. Niet één hield op met eten. Er waren roofdieren en bacteria die ze moesten vernietigen, er was een beschaving die diende te worden opgebouwd, er was veel te doen.
Toen het lente werd, en daarna zomer, kwam het gewas op. Het was een ramp. Er was iets aan de hand met de boom-des-levens. De kolonisten begrepen zelf niet wat er verkeerd was gegaan met de oogst. Iets was opgekomen, en het zag eruit en smaakte ook als boom-des-levens, al rook het op de een of andere manier niet goed. Maar wat het effect ervan op Voortplanters en Beschermheren betrof, die hadden net zo goed onkruid kunnen eten.
Ze konden niet terugkeren naar de ruimte. De kleine voorraad wortels die hen nog restte, vertegenwoordigde een aantal werkuren waaraan niet te tornen viel. Ze zouden hun cesium-tank van nieuwe brandstof kunnen voorzien, ze zouden misschien zelfs een plutoniumproducerende technologie kunnen opzetten in de tijd die hen restte, maar een tweede Pak-achtige wereld vinden en bereiken — nee. En zelfs al wisten ze er te komen, wat voor garantie hadden ze dat de boom-des-levens er zou willen groeien?
Ze hadden hun laatste jaren besteed aan het bouwen van een laser die sterk genoeg was om door de stofwolken heen te komen die tussen hen en de kern van de Melkweg hingen. Ze wisten niet dat ze waren geslaagd. Ze wisten niet wat er verkeerd was aan de oogst; ze vermoedden dat een bepaalde golflengte sterrenlicht schaarser aanwezig was dan op Pak, of dat er te weinig sterrenlicht in het algemeen was, al waren hun experimenten op dit gebied op niets uitgelopen Ze gaven gedetailleerde gegevens over de bloedlijnen van de Voortplanters die ze bij zich hadden gehad, in de hoop dat een aantal van de bloedlijnen zou kunnen voortbestaan. En ze vroegen om hulp.
Tweeëneenhalf miljoen jaar geleden.
Phssthpok zat naast de bak met wortels te eten en te lezen. Hij zou hebben geglimlacht als zijn gezicht daarop gebouwd was. Hij kon al zien dat alle kinderloze Beschermheren van zijn wereld bij zijn plan betrokken zouden raken.
Tweeëneenhalf miljoen jaar lang hadden die Voortplanters zonder boom-des-levens geleefd. Hadden ze geen kans gehad om de overgang te maken naar het Beschermheer-stadium. Waren het hersenloze dieren gebleven.
En Phssthpok alleen wist hoe hij ze moest vinden.
Je vliegt van New York, USA, naar Piquetsburg, Noord Afrika. Opeens krijg je door dat New York de ene kant op schiet, Piquetsburg een andere, en dat een orkaan je vliegtuig uit de koers zwiept, een derde kant op…
Nachtmerrie? Ja, dat wel. Maar reizen binnen het zonnestelsel is iets heel anders dan reizen op een planeet. Elk stuk rots beweegt zich met zijn eigen snelheid voort, als stukjes boter in een karnton. Mars had een vrijwel ronde baan. In de buurt van de rode planeet beschreven asteroïden wat elliptischer banen, haalden hem nu eens in, raakten dan weer achter. Op een paar ervan stonden telescopen. De mannen die die telescopen bedienden zouden rapport uitbrengen aan Ceres als ze iets of iemand doelbewust aan het werk zagen aan de oppervlakte.
De verlaten Bussard stuwschep gleed over de zon heen en boog naar binnen in een vlakke hyperbool, die op een gegeven ogenblik de baan van de planeten zou snijden.
De Blauwe Os volgde een versnellende en ook krappere boog, een J. Tijdens het rechte gedeelte zou de Os naast de Buitenstaander komen, en zijn snelheid aan de ander aanpassen.
U Thant steeg van de Aarde op met een stuwvleugel die was gehuurd van Death Valley Port. Het was een fraai tochtje omhoog, met de Grote Oceaan onder hen. Toen Nick zich op tweehonderdtwintig kilometer hoogte in een baan om de Aarde had gemanoeuvreerd, ging hij volgens voorschrift over op fusievermogen en verliet zijn baan. De stuwvleugel had hij losgekoppeld; die zou wel op eigen gelegenheid thuiskomen.
De Aarde wikkelde zich om zichzelf heen en viel onder hen weg. Met één gee was het een tocht van vier dagen naar Mars, en Ceres zou hun wel vertellen voor welke asteroïden ze moesten uitwijken. Nick zette het schip op de autopiloot. Hij was niet echt ontevreden over de U Thant. Het was een marineding van de vlaklanders, en het stroomlijnen van het model had hier en daar iets afgedaan aan een optimaal functioneren, maar de apparatuur leek alleszins behoorlijk, en de stuurorganen waren elegant simpel uitgevoerd. En de keuken was uitstekend. ‘Is het goed dat ik rook?’ vroeg Luke.
‘Waarom niet? Jij kunt je zéker geen zorgen maken over een voortijdige dood.’
‘Hebben de VN hun geld al?’
‘Natuurlijk. Het moet al uren geleden op hun rekening zijn bijgeschreven.’
‘Mooi zo. Bel ze op, vertel ze wie je bent en vraag om alles wat ze over Mars hebben. Zeg dat ze het op het scherm zetten, en dat jij de laser betaalt. Twee vliegen in één klap.’
‘Hoezo?’
‘Dan weten ze waar we heengaan.’
‘Best… Luke, geloof je werkelijk dat ze hierdoor in beweging komen? Ik weet wat voor een logge organisatie de VN is. Zoals toen met het geval Müller.’
‘Bekijk het eens van een andere kant, Nick. Hoe ben jij vertegenwoordiger van de hele Gordel geworden?’
‘Geschiktheidsproeven zeiden dat ik een hoog I.Q. had en ervan hield om de baas te spelen. Met dat als basis heb ik me opgewerkt.’
‘Wij werken met verkiezingen.’
‘Populariteitswedstrijden.’
‘Het werkt. Maar het heeft z’n nadelen. Welke regeringsvorm heeft dat niet?’ Garner haalde zijn schouders op. ‘Elke spreker in de VN vertegenwoordigt één land, één stukje van de wereld. Hij vindt dat het beste stukje, met de beste mensen erop. Anders zou hij niet zijn gekozen. Zo’n twintig vertegenwoordigers denken nu stuk voor stuk dat zij precies weten wat er aan de Buitenstaander moet worden gedaan, en geen van hen buigt zich voor de anderen. Prestige. Te zijner tijd komen ze wel tot een compromis. Maar als ze het idee krijgen dat een burger en een man uit de Gordel wel eens eerder bij de Buitenstaander zouden kunnen zijn dan zij, komen ze wat vlugger in actie. Begrijp je?’
‘Nee.’
‘Bel nou eerst maar op.’
Een communicatiestraal vond ze een poosje daarna. Ze begonnen de inlichtingen door te nemen die de Aarde over Mars had vergaard.
Dat was heel wat. Het bestreek eeuwen. Op een gegeven ogenblik zei Nick: ‘Ik ben aan de zomervakantie toe. Waarom moeten we hier allemaal naar kijken? Volgens jou bluffen we alleen maar.’
‘Volgens mij zijn we bezig aan een poging om de Buitenstaander te vinden, tenzij jij iets beters te doen hebt. De beste tijd om te bluffen is wanneer je vier azen in je hand hebt.’
Nick zette het scherm af. De gegevens kwamen nu op de band; ze zouden niets missen. ‘Kom es, laten we nou samen overleggen. Ik heb één miljoen mark aan Gordel-geld betaald hiervoor, en verder moet ik nog extra betalen voor de communicatielaser. Ik ben nou eenmaal een krent, dus ik voel me bijna gedwongen om dit alles nog te gebruiken ook. Maar we hebben het afgelopen uur het geval Müller zitten bestuderen, en wat ik zag, kwam allemaal uit de archieven van de Gordel!’
Elf jaar geleden had een mijnwerker uit de Gordel, ene Müller, geprobeerd de massa van Mars te gebruiken om een drastische koersverandering te bewerkstelligen. Hij was te dichtbij gekomen; hij was gedwongen geweest te landen. Dat zou nog geen probleem zijn geweest. De jakkeraars zouden hem oppikken zodra ze daarvoor toestemming kregen van de VN. Het had allemaal geen haast — tot Müller werd vermoord door Martianen.
Martianen waren tot dan een mythe geweest. Müller moet wel vreemd hebben opgekeken. Maar stikkend in het bijna-vacuüm, had hij er zes weten te doden door zijn watertank te gebruiken om overal om zich heen dood en verderf te zaaien.
‘Niet allemaal. Wij hebben de Martiaanse lijken die jullie hadden meegenomen bestudeerd,’ zei Garner. ‘Misschien hebben we de resultaten van dat onderzoek wel nodig. Ik vraag me nog steeds af waarom de Buitenstaander nu juist Mars heeft uitgekozen. Misschien is hij op de hoogte van de Martianen. Misschien wil hij contact met ze opnemen.’
‘Daar heeft-ie nogal veel aan.’
‘Ze gebruiken speren. Volgens mij wil dat zeggen dat ze intelligent zijn. We weten niet hoe intelligent, omdat niemand ooit heeft geprobeerd met een Martiaan te praten. Ze kunnen daar elke soort beschaving hebben die je je kunt voorstellen, onder dat stof.’
‘Een beschaafd volk, hè?’ Nicks stem werd fel. ‘Ze hebben Müller z’n tent kapotgesneden! Zijn lucht laten ontsnappen!’ In de Gordel is dat de ergste misdaad die men kan begaan.
‘Ik heb niet gezegd dat ze ons welgezind waren.’
De Blauwe Os gleed door de ruimte, haar motor uitgeschakeld. Achter het schip was het vaartuig van de Buitenstaander nu met het blote oog te zien, en de afstand werd steeds kleiner. Het maakte Tina nerveus dat ze niet in staat was ernaar te kijken. Maar dat kon ook van de ander worden gezegd; dit was de blinde kant van de Buitenstaander, waar de drie bemanningsleden van de Os bezig waren Einar Nilssons eenmansschip los te maken uit zijn enorme metalen baarmoeder.
‘Klemmen los hier,’ zei Tina. Ze transpireerde. Ze voelde koele lucht langs haar gezicht strijken: haar luchtpomp deed zijn best om ervoor te zorgen dat haar vizier niet besloeg.
‘Goed zo, Tina,’ zei Nates stem achter haar oor.
Einar zei: ‘We hadden een vierde man kunnen meenemen in het leefgedeelte van het eenmansschip. Verdomme! Ik wou dat ik daaraan had gedacht. Dan konden we de Buitenstaander tenminste met z’n tweeën tegemoet gaan.’
‘Het maakt waarschijnlijk niets uit. De Buitenstaander is verdwenen. Dat daar is een dood schip.’ Maar toch klonk Nate slecht op zijn gemak.
‘En hoeveel bemanningsleden zijn er nu nog over? Ik heb nooit geloofd dat de Buitenstaander alleen, in een eenmansschip, tussen de sterren vandaan zou komen. Te poëtisch. Laat maar. Tina, geef ons vijf seconden stuwing onder de fusiebuis.’
Tina zette haar schouders schrap en zette de straalaandrijving van haar rugpak aan. Andere vlammen laaiden verder vooruit op, onder het leefgedeelte. Het oude eenmansschip dreef langzaam omhoog, tussen de grote deuren door.
‘Oké, Nate, ga aan boord, en snel. Zorg dat je de Os constant tussen jezelf en de Buitenstaander houdt. We moeten er maar van uitgaan dat hij geen diepte-radar heeft.’
Geen van tweeën konden ze Tina’s verbaasd gefronste voorhoofd zien.
Vrouwen in de Gordel waren meestal zo’n een meter tachtig lang, maar ze waren meestal ook rank en slank, tenger. Tina Jordan was een meter tachtig lang en had een lichaamsbouw die er bij paste, volgens de maatstaven van de vlaklanders dan. Ze was in goede conditie en ze wist het. Ze vond het ergerlijk dat de mensen om haar heen haar nog steeds voor een vlaklander hielden.
Ze was van de Aarde weggegaan toen ze eenentwintig was. Ze zat al veertien jaar in de Gordel, op Ceres, Juno, Mercurius, het Hera Station dat in een nauwe baan om Jupiter draaide, en ze beschouwde de Gordel en het zonnestelsel als haar thuis. Ze zat er niet mee dat ze nog nooit een eenmansschip had bestuurd. Een heleboel mensen uit de Gordel hadden dat niet. De mijnwerkers in hun eenmansschepen waren maar één aspect van de industrie van de Gordel. Chemici, kernfysici, astrofysici, politici, astronomen, administratief personeel, kooplui, die hoorden er ook allemaal bij. En ja, ook computerprogrammeurs.
Lang geleden had ze gehoord dat er geen vooroordelen tegen vrouwen waren in de Gordel. En het was nog waar ook! Op Aarde deden vrouwen nog steeds minder goed betaald werk. Werkgevers beweerden dat je lichaamskracht nodig had voor een aantal beroepen, of dat een vrouw altijd ontslag nam om te trouwen als het er uitgerekend op aan kwam dat ze bleef, of zelfs dat haar gezin eronder leed als ze werkte. De situatie in de Gordel lag anders, en Tina was meer verbaasd dan echt blij geweest. Ze had een teleurstelling verwacht.
En nu was een vrouw, een computerprogrammeur, het belangrijkste bemanningslid van de Os. Angst en grote vreugde. De angst was om Nate, die te jong was om zo’n risico te nemen, want één mijnwerker had de Buitenstaander al ontmoet, en niemand had daarna nog iets van ’m gehoord.
Maar wat deed Nate aan boord van een eenmansschip?
Ze hielp Einar zijn pak uittrekken — hij was een berg vlees, en zou zich nooit overeind hebben kunnen houden bij de één gee zwaartekracht op Aarde — liet hem toen hetzelfde doen voor haar. Ze zei:
‘Ik dacht dat Nate aan boord van de Buitenstaander zou gaan.’
Einar keek verbaasd. ‘Wat? Nee, jij.’
‘Maar —’ Ze zocht naar woorden en vond ze, tot haar eigen afschuw. Maar ik ben toch een meisje! Ze zei niets.
‘Denk er nu eens goed over na,’ zei Einar, terwijl hij zich duidelijk dwong om kalm te blijven. ‘Misschien is het schip wel niet leeg. Aan boord gaan zou best eens gevaarlijk kunnen zijn.’
‘Precies,’ zei Tina nadrukkelijk.
‘Dus we geven degene die aan boord gaat alle mogelijke bescherming. De Os maakt deel uit van die bescherming. Ik hou de aandrijving warm; daar kan ik de schoft mee verdampen als hij iets probeert uit te halen, en op deze afstand zou ik met de komlaser gaten in ’m moeten kunnen boren. Maar er is een kans dat de Os ook wordt geraakt.’
‘En daarom houdt het eenmansschip de wacht.’ Tina maakte een gebaar om aan te geven dat dat oud nieuws was. ‘Zover was ik ook wel gekomen. Ik dacht dat ik —
‘Nee zeg, doe niet zo gek. Jij hebt nog nooit van je leven een eenmansschip bestuurd. Zelf heb ik weinig keus. Ik heb er nog wel aan gedacht om Nate de Os te laten besturen, maar verdorie, het is mijn schip, en hij weet hoe hij met die kleine dingen moet omgaan. Ik kan jou noch voor het een, noch voor het ander gebruiken.’
‘Dat zal wel.’ Naar buiten was ze kalm, maar een koude klomp angst begon haar maag te verkillen.
‘Jij bent toch wel de geschiktste van ons drieën. Jij gaat het contact met de Buitenstaander openen. Probeer zijn taal te leren. En bovendien ben je een vlaklander, lichamelijk het sterkst.’
Tina knikte rukkerig. ‘Je had achter kunnen blijven, weet je.’
‘O, daar gaat ’t niet om. Ik hoop dat je niet denkt dat ik er tussenuit probeerde te knijpen. Ik had gewoon — had niet —’
‘Nee, je had niet de moeite genomen om er goed over na te denken. Daar raak je wel aan gewend als je in de Gordel leeft,’ zei Einar vriendelijk. De rotvent.
Het stof van Mars is uniek.
Dat uniek-zijn is het resultaat van vacuüm-cementering. Vroeger was vacuüm-cementering het schrikbeeld van de ruimte-industrie. Kleine onderdelen van een ruimteverkenner, die vlot over of langs elkaar heen schoven, smolten in het vacuüm van de ruimte onwrikbaar aan elkaar vast zodra het gas dat door hun oppervlak was geabsorbeerd was verdampt. Vacuüm-cementering zorgde voor kortsluitingen in de eerste Amerikaanse satellieten en in de eerste interplanetaire verkenners van de Russen. Vacuüm-cementering zorgt ervoor dat er geen centimeters dikke stoflaag op de Maan ligt. De stofdeeltjes versmelten met elkaar tot brosse rotsen, tot natuurlijk cement, dank zij dezelfde moleculaire aantrekkingskracht die zorgt voor het samensmelten van Johanssen-blokken en de transformatie van de modder op de bodem van de zee tot sedimentaire rots.
Maar op Mars is er net genoeg atmosfeer om dat te verhinderen, en lang niet genoeg atmosfeer om een meteoor tegen te houden. Het grootste deel van de planeet is bedekt met een laag meteoor-stof. Meteoren kunnen het stof fuseren, zodat er kraters ontstaan, maar het cementeert niet, al is het fijn genoeg om als stroperige olie te kunnen stromen.
‘Dat stof wordt ons grootste probleem,’ zei Luke. ‘De Buitenstaander hoefde niet eens een gat te graven om zich in te verbergen. Hij kan zich overal op Mars in het stof hebben laten zakken.’ Nick zette de laserzender af. Die was heet: ze hadden hem twee dagen lang gebruikt om een richtstraal naar de Aarde te zenden. ‘Hij had zich overal binnen het stelsel kunnen verbergen, maar hij koos uitgerekend Mars uit. Daar moet-ie een reden voor hebben gehad. Misschien is het iets dat hij niet onder het stof kon doen. Dat betekent dat hij in een krater zit, of op een heuvel.’
‘In dat geval was hij al wel gezien.’ Luke drukte een code in om een foto uit het geheugen van de autopiloot te halen. Het was er een van een serie van de smokkelaarsval. Er was een dofglanzend metalen ei op te zien, het smalle uiteinde liep uit in een punt. Het ei vloog met de onderkant naar voren, en zo te zien werd het door een raket voortgestuwd. Maar er waren geen uitlaatgassen, in ieder geval hadden de instrumenten niets ontdekt.
‘Het is groot genoeg om vanuit de ruimte te zien,’ zei Luke, ‘en gemakkelijk te herkennen, met die zilveren romp.’
‘Ja. Oké dan, hij ligt onder het stof. Dan zijn er een hoop schepen met diepteradar nodig om ’m te vinden, en zelfs dan is het nog niet honderd procent zeker.’ Nick streek met zijn handen over zijn onthaarde schedel. ‘We zouden er nu de brui van kunnen geven. Die vlaklander-regering van je is eindelijk in actie gekomen en heeft ons een paar schepen gestuurd. Ik kreeg de indruk dat ze niet zo heel blij zijn dat wij met het zoeken meedoen.’ Zijn stem klonk neutraal.
‘Ik zou wel verder willen gaan. Wat vind jij ervan?’ ik doe mee. Jagen op vreemde dingen, daar hou ik me op vakantie mee bezig.’
‘Waar zou jij beginnen?’
‘Ik weet ’t niet. De stoflaag is het dikst in Tractus Albus.’
‘Dat zou stom zijn geweest, als hij uitgerekend de dikste stoflaag had gekozen. Hij zal denk ik gewoon op goed geluk een schuilplaats hebben uitgezocht.’
‘Heb jij iets anders in je hoofd?’
‘Lacis Solis.’
‘— O. De oude basis van de vlaklanders. Slim bedacht van je. Misschien heeft hij wel apparatuur nodig om Brennan in leven te houden.’
‘Daar denk ik niet eens aan. Als hij daar iets nodig heeft, wat dan ook — menselijke technologie, water, ik weet niet wat — dan kan hij maar naar één plek op de hele planeet. Als hij daar niet is, kunnen we er in ieder geval een paar stofboten krijgen —’
‘Oproep van Blauwe Os aan U Thant. Dit is de Blauwe Os, wij zoeken verbinding met de U Thant, thuishaven Death Valley Port.’
Er zou wel een richtingzoeker in dat sein verwerkt zijn. Nick liet de autopiloot hun eigen komlaser richten. ‘Dat duurt wel een paar minuten. Ik vraag me trouwens af wat er met Brennan gebeurt.’
‘Kunnen we de diepteradar uit dit schip halen?’
‘Laten we ’t hopen. Ik zou niet weten wat we nog meer kunnen gebruiken om te zoeken.’
‘Een metaaldetector. Er moet er een aan boord zijn.’
‘Dit is Nicholas Brewster Sohl aan boord van de U Thant met een boodschap voor piloot en/of bemanning van de Blauwe Os. Wat is er gebeurd? Herhaling. Dit is Nicholas —’
Einar haalde de zendschakelaar om. ‘Einar Nilsson, gezagvoerder Blauwe Os. We zijn bij het schip van de Buitenstaander. Tina Jor-dan maakt zich klaar om aan boord te gaan. Ik zet je over op Tina.’ Dat deed hij.
Waarna hij wat gemakkelijker ging zitten, en wachtte.
Hij mocht Tina graag. Hij wist bijna zeker dat ze daar op de een of andere manier zou omkomen. Nate had heftig geprotesteerd, maar in Einars eigen argumentatie zaten geen mazen. Het kon niet anders. Hij keek naar de beelden van Tina’s helmcamera.
Het schip van de Buitenstaander maakte een verlaten indruk: het hing scheef, en de kabels tussen de twee overgebleven delen begonnen slap te hangen. Tina kon niets zien bewegen in de lens van de grote oogbol. Een paar meter van de sluis kwam ze tot stilstand, en stelde met tevredenheid vast dat haar handen op de kleppen van de rem- en stuwraketten niet trilden.
‘Dit is Tina. Ik ben nu aan de buitenkant van wat een stuurcabine schijnt te zijn. Ik kan een versnellingsbank zien door het glas — als het tenminste glas is — en bedieningsapparatuur eromheen. De Buitenstaander moet een zekere uiterlijke overeenkomst hebben met een mens.
Het stuk waarin de aandrijving is ondergebracht is te radioactief om er dichtbij te komen. De stuurcabine is een gladde bol met een grote lensopening, en kabels aan weerszijden. Jullie moeten dat allemaal kunnen zien, U Thant.’
Ze maakte een langzame bocht om de grote oogbol heen. Ze deed het op haar gemak. Als je in de Gordel woonde, haastte je je alleen maar als het echt nodig was. ‘Ik zie niets dat op een luchtsluis lijkt. Ik zal met een brander naar binnen moeten komen.’
‘Door de lens. Brand vooral niet door iets explosiefs heen,’ zei Einars stem achter haar oor.
Het transparante spul had een smeltpunt van tweeduizend graden Keivin, en aan een laser viel dus duidelijk niet te denken. Tina gebruikte een heetpunter, waarmee ze steeds weer dezelfde cirkel beschreef. Langzaam maar zeker verzwakte het materiaal. ‘Er komt mist door de kieren. Ah, ik ben er doorheen.’
Een transparante schijf met een diameter van een meter schoof, voortgestuwd door het laatste restje lucht, de ruimte in, terwijl witte mist eromheen speelde. Tina ving de schijf en gaf hem een zet in de richting van de U Thant. Later zouden ze hem wel binnenhalen.
Einars stem knetterde. ‘Probeer niet nu al naar binnen te gaan!’
‘Dat was ik niet van plan.’ Ze wachtte tot de randen afgekoeld zouden zijn. Een kwartier lang, terwijl er niets gebeurde. Ze zouden wel rusteloos worden aan boord van de U Thant, dacht ze. Nog steeds geen beweging te zien in de cabine. Ze hadden niets gevonden toen ze hem aftastten met de diepteradar, maar de wanden waren dik, en iets dat zo ijl was als bijvoorbeeld water, was misschien niet te zien geweest op de apparatuur.
Lang genoeg gewacht. Ze dook door het gat.
‘Ik ben nu in een kleine stuurcabine,’ zei ze, en draaide haar bovenlichaam, zodat haar camera het geheel kon bestrijken. Slierten ijzige mist dreven naar het gat in de lens. ‘Heel klein. De bedieningsapparatuur is bijna primitief gecompliceerd, zó gecompliceerd dat ik bijna zou denken dat de Buitenstaander geen autopiloot had. Niemand van ons zou al deze instrumenten en fijnregelaars in de gaten kunnen houden, en bedienen. Ik zie niet meer dan één bank, en er is, op mij na, niemand aanwezig.
Ik zie een bak met iets dat lijkt op zoete aardappelen, naast de bedieningsorganen. Verder is hier niets te zien dat op voedsel of een keuken wijst. Ik denk dat ik maar eens verder ga.’ Ze probeerde de deur in de achterwand van de cabine te openen. De druk hield hem dicht. Ze gebruikte haar heetpunter. De deur bezweek vlot, heel wat vlugger dan het materiaal waarvan de lens was gemaakt. Ze wachtte tot het vertrek vol stond met een zware nevel, liep toen door het gat. Nog meer nevel.
‘Dit vertrek is ongeveer even groot als de stuurcabine. Sorry voor het slechte zicht. Het schijnt een vrije-val sportzaaltje te zijn.’ Ze liet haar camera van links naar rechts draaien, liep toen naar een van de machines en probeerde of ze er iets mee kon doen. Het leek de bedoeling te zijn dat je er rechtop in ging staan, tegen een stel sterke veren in. Tina kreeg er geen millimeter beweging in.
Ze maakte de camera los, zette hem tegen een muur, gericht op de oefenmachine, en deed een tweede poging. ‘Of ik pak het verkeerd aan,’ zei ze tegen haar publiek, ‘of de Buitenstaander zou me als tandenstoker kunnen gebruiken. Laten we es gaan kijken wat er verder nog is.’ Ze keek om zich heen. ‘Dat is eigenaardig,’ zei ze na een tijdje.
Verder was er niets. Alleen de deur naar de stuurcabine.
Tina en Nate La Pan kamden twee uur lang het schip uit, maar het leverde alleen een bevestiging op van wat ze in eerste instantie had gevonden. Het leefgedeelte bestond uit:
Eén stuurcabine, ter grootte van de stuurcabine van een eenmansschip.
Eén vrije-val sportzaaltje, even groot als de cabine.
Een bak met wortels.
Een enorme luchttank. Er waren geen beveiligingen om ervoor te zorgen dat niet alle lucht naar buiten stroomde als de tank ooit lek raakte. De tank was leeg. Hij moest bijna leeg zijn geweest toen het schip het zonnestelsel bereikte.
Enorm gecompliceerde luchtreinigingsmachines, blijkbaar zo gemaakt dat ze zelfs het minuscuulste, allerkleinste spoortje biochemisch afval verwijderden. Alles was talloze malen gerepareerd. Al even gecompliceerde apparatuur voor het omzetten van vloeibaar en vast afval.
Het was ongelooflijk. Deze ene Buitenstaander had blijkbaar al zijn tijd doorgebracht in twee kleine vertrekken, had blijkbaar maar één soort voedsel gegeten, had geen scheepsbibliotheek gehad om hem wat amusement te bezorgen, had niet over een computer-autopiloot beschikt om hem op koers te houden en zijn brandstofvoorraad te controleren en hem ver van meteoren te houden. En toch had zijn reis tientallen jaren geduurd, op zijn minst. De luchttank moest, gezien de complexiteit van de luchtreinigingsinstallatie, alleen zijn bedoeld om lucht te vervangen die dank zij osmose door de wanden ontsnapte!
‘Zo is ’t wel genoeg,’ zei Einar ten slotte. ‘Kom maar terug, jullie. We pauzeren even, en ik vraag U Thant om instructies. Nate, stop een stel van die wortels in een drukzak, dan kunnen we ze analyseren.’
‘Doorzoek het schip nog een keer,’ zei Nick. ‘Misschien vind je wel een vereenvoudigde autopiloot, niet een computer, maar een eenvoudig relais of zo om het schip op koers te houden. Zouden jullie over een schuilplaats heen hebben kunnen kijken, een plekje waar een Buitenstaander zich had kunnen verbergen? Probeer in ieder geval in de luchttank te komen. Die zou wel eens een heel goede schuilplaats in geval van nood kunnen zijn.’ Hij zette het geluid zachter en keek naar Luke. ‘Natuurlijk vinden ze niks. Weet jij nog iets?’
‘Ik had graag dat ze de lucht analyseerden. Hebben ze daar de faciliteiten voor?’
‘Ja.’
‘En het glas van de lens, en hoe de wortel chemisch in elkaar zit.’
‘Ze zijn met de wortel klaar tegen de tijd dat dit hen bereikt.’ Hij zette het geluid weer harder. ‘Als jullie klaar zijn met de analyse van wat je daar hebt, kun je misschien eens gaan nadenken over hoe je dat schip naar huis kunt slepen. Blijf in de buurt en houd je aandrijving warm. Als er iets gebeurt, maak dan meteen gebruik van je fusievlam. Sohl uit.’
Hij bleef nog een poosje naar het scherm kijken nadat het donker was geworden. Toen zei hij: ‘Een super-eenmansschip. Finagles ogen! Ik had het nooit geloofd.’
‘Bestuurd door een soort super Gordelman,’ zei Luke. in z’n dooie eentje. Geen amusement nodig, ’t Kan ’m niet schelen wat hij eet. Zo sterk als King Kong. Ongeveer humanoïde.’
Nick glimlachte. ‘Zou dat alles hem niet tot een hoger wezen maken?’
‘Dat ontken ik geen seconde. En dat meen ik nog echt ernstig ook. We zullen moeten wachten en kijken hoe de zaak zich ontwikkelt.’
Brennan bewoog zich even.
Hij had zich uren lang niet verroerd. Hij lag op zijn rug in de bak met wortels, zijn lichaam gekromd in een bijna foetale houding, zijn ogen gesloten, zijn vuisten gebald. Zijn maag was nog steeds opgezwollen. Maar nu bewoog hij een arm en Phssthpok keek met plotselinge aandacht naar wat hij deed.
Brennan stak zijn hand uit naar een wortel, stopte er een stuk van in zijn mond, beet en slikte. Beet en slikte, beet en slikte, onder Phssthpoks oplettende blik. Zijn ogen bleven dicht.
Brennans hand liet de laatste paar centimeter van de wortel los, en hij draaide zich om en hield op met bewegen.
Phssthpok ontspande zich. Even later droomde hij.
Dagen geleden was hij opgehouden met eten. Hij zei tegen zichzelf dat het te vroeg was, maar zijn maag geloofde het niet. Hij zou net lang genoeg leven. Ondertussen droomde hij.
… Hij zat op de grond van de Bibliotheek met een stuk wortel in zijn kaken en een oud boek opengeslagen op een knoestige knie, en een kaart voor zich uitgespreid op de vloer. Het was een kaart van de Melkweg, maar één waarop verschillen in tijdsverloop te zien waren. De sterren van de Kern waren in de formaties die ze drie miljoen jaar geleden hadden gevormd, maar de buitenste armen waren vijfhonderdduizend jaar jonger. De bibliothecarissen hadden er bijna een jaar aan gewerkt.
Ga er vanuit dat ze een afstand X hebben afgelegd, zei hij tegen zichzelf. Hun gemiddelde snelheid moet 0,06748 van de snelheid van het licht zijn geweest, dank zij de wrijving van het stof en het zwaartekracht- en elektromagnetische veld van het heelal. Hun laserbericht kwam met de snelheid van het licht terug; houd rekening met de kromming van de ruimte. Geef ze een eeuw om de laser te bouwen; daar zouden ze alle tijd in steken die ze hadden. Dat wil dus zeggen dat X gelijk staat aan 33.210 lichtjaren.
Phssthpok zette zijn kompas op de kaart en trok een cirkel met de Pak-zon als middelpunt. Onzekerheidsfactor: 0,001, dertig lichtjaren. Ze zitten ergens op die cirkel!
Ga er nu eens van uit dat ze een rechte koers volgden vanuit de kern van de Melkweg. Een goed uitgangspunt: er waren sterren in dat deel van de Melkweg, en de Pak-zon was al een behoorlijke afstand van de kern. Phssthpok trok een radiaal. Grotere onzekerheidsfactor hier. De expeditie zal zelf fouten hebben gemaakt in het uitzetten van de koers, zal wijzigingen hebben aangebracht… En de rechte lijn zou nu wel gebogen zijn, terwijl de Melkweg ronddraaide als een trage draaikolk. Ze zullen het vlak van de Melkweg zijn gevolgd. En ze zijn in de buurt van dit punt hier. Ik heb ze gevonden…
Phssthpoks helpers krioelden als een leger mieren door de Bibliotheek. Elke Beschermheer die te bereiken was had zich bij zijn onderneming aangesloten. Het is ergens in de afdeling Astronautica, Phwee. Zorg dat je het vindt! We hebben die diagrammen van de stuwschep nodig. Ttuss, ik moet weten wat er gebeurt als een Beschermheer oud wordt, en wanneer dat gebeurt, en factoren die daarbij van belang zijn. In de Medische Afdeling is waarschijnlijk een exemplaar van dat rapport. Misschien is het later nog wel uitgebreid. Hratchp, we moeten erachter komen wat ervoor zorgt dat een boom-des-levens niet goed groeit in een van de armen van de Melkweg. Je hebt agronomen nodig, medische onderzoekers, chemici, astrofysici. Gebruik het Dal van Pitchok voor je experimenten en bedenk wel dat de planeet waarop ze landden bewoonbaar was. Probeer met de grond te experimenteren, verminder met reduceerfilters het licht van de sterren, doe hetzelfde met straling. Jullie daar, van de afdelingen Natuurkunde en Techniek: ik heb een fusiemotor nodig om binnen een zonnestelsel te kunnen manoeuvreren. Ik heb lanceersloepen nodig voor alles wat we bouwen. Ontwerp ze! Iedere kinderloze Beschermheer op de planeet zocht naar een doel om voor te leven, een Ideaal, en Phssthpok zorgde daarvoor…
… Het schip, eindelijk voltooid, in drie delen op het zand, niet ver van de Bibliotheek. Phssthpoks leger verzamelde zich. We hebben monopolen nodig, we hebben boom-des-levens wortels nodig, en zaad, we hebben enorme hoeveelheden waterstof nodig om het schip tot brandstof te dienen. De schep werkt niet beneden een bepaalde snelheid. Meteoorbaai heeft alles wat we nodig hebben. We kunnen ze aan! Voor het eerst in twintigduizend jaar verzamelden de kinderloze Beschermheren van Pak zich voor een oorlog…
… Zijn eigen Virus QQ werd gebruikt voor de Voortplanters; de overlevenden werden opgespoord en afgemaakt. De nu kinderloze Beschermheren sloten zich bij hem en zijn leger aan. Hratchp kwam met het rapport over het vreemde, ingewikkelde geheim van de boom-des-levens wortel…
Iets bonkte drie keer tegen de wand.
Eén ogenblik dacht hij dat het een herinnering was, zo ver heen was hij. Toen sprong hij op en staarde naar een punt hoog op de gebogen wand van het vrachtruim. Zijn geest werkte razendsnel. Hij had geweten dat er een soort non-organisch fotosynthese-pro-ces gaande was, in de bovenlaag van het stof. Nu bouwde zijn geest dat gegeven verder uit: stromingen in het stof, fotosynthese bovenin, stromingen die voedsel omlaag voerden naar grotere levensvormen. Hij had dat wel eerder kunnen bedenken en het moeten nagaan. Phssthpok was ver heen. Ouderdom en een minder wordende motivatie zetten hem al te vroeg af.
Drie keer een bonkend geluid, met regelmatige tussenpozen, bijna recht onder hem.
In één sprong was hij aan de overkant van het ruim. Zacht en geruisloos landde hij. Raapte de verzachter met de platte voorkant op. Wachtte.
Hypothese: iets intelligents was bezig het vrachtruim te sonderen met echo’s. Grootte: onbekend. Intelligentie: onbekend. Technologie: waarschijnlijk niet veel, dank zij de omgeving. Ze zouden wel blind zijn hier, als ze al ogen hadden. Een gevoel voor geluid zou het ontbrekende gezichtsvermogen kunnen compenseren. De echo’s van al dat gebonk zouden heel wat informatie kunnen bevatten over wat binnenin het ruim was. En dan?
Dan zouden ze proberen binnen te komen. Intelligente wezens waren nieuwsgierig.
Fluïdokrimp was tegen veel bestand, maar onkwetsbaar was het niet.
Phssthpok sprong recht omhoog, door het luik, de minuscule stuurhut in. Hij liet zijn gevangene met grote tegenzin alleen, maar hij had geen keus. Hij deed de deur naar het ruim dicht, controleerde of hij wel goed op slot zat. Hij hees zich snel in zijn drukpak.
Drie bonken met tussenpozen, ergens onder hem. Pauze. Iets bonkte vlak naast zijn rechterarm. Phssthpok zette zijn ver-zachter tegen het fluïdokrimp. Bonk — en een dertig centimeter lange, ruw afgewerkte glazen staaf schoot door de wand heen. Phssthpok gaf er een harde ruk aan, stak zijn arm door het weke stuk en kreeg iets zachters beet. Hij trok.
Wat hij in zijn hand had, was iets dat ongeveer de vorm had van een Pak, maar kleiner en compacter. Het wezen had een speer beet, de punt naar achteren. Phssthpok gaf het een moordende klap waar het hoofd op de schouders zat. Er brak iets en het wezen verslapte. Phssthpok tastte het lichaam af op zachte delen. Ergens middenin het lichaam was een niet door bot beschermde plek. Phssthpok duwde zijn hand in die plek en wrong met zijn vingers, tot hij iets voelde bezwijken. Het wezen was nu waarschijnlijk dood.
Het begon te roken.
Phssthpok keek toe.
Iets in de atmosfeer van de hut zorgde ervoor dat het wezen rook uitsloeg. Dat zag er veelbelovend uit. De speer wees niet op een hoge graad van beschaving. Ze hadden waarschijnlijk niets dat door fluïdokrimp kon komen. Hij hield er niet erg van om het te riskeren — maar het alternatief was om zijn eigen lucht te laten ontsnappen, het stof om het ruim in,-om het te vergiftigen. Hij deed zijn helm een ogenblik open en snoof voorzichtig. Deed hem toen snel weer dicht. Maar hij had chemische stoffen geroken die hij kende.
Hij haalde een handje water en liet het op een been van de dode druppelen. Een vuurbal was het resultaat. Phssthpok sprong weg. Van een plek aan de andere kant van de hut keek hij hoe het wezen verbrandde.
Dat leek nogal duidelijk.
Hij ging aan het werk, koppelde een slang aan de watervoorraad van de hut naar het ruim. De laatste manoeuvres deed hij heel haastig: de romp met de verzachter open, de slang erdoor, de ver-zachter weg, zodat de huid weer hard werd, en toen zette hij het water aan. Koortsachtig gebonk tegen alle delen van de romp was het resultaat. Het hield vrij abrupt op.
Hij liet het grootste deel van zijn waterreserve in het stof lopen. Hij wachtte een paar uur, tot het gejank van de luchtververser weer normaal werd. Toen deed hij zijn drukpak uit en voegde zich weer bij Brennan. De gevangene had niets gemerkt.
Het water zou de inboorlingen een poosje op een afstand moeten houden. Maar Phssthpoks reserves slonken op bijna lachwekkende wijze. Zijn schip verlaten, de aandrijfmotor die hij nog had niet te gebruiken, om de cocon waarin hij zich nu bevond een bolle laag stof. Nu was ook zijn waterreserve verdwenen. Het verhaal van zijn leven liep bijna zichtbaar ten einde.
Even later droomde hij weer.
De Blauwe Os was om de zon heengeschoten en bevond zich nu aan de andere kant van het zonnestelsel, op weg naar de interstellaire ruimte. Tussen de Os en de U Thant was een communicatievertraging van dertig minuten. Sohl en Garner wachtten in het besef dat alles wat ze te horen zouden krijgen een half uur onderweg zou zijn geweest.
Mars was driekwart vol, en indrukwekkend groot in hun achterwaarts gerichte camera.
Ze hadden alle vragen gesteld, gegist naar de antwoorden, hadden zoekpatronen uitgezet op hun kaart van de omgeving van Lacis Solis. Luke verveelde zich. Hij miste de gemakken die in zijn reisstoel waren ingebouwd. Hij dacht dat Nick zich ook verveelde, maar daarin had hij het mis. Nick was in de ruimte altijd zwijgzaam.
Het scherm flitste aan: het gezicht van een vrouw. De radio schraapte zijn keel en begon te spreken.
‘U Thant, dit is Tina Jordan aan boord van de Blauwe Os.’ Luke voelde de nauwelijks onderdrukte paniek van de vrouw. Tina’s stem stokte even, toen kwam het er in een keer uit: ‘We hebben moeilijkheden. We waren net bezig die wortel te analyseren in het lab, toen Einar er een hap van nam! Het vervloekte ding was net asbest na die reis door de ruimte naar de Os toe, maar hij knaagde een stuk los en slikte het in voor we hem konden tegenhouden. Ik kan niet begrijpen waarom hij dat deed. Het stonk verschrikkelijk!
Einar is ziek geworden, heel ziek. Hij probeerde me te vermoorden toen ik de wortel van hem afpakte. Nu ligt hij in coma. We hebben hem aan de scheepsdok gekoppeld, en die zegt “Onvoldoende Gegevens”.’ Ze hoorden haar hijgend ademhalen. Luke dacht dat hij op haar keel opkomende blauwe plekken kon zien. ‘We willen graag toestemming hebben om met hem naar een menselijke dokter te gaan.’
Nick vloekte en zette de knop Zenden om. ‘Nick Sohl hier. Zoek een route uit en zorg dat je erop komt. Maak dan de analyse van die wortel af. Herinnerde de geur je ergens aan? Sohl uit.’ Hij zette de zender af. ‘Hoe kon hij verdomme zo iets doen?’
Luke haalde zijn schouders op. ‘Honger misschien?’
‘Einar Nilsson, bij Finagle! Een jaar lang is ’t mijn baas geweest, voor hij de politiek vaarwel zei. Waarom zou hij zo’n zelfmoord-toer uithalen. Hij is niet gek.’ Nick trommelde met zijn vingers op de leuning van zijn stoel, ging toen met de komlaser op zoek naar Ceres.
In het uur dat voorbijging voor de Blauwe Os weer iets van zich liet horen, liet hij de dossiers van alle drie de bemanningsleden overseinen. ‘Tina Jordan is een vlaklander. Dat is de verklaring voor het feit dat ze op orders wachtten.’
‘Is daar dan een verklaring voor nodig?’
‘De meeste lui uit de Gordel zouden meteen zijn teruggegaan toen Einar ziek werd. Het schip van de Buitenstaander is toch leeg, en het is niet moeilijk om het te blijven volgen. Blijven heeft niet zoveel zin, dus. Maar Jordan is nog steeds een vlaklander, nog steeds gewend dat het haar wordt gezegd als ze mag ademhalen, en La Pan vertrouwde waarschijnlijk niet genoeg op zijn eigen oordeel om zelf de knoop door te hakken.’
‘Leeftijd,’ zei Luke. ‘Nilsson was de oudste van de drie.’
‘Wat heeft dat er nu mee te maken?’
‘Ik weet ’t niet. Hij was ook het grootst. Misschien wilde hij wel graag de kick beleven van het ontdekken van een nieuwe smaak… nee, verdomme, daar geloof ik ook niets van —’
‘Blauwe Os voor U Thant. We zijn op weg naar huis. Koers uitgezet op Vesta. De wortel levert een bijna normale analyse op. Hoog gehalte aan carbohydraten, waaronder een aantal suikers. De proteïnen zien er heel normaal uit. Niet één vitamine. We hebben twee verbindingen gevonden die volgens Nate splinternieuw zijn. Eén lijkt op een hormoon, testosteron, maar het is bepaald niet identiek.
De wortel heeft een voor mij ondefinieerbare geur. Heeft nog het meeste weg van de geur van zure melk of zure room. De lucht in het schip van de Buitenstaander was dun, met een normale deeldruk aan zuurstof, geen giftige verbindingen, minstens twee procent helium. We hebben een spectro-analyse gedaan van het materiaal waarvan de lens was gemaakt, en —’ Ze las een spectrum elementen op, met een hoog siliciumgehalte. ‘De dok zegt nog steeds “Onvoldoende Gegevens” over Einars ziekte, maar nu brandt er een rood waarschuwingslampje. Levensgevaar. Wat er ook met hem aan de hand is, hij staat er niet best voor. Nog vragen?’
‘Voorlopig niet,’ zei Nick. ‘Bel niet terug, want we krijgen het nu te druk met de landing.’ Hij verbrak de verbinding. Met lange, spits toelopende vingers trommelde hij op het instrumentenpaneel. ‘Helium. Daaruit zouden we iets moeten kunnen afleiden.’
‘Een kleine wereld, zonder maan,’ speculeerde Luke. ‘Grote manen hebben de neiging om de atmosfeer van een planeet weg te trekken. Zonder haar grote maan zou de Aarde er net zo uitzien als Venus. Het helium zou toch het eerst verdwijnen?’
‘Misschien. Het zou ook het eerste element zijn dat van een kleine planeet verdween. Bedenk hoe sterk de Buitenstaander was. Die kwam niet van een kleine planeet.’
‘Wat dan?’
‘Van een planeet ergens in een gaswolk met een hoop helium erin. Hij moet uit de richting van de kern van de Melkweg zijn gekomen. Daar heb je een hele hoop gaswolken en stofwolken.’
‘Maar dat is een ontzettend eind weg. Hou nou es op met dat getrommel.’
‘Het helpt me om na te denken. Net als jouw roken.’
‘Trommel dan maar.’
‘Hij kan van een onmetelijk verre planeet gekomen zijn. Hoe sneller een Bussard stuwschep gaat, des te meer brandstof pikt hij op.’
‘Er moet een grens zijn waarbij de snelheid waarmee het afgewerkte gas uit het schip komt even groot is als de snelheid waarmee het gas het stuwschepveld raakt.’
‘Misschien. Maar het moet zo ver als Finagle daarginds zijn. Die luchttank was enorm. De Buitenstaander is ver van huis, heel ver.’
De autodok was ingebouwd in de achterwand, boven een van de drie versnellingsbanken. Einar lag in die bank. Zijn arm lag bijna tot de schouder in de dok.
Tina keek naar zijn gezicht. Zijn toestand was steeds slechter geworden. Het zag er niet uit als een ziekte; het leek meer op ouderdom. Einar was het afgelopen uur tientallen jaren ouder geworden. Hij had dringend een menselijke dokter nodig… maar een hogere versnelling dan de Os nu had zou zijn dood worden, en ze hadden alleen maar de Os.
Hadden ze hem tegen kunnen houden? Als ze meteen had geschreeuwd — maar toen had Einar zijn handen om haar keel en was het te laat. Waar had Einar die kracht vandaan? Hij zou haar hebben vermoord.
Zijn borst hield op met bewegen.
Tina keek naar de meters op de dok. Meestal zat er een klep over die meters; een ruimteschip heeft genoeg apparatuur die in de gaten moet worden gehouden om op extra dingen te letten. Tina had de meters al urenlang in de gaten gehouden. Om de vijf minuten keek ze ernaar. Dit keer brandden er allemaal rode lampjes.
‘Hij is dood,’ zei ze. Ze hoorde de verbazing in haar stem, en verwonderde zich erover. De muren van de cabine begonnen wazig te worden en te wijken.
Nate wurmde zich uit de stuurbank en boog zich over Einar. ‘En dat merk je nu pas! Hij moet al een uur dood zijn!’
‘Nee, ik zweer je…’ Tina slikte tegen de bedwelming die omhoog joeg in haar lichaam. Haar lichaam was water. Ze stond op het punt flauw te vallen.
‘Kijk eens naar z’n gezicht en durf dan nog eens te vertellen wat je net zei!’
Tina hees zich op waterige benen overeind. Ze keek neer op het uitgemergelde gezicht. Dood zag Einar er eeuwen oud uit. Vol smart en schuld en weerzin stak ze haar hand uit en raakte de dode wang aan. ‘Hij is nog warm.’
‘Warm?’ Nate raakte het lijk aan. ‘Hij gloeit. Koorts. Moet een paar tellen geleden nog in leven zijn geweest. Sorry, Tina, ik was wat al te haastig. Hee! Ben je wel in orde?’
‘Hoe gevaarlijk is zo’n landing?’
‘Zorg dat dat dappere, beverige geluid uit je stem verdwijnt,’ zei Nick. Het was pure laster; Luke was alleen maar geïnteresseerd, ik heb er al honderden gedaan. De grootste kick die ik ooit kreeg was toen ik me door jou naar Death Valley Port liet vliegen.’
‘Je zei dat je haast had.’
‘Inderdaad. Luke, ik wil de volgende paar minuten graag verzoeken om een bewonderende stilte.’
‘Aha! AHA!’
De rode planeet greep naar hen, uitwaaierend in het scherm als de vuist van een oorlogsgod. Nicks schertsende stemming smolt weg. Op zijn gezicht kwam een starre, emotieloze uitdrukking. Hij was niet helemaal openhartig geweest tegen Luke. Het was waar dat hij in zijn leven een paar honderd landingen had uitgevoerd. Maar dat waren landingen op asteroïden geweest, waar de zwaartekracht een te verwaarlozen of vrijwel te verwaarlozen factor was geweest.
Deimos gleed langs hen heen, aan de kant die technisch bekendstond als ‘bovenzijde van het schip’. Nick haalde heel langzaam een schuifregelaar naar zich toe. Mars vlakte af tot een onder hen wegglijdend landschap, toen ze naar het noorden vlogen.
‘De basis zou daar moeten zijn,’ zei Luke. ‘Aan de noordelijke kant van die boog daar. Aha, dat moet ’m zijn, die kleine krater.’
‘Pak de scoop.’
‘Mmmmm. Verdomme. Aha. Daar is-ie. Luchtledig, natuurlijk.
Zie je hem, Nick?’
‘Ja.’
Het zag eruit als een weggeworpen flard van een hemelsblauwe speelgoedballon.
Het stof wolkte kolkend op toen ze de vlam van de aandrijving omlaag richtten. Nick vloekte fel en voerde het vermogen op. Luke had nu Nicks grillen in het vloeken door. Als hij bij Finagle vloekte was het humoristisch bedoeld, of om wat nadruk te geven. Als hij echt godslasterlijk werd, meende hij het.
De U Thant minderde snelheid en zweefde boven het oppervlak van Mars. Eerst hingen ze boven het stof, toen in het stof, en geleidelijk werden de okerkleurige wolken dunner en weken naar achteren. Een ringvormige zandstorm gleed weg naar driehonderdzestig graden horizon. De Martiaanse rots lag voor het eerst in duizenden jaren bloot. Hij was bobbelig en bruin en gesleten. In het licht van de aandrijvingsvlam scheen de ronde rots felwit, met scherpe, zwarte schaduwen. De rots smolt waar de vlam hem raakte.
‘Ik zal in de krater moeten landen,’ zei Nick. Dat stof komt terugstromen zodra ik de motor afzet.’ Hij liet het schip naar links afglijden en zette de motor af. De bodem viel uit het schip, en ze vielen omlaag.
Ze vielen de hele afstand op hun hoogteraketten, en landden met een zacht schokje.
‘Prachtig,’ zei Luke.
‘Zo iets doe ik nou m’n hele leven. Ik ga de basis verkennen. Hou me in de gaten via m’n helmcamera.’
De muur van de krater rees op om hen heen, versleten, afgeronde, vulkanisch-uitziende steen. Stof gleed terug van de rand, stroomde als stroop de flauwe helling af en verzamelde zich in een poel om de schokabsorberende poten van het schip. De krater had een diameter van achthonderd meter. Ongeveer in het midden was de koepel, met een golvende zee van stof eromheen.
Met gefronst voorhoofd keek Nick om zich heen. Er scheen geen manier te bestaan om bij de koepel te komen zonder het zand te hoeven oversteken. En dat stof zou wel eens niet zo ondiep kunnen zijn als het eruit zag. De krater was oeroud, leek maar net jonger dan de planeet zelf. Maar er liepen kriskras jongere scheuren doorheen. Een paar randen waren bijna scherp; de lucht en het stof waren te dun om voor een snelle erosie te zorgen. Het zou moeilijk zijn om daarop je evenwicht te bewaren.
Hij begon om de rand van de kratermuur te lopen, heel voorzichtig. Een aantal scheuren lag verborgen onder het stof. Een kleine, intense zon hing boven de rand van de krater, in een dieppaarse hemel.
Aan de andere kant van de koepel leidde een smal pad van met de laser aaneengesmolten stof van de koepel naar de ringwand. Het moest zijn gemaakt met de communicatielaser van de basis. Daar waren ook de boten, langs het pad. Nick bleef niet staan om ze te bekijken.
Er moesten tientallen scheuren in het materiaal van de koepel hebben gezeten. Nick trof twaalf verdroogde lichamen aan. Meer dan een eeuw geleden hadden Martianen de mensen die de basis bemanden, vermoord. Ze hadden Müller op dezelfde manier vermoord nadat hij de koepel weer vol lucht had gepompt.
Nick doorzocht de kleine gebouwtjes stuk voor stuk. Hier en daar moest hij onder transparante lappen koepelmateriaal kruipen. Er trad hem geen Buitenstaander tegemoet. Er was geen aanwijzing dat iemand hier iets had gedaan sinds Müllers gedwongen bezoek. ‘Hier zijn we in ieder geval op dood spoor. Wat doen we nu?’
‘Je zult me op je schouders moeten meedragen tot we bij een zandboot zijn.’
Stof was over de boten gekropen, en er waren alleen nog maar vlakke, brede vormen, die dezelfde kleur hadden als hun omgeving. Twaalf jaar lang hadden ze gewacht op de volgende golf ontdekkers — ontdekkers die hun belangstelling waren kwijtgeraakt, en naar huis waren gegaan.
‘Van hier zien ze er goed uit,’ zei Luke. Hij ging wat gemakkelijker zitten op Nicks rug. ‘We hebben geluk, Sindbad.’
‘Niet ho roepen voor je over de brug bent.’ Nick ging over de stofvijver op weg naar de koepel. Luke was licht op zijn schouders, en zijn eigen lichaam was hier ook licht, maar samen waren ze topzwaar. ‘Als ik ga vallen zal ik proberen zijwaarts te vallen. Dat stof daar zal geen van ons tweeën pijn doen.’
‘Val niet.’
‘De VN-vloot komt hier waarschijnlijk ook. Om de boten te halen.’
‘Ze hebben een achterstand van dagen. Vooruit.’
‘Het pad is glad. Er ligt overal stof op.’
De drie boten lagen naast elkaar langs de westelijke kant van het pad. Alle drie hadden ze vier zitplaatsen en een paar rotors op de achterplecht, onder de stoflijn, van een stalen kooi voorzien om ze te beschermen tegen onder het stof verscholen rotsen. De boten waren zo vlak dat ze bij het kleinste golfje water op zee al zouden zijn gezonken, maar hier lagen ze hoog op het zware stof.
Nick zette zijn last niet al te zachtaardig in een van de stoelen. ‘Kijk es of dit ding wil starten, Luke. Ik ga naar de koepel om brandstof te halen.’
‘Dat zal wel hydrazine zijn, met gecomprimeerde Martiaanse lucht als oxydisator.’
‘Ik kijk gewoon of ik iets zie waar “Brandstof” op staat.’
Luke wist de compressor aan de gang te krijgen, maar de motor weigerde te starten. Waarschijnlijk hebben ze de tank leeggehaald, zei hij tegen zichzelf, en zette alles weer af. Hij vond achterin een opvouwbare luchtkoepel. Na zich er eerst van te hebben overtuigd dat het ding met de hand moest worden opgezet, worstelde hij het op zijn plaats en maakte het vast, zich ondertussen op zijn plaats houdend met een veiligheidsgordel om zo meer kracht te kunnen zetten. Zijn lange armen en brede handen hadden nog nooit een partijtje armworstelen verloren. De randen van de koepel zouden waarschijnlijk lekken, zei hij tegen zichzelf, maar niet al te erg. Hij vond de controleklep waarachter een omwerker zat die van de salpeterzuurstof verbindingen buiten bruikbare stikstof en zuurstof maakte.
Nick kwam teruggelopen met een groene tank op zijn schouder. Hij pompte brandstof in de boot via een injectorslang. Luke probeerde de starter opnieuw, en dit keer werkte hij. De boot probeerde zonder Nick te vertrekken. Luke ontdekte waar de knop zat om hem los te koppelen van de aandrijving, en toen wist hij ook nog de achteruit te vinden. Nick wachtte terwijl hij achteruit gleed.
‘Hoe kom ik door die koepel heen?’
‘Ik denk dat dat niet gaat.’ Luke klapte de koepel neer, maakte hem aan een kant los zodat Nick naar binnen kon, en maakte hem daarna weer dicht. Langzaam begon de koepel zich te vullen. ‘We kunnen onze pakken beter aanhouden,’ zei Luke. ‘Misschien duurt het wel een uur voor we hier kunnen ademhalen.’
‘Dan mag je hem weer neerklappen. We moeten eten en drinken
uit het schip halen.’
Het duurde twee uur voor ze de koepel weer opklapten en op weg gingen naar de opening in de wand van de krater.
De donkere zandsteenrotsen links en rechts van het gat waren scherp omlijnd, duidelijk met dynamiet gemaakt, even kunstmatig als het glazige pad tussen koepel en kraterwand. Nick had zich op zijn gemak in een van de passagiersstoelen gevlijd, had zijn benen tegen een andere gezet, hield het scherm van de uit het schip meegebrachte diepteradar in de gaten.
‘Nu lijkt het me wel diep genoeg.’
‘Dan trap ik ’m op z’n staart,’ zei Luke. De rotors tolden rond, het achterstuk zakte diep weg, kwam toen weer vlak te liggen. Met een snelheid van tien knopen schoten ze over het stof, achter zich een dubbele hekgolf van twee rechte, ondiepe geulen.
Het diepteradar-scherm registreerde een dichtheidspatroon in drie dimensies. Nick zag een bijna vlakke, zacht glooiende bodem, waar in de loop van miljoenen jaren alle scherpe lijnen en hoeken waren uitgesleten. Er was weinig vulkanische activiteit op Mars. De woestijn was zo vlak als een spiegel. Vaalbruine, rond afgeslepen rotsen staken af en toe boven het stof uit, ongerijmde, Dali-achtige elementen. Kraters zaten in het stof als slecht gemaakte asbakken van klei. Een paar hadden een diameter van een paar centimeter. Andere waren zo groot dat ze alleen vanuit een baan om de planeet in hun geheel te zien waren. De horizon was recht en dichtbij en messcherp, van onderen gloeiend geel, van boven bloedrood. Nick draaide zijn hoofd om, om naar de kleiner wordende krater te kijken.
Zijn ogen sperden zich open, werden toen spleetjes. Was daar iets?
‘Verdomd. Stop?’ schreeuwde hij. ‘Omdraaien! Draaien, naar links!’
‘Terug naar de krater?’
‘Ja!’
Luke zette een van de twee motoren stop. De boot draaide met de voorsteven naar links, maar bleef zijdelings over het stof schieten. Toen kreeg de rechter rotor vat op het stof, en de boot maakte een scherpe bocht, ik zie het,’ zei Luke.
Op deze afstand was het weinig meer dan een stip, maar het was duidelijk zichtbaar tegen de kalme, monochrome zee eromheen. En het bewoog. Het schokte vooruit, bleef even liggen, schokte weer, rolde zijdelings verder. Het was een paar honderd meter van de kraterwand.
Naarmate ze dichterbij kwamen werd het duidelijker zichtbaar. Het was cilindervormig, had de vorm van een korte rups, en het was doorzichtig, en ook zacht, want ze zagen het onder het bewegen buigen. Het probeerde de opening in de kraterwand te bereiken.
Luke nam motorvermogen terug. De snelheid van de stofboot verminderde en hij kwam dieper te liggen. Toen ze op korte afstand van de rups tot stilstand kwamen, zag Luke dat Nick zich had gewapend met een seinpistool.
‘Het is ‘m,’ zei Nick. Hij klonk nogal onder de indruk. Met zijn pistool schietklaar boog hij zich over de rand van de boot.
De rups was een transparante, opgeblazen zak. In de zak bevond zich iets dat langzaam, moeizaam, naar voren rolde, probeerde dichter bij de rand van de boot te komen. Het was duidelijk dat het iets was dat evenmin in hun wereld thuishoorde als alle programma’s uit de tijd van de vlakke televisie.
Het was mensachtig, op dezelfde manier als een getekend poppetje mensachtig is. Het bestond uit niets dan knobbels. Ellebogen, knieën, schouders, jukbeenderen, ze staken allemaal naar buiten als knikkers of grapefruits of bowlingballen. Het kale hoofd liep uit in een schedel die zo was gezwollen dat het wel leek of de Buitenstaander een waterhoofd had.
Het wezen staakte zijn rolpogingen toen het tegen de boot bonkte.
‘Hij ziet er nogal hulpeloos uit,’ zei Nick twijfelend.
‘Nou, daar gaat onze lucht weer es.’ Luke klapte de koepel neer. Met z’n tweeën tilden ze de opgeblazen zak op en legden hem bovenop de boot. De uitdrukking op het gezicht van het wezen veranderde niet, en waarschijnlijk was dat ook niet mogelijk. Dat gezicht zag er hard uit, star, onplooibaar. Maar het wezen deed wel iets vreemds. Met duim en wijsvinger van een hand die eruitzag of het een stel aan elkaar geregen walnoten was, maakte het een cirkeltje.
‘Dat moet hij van Brennan hebben geleerd,’ zei Nick. ‘Kijk naar het beendergestel, Nick. Die botten van ‘m, die stemmen overeen met het skelet van een mens.’
‘De armen zijn te lang voor een mens. En de rug loopt schuiner.’
‘Ja. Nou, we kunnen hem niet mee terugnemen naar het schip, en we kunnen zo niet met hem praten. We zullen hier moeten wachten tot de koepel weer vol lucht zit.’
‘We schijnen het grootste deel van onze tijd te spenderen aan wachten,’ zei Luke.
Nick knikte. Zijn vingers trommelden op de rug van een stoel. Twintig minuten lang was de kleine omwerker van de boot nu al bezig om de koepel te vullen met uit de dunne, giftige atmosfeer buiten gehaalde zuurstof en stikstof.
Maar het wezen had zich helemaal niet verroerd. Luke had op hem zitten letten. Het lag in zijn opgeblazen zak onderin de boot, en wachtte. De menselijke ogen staarden hen aan, diep verzonken in harde, leerachtige huidplooien. Op precies dezelfde manier, met evenveel geduld, als een dode wachtte op de Dag des Oordeels.
‘In ieder geval zijn wij in het voordeel,’ zei Nick. ‘Het zal ons niet kidnappen.’
‘Ik denk dat hij krankzinnig is.’
‘Krankzinnig? Zijn motivatie is misschien wat eigenaardig —’
‘Kijk nou eens naar de gegevens waarover we beschikken. Hij kwam het zonnestelsel binnengedenderd in een schip dat nét goed genoeg was om hem zover te brengen. Zijn luchttank was op een zuchtje na leeg. Nergens aan boord was iets te zien van beveiligingsapparatuur, voor het geval er iets verkeerd zou gaan. Hij heeft voor zover wij weten geen poging gedaan om met iemand te communiceren. Hij heeft Brennan vermoord of gekidnapt. Toen liet hij zijn interstellaire aandrijving voor wat het was en vluchtte naar Mars, waarschijnlijk om zich te verbergen. Nu heeft hij zijn sloep, of wat het ook is, waarmee hij weer in de ruimte kan komen, in de steek gelaten, en ook wat er nog van Brennan over is en is in een boterhamzakje dwars over de Martiaanse woestijn gerold, naar de eerste plek waar een schip dat ’m zou gaan zoeken zou landen! Hij is gek. Hij is ontsnapt uit een interstellair krankzinnigengesticht.’
‘Je blijft steeds maar “hem” zeggen. Het is een “het”. Als je nou maar in gedachten houdt dat het een “het” is, accepteer je het ook gemakkelijker als het eigenaardig doet.’
‘Dat is een al te gemakkelijke oplossing. Het heelal is rationeel. Om in leven te blijven moet dit ding ook rationeel zijn, hij, zij, of het.’
‘Nog een paar minuten en we kunnen —’
Het wezen bewoog zich. Zijn hand sneed langs de volle lengte van de zak. Nick hief onmiddellijk zijn pistool op. Onmiddellijk… maar het wezen stak een arm door een lange spleet in de zak en pakte Nick het pistool af voor deze kon reageren. Het scheen het niet eens haastig te doen. Het legde het pistool achterin de boot en ging rechtop zitten.
Het begon te spreken. De woorden zaten vol klikkende en gonzende en ritselende geluiden. De platte, harde snavel zou wel hinderlijk zijn. Maar het was te verstaan.
Het zei: ‘Breng me naar uw leider.’
Nick herstelde zich het eerst. Hij rechtte zijn schouders, schraapte zijn keel, en zei: ‘Dat zal een reis van een paar dagen worden. Ondertussen heten we u welkom in de menselijke ruimte.’
‘Ik ben bang dat dat niet zal gaan,’ zei het monster. ‘Het spijt me werkelijk dat ik uw dag zo verknoei. Ik heet Jack Brennan, en ik kom uit de Gordel. Ben jij niet Nick Sohl?’
De afschuwelijke stilte viel in scherven toen Luke hard begon te lachen. ‘Hou in gedachten dat het een buitenaards wezen is, en je accepteert het gemakkelijker als het eigenaardig doet — h-haha-ha…’
Nick voelde hoe paniek hem bij de keel greep. ‘Jij. Jij bent Brennan?’
‘Ja. En jij bent Nick Sohl. Ik heb je een keer gezien in de Kolonie. Maar je vriend herken ik niet.’
‘Lucas Garner.’ Luke had zich weer in bedwang. Die foto’s van je zijn ook niet best, vind ik.’
‘Ik heb iets stoms gedaan,’ zei het Brennan-monster. De stem was niet menselijker, het uiterlijk niet minder indrukwekkend, ik stuurde aan op een ontmoeting met de Buitenstaander. Jullie probeerden hetzelfde te doen, nietwaar?’
‘Ja.’ In Lukes ogen en stem lag een sardonisch soort vermaak. Of hij het Brennan-monster nu wel of niet geloofde, hij genoot van de situatie, is er werkelijk een Buitenstaander geweest, Brennan?’
‘Tenzij je aan haarkloverij wilt gaan doen over definities.’
‘In Godsnaam, Brennan!’ kwam Sohl ertussen. ‘Wat is er met je gebeurd?’
‘Dat is een lang verhaal. Zitten we krap in onze tijd? Natuurlijk niet, anders hadden jullie de motor wel gestart. Goed dan; alleen wil ik dit graag op m’n eigen manier vertellen, dus luister alsjeblieft eerbiedig en zonder iets te zeggen, en bedenk wel dat als ik er niet tussen was gekomen jullie er nou net als ik hadden uitgezien, en net goed ook.’ Hij keek even ingespannen naar de twee mannen. ‘Nee, ik heb ongelijk. Kan niet. Jullie zijn allebei te oud. Nou, luister in ieder geval. Er bestaat een ras tweebenige wezens dat bij de buitenste rand van de bol dicht opeen gepakte zonnen in het hart van de Melkweg woont…
Het belangrijkste element is dat ze drie stadia doormaken. Eerst zijn ze Groeier, een stadium dat gelijkstaat aan onze jeugd, en dat ik niet verder hoef uit te leggen. Dan worden ze Voortplanters, net niet intelligente tweebenige wezens die in dit stadium dienen te zorgen voor uitbreiding van het aantal kinderen. En ten slotte komt het stadium van de Beschermheer.
Als de Voortplanters zo’n tweeënveertig jaar zijn, omgerekend in Aardse jaren, komt de drang in ze op om de wortels van een bepaalde struik te eten. Tot dan bleven de Voortplanters daar ver vandaan, want ze vonden hem verschrikkelijk stinken. Van het ene ogenblik op het andere wordt de geur verrukkelijk. De struik groeit overal, op de hele planeet, er bestaat vrijwel geen gevaar dat een Voortplanter die lang genoeg leeft om de wortel te willen eten het zonder moet stellen.
De wortel brengt een aantal veranderingen teweeg, zowel fysieke als emotionele. Voor ik details ga geven, zal ik jullie het grote geheim verklappen. Het ras waarover ik het nu heb, noemt zich —’ Het Brennan-monster klakte een keer met zijn hoornige snavel. ‘Pak. Maar wij noemen het Homo habilis.’
‘Wat?’ Nick scheen de rol van aangever opgedrongen te zijn, en hij vond het heel vervelend. Maar Luke zat met zijn armen om zijn onbruikbare knieën heen, met op zijn gezicht een brede grijns; hij vermaakte zich blijkbaar kostelijk.
‘Ze lanceerden een expeditie die tweeëneenhalf miljoen jaar geleden op de Aarde landde. De struiken die ze hadden meegebracht wilden niet goed groeien hier, dus op Aarde is het Beschermheerstadium van de Paks nooit voorgekomen. Daar kom ik nu aan toe.
Als een Voortplanter deze wortel eet, vinden er dus een aantal veranderingen plaats. Zijn of haar geslachtsklieren en duidelijke seksuele kenmerken verdwijnen. De schedel wordt zachter en het brein begint te groeien, tot het heel wat groter en gecompliceerder is dan dat van u, heren. Daarna verhardt de schedel weer, en ontwikkelt zich een beenkam erop. De tanden die nog in de mond staan vallen uit; tandvlees en lippen groeien samen en vormen een harde, vlakke snavel. Mijn gezicht is te vlak; het gaat beter bij Homo habilis. Al het haar verdwijnt. Een aantal gewrichten zwelt enorm op, om de spieren meer houvast en dus grotere kracht te geven. De huid wordt harder en gerimpeld, zodat een soort pantser wordt gevormd. Vingers worden klauwen, met intrekbare nagels, zodat een Beschermheer meer gevoel heeft in zijn vingertoppen dan daarvoor, en er nauwkeuriger werk mee kan doen. Een eenvoudig hart met twee kamers ontstaat waar de twee grote aderen uit de benen, of hoe ze ook mogen heten, bij elkaar komen om samen naar het hart te gaan. Zie je dat mijn huid hier dikker is? Er zijn ook minder dramatische veranderingen, maar ze dragen er allemaal toe bij dat een Beschermheer een sterke, intelligente vechtmachine wordt. Garner, vind je het niet amusant meer?’
‘Het klink allemaal zo verschrikkelijk bekend.’
‘Ik vroeg me al af of je het door zou hebben… De emotionele veranderingen zijn ingrijpend. Een Beschermheer die zich op de normale manier heeft ontwikkeld, voelt alleen de drang om de Paks die van zijn bloedlijn zijn te beschermen. Een andere drang is hem vreemd. Hij herkent ze aan hun geur. Zijn gegroeide intelligentie doet hem hier geen goed, omdat zijn motieven volkomen worden bepaald door zijn hormonen. Nick, is de gedachte bij je opgekomen dat dit alles, al deze veranderingen een soort overdreven versie zijn van wat er met mannen en vrouwen gebeurt als ze ouder worden? Garner had ’t meteen door.’
‘Ja, maar —’
‘Het extra hart,’ interrumpeerde Luke. ‘Hoe zit ’t daarmee?’
‘Net als het vergrote brein vormt ook dat zich niet zonder boomdeslevens. Na je vijftigste wordt een gewoon menselijk hart minder, is het niet meer op zijn taak berekend, tenzij je gebruik maakt van moderne medische technieken. Uiteindelijk houdt het op met kloppen.’
‘Aha.’
‘Vinden jullie tweeën dit overtuigend?’
Luke hield z’n oordeel nog even voor zich. ‘Waarom vraag je dat?’
‘Ik heb meer belang bij het overtuigen van Nick. Mijn burgerrecht binnen de Gordel hangt ervan af of ik ’m kan overtuigen dat ik werkelijk Brennan ben, om nog maar te zwijgen van mijn bankrekening en mijn schip en lading. Nick, aan mijn schip zit een afgestoten brandstoftank van de Mariner XX vast. Toen ik het voor het laatst zag, viel het met grote snelheid door het zonnestelsel.’
‘Dat doet het nog steeds,’ zei Nick. ‘Net als het schip van de Buitenstaander. We moesten daar eigenlijk iets aan doen; naar een veilige plek slepen of zo.’
‘Finagles ogen, nou en of! Zó goed is het ontwerp nu ook weer niet, ik zou ’t met mijn ogen dicht nog kunnen verbeteren, maar je zou Ceres kunnen kopen met de monopolen!’
‘Alles op z’n tijd,’ zei Garner kalmpjes.
‘Dat schip verwijdert zich met grote snelheid van het eerste rendez-vous, Garner. O, ik begrijp wat je bedoelt. Jullie zijn bang om een buitenwerelds monster in de buurt te laten komen van een werkend ruimtevaartuig.’ Het Brennan-monster keek heel even naar het seinpistool achter zich, en liet toen blijkbaar de gedachte om de stofboot te kapen varen. ‘We blijven hier tot jullie overtuigd zijn. Afgesproken? Is er een eerlijker afspraak mogelijk, met wie dan ook?’
‘Niet met een man uit de Gordel. Brennan, er zijn vrij solide bewijzen dat de mens verwant is aan de andere primaten van de Aarde.’
‘Daar twijfel ik geen seconde aan. Ik heb er een paar theorieën over.’
‘Ga verder.’
‘Over die geïsoleerde kolonie. Een groot schip arriveerde hier, en vier landers gingen naar beneden, met zo’n dertig Beschermheren aan boord, en een hele hoop Voortplanters. Een jaar later wisten de Beschermheren dat ze de verkeerde planeet hadden gekozen. De struik die ze nodig hadden, groeide niet goed. Ze stuurden met een laser een verzoek om hulp, en toen stierven ze. De hongerdood is een normale dood voor een Beschermheer, maar meestal wordt hij vrijwillig gekozen. Deze Beschermheren verhongerden tegen hun zin.’ In de stem van het Brennan-monster klonk geen emotie door; op het maskerachtige gezicht was niets te zien. ‘Ze stierven. De Voortplanters plantten zich zonder enige beperking voort. Ze hadden eindeloos veel ruimte, en de Beschermheren zullen alle gevaarlijke vormen van leven wel hebben uitgeroeid. Over wat er daarna gebeurde is uiteraard alleen maar te speculeren. De Beschermheren waren dood, maar de Voortplanters waren aan hun hulp gewend, en bleven in de buurt van de schepen.’
‘En?’
‘En de kernreactoren van die schepen werden veel te radioactief, want de Beschermheren die ze in evenwicht hielden, waren dood. Het moeten splijtingsreactoren zijn geweest, verder was de technologie in die tijd nog niet. Misschien ontploften ze, misschien ook niet. De straling zorgde voor mutaties, waaruit van alles voortkwam, van lemuren tot apen, en van mensapen tot de eerste mensenrassen, en ten slotte homo sapiens.
Dat is één theorie. Een tweede is dat de Beschermheren opzettelijk mutaties begonnen te fokken, zodat Voortplanters een kans zouden hebben om in de een of andere vorm in leven te blijven totdat er hulp kwam. Het resultaat zou hetzelfde zijn.’
‘Ik geloof het niet,’ zei Nick.
‘Je zult het gaan geloven. Je moet wel. Er zijn genoeg bewijzen, vooral in de verschillende godsdiensten, en ook in volksverhalen. Hoe groot is het percentage van de mensheid dat oprecht in een eeuwig leven gelooft? Waarom kennen zoveel godsdiensten een ras onsterfelijke wezens, die voortdurend met elkaar slag leveren? Wat is de rechtvaardiging voor voorouderverering? Je weet wat er gebeurt met een man die geen moderne geriatrische behandeling krijgt: als hij ouder wordt beginnen zijn hersencellen af te sterven. Toch wordt hij door de mensen gerespecteerd, er wordt naar hem geluisterd. Waar komen die schutsengelen vandaan?’
‘Raciaal geheugen?’
‘Waarschijnlijk wel. Het is nogal ongeloofwaardig dat een traditie zó lang kan blijven bestaan.’
‘Zuid-Afrika,’ zei Luke. ‘Ze moeten in Zuid-Afrika zijn geland, ergens in de buurt van het Nationale Park Olduvaikloof. Daar komen alle primaten voor.’
‘Dat is niet honderd procent zeker. Misschien is één schip wel in Australië geland, om de metalen. Misschien hebben de Beschermheren wel gewoon radioactief stof rondgestrooid en het daarbij gelaten. De Voortplanters zouden zich zonder natuurlijke vijanden natuurlijk voortplanten als konijnen, en de straling zou ze helpen te veranderen. Toen alle Beschermheren dood waren, moesten ze wel nieuwe vaardigheden en talenten ontwikkelen. Een deel van hen ontwikkelde kracht, een ander deel snelheid, een derde intelligentie. Het grootste deel ging natuurlijk dood. Zo gaat het nu eenmaal met mutaties.’
‘Ik geloof dat ik me kan herinneren,’ zei Luke, ‘dat het ouderdomsproces in een mens kan worden vergeleken met het ten einde lopen van het programma van een ruimteverkenner. Als de verkenner eenmaal zijn werk heeft gedaan, geeft het niet meer wat ermee gebeurt. En als wij, op onze beurt, voorbij de leeftijd zijn waarop we nog kinderen kunnen krijgen —’
‘— Dan is de evolutie met je klaar. Dan glij je alleen nog verder dank zij je momentum, volg je je koers zonder correctiemechanisme.’ Het Brennan-monster knikte. ‘Natuurlijk zorgt de wortel voor het programma voor het derde stadium. Goede vergelijking.’
‘Enig idee wat er verkeerd is gegaan met de wortel?’
‘O, dat is niet zo’n geheim. Al werden de Beschermheren op Pak er wel een poosje gek van. Geen wonder dat een kleine kolonie het niet kon oplossen. In de wortel leeft een virus. In dat virus zitten de genen die voor de overgang van Voortplanter naar Beschermheer zorgen. Het virus kan niet buiten de wortel leven, dus af en toe moet een Beschermheer weer een wortel eten. Als zich in de grond geen thallium bevindt, dan groeit de wortel nog wel, maar het virus kan er niet in leven.’
‘Dat klinkt nogal ingewikkeld.’
‘Heb je ooit met een hydroponische tuin gewerkt? De verhoudingen tussen de elementen van een stabiele ecologie kunnen heel gecompliceerd liggen. Het was op de Pak-wereld geen probleem. Thallium is op Aarde zeldzaam, maar het moet behoorlijk veel voorkomen op al die Bevolking II sterren. En de wortel groeit overal.’
‘Wat is de rol die de Buitenstaander bij dit alles heeft gespeeld?’ vroeg Nick.
Een gesis en een klikkend dichtslaande snavel. ‘Phssthpok vond oude archiefstukken, waaronder het verzoek om hulp. Hij was de eerste Beschermheer in tweeëneenhalf miljoen jaar die besefte dat er een manier was om Sol te vinden, of in ieder geval het zoeken te beperken tot een gebied van redelijke omvang. En hij had geen kinderen, dus hij moest snel iets vinden om voor te leven, voor hij de drang om te eten kwijtraakte. Dat gebeurt er namelijk met een Beschermheer als zijn bloedlijn dood is. Weer zo’n voorbeeld van een afgelopen programma. Tussen twee haakjes, bedenk hoe zwaar het Pak-ras is beschermd tegen mutaties. Een mutatie ruikt niet goed. Dat zou belangrijk kunnen zijn in de kern van de Melkweg, waar ze te maken hebben met een grote hoeveelheid straling.’
‘Dus hij kwam hierheen met een ruim vol zaad?’
‘En zakken thalliumoxide. Dat oxide was nog wel het gemakkelijkst te vervoeren. Ik was eerst nogal verwonderd over de manier waarop zijn schip in elkaar zat, maar jullie kunnen nu wel begrijpen waarom hij zijn vrachtcocon achter zijn leefgedeelte meesleepte. Straling doet hem niets, in kleine hoeveelheden. En hij kan toch geen kinderen meer krijgen.’
‘Waar is hij nu?’
‘Ik heb hem moeten doden.’
‘Wat?’ Garner was geshockeerd. ‘Heeft hij je dan aangevallen?’
‘Nee.’
‘Dan — ik begrijp het niet.’
Het Brennan-monster scheen te aarzelen. Toen: ‘Garner, Sohl, luister naar me. Achttien kilometer hier vandaan, ongeveer vijftig meter onder het zand, ligt een deel van een buitenaards ruimtevaartuig, vol zaad en zakken thalliumoxide. De wortels die ik uit dat zaad kan laten groeien kunnen een mens bijna onsterfelijk maken. Wat nu? Wat doen we met al dat zaad?’
De twee mannen keken elkaar aan. Luke scheen iets te willen zeggen, maar deed toen zijn mond weer dicht.
‘Een moeilijke kwestie, nietwaar? Maar je kunt toch zeker wel raden wat Phssthpok verwachtte?’
Phssthpok droomde.
Hij wist tot op een dag precies hoe lang het zou duren voor Brennan wakker zou worden. Hij kon het natuurlijk bij het verkeerde eind hebben. Maar als dat zo was, zou Brennans ras te ver van de Pak-soort zijn gemuteerd.
Phssthpok wist hoeveel tijd hij had en hij kon zijn dromen dus precies uitmikken. De Martianen waren nu geen bedreiging, al zou er later wel iets aan gedaan moeten worden. Dromen was een exquise kunstvorm voor een Beschermheer. Hij had ongeveer tien dagen. Een week lang droomde hij van het verleden, tot aan de dag dat hij de Pakplaneet had verlaten. Tijdens de reis had hij weinig zintuiglijke stimuli gekregen. Hij gleed verder, de toekomst in.
Phssthpok droomde…
Het zou beginnen als zijn gevangene wakker werd. Het zag er naar uit dat zijn brein groter zou zijn dan dat van Phssthpok; dat rechte voorstuk verknoeide ook de helling van zijn gezicht. Hij zou snel leren. Phssthpok zou hem leren hoe hij een Beschermheer moest zijn, en wat hij moest doen met de wortels en zaden van de boom-des-levens.
Had de Voortplanter kinderen? In dat geval zou hij het geheim zelf behouden, de boom-des-levens gebruiken om van zijn eigen nakomelingen Beschermheren te maken. Dat was best. Als hij hersens genoeg had om zijn familie niet op één plek te concentreren, inteelt te vermijden, dan zou zijn bloedlijn zich zó uitbreiden dat ten slotte het grootste deel van het Pak-ras op de planeet eronder zou vallen.
Waarschijnlijk zou hij Phssthpok doden om het geheim te bewaren. Dat was ook best.
Een nachtmerrieachtige ondertoon sloop af en toe Phssthpoks dromen binnen. Want de gevangene zag er niet goed uit. Zijn vingernagels ontwikkelden zich verkeerd. Zijn hoofd had zeker niet de juiste vorm. Dat vooruitstekende bovenstuk… en zijn snavel was even plat als zijn gezicht was geweest. Zijn rug was niet gekromd, zijn benen waren niet goed, zijn armen waren te kort. Zijn soort had teveel tijd gehad om te muteren.
Maar hij had op de juiste manier gereageerd op de wortels.
De toekomst was onzeker… behalve waar het Phssthpok betrof. Als het mogelijk was zou hij de gevangene leren wat hij moest weten, want hij moest het werk voortzetten. Er zou een dag komen waarop de Aarde een tweede Pak-wereld zou zijn. Phssthpok had zijn best gedaan. Hij zou zijn kennis aan de ander overdragen, en sterven.
Brennan verroerde zich. Zijn opgerolde lichaam ontrolde zich, strekte zich in zijn volle lengte uit, en hij opende zijn ogen. Hij staarde zonder met zijn ogen te knipperen naar Phssthpok, staarde alsof hij de gedachten van de Beschermheer las. Alle nieuwe Beschermheren deden dat: een zichzelf oriënteren via herinneringen die ze nu pas begonnen te begrijpen.
‘Ik weet niet zeker of ik jullie wel kan laten begrijpen hoe snel het allemaal ging,’ zei het Brennan-monster. Hij keek naar de twee mannen, de een twee keer zo oud als de ander, maar allebei voorbij de overgangsleeftijd, en verwonderde zich erover dat juist zij een oordeel moesten vellen.
‘Binnen twee dagen hadden we elkaars taal geleerd. Zijn taal is veel sneller dan de mijne, en past beter bij mijn mond, dus gebruikten we die. Hij heeft me het verhaal van zijn leven verteld. We praatten over de Martianen, hebben zo de efficiëntste manier gevonden om ze uit te roeien-’
‘Wat?’
‘Om ze uit te roeien, Garner. Verdomme, ze hebben al dertien mensen vermoord! We hebben bijna zonder onderbreking gepraat; Phssthpok praatte trouwens het meest, en de hele tijd waren we ingespannen bezig: lichaamsoefeningen om me in conditie te krijgen, vinnen voor Phssthpoks pak, zodat hij in het stof kon zwemmen, technische foefjes om elke atoom lucht en water uit het leefgedeelte te krijgen en het naar de basis te vervoeren. Ik heb de basis nooit gezien; we hebben het ontwerp zó lang bestudeerd dat we eruit konden afleiden hoe we hem weer vol lucht konden krijgen, en hem ook tegen de Martianen konden beschermen.
De derde dag vertelde hij me hoe ik een boom-des-levensoogst kon binnenhalen. Hij had de vrieskist opengedaan en stond me te vertellen hoe ik de zaden veilig kon ontdooien. Hij gaf me orders, net alsof ik een vocoder-computer was. Ik wilde net vragen: “Heb ik dan helemaal geen keus?” En ik deed het niet!’
‘Ik kan je niet volgen,’ zei Garner.
‘Ik hád helemaal geen keus. Ik was te intelligent. Het is steeds zo geweest, vanaf het ogenblik dat ik wakker werd. Ik krijg het antwoord voor ik klaar ben met het formuleren van de vraag. Als ik altijd het beste antwoord zie, waar is dan mijn keus? Waar is mijn vrije wil? Jullie zullen wel niet kunnen geloven hoe snel het allemaal ging, toen. In één flits zag ik de hele logische redenering voor me. Ik sloeg Phssthpok zo hard ik kon met z’n hoofd tegen de rand van de vrieskist. Hij was lang genoeg verdoofd om me de kans te geven zijn nek te breken, tegen de rand. Toen sprong ik achteruit, voor het geval hij me nog zou aanvallen. Ik dacht wel dat ik hem van me af kon houden tot hij stikte. Maar hij viel me niet aan. Hij had nog niet door hoe de zaken lagen.’
‘Dat lijkt op moord, Brennan. Hij wilde je niet vermoorden.’
‘Nog niet. Ik was de figuur waarop hij al zijn hoop gericht had. Hij kon zich niet eens verdedigen uit angst me te bezeren. Hij was ouder dan ik, en wist hoe hij vechten moest. Hij had me kunnen vermoorden als hij dat gewild had, maar hij kon de wil niet opbrengen. Het kostte hem tweeëndertigduizend jaar werkelijke tijd om ons die wortels te brengen. En ik moest het karwei afmaken. Ik geloof dat hij stierf in de vaste overtuiging dat hij in zijn missie was geslaagd. Hij verwachtte dat ik ’m zou vermoorden.’
‘Brennan. Waarom?’
Het Brennan-monster haalde zijn knoestige schouders op. ‘Hij had ongelijk. Ik doodde hem omdat hij zou hebben geprobeerd de mensheid te vernietigen als hij achter de waarheid was gekomen.’ Hij stak zijn hand in de opengesneden ballon waarmee hij achttien kilometer over vloeibaar stof had afgelegd. Hij haalde iets te voorschijn dat zachtjes zoemde — zijn inderhaast in elkaar gezette luchtververser, vervaardigd uit onderdelen van Phssthpoks stuurpaneel — en liet het in de boot vallen. Toen haalde hij een halve gele wortel te voorschijn die wel wat weghad van een zoete aardappel. Hij hield ’m onder Garners neus. ‘Ruik eens.’
Luke snoof. ‘Wel lekker. Net likeur.’
‘Sohl?’
‘Lekker. Hoe smaakt dat ding?’
‘Als je wist dat je net zo iets zou worden als ik als je een hap nam, zou je het dan nog doen? Garner?’
‘Nu meteen. Ik zou heel graag eeuwig willen leven, en ik ben bang om seniel te worden.’
‘Sohl?’
‘NEE. Ik heb nog geen zin om de sex eraan te geven.’
‘Hoe oud ben jij?’
‘Vierenzeventig. Over twee maanden jarig.’
‘Je bent al te oud. Je was op je vijftigste te oud; je zou er aan zijn gestorven. Zou je op je vijfenveertigste vrijwillig de wortel hebben
gegeten?’
Sohl lachte. ‘Reken maar van niet.’
‘Nou, daar heb je de helft van je antwoord. Van Phssthpoks standpunt uit gezien zijn we een mislukking. De andere helft is dat niemand die goed bij zijn verstand is de wortel zou verspreiden, op de Aarde, in de Gordel, waar dan ook.’
‘Ik hoop van niet, nee. Maar laten we nou es naar jouw redenering luisteren.’
‘Oorlog. De wereld van de Paks is in haar hele geschiedenis nog geen ogenblik volkomen vrij van oorlog geweest. Hoe kan het ook anders? Elke Beschermheer doet dingen die erop zijn gericht om zijn bloedlijn uit te breiden en te beschermen ten koste van alle anderen. Kennis raakt keer op keer verloren. Het ras kan onderling niet samenwerken; elk bondgenootschap valt een minuut nadat een van de Beschermheren er voordeel in ziet om de anderen te verraden, uit elkaar. Ze komen geen stap vooruit vanwege die voortdurende staat van oorlog.
En moet ik de Aarde hiermee opschepen? Kun je je het voorstellen? Duizend Beschermheren die vinden dat hun kleinkinderen meer ruimte nodig hebben? Jullie achttien miljard vlaklanders zitten al te dicht bij de kritieke grens; jullie kunnen de middelen niet missen die anders worden verkwist in een oorlog. En bovendien hebben we boom-des-levens eigenlijk helemaal niet nodig. Garner, wanneer ben jij geboren? Negentienveertig of daaromtrent?’
‘Negenendertig.’
‘De geriatrie wordt zó snel zó goed dat mijn kinderen wel duizend jaar zouden kunnen leven. We krijgen ook zonder boom-des-levens wel een lang leven, zonder iets op te offeren.
Bekijk de zaak nou es vanuit het standpunt van Phssthpok,’ ging het Brennan-monster verder. ‘Wij zijn een mutatie. We hebben het zonnestelsel gekoloniseerd en hebben zelfs een paar interstellaire kolonies op poten gezet. We moeten de wortel weigeren, we zullen hem ook weigeren, en zelfs als hij ons wordt opgedrongen, zijn de gemuteerde Beschermheren die dan ontstaan niet typisch. Phssthpok dacht op lange termijn. Wij zijn geen Paks, de Paks hebben niets aan ons, en het is mogelijk dat we op een dag bij de zonnen in de Kern komen. De Paks vallen ons meteen als ze ons zien aan, en wij vechten terug.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘En we winnen ook. De Paks zijn niet in staat tot het vormen van een doeltreffende eenheid. Wij wel. En wij hebben tegen die tijd een betere technologie dan zij.’
‘O ja?’
‘Ik heb het je al gezegd: ze kunnen hun technologie niet vasthouden. Alles wat niet meteen kan worden gebruikt, gaat verloren, tenzij iemand het in de Bibliotheek boekt. Militaire kennis wordt nooit geboekt, dat is een diep, duister geheim van de families. En de enigen die de Bibliotheek gebruiken zijn kinderloze Beschermheren. Daar zijn er niet veel van, en ze zijn niet bijzonder gemotiveerd.’
‘Had je niet kunnen proberen met hem te praten?’
‘Garner, je begrijpt niet wat ik net heb gezegd. Hij zou me hebben vermoord, meteen nadat hij erachter kwam hoe de zaak lag. Hij was erop geoefend om tegen Beschermheren te vechten; ik zou geen kans hebben gehad. Dan zou hij hebben geprobeerd het menselijke ras uit te roeien. Voor hem zouden wij veel erger zijn geweest dan vijandige wezens van een andere planeet. Wij zijn een geperverteerde uitgave van de Paks zelf!’
‘Maar dat was hem toch niet gelukt. Hij was helemaal in zijn eentje.’
‘Ik heb al een stuk of zes dingen bedacht die hij had kunnen doen. Geen van alle zouden ze honderd procent zeker zijn geslaagd, maar ik kon het niet riskeren.’
‘Noem er eens een.’
‘Hij had boom-des-levens in het hele Nationale Park van Kongo kunnen planten. De Beschermheren van de apen en chimpansees organiseren.’
‘Hij zat hier vast.’
‘Hij had jullie schip kunnen kapen. Hij had jullie dat domme seinpistool even snel afgepakt als ik. Heren, mag ik u erop wijzen dat het bijna zonsondergang is? Ik denk dat we de kraterwand maar beter niet in het duister kunnen naderen.’
Luke zette de motor aan.
‘Dit is Martin Shaeffer op Ceres, met een bericht voor Nick Sohl aan boord van de U Thant. Nick, ik weet niet hoe het met die jachtpartij van je gaat, maar Phobos bericht dat je veilig bij de Olympus Basis bent geland en dat ze nu het spoor van je stofboot volgen. Je zult dit bij terugkeer wel op de band aantreffen.
We hebben de Blauwe Os naar je toegestuurd, we dachten dat je het computercomplex nodig zou kunnen hebben om te vertalen. Eisaku Ikeda is gezagvoerder. De Os zou een dag na de VN-vloot de basis moeten bereiken.
Einer Nilsson is dood. We hebben het sectierapport zo klaar. We hebben brandstofschepen en technische apparatuur naar een rendez-vous punt met het schip van de Buitenstaander gestuurd. Twee eenmansschepen vallen al met hem mee, en het schip van de Buitenstaander heeft zelf een beproefde sleeplijn. Misschien kunnen we het zo regelen dat de eenmansschepen gaan slepen. Maar het gaat allemaal wel lastig en tijdrovend worden. Misschien duurt het wel een paar jaar voor we het in de Gordel hebben.
Nick, als de Os arriveert, wees dan een beetje voorzichtig met Tina Jordan. Rammel haar emoties niet door elkaar. Ze heeft een behoorlijke klap gehad. Ik denk dat ze zich schuldig acht voor wat er met Einar is gebeurd.
Herhaling…
Luke sloot de stofboot af toen het al vrijwel duister was. Hij zei: ‘Je zult in de boot moeten wachten, Brennan. Nick kan ons niet allebei dragen.’
‘Ik rol wel,’ zei het Brennan-monster.
Nick legde de afstand tussen de aanlegplaats van de boot en het schip, langs de rand van de krater, in ongepaste haast af. ‘Kalm aan,’ klaagde Luke. ‘Je kunt in dit licht niet draven. Straks val je nog, en dan barsten onze helmen.’
‘Hij is eerder bij het schip dan wij,’ zei Nick kribbig.
Brennan nam de kortste route, door het zand van de krater.
‘Ga wat langzamer lopen. Je kunt hem toch niet verslaan, en hij kan de ladder niet op.’
‘Misschien heeft hij wel een manier bedacht. Als dat zo is… ach wat, verdomme…’ Nick vertraagde zijn pas. Brennan was tegen de heuvel op gerold tot onderaan de ladder van de U Thant. Hij lag daar als een transparante worst op ze te wachten.
‘Nick? Vertrouw je hem?’
Het duurde een seconde voor Nick antwoordde, ik denk wel dat zijn verhaal klopt. Dat hij een man uit de Gordel is, een mijnwerker. Of een ex-mijnwerker.’
‘Hij zei “Verdomme” toen hij vloekte, niet “Bij Finagle”.’
‘Ik zeg ook wel es verdomme. En hij herkende me. Nee, ik zal je zeggen waardoor ik werkelijk overtuigd ben geraakt. Hij informeerde niet naar zijn vrouw, omdat ze voor zichzelf kan zorgen. Hij informeerde naar zijn lading. Het is een man uit de Gordel.’
‘Dus we accepteren zijn verhaal. Antropologie en wat er verder nog bij komt. Wauw.’
‘Zijn verhaal, ja. Luke, ik breng eerst jou naar boven, dan kom ik terug om Brennan te halen. Maar ik kom hem pas halen als jij met Ceres aan het praten bent. Ik wil dit allemaal vastgelegd hebben voor ik hem toelaat in het schip. Ik vraag me nog steeds af wat zijn motieven zijn.’
‘Aha.’
‘Hij zei het zelf. Motieven worden anders als je een Beschermheer wordt.’
Garner verbrak de verbinding al toen Brennan uit zijn ballon kroop. Brennan zei niets over het oponthoud. Hij zei: ‘Als jullie je zorgen maken over plaatsruimte, ik kan wel zonder een versnel-lingsbank. Ik kan zelfs buiten de romp blijven, in een vrachtnet, als jullie me tenminste een radioverbinding geven. Als mijn in elkaar geflanste luchtververser het begeeft zal ik snel naar binnen moeten.’
‘Dat is niet nodig. Het zal wel krap worden, maar zo krap nou ook weer niet,’ zei Nick. Hij wrong zich langs Brennan heen, in zijn hart gruwend toen hij de droge, leerachtige huid voelde, en liet zich in de stuurstoel zakken. ‘We schijnen een bericht op de band te hebben staan.’
Ze luisterden zwijgend naar de stem van Lit Shaeffer.
‘Jammer van Nilsson,’ zei Brennan toen het bericht ten einde was. ‘Er was niet veel kans dat ze ’m genoeg wortels zouden geven, ook al was hij te oud.’
Niemand reageerde.
‘Shaeffer heeft gelijk, weten jullie dat wel? Als je het op die manier doet, kost ’t je een paar jaar om Phssthkpoks schip naar huis te slepen.’
‘Heb jij dan een beter idee?’
‘Natuurlijk heb ik een beter idee, Nick, idioot dat je bent. Ik kan dat schip zelf naar huis vliegen.’
‘Jij?’ Nick staarde hem verbluft aan. ‘Wanneer heeft die Buitenstaander jou dan achter de knoppen laten zitten?’
‘Nooit. Maar ik heb ze gezien, en ze zagen er niet cryptisch uit. Alleen maar gecompliceerd. Ik weet zeker dat ik erachter kan komen hoe ik het moet besturen. Het enige dat jullie moeten doen is het schip van brandstof voorzien en me erheen vliegen.’
‘Zozo. Wat doen we met de vrachtcocon? Laten we ’m liggen waar hij ligt?’
‘Nee. Er zit een zwaartekrachtpolarisator in die cocon.’
‘O ja?’
‘Om het nog maar niet te hebben over de voorraad wortels, die ik nodig heb, al kunnen jullie zonder. De zaden tellen ook mee. Heren, als u eindelijk de reikwijdte van mijn geweldige intelligentie hebt bevat, dan begrijpt u nu ook wat voor rol die zaden nog kunnen spelen. Ze zijn een laatste redmiddel voor het menselijk ras. Als er ooit een situatie ontstaat waarin dat laatste redmiddel nodig is, als we ooit werkelijk een leider nodig hebben, dan kunnen we er een maken. Kies gewoon een tweeënveertig jaar oude kinderloze vrijwilliger uit en laat hem of haar los in een boom-des-levens bos.’
‘Ik weet niet of dat idee me wel aanstaat,’ zei Garner. ‘Nou, de polarisator is belangrijk genoeg. Jij en de VN-vloot kunnen hem opgraven, terwijl Nick en ik achter Phssthpoks schip aangaan.’
‘Wacht es ev —’ zei Nick.
‘— Over de Martianen hoef je je voorlopig geen zorgen te maken. Ik heb Phssthpoks deel van het water in het stof laten lopen, vlak voor ik wegging. Laat niemand in de cocon zonder drukpak. Moet ik nog uitweiden over de reden?’
‘Nee,’ zei Garner. Hij voelde zich net een amateur op ski’s. Ergens had hij zich in deze affaire het stuur uit handen laten nemen. Het ging allemaal veel te snel.
In Nicks woorden klonk een zekere mate van woede door. ‘Wacht nou es even! Waarom denk je dat we je genoeg vertrouwen om je in de stuurstoel van dat buitenaardse schip te zetten?’
‘Denk eens goed na,’ zei Brennan. ‘Neem er de tijd maar voor. Jullie hebben mijn voorraad wortels als middel om druk op me uit te oefenen. Ik hou me niet aan de afspraak, ik ben mijn wortels kwijt. En waar moet ik nou heen met een Bussard stuwschep? Waar moet ik hem verkopen? Waar kan ik me nou verbergen, met zo’n gezicht?’
Op Nicks gezicht lag een beklemde uitdrukking. Hij voelde zich in een hoek gedreven. Waar was zijn eigen vrije wil?
‘Het is waarschijnlijk het meest waardevolle artifact in de menselijke ruimte,’ zei Brennan. ‘Het is bezig met een snelheid van honderden kilometers per seconde die ruimte te verlaten. Elke minuut die je nu spendeert aan het nemen van een besluit gaat ons een paar uur slepen kosten, de interstellaire ruimte uit. Je betaalt ervoor in extra brandstof en voorraden en manuren en vertraging. Maar neem de tijd ervoor. Denk er goed over na.’
Het Brennan-monster kon zich ontspannen. Ergens in de toekomst zouden er perioden van furieuze activiteit komen.
Ze zetten Lucas Garner op Phobos af, namen daar brandstof in en vertrokken. Garner zag Nick pas zeven maanden daarna terug.
Brennan zag hij nooit meer.
De rest van zijn leven herinnerde hij zich het gesprek in die volgepropte ruimte. Brennan — op zijn rug met zijn knieën omhoog, een bijzonder ongemakkelijke houding — was een moeilijk verstaanbare, half-menselijke, half-buitenwereldse stem achter zijn stuurstoel. Brennan had vooral moeite met zijn V’s en W’s, maar hij wist zich verstaanbaar te maken. Zijn stemgeluid zat vol klikken.
Een ondefinieerbare spanning verdween uit Nick toen ze eenmaal in vrije val waren. Mars convergeerde langzaam op zichzelf, een helgekleurd gevarieerd landschap dat naarmate de afstand groter werd, roder werd en minder gedetailleerd.
‘Kinderen. Je hebt kinderen,’ herinnerde Luke zich opeens.
‘Dat besef ik best. Maar wees niet bang, ik ben niet van plan om ze dag in dag uit met alle mogelijke zorgen te omringen. Zonder dat hebben ze veel meer kans op een gelukkig leven.’
‘Hebben de hormoonveranderingen dan niet plaatsgevonden?’
‘Ik ben zo seksloos als een hommel. Ze moeten tot op zekere hoogte hebben gewerkt. Ik vermoed dat de drang van een Beschermheer om na de dood van zijn bloedlijn ook te sterven cul-tuurbepalend is. Training. Ik heb die training niet, die overtuiging dat een Voortplanter niet gelukkig of veilig kan zijn zonder dat zijn voorouders hem voortdurend vertellen wat hij moet doen. Nick, kun je niet iedereen vertellen dat de Buitenstaander me heeft vermoord?’
‘Wat? Waarom?’
‘Dat is het beste voor de kinderen. Als ik ze zou blijven opzoeken, zou dat invloed hebben op hun leven. Het is ook het beste voor Charlotte. Ik ben niet van plan weer in de maatschappij terug te keren. Die heeft me niets te bieden.’
‘De Gordel kijkt niet neer op verminkte mensen, Brennan.’
‘Nee,’ zei Brennan gedecideerd. ‘Geef me een asteroïde die ik kan belvormen, dan ga ik daarin boom-des-levens verbouwen. Zorg voor een maandelijkse verbinding met Ceres, zodat ik op de hoogte kan blijven van recente gebeurtenissen. Ik zal dat allemaal kunnen betalen met nieuwe uitvindingen. Ik vermoed dat ik wel een bemande stuwscheprobot kan uitvinden. Een betere dan die van Phssthpok.’
‘Noemde je dat “boom-des-levens”?’ vroeg Garner.
‘Het is een goede naam. Je weet toch nog wel dat Adam en Eva aten van de Boom der Kennis van Goed en Kwaad? Volgens Genesis was de reden dat ze uit het paradijs werden verbannen, dat ze ook hadden kunnen eten van de Boom des Levens, om zo het eeuwige leven te krijgen. “En worde als een onzer” — het zou ze gelijkwaardig aan de engelen hebben gemaakt. Het lijkt er nu veel op dat beide bomen dezelfde waren.’
Luke haalde een sigaret te voorschijn. ‘Ik weet niet of dat idee me nóu wel zo aanstaat, dat jij boom-des-levens gaat verbouwen.’
‘Ik heb weinig op met de gedachte dat we een staatsgeheim gaan krijgen,’ zei Nick. ‘De Gordel heeft nooit staatsgeheimen gehad.’
‘Ik hoop dat ik jullie kan overtuigen. Ik kan mijn kinderen niet beschermen, maar ik kan proberen het menselijk ras te beschermen. Als ik nodig zou zijn, zou ik present zijn. En als er meer dan een nodig zouden zijn, zou je over de wortels kunnen beschikken om ze te maken.’
‘Waarschijnlijk zou het middel erger zijn dan de kwaal.’ Luke knipte zijn aansteker aan. ‘Wa —’ Een knobbelige hand reikte om de acceleratiebank heen, plukte de sigaret uit zijn mond en drukte hem uit tegen de wand.
Het was een behoorlijke schok geweest. Hij herinnerde zich het voorval, en de koude rillingen liepen over zijn rug toen hij door de dubbele luchtsluizen in het hart van Farmers Asteroïde gleed. Lang geleden was Farmers Asteroïde een ongeveer cilindervormige massa nikkelijzer geweest, in een baan tussen Mars en Jupiter. Toen had de industrie van de Gordel hem gebelvormd: ze hadden er een draaiing aan gegeven, het metaal bijna tot het smeltpunt verhit en het toen door middel van ontploffende zakken water laten uitdijen tot een cilindervormige bel ontstond, met een straal van acht kilometer. Het grootste deel van het voedsel van de Gordel werd hier verbouwd.
Luke was één keer daarvoor in Farmers Asteroïde geweest. Hij genoot van het zorgvuldig gecreëerde landschap, van het trouwringmeer, de verschillend gekleurde stukken bouwland die zich voor hem uitstrekten, en dan omhoogbogen, steeds hoger, tot hij zestien kilometer boven zijn hoofd minuscule tractoren voren in de grond zag ploegen.
Via de luchtsluis kwam hij in de kern. Het was koud hier, achter het zonneschild, waar nooit stralen van de fusiebuis in de as vielen. IJsbergen condenseerden hier uit de lucht, braken ten slotte af, gleden de helling af, en versmolten tot rivieren die in een uitgehakte bedding naar het trouwringmeer stroomden, dat om Farmers Asteroïde lag. Nick Sohl heette hem welkom, en hielp hem zich naar beneden te trekken, waar een reisstoel stond te wachten.
‘Ik kan wel raden waarom je hier bent,’ zei hij. ‘Officieel ben ik hier op verzoek van de Overkoepelende Raad voor de Interstellaire Koloniën,’ zei Luke. ‘Ze hebben je verzoek om een waarschuwing naar Wunderland te sturen ontvangen. Het was ze bepaald niet duidelijk hoe de hele zaak in elkaar zat, en veel hulp kon ik ze niet geven.’
‘Je hebt m’n rapport ontvangen,’ zei Nick, een beetje stijfjes.
‘Zo’n duidelijk of uitgebreid rapport was ’t niet, Nick.’
Na een ogenblik knikte Nick. ‘Mijn schuld. Ik wilde er gewoon niet over praten — en nu ook nog niet, trouwens — en het was veel te laat ook, verdomme. We hebben het niet opgegeven, weet je. We volgen hem nog steeds.’
‘Wat is er gebeurd, Nick?’
‘Ze hadden al heel wat werk verzet toen ik met Brennan arriveerde. Wat ze wilden was twee eenmansschepen aan elkaar koppelen met hun fusiebuizen zo’n tien graden uit elkaar, en het geheel dan vastmaken aan de kabel van het Pak-schip. Achter het leefgedeelte sleepte twaalf kilometer kabel. We hadden het geheel op laag vermogen naar huis terug kunnen slepen. Maar Brennan zei dat de aandrijving van het Pak-schip zelf tien keer zoveel stuw-vermogen zou leveren.
Dus we gingen aan boord van de bol waarin het leefgedeelte zat en Brennan ging aan het werk met de apparatuur Ik heb een paar dagen naar ’m gekeken. Je blijkt de hele romp doorzichtig te kunnen maken, of maar een deel, zoals het was toen we het schip vonden. We hebben het gat dat Tina Jordan had gemaakt, vergroot en er een luchtsluis in gezet.
Twee dagen prutsen, en toen zei Brennan dat hij de zaak door had en dat we alleen nog maar nieuwe brandstof in de motorcocon hoefden te doen. Hij zei dat als we het achterstevoren wilden slepen, we allerlei beveiligingssystemen op hol zouden jagen. Garner, hoe kon ik verdomme nou weten —’
‘Dat kon je niet weten. Het slaat nog steeds nergens op.’
Nick streek met een hand zijn witte wollen kuif naar achteren. ‘Ze hadden al een koppeling geïnstalleerd die paste bij de brandstofkoppeling op het Pak-schip. Brennan stond erop om al het werk zelf te doen, en zelfs hij moest een stralingspak gebruiken, en een schild. We maakten zijn eigen eenmansschip aan de sleepkabel vast, voor het geval er op weg naar huis iets zou gebeuren. Dat was mijn idee, Garner.’
‘Ja, ja.’
‘Hij startte, ging de kant op van Sol. We probeerden formatie met ’m te vliegen, maar hij was met het schip manoeuvres aan het uitvoeren om de stuurapparatuur uit te proberen. We bleven op een afstand. Toen — toen draaide hij gewoon om en ging op weg naar de interstellaire ruimte.’
‘Hebben jullie geprobeerd ’m te pakken te krijgen?’
‘Hoe bedoel je, “geprobeerd”?’ zei Nick fel. ‘We vlogen naast ‘m! Ik wilde geen dreigende gebaren maken, maar hij wilde niks tegen ons zeggen en we begonnen door onze brandstof heen te raken. Ik heb Dubchek en Gorton gezegd dat ze hun aandrijvingen als wapens moesten gebruiken als hij zijn koers niet wilde wijzigen.’
‘En wat gebeurde er toen?’
‘Ik denk dat hij zijn Bussard stuwschepveld heeft aangezet. Het kan bijna niet anders. De elektromagnetische bijwerking van dat veld brandde zoveel apparatuur van ons door dat we hulpeloos in de ruimte bleven hangen. We hebben nóg geluk gehad dat onze motoren niet zijn ontploft. Uiteindelijk wist een brandstofschip ons te bereiken, en konden we het een en ander repareren. Tegen die tijd was Brennan op stuwschepsnelheid.’
‘Oké.’
‘Hoe kon ik dat verdomme nou weten? We hebben zijn voedselvoorraad! Die bak met wortels was bijna leeg. Was het alleen maar een ingewikkelde manier om zelfmoord te plegen? Was hij bang voor wat we met een bemande Bussard stuwscheprobot konden doen?’
‘Daar had ik niet aan gedacht. Weet je, dat zou het best eens kunnen zijn. Nick, weet je nog dat hij m’n sigaret uitmaakte?’
Nick schoot in de lach. ‘Tuurlijk. Hij heeft wel tien keer z’n excuses aangeboden, maar roken mocht je niet van ‘m. Ik vroeg me al af of je ’m een klap zou geven.’
‘Hij is een Beschermheer. Wat hij ook doet, het is voor ons bestwil.’ Luke fronste zijn voorhoofd, herinnerde zich iemand… nee, dat was alles dat hij zich nog van haar herinnerde. Een lerares op de middelbare school? ‘Hij wilde niet dat we het Pak-schip hadden, of iets dat we van het schip, of van hem, te weten konden komen.’
‘Waarom heeft hij dan twee maanden daar rondgehangen, net buiten Pluto? Je stopt niet halverwege met een Bussard stuwschep! Dat kost je hopen reservebrandstof! En in die buurt is er helemaal niets —’
‘De kometengordel, noemen ze het. De meeste kometen zitten het grootste deel van hun bestaan buiten de baan van Pluto. Er is daar materie, al is ’t dungezaaid. En er is ook een tiende planeet.’
‘Hij is nooit in de buurt geweest van Persephone.’
‘Maar hij kan bij een volkomen onbekend aantal kometen zijn geweest.’
‘… Ja, dat is waar. Oké, hij is daar twee maanden lang gebleven, zonder iets te doen, voor zover onze monopool-detectors hebben kunnen nagaan. Afgelopen maand ging hij weer verder. Zo lang hebben we hem gevolgd voor we het zeker wisten. Hij is met een steeds grotere versnelling op weg naar Alpha Centauri. Wunderland.’
‘Hoe lang duurt ’t voor hij daar arriveert?’
‘O, in ieder geval twintig jaar. Zoveel stuwkracht heeft zijn soort aandrijving niet. Maar we kunnen ze wel waarschuwen, en het zo regelen dat onze opvolgers ze over vijftien jaar weer waarschuwen. Voor het geval dat.’
‘Oké, dat kunnen we doen. Wat nog meer? Je wist al dat we de vrachtcocon hebben opgegraven.’
‘Dat is het enige dat we weten. De VN kunnen ook geheimen bewaren.’
‘We hebben de wortels en de zaden vernietigd. Niemand vond het een erg aantrekkelijke gedachte, maar we hebben het toch maar gedaan.’
Het duurde een hele tijd voor Nick antwoordde: ‘Goed.’
‘Goed of niet, we hebben het gedaan. We hebben helemaal geen geluk gehad bij onze pogingen om de zwaartekrachtpolarisator te begrijpen. Als het al een polarisator is. Misschien heeft Brennan ons voorgelogen.’
‘Het was een polarisator.’
‘Hoe weet je dat?’
‘We hebben de opname van de koers van de Buitenstaander naar Mars geanalyseerd. Zijn versnelling vertoont onregelmatigheden die overeenkomen met de zwaartekracht-gradiënt ter plekke, niet alleen in stuwkracht, maar ook in stuwrichting.’
‘Best, dat zal ons van pas komen. Wat kunnen we nog meer doen?’
‘Aan Brennan? Niets. Na verloop van tijd verhongert hij wel. Ondertussen weten we op elk ogenblik van de dag waar hij zich bevindt.’
‘Of waar zijn monopolenbron zich bevindt.’ Nicks stem klonk steeds ongeduldiger. ‘Hij heeft geen schip zonder die monopolen. Hij heeft geen voedselvoorraad, punt uit. Hij is dood, Garner.’
‘Ik herinner me elke keer weer dat hij intelligenter is dan wij. Als hij een manier weet te vinden om in winterslaap te gaan, dan zou hij bij Wunderland kunnen komen. Een bloeiende kolonie… en dan? Wat wil hij met Wunderland?’
‘Iets waaraan wij niet hebben gedacht.’
‘Ik zal nooit weten wat precies. Voor Brennan Wunderland bereikt ben ik dood.’ Luke zuchtte. ‘Arme Buitenstaander. Helemaal hierheen gekomen om ons de wortels te brengen waarmee we een gewoon leven konden leiden.’
‘De bedoeling was goed. Het leven is zwaar voor ons helden,’ zei Nick ernstig.