DEEL TWEE Dansend zo snel ik maar kan

19. De knobbelige man

Hete naald van Onderzoek, AD 2883

De Hete naald van Onderzoek was gebouwd rond een Algemene Productenromp Type 3, met binnenwanden om het domein van de Poppenspelerkapitein af te scheiden van dat van zijn buitenwereldse bemanning. Op dit moment was het schip meer een woning dan een ruimtejacht. De naald kon niet meer sneller gaan dan het licht omdat Louis de hyperaandrijving had losgesneden van haar ankerpunten, elf jaar geleden, om redenen die hem destijds valide hadden geleken. Het schip zelf was tijdens onderhandelingen met een beschermheer die ooit Teela Brown was geweest aan alle kanten ingesloten door magma.

In die periode, en ook daarna, had Verst-in-de-achterhoede overal in het schip stapschijven aangebracht, maar ook in het Reparatiecentrum en elders.

Louis verwachtte te zullen opduiken in het afgeschotte bemanningsverblijf. Verst-in-de-achterhoede was duidelijk genoeg geweest — al had hij het niet met zoveel woorden gezegd, of publiekelijk durven zeggen — in zijn suggestie dat Louis vooral vlug moest komen!

De vrachtschijven kwamen met een harde klap neer. Louis ving de stoot op met gebogen knieën, maar verloor niettemin zijn evenwicht. Iemand —’ begon hij te schreeuwen.

Iemand is me gevolgd! Verst-in-de-achterhoede… Maar ook hier waren de poppen aan het dansen!

Duizenden Piersons-poppenspelers strekten hun benen, maakten pirouettes en schopten afgemeten om zich heen: het toneel ter linkerzijde. Het zou een hinderlijke afleiding kunnen zijn, maar dat was het niet. Louis en Chmeee hadden geleerd dat deel van het schip te negeren. Dat was het domein van Verst-in-de-achterhoede, en de wand was niet van glas, maar van het volstrekt onverwoestbare materiaal dat Algemene Producten voor haar rompen toepaste.

Er was echter één tweehoofdige, driebenige Poppenspeler die zich — met formeel gekrulde en door juwelen versierde manen — aan deze kant van de wand bevond, tussen de keukenwand en een langwerpige kist ter grootte van een gekantelde transportcel.

Een knobbelige oude man in een flodderig vest, en met vervaarlijk uitpuilende ellebogen en knieën, zat Verst-in-de-achterhoede na.

Een verborgen stapschijf leidde naar het privéverblijf van de Poppenspeler. Verst-in-de-achterhoede moest er vlakbij zijn. Daar was hij onkwetsbaar. Maar zijn instincten waren kennelijk te sterk; in plaats van achteruit te blijven lopen draaide hij zich om.

Het gebeurde allemaal heel snel. Louis probeerde nog steeds zijn evenwicht te hervinden. Verst-in-de-achterhoede tolde om zijn as, zijn twee hoofden ver uit elkaar, maar keek met zijn verrekijkerblik — een pupillendistantie van een metertje — achterom. Hij kreeg zijn doelwit in het vizier en zijn achterbeen vouwde zich op en knalde recht op de knobbelige man af toen deze dicht genoeg genaderd was.

Verst-in-de-achterhoede had een harde trap in huis en het doel werd vol geraakt. Louis hoorde een metaalachtige klap; misschien droeg de knobbelige man een borstharnas. Maar harnas of geen harnas, elke normale humanoïde zou door zo’n trap in coma zijn geraakt. De knobbelige man raakte door de klap in een halve draai en zijn voeten verloren houvast, maar hij wist met een hand de enkel van Verst-in-de-achterhoede vast te grijpen, net toen deze zijn achterbeen introk voor een nieuwe trap, waardoor hij werd meegesleept. Hij kreeg aan weerszijden van de hoef grond onder zijn voeten en beukte met een vuist hard op de versierde manen van de Poppenspeler — daar waar de twee nekken aansloten aan het torso.

Bij Verst-in-de-achterhoede was dit in feite zijn schedel.

Louis probeerde zijn flitser in de aanslag te brengen. Te langzaam, te onhandig, en de half versufte Poppenspeler stond in de weg. En toen kreeg hij een dreun tegen zijn rechterpols, waardoor de flitslaser in een boog weg zeilde. Een metalen bal? Een nieuwe dreun sloeg het variantzwaard uit zijn hand.

Louis dook paniekerig weg voor het rondtollende draadlemmet.

Verst-in-de-achterhoede zat op de grond, ineengedoken tot een bol, zijn hoofd en zijn lange nekken afgeschermd achter zijn voorbenen. De vloer stond tot enkelhoogte onder water. De gevallen flitslaser lag ondergedompeld, maar verzond een felle lichtstraal door de transparante romp van de naald tot in het magma erachter.

Het draadlemmet had Louis niet in tweeën gesneden. Pure mazzel. Maar zijn handen en polsen voelden aan alsof ze verbrijzeld waren, en zijn evenwicht was nu helemaal ver te zoeken, en de knobbelige man kwam op hem af. Een beschermheer!

Louis het zich van de stapschijf naar een hoekje van de cabine rollen, en probeerde daar overeind te komen. Zijn rechterpols was één bonk stekende pijn. De linker was alleen gevoelloos.

Op de plek waar hij zich had bevonden verscheen nu opeens iets reusachtigs op handen en voeten. En dit wezen verhief zich vervolgens op de achterpoten: een grote oranje beer met een klein kanon in een van de kolossale handen.

De knobbelige man draaide zich om, dook naar de vloer en zwiepte met Louis’ variantmes naar de enorme indringer… een Kzin. Diens wapen vloog weg, met de grote klauwvingers er nog omheen geklemd. De Kzin bevroor in een gehurkte beweging en begon luid te brullen. De knobbelige man hield nu ook de flitser in zijn hand — dreigend. ‘Niet bewegen,’ zei hij tegen de Kzin. ‘Jij ook niet, Netwerkhuizer. Louis Wu, beweeg je niet. Verlangt je contract dat je sterft?’

De lippen van de knobbelige man waren achteruitgeweken en het tandvlees, boven en beneden, was vergroeid en had zich verhard tot puntige uitsteeksels die op elkaar sloten als een stompe snavel. Zijn stem klonk hees en vervormd, maar sprak Interspraak. Hoe had deze knobbelige man ooit Interspraak kunnen leren? Door Verst-in-de-achterhoede af te luisteren?

Contract!

De werkelijkheid begon tussen de pijnscheuten door tot hem door te dringen. Elf jaar geleden dat hij zo in de nesten had gezeten. Om tijd te winnen zei Louis: ‘Jazeker, onder omstandigheden die exclusief aan mij ter beoordeling zijn. Aanvaard je mijn contract?’

‘Ja.’

Na wat was voorgevallen was dit toch verbazingwekkend te noemen.

De mannelijke Kzin bloedde hevig aan de hand waarvan alleen de duim nog over was. Hij betastte die arm en probeerde de aderen af te knellen. Zijn blik was op Louis gericht. ‘Wat moet ik doen?’ vroeg hij.

‘Steek je arm boven je hoofd. Blijf de pols afknijpen. Probeer de bloedvaten dicht te drukken. Probeer vooral niet te vechten. Dat daar is een beschermheer. Verst-in-de-achterhoede, zet… hé daar! Verst-in-de-achterhoede, je middagdutje is voorbij. We moeten trouwens allemaal wakker worden.’

De Poppenspeler ontwarde zijn kluwen van lichaamsdelen. ‘Zeg het maar, Louis.’

De zwarte kist… ‘Jouw medisch wonderapparaat… Je kon het instellen om er een Kzin mee te genezen?’

‘Ja.’

‘Doe dat dan! Daarna kun je me vertellen wat er gebeurd is. Mijn tijd telt nu driedubbel, tussen haakjes, want dit lijkt toch echt verdacht veel op een noodtoestand.’

Verst-in-de-achterhoede was nog niet op zijn best. ‘Een gewonde, wildvreemde Kzin genezen?’ vroeg hij. ‘Nu meteen.’ ‘Maar, Louis —’

‘Ik sta onder contract! Het is in ons beider voordeel. Begrijp je dan niet wie dit moet zijn?’

De Poppenspeler knielde voor de kist en begon het bedieningspaneel in te stellen met zijn monden. De beschermheer had nog steeds de flitser en het variantmes in zijn handen. Louis kon niets bedenken om daar iets aan te doen, of aan de vreemde Kzin die was opgedoken, of aan het hinderlijke flikkerlicht van dansende Poppenspelers in zijn ooghoeken. Dus nu eerst maar eens één verrekt ding tegelijk!

De Kzin. ‘Hoe heet je?’

‘Acoliet.’

‘Zoon van Chmee,’ gokte Louis. Hij was vergeten hoe groot een mannelijke Kzin werd als je vlak naast hem ging staan. Deze kon niet ouder zijn dan elf jaar, en was dus nog niet helemaal volwassen. ‘Geen ware naam?’

‘Nog niet. Oudste zoon van Chmee. Ik daagde uit. Vader won. Leer wijsheid, zei hij tegen mij. Sluip achter Louis Wu aan. Acoliet.’

‘Ah… Verst-in-de-achterhoede, hoe lang duurt het om dat apparaat in te regelen voor het Kzin-metabolisme?’

‘Minuten. Geef de Kzin een drukverband.’

Louis liep naar de textiel verstrekker, langzaam — zijn handen duidelijk zichtbaar voor de beschermheer. Zijn rechterhand en pols waren lelijk gezwollen. Hij hield die arm boven zijn hoofd. Zijn linkerhand voelde verdoofd aan, maar functioneerde nog wel, meende hij.

De keukenwand bestond uit een reeks menu’s voor voedsel (zowel voor mensen als Kzinti), dieetvereisten, allergie-onderdrukkers, kleren, wasgoed enzovoorts. Louis had geen medicijnenmenu gezien, maar hij twijfelde er niet aan dat ook dat beschikbaar zou zijn als de nood aan de man kwam. Verst-in-de-achterhoede had de voormalige draadverslaafde natuurlijk geen toegang willen geven tot verleidelijke farmaceutische speeltjes.

Louis koos Sol/Noords/Formeel en vervolgens Stropdassen. Hij weerstond een paar kinderachtige opwellingen en koos een exemplaar met oranje en gele patronen die wel mooi zouden staan bij de vacht van een Kzin. Zelfs zijn blik dwaalde geen moment af naar het kleine Slavenhalers-graafwerktuig dat hij een eeuwigheid geleden met plakband onder het aflevervak had vastgeplakt.

De geur van de Kzin was zwak. Acoliet moest zich door vaak te baden nagenoeg geurloos hebben gemaakt om Louis Wu ongemerkt te kunnen volgen. Zijn oranje bont werd doorsneden door drie evenwijdige, borstelachtige strepen over zijn buik. Voor de rest waren de schaarse merktekens van zijn vacht een ratjetoe: de punten van zijn beide oren waren chocoladebruin, bijna zwart; er liep een brede chocoladebruine streep over zijn rug naar beneden, en een smallere, in de vorm van een komma, over zijn staart en zijn bovenbeen.

Hij was kleiner dan Chmee, ongeveer twee meter tien, maar even breed: een halfbloed. Zijn moeder was ongetwijfeld een van de archaïsche Kzinti op de Kaart van Kzin.

Acoliet ging zitten en stak zijn arm uit. Louis bond de dikke pols af met de stropdas, gebruik makend van zijn linkerhand en zijn tanden. Het bloeden nam af tot een traag druppelen.

‘Wie is mijn aanvaller?’ kreunde de Kzin.

‘Al sla je me dood, maar als ik moest raden… Hallo, knobbelige man?’ ‘Spreek.’

‘Verst-in-de-achterhoede en ik vermoedden allebei dat er een beschermheer in het Reparatiecentrum moest zijn. Je hebt binnenvallende schepen neergeschoten. Het tijdsverloop van die acties maakte duidelijk dat je hiervandaan aan het werk was. Verst-in-de-achterhoede heeft overal stapschijven gemonteerd. Een beschermheer zou een van die schijven zo kunnen herprogrammeren, dat ze verbonden werd met deze hier zodra iemand deze schijf zou gebruiken.’

‘En dan zou je hier vlak vóór mij kunnen opduiken. Pietepeuterige timing! Je had mij nodig als afleidingsmanoeuvre en je rekende op de vaste reflexen van Poppenspelers. Interessant, Verst-in-de-achterhoede, vind je ook niet? Je had een moment om te ontsnappen, maar in plaats daarvan deelde je een trap uit?’

‘Dat oude verhaal weer! Jawel, bij wijze van reflex keerde ik het gevecht de rug toe. Tevreden?’

Louis grijnsde. Zijn pijn was inmiddels wel uit te houden, maar hij was wat dronken van de adrenalinereactie. ‘Acoliet,’ zei hij. ‘Dit is een beschermheer. Bekijk hem goed. Ze zien er allemaal zo knobbelig uit, en ze zijn allemaal briljant en levensgevaarlijk.’

‘Zag eruit als gewoon een of andere humanoïde.’ De Kzin schudde zijn grote, met bont bedekte hoofd.

‘Hoe lang heb je me in het oog gehouden?’ vroeg Louis.

‘Nu twee dagen. Ik dacht: laat me eerst van u leren voordat ik me vertoon.’ ‘Wijsheid?’

‘Vader heeft over u gesproken. Hij gelooft dat hij datgene wat hij aan wijsheid bezit van u heeft geleerd. En dat ik dat ook zou kunnen. Maar een van de aaseters heeft me gezien.’

‘De jongen?’

‘Ja. U noemde hem Mirarp.’

Ik heb ook met zijn vader gesproken.’

‘De jongen en ik hebben met elkaar gepraat. Zijn vader was niet ver weg, luisterde mee, dacht dat hij zich verstopt had. Ik heb verteld wat ik van u weet. Ik ken geen geheimen die het bewaren waard zijn. Ik heb niet gesproken over Verst-in-de-achterhoede.’

‘Hoe denkt hij dan dat wij op Ringwereld zijn gekomen?’

‘U bedoelt de Boog? Ik heb gezegd dat u een schip had gekocht. Ik heb het met Mirarp niet gehad over instant verplaatsing. Ik geloofde vader niet. Toen u de transportcel —’

‘Stapschijf. Transportcellen zijn apparaten die we in de bekende ruimte en het Patriarchaat gebruiken. Ze zijn veel primitiever.’

‘Stapschijf… Ik sprong. Mirarp en zijn vader werden compleet verrast. Ze wisten niet wat ze zagen. Verrassing!’ fluisterde de Kzin, en hij zakte in elkaar. Zijn ogen vielen dicht.

‘Verst-in-de-achterhoede?’

‘Klaar. Breng hem maar.’

Louis zette zijn schouder onder Acoliets oksel en begon te tillen. Acoliet wist kracht te vinden om rechtop te staan, naar het medische apparaat te wankelen en er zich schuin voorover in te laten vallen.

Louis maakte het drukverband los en legde de Kzin recht. Hij vond het afgesneden stuk van de hand en de twee nutteloze helften van het zware handgeweer dat hij had vastgehouden. De halve hand raapte hij op.

Verst-in-de-achterhoede nam het stuk hand in zijn mond. ‘Doe het luik dicht,’ zei hij terwijl hij de hand door een andere opening naar binnen stak. Daarna ging hij met gekruiste knieën op de grond zitten en verborg hij zijn hoofden achter zijn onderbenen.

Weer in schoktoestand, dacht Louis.

‘Zelfmoord?’ vroeg de knobbelige man.

Eén hoofd vertoonde zich. Ik demonstreer hulpeloosheid. Dit betekent overgave,’ zei Verst-in-de-achterhoede. ‘Overgave, goed.’

De Kzin zou waarschijnlijk dagenlang in het apparaat moeten blijven.

Louis dreigde flauw te vallen.

Helse pijn maakte hem weer klaarwakker. De knokige handen van de beschermheer masseerden de botten in Louis’ rechterpols. Met zijn andere hand kneep Louis hard in de arm van de beschermheer. Hij kreunde en jankte. De werkelijkheid drong door de pijn slechts bij vlagen tot hem door. Pas toen de beschermheer zijn hand terugtrok dacht Louis eraan eens te kijken naar diens wapens. Misschien maar beter ook. Het vest van de knobbelige man bezat een opmerkelijke hoeveelheid zakken en vakjes, en in een daarvan herkende hij de vormen van zijn flitser. Misschien had Louis er wel bij gekund…

Goed, wat te doen voordat hij weer zou flauwvallen?

Het contract. Hij haalde zijn vertaalapparaatje te voorschijn en gaf het aan de Poppenspeler. ‘Dit is waarmee je hebt ingestemd. Lees het hardop voor, gegeven het feit dat onze metgezel zichzelf eveneens gebonden heeft.’

De Poppenspeler nam het apparaat aan. Zijn andere hoofd wendde zich tot de knobbelige man. ‘Waarom heb je dat gedaan?’

‘Ik heb bondgenoten nodig die geen beschermheren zijn. Beschermheren doden elkaar,’ zei de knobbelige man. Ik kan je houden aan een formele belofte die tot wederzijds voordeel is afgelegd. Lees voor.’

Verst-in-de-achterhoede begon te lezen.

De knobbelige man… of was het een vrouw? Het lichaam was iets korter, iets slanker dan dat van Teela Brown was geweest nadat ze beschermheer was geworden. De onbehaarde, leerachtige huid, de gezwollen gewrichten, het driehoekige gezicht, de bolle schedel — niets van dat alles hielp bij het raden van het geslacht. Louis meende dat hij sporen van mannelijke geslachtsorganen kon zien, maar daar zou hij niet op durven zweren.

Achter de ondoordringbare wand dansten miljoenen Poppenspelers. Verst-in-de-achterhoede moest gedacht hebben dat hij maar eventjes weg zou zijn.

‘… die, naar zijn exclusieve oordeel, een onverantwoord risico inhoudt… Exclusieve oordeel?’

Louis haalde glimlachend zijn schouders op.

‘… onverantwoorde schade… duidelijk in strijd is met ethische beginselen… Exclusieve oordeel?’

‘Verst-in-de-achterhoede,’ vroeg de beschermheer, ‘wil jij je op gelijke wijze aan mij binden?’

Verst-in-de-achterhoede floot verontwaardigd. ‘Je hebt het over pure slavernij! Hoe kun jij mij ooit compenseren? Wat ik Louis Wu aanbood was zijn leven! Dit vastgesteld zijnde: ik ga akkoord.’

Louis kon zich niet langer inhouden. ‘Wie ben je?’ vroeg hij de beschermheer.

Ik heb geen naam nodig gehad. Kies wat je wilt.’

‘Van welke soort ben je?’

‘Vampier.’

‘Je meent het niet.’

‘Jazeker.’

Louis stond weer op het punt flauw te vallen.

Hij had Teela Browns autodok, vast gelast aan de bovenste lastschijf, al een poos in het oog. Hij moest rechtop gaan staan om erbij te kunnen. Zijn tanden stijf op elkaar geklemd tegen de pijn, stak hij zijn gezwollen rechterhand in de diagnosesleuf.

De pijn trok weg. Een schermpje stelde hem vragen. Ja, hij wilde bij bewustzijn blijven. Nee, de daar genoemde medicijnen kon hij niet aanvullen. Het was een akelig lange lijst…

Zijn hele rechterarm leek nu verdwenen en hij voelde nergens anders echte pijn meer. Zijn geest was helder, vrij om wat te spelen met de fragmenten van de werkelijkheid en ze weer netjes aan elkaar te passen. Hij had zichzelf gebonden aan een dienstverband met een beschermheer… zo was het toch? En de beschermheer op zijn beurt had zich verbonden aan Louis, dat wil zeggen, tot limitering van zijn macht over Louis Wu. En de Poppenspeler had zich gebonden aan de beschermheer, en vice versa, volgens de termen van het contract dat Louis had opgesteld.

Hij kon horen wat de anderen zeiden, maar de woorden gleden het ene oor in en het andere uit. ‘Vereist zeer dringend… indringers… achter de Boog.’

‘Schepen van arm en het Patriarchaat,’ zei Louis. ‘Wedden?’ Politieke entiteiten hielden zich bezig met invasies; dat was hun aard. Hij had Ringwereld beschreven ten behoeve van officials van de Verenigde Naties. Chmeee had met zijn Patriarch gesproken. Welke andere organisaties konden van het bestaan van Ringwereld op de hoogte zijn? ‘Ook van de Vloot der Werelden?’ vroeg Louis.

‘Zo slecht ontworpen, zo beroerd beveiligd?’ De Poppenspeler snoof van verontwaardiging. ‘Die zijn niet van ons!’

‘Zijn de genoemde entiteiten gevaarlijk?’ vroeg de knobbelige man.

De Poppenspeler vond dat ze buitengewoon gevaarlijk waren, en dat zei hij ook. Louis was duizelig van de pijnstillers en droeg niet bij aan de conversatie.

‘Is het waarschijnlijk dat ze hun plannen opgeven?’

‘Nee. Ik kan je laten zien waar hun interstellaire transportschepen zich verborgen houden,’ zei Verst-in-de-achterhoede. ‘Die zullen niet meedoen aan een invasie. Zelfs jouw superthermale zonnenkrachtlaser kan de verste doelwitten niet bereiken. De schepen die landen zullen oorlogsschepen zijn, zonder hyperaandrijving.’

‘Laat kijken.’

‘Vanuit mijn cabine.’

Louis lachte inwendig.

De onzichtbare, niet-gemarkeerde stapschijf flitste uitsluitend naar de cabine van Verst-in-de-achterhoede, maar alleen hèm, niemand anders! En dan zou Verst-in-de-achterhoede zich achter een onkwetsbare wand bevinden. Hoeveel kans was er dat de knobbelige man daar in zou trappen?

Een vampier-beschermheer. Louis zette zijn mond aan het werk. ‘Wat eet je eigenlijk?’

‘Ik maak een soort groentemoes. Ik heb in geen achtentwintig falans bloed geproefd,’ zei de beschermheer. ‘Mijn honger is geen bedreiging voor jou.’

‘Fijn,’ zei Louis, en hij deed even zijn ogen dicht.

Hij hoorde: ‘Verst-in-de-achterhoede, je zult je contract maar één enkele keer verbreken. Laat me alle schepen van de invasievloot zien.’

Verst-in-de-achterhoede antwoordde met een schril gefluit, bestaande uit verschillende boventonen en subsonische bassen. Louis dwong zijn ogen weer open en zag de dansers verdwijnen. Ze maakten plaats voor roterende driedimensionale sterrenkaarten.

Het stelsel leek praktisch leeg, afgezien van Ringwereld en haar vierkante schaduwvlakken, maar toen flikkerden er ver van de Boog hele zwermen lichtjes in kunstmatige kleuren op, terwijl ook veel dichterbij tientallen kleine lichtpuntjes te zien waren. Louis kon op deze schaal geen bewegingen waarnemen, maar het leek alsof alle lichtjes posities innamen rond het systeem en alsof ze elkaar nog maar net hadden ontdekt.

‘Ik moet teruggaan om de Boog te verdedigen,’ zei de knobbelige man. ‘Jij moet meekomen.’

De Poppenspeler had daar geen zin in. ‘Alleen hier, in de Hete naald van Onderzoek, beschik ik over kaarten!’

Ik heb ze nu gezien. Kom.’

Louis was alleen.

En het beeld veranderde toen het tweetal was weggeflitst. Op het kapiteinsscherm verscheen een of ander driedimensionaal bedradingsysteem of zoiets…

Genoeg. Louis stutte zijn hoofd tegen de stapel lastschijven en sloot zijn ogen.

Hij doezelde weg. Zijn hoofd leunde tegen de lastschijven en zijn arm stak in de autodok. Telkens wanneer hij dreigde weg te glijden schoot hij wakker.

Achter de achterwand bevond zich het landersruim — een ruim dat praktisch leeg was sinds Teela de lander had verzengd. Louis kon zich niet meer precies herinneren hoe het daar vroeger had uitgezien. Kasten met ruimtepakken en wapens, natuurlijk, en een stapel stap-schijven. Hij had het vage gevoel dat Verst-in-de-achterhoede een en ander gewijzigd had — elf jaar ledigheid, elf jaar gefloten commando’s, dat kon eigenlijk niet missen.

De wanden links en rechts van de naald waren zwart. Het schip lag begraven in zwart basalt: afgekoeld magma.

Achter de voorste wand, het beeldscherm, zweefde een netwerk van lijnen en stippen — een soort mierennest bezien met behulp van diepteradar. De aanblik deed zijn geest op een of andere manier jeuken.

Hier stippen, en daar, en daar. Die twee met elkaar verbonden, en die drie. En daar een netwerk van wel tien stuks. Een eind naar rechts, helemaal in de diepte, leek een van de tien eigenlijk uit twee stippen over elkaar heen te bestaan. En die vage strepen op de achtergrond — vormden die een schetsmatige kaart?

Verst-in-de-achterhoede probeerde hem iets te laten zien.

Toen de druk van zijn blaas sterker was geworden dan zijn angst voor pijn, trok Louis zijn hand uit de sleuf en wankelde naar het toilet. Het was duidelijk dat hij nog steeds een medisch probleem had. Daarna dronk hij een flinke beker water. Hij at linkshandig een beschaafde Caesar-salade, voor het eerst sinds elf jaar. Afgelopen met het eten van wat hij maar kon opscharrelen! Dat was in ieder geval iets waar hij geen spijt van zou krijgen!

Hij bekeek zijn hand met een zuinig gevoel van voldoening. De zwelling was verdwenen en de botten leken nog op hun plaats te zitten.

Hij verliet de autodok nog twee maal. Toen hij de tweede keer terugkeerde van de recycler trof het patroon op het scherm hem opeens.

Stapschijven!

Zijn onderbewustzijn moest aan het werk zijn geweest. Deze kaart gaf aan waar Verst-in-de-achterhoede zijn stapschijven had gemonteerd. Verschillende waren er verspreid over de miljoenen kubieke kilometers van het Reparatiecentrum. Vier stuks waren er in de Hete naald van Onderzoek zelf. Die dubbele punt moest de brandstofsonde in Weversdorp zijn: een grote schijf voor transport, een kleinere voor waterstofionen.

Verst-in-de-achterhoede had hem dit nagelaten. Louis bestudeerde de patronen, prentte ze in zijn geest, probeerde te bevroeden wat de motieven van de Poppenspeler zouden kunnen zijn…

Maar alles maakte meteen plaats voor dansende Poppenspelers toen de knobbelige man binnenflitste.

De beschermheer had iets in zijn hand. Hij blies erop, onderwijl het gezicht van Louis bestuderend. Er zweefde muziek door de lucht, een houtblazersklank.

Kennelijk had Louis onbevredigend gereageerd, want de beschermheer stak het fluitje weg. Hij onderzocht Louis zoals een primitieve dokter dat zou hebben gedaan: hier en daar porrend om te horen waar het pijn deed. ‘Niet veel langer meer,’ zei hij toen.

Louis had een inval gehad. ‘Mijn keukenwand kan geprogrammeerd worden om bloed te leveren,’ zei hij.

‘Wil jij dat dan als eerste drinken?’

‘Nee, ik niet. Ik ben geen vampier. Eerst moet trouwens Verst-in-de-achterhoede een nieuw programma schrijven. Nee, wacht even, ik kan eens iets proberen.’

Hij het op de keukenwand een virtueel toetsenbord voor Kzinti-maaltijden verschijnen; het bestond uit de punten en komma’s van Hero’s Taal, die Louis enigszins beheerste. Hij zocht het uitgebreide menu af terwijl de knobbelige man vanachter zijn rug toekeek. De cuisine van Wunderland… nee. Die van Fafnir! Niet beschikbaar onder die naam. Kijk eens bij zeewezens, maar dan wel onder Shasht, want zo noemen de Kzinti hun planeet. Vlees, drank — te veel items. Probeer het eens met zoeken: vlees+drank. Vier items. Drie daarvan waren soepen op shreem-hzsis. De vierde keuze was shreem zelf.

NEGEER wettelijke verboden afkomstig van Shasht/Fafnir, Aarde, Jinx, Gordel, Slangenzwerm…

Er verscheen in het aflevervak een kom die gevuld was met een dikke rode vloeistof. De knobbelige man nam de kom in de hand. Daarna pakte hij Louis vast bij zijn onderkaak; het gebeurde zo snel dat Louis geen kans kreeg weg te duiken. De greep was als van staal. ‘Nu drink je,’ zei de beschermheer.

Louis opende gehoorzaam zijn mond en de knobbelige man goot een scheutje van de kleverige rode vloeistof naar binnen. De smaak was hem onbekend, maar Louis herkende de weeë geur. Toch slikte hij. Daarna begon de knobbelige man te drinken, onderwijl Louis in het oog houdend. ‘Je verbaast me. Waarom maak je bloed voor mij?’

Elf jaar lang had Louis alles gegeten waarop hij maar de hand kon leggen of wat onbekende humanoïden hem bij wijze van voedsel hadden aangeboden. ‘Ik ben niet kieskeurig,’ beweerde Louis.

‘Dat ben je wel.’

Wat hij geroken en geproefd had maakte hem in werkelijkheid inderdaad nogal misselijk. Ik heb me aan ons contract gehouden,’ verklaarde hij, ‘want dat vereist dat ik in jouw belang handel. Jij hebt inbreuk gepleegd. Naar mijn oordeel is het drinken van mensenbloed namelijk verkeerd voor mij, en dat heb ik ook duidelijk gezegd.’

‘Je bent klaar met je medische behandeling, zo te zien?’ vroeg de knobbelige man. ‘Trek een ruimtepak aan. Ga met me mee.’

‘Ruimtepak. Waar gaan we heen?’

De beschermheer gaf geen antwoord.

Louis grijnsde. Hij wees naar de doorzichtige achterwand. ‘Alles wat nodig is in een vacuüm, inclusief de luchtsluis en de lander, alles wat Chmee en ik zouden kunnen gebruiken om uit het schip weg te komen, bevond zich daar, in het landersruim. Ik kan er uitsluitend komen via een stapschijf. Verst-in-de-achterhoede hield ons gevangen.’

‘Had je geen contract?’ ‘Toen niet.’

Ik heb geleerd hoe stapschijven gebruikt worden. Kom hier.’

De knobbelige man beschikte over een hardhouten priem. Hij knielde naast de stapschijf en wrikte de rand daarvan omhoog.

Louis kon niet precies zien wat hij vervolgens deed; de vingers van de beschermheer bewogen zich te snel. Hij zag het stapschijvendiagram op het voorste scherm verschijnen; de lichtjes flikkerden. Toen drukte de beschermheer de stapschijf weer op haar plaats. Hij trok Louis op de schijf en ging naast hem staan.

Sinds de lander vernietigd was, was het ruim nagenoeg leeg. Er hingen ruimtepakken voor mensen en Kzinti en Poppenspelers. Een deur in de doorzichtige buitenwand van de luchtsluis gaf toegang tot een tunnel die door enkele kubieke kilometers gestold magma leidde, maar die sinds de oorlog met Teela Brown nooit meer gebruikt was.

Louis keek even naar de wapenrekken, maar bleef er uit de buurt. Hij nam een strak drukpak waarvan de ritssluitingen van de torso, de armen en de benen al open waren. De gordel zou hij niet nodig hebben. Hij begon zich in het pak te wurmen, maar slaakte opeens een kreet van pijn.

Voordat Louis om hulp kon vragen was de beschermheer al bij hem en hielp hij de half genezen arm en hand in de mouw en de handschoen van het ruimtepak. Daarna bond hij de stropdas die Acoliets drukverband was geweest om de hand, ritste de sluitingen dicht, schroefde de helm vast in de halsring en hing een luchtpomp op zijn rug. Vervolgens wachtten ze even tot het pak zich aan de vormen van Louis’ lichaam had aangepast.

De knobbelige man manipuleerde het bedieningspaneeltje van de grote stapschijf — een vrachtschijf. Louis liep zijn controlelijst na: helmcamera, zuurstoftoevoer, luchtrecycler, C02-niveau, watervoorraad…

De knobbelige man trok hem mee.

20. Brams verhaal

Reparatiecentrum, Meteorenafweer, AD 2883

De Kaart van Mars verhief zich tot vijfenzestig kilometer boven de Grote Oceaan: een Noordpoolprojectie op een schaal van één op één. Aan de onderkant van Ringwereld was van de Kaart van Mars niets te zien, want de gehele vijfenzestig kilometer hoge hoedendoos was een holle ruimte die op de vlakke vloer van Ringwereld stond.

Louis had al eerder enorme ruimten binnen het Reparatiecentrum gezien, maar in deze was hij nog nooit geweest. Het was een gigantische, donkere holte. Er stonden primitief gevormde stoelen, elk voorzien van een toetsenbordpaneel, op hoge statieven. De ellipsvormige wand was één groot scherm van dertig meter hoog. Van dat scherm kwam het enige licht: een panoramisch uitzicht op de omringende hemel.

Er waren geen planeten of asteroïden in het Ringwereldstelsel. De bouwers van Ringwereld moesten al die hindernissen uit de weg hebben geruimd — en misschien waren ze als bouwmateriaal gebruikt.

De schaduwdelen van Ringwerelds rand staken bleek af tegen de zwarte achtergrond. Er waren sterren te zien — hun licht was kunstmatig versterkt — en vier groene cirkeltjes: cursors.

‘Ik heb er nog vier ontdekt,’ zei Verst-in-de-achterhoede. Hij zweefde voor een wandpaneel dat bezaaid was met een wirwar van schakelaars, knoppen en lampjes in alle maten en kleuren. Nu herkende Louis waar hij zich bevond: dit was de controlekamer voor het beïnvloeden van het magnetische veld van de zon. Hij had dit paneel elf jaar geleden in een holoprojectie gezien, toen Verst-in-de-achterhoede de meteorenafweer bediende.

De lucht hier moest stikken van de levensboomsporen!

Het zag er overal netjes opgeruimd uit, behalve…

Een eind verder op de uitgestrekte vloer stond een vage gestalte in het halfdonker, een gestalte die een roerloze dreiging uitstraalde. De vorm deed denken aan die van een schuin naar voren gebogen humanoïde, maar was in het algemeen te mager en op een aantal plaatsen te puntig. Botten. Botten die waren gefixeerd in een aanvalspose.

In de schaduwen achter het staande skelet leek een ordeloze verzameling spullen op de vloer te liggen.

Later. ‘Ik moet mijn controlelijstje nog afwerken,’ zei Louis. ‘Heb je me meteen nodig?’

‘Nee,’ antwoordde de beschermheer. ‘Verst-in-de-achterhoede, laat eens zien.’

Geen Gordelbewoner zou ooit een mens hebben meegesleurd naar een vacuüm voordat deze zijn drukpak grondig had kunnen controleren. Dat zou een moorddadige grofheid zijn geweest. Had de beschermheer in een oogopslag kunnen vaststellen dat Louis’ pak in orde was? Probeerde hij zijn houding te testen? Zijn apparatuur? Zijn humeur?

Verst-in-de-achterhoede zat op een lastschijf, die hij nu een metertje hoger Het zweven. Zijn hoofden werkten met de schakelaars en knoppen. Het schermbeeld zoomde in op een nagenoeg bolvormig, oranje lichaam, dat beschilderd was met zwarte punten en komma’s: een Kzinti-schip. Het was waarschijnlijk eeuwen oud en pas later voorzien van hyperaandrijving.

Het beeld werd kleiner, verschoof, zoomde toen weer in. Dit nieuwe schip zag er reusachtig groot uit: een langwerpige, traag rondwentelende koevoet met een bolvormige verdikking aan de voorkant. Louis kende het type niet.

Opnieuw uitzoomen, zwenken, inzoomen. Nu werd er op het wandscherm een grijs-en-zwart object zichtbaar dat deed denken aan een zieke aardappel, omhuld door mist. ‘De bouwers van Ringwereld hebben alleen de verst verwijderde kometen intact gelaten,’ zei Verst-in-de-achterhoede. ‘Het waren er te veel om ze allemaal op te ruimen.’

‘Luchtvoorraad,’ zei de knobbelige man. ‘Nodig om de lucht te vervangen die over de rand van Ringwereld wegsijpelt.’

‘Ja. Nu, kijk eens hier…’ Een knipperend groen cirkeltje markeerde een krater op de protokomeet. De camera zoomde in en schakelde toen over op diepteradar. Er werd een wazige structuur onder het ijs van de krater zichtbaar.

‘Welke soort heeft dat gebouwd?’ vroeg de knobbelige man.

Ik kan het niet vaststellen,’ zei Verst-in-de-achterhoede. ‘Zulke mijnbouwprojecten zien er altijd hetzelfde uit — als het wortelstelsel van een plant. Maar hier…’ Weer zo’n ronddraaiende koevoet, een schip van dezelfde makelij, maar nu van opzij gezien. De zijkant was bezaaid met vertrouwde vormen: een groot aantal kleine vliegtuigen met stompe vleugels.

‘Dat zijn scheepjes van de Verenigde Naties, gefabriceerd door soortgenoten van Louis.’

Louis was klaar met zijn controle. Het pak kon hem weken, misschien wel maanden in leven houden.

‘Heel goed. Sta me toe,’ zei de knobbelige man. Hij stapte op een andere lastschijf en steeg op. Zijn handen bewogen zich behendig over de knoppen — een heel verschil met de onzekere mondbewegingen van Verst-in-de-achterhoede. Er verscheen een tweede scherm, met daarop een verduisterd beeld van de zon.

Er gingen minuten voorbij. Toen schoot er een felle steekvlam vanaf de zon de ruimte in, gericht door middel van magnetische velden.

‘Je gaat hen doden, neem ik aan,’ zei Louis.

‘Zo luidt mijn opdracht. Ze kwamen als binnendringers,’ zei Verst-in-de-achterhoede. ‘Wij toch ook?’ ‘Ja. Ben je gezond?’

Louis wuifde met zijn verbonden hand. ‘Het begint te genezen. Zonde van de tijd, trouwens, als ik straks tóch in je toverdoos mag. Wat heb jij ondertussen gedaan?’

‘We hebben zes transportschepen en een vloot van tweeëndertig landers vernietigd. Dat waren de schepen die het dichtst bij de zon en dus het kwetsbaarst waren. Degene die ik daarnet heb laten zien zijn te ver weg; we kunnen alleen proberen ze de stuipen op het lijf te jagen. Ik ben geneigd de installaties op de komeet te negeren. We zouden daar alleen ijs in damp doen opgaan. Ik heb een schip van de Buitenstaanders gevonden op een van de verste kometen —’

‘Verrek! Knobbelmans? Je hebt toch zeker geen Buitenstaander neergeschoten, hoop ik?’

‘Verst-in-de-achterhoede adviseerde negatief.’

‘Mooi. Ze zijn nogal kwetsbaar, maar ze beschikken over technische kennis die wij niet eens kunnen beschrijven. En bovendien willen ze niks hebben wat van ons is, en als ze iets willen dan kopen ze het. Het zou zinloos zijn een Buitenstaander kwaad te doen.’

‘Je mag hen graag?’

Het was een tamelijk verrassende vraag. ‘Ja,’ zei Louis. ‘Wat doen ze hier, denk je?’

Louis haalde in het ruimtepak zijn schouders op. ‘Het heelal barst van de planeten, maar een Ringwereld, daar is er maar één van. Buitenstaanders zijn gewoon nieuwsgierig.’

De zonnevlam reikte hoger en hoger. ‘Zie toe en geef zo nodig commentaar,’ zei de knobbelige man tegen Verst-in-de-achterhoede. Vingers als strengetjes aaneengeregen walnoten bewogen zich haast spelenderwijs over het paneel.

De Poppenspeler keek toe. ‘Goed,’ zei hij.

Er leek niets dringends gaande. Het zou nog uren duren voordat de zonnevlam de maximale grootte had bereikt. En dan zouden er nog een aantal minuten nodig zijn om het superthermale laser effect te bundelen en af te vuren. De doelwitten leken lichturen ver weg.

Louis had de gedachte aan een redding-op-het-laatste-moment al van zich afgezet.

Louis Wu was de Verenigde Naties noch ARM iets verschuldigd. Hij voelde zich evenmin geroepen om schepen van de Kzinti te beschermen. Ontwapend en gewond als hij was, was hij geen partij voor een beschermheer van welke soort dan ook. Hij mocht al blij zijn als hij deze nieuwe deelname aan het spel van de supermachten niet met zijn leven hoefde te bekopen.

Zijn contract verplichtte hem niet de prooien van de knobbelige man in bescherming te nemen. En ze waren gekomen als binnendringers.

Ik heb ook nog een interstellair waarnemingsstation aangewezen,’ zei Verst-in-de-achterhoede. ‘Een van de mijne. De Conservatieven weten er niks van, wed ik.’

‘Juist. Knobbelmans, ik sta bloot aan de verleiding je Dracula te noemen. Dracula was bij ons het prototype van alle vampiers in de verhalen.’

‘Ga gerust je gang.’

‘Nee, dat zou goedkoop zijn. Jij bent een beschermheer, het puikje van de vampiersoort. Laat ons Bram tegen je zeggen. Kun je me vertellen wat je van mij verlangt?’

Ik verlang datgene wat het beste is voor mijn soort. Vampiers staan op dit moment bloot aan drie bedreigingen, en alle drie bedreigen ze alles onder de Boog, inclusief jullie beiden.’

De knobbelige man bestudeerde Louis’ gezicht terwijl hij sprak. In de eerste plaats: wanneer vampiers te talrijk worden, roeien we onze prooi uit. Intelligente humanoïden zouden zelfs een manier kunnen vinden om óns uit te roeien. Ik wil niet dat welke vampiersoort dan ook te veel de aandacht trekt. En jullie willen niet dat vampiers zich overal verspreiden.’

‘Die vampierjagers, heb jij daar een handje geholpen? Nee, dat lijkt me onzin. Tenslotte hadden ze het op je eigen soort gemunt.’

‘Nee, Louis, het was niet mijn eigen soort. Er moeten op Ringwereld wel honderd verschillende typen vampiers zijn.’

‘Aha. En waar woont jouw variant?’

Op die vraag ging Bram niet in. ‘Louis, ik heb het bondgenootschap dat het Schaduwnest te lijf ging niet gevormd. Maar het heeft een elegante oplossing gevonden, vind je niet?’

‘Ja.’

‘Ten tweede: deze invasievloot uit de ruimte bedreigt de structuur van Ringwereld zelf.’

Louis knikte. ‘Een interstellair oorlogsschip kan meteoorachtige inslagen als wapen gebruiken. Houd vooral de kometen goed in de gaten!’

‘De derde bedreiging is die van de beschermheren, of liever, hun onderlinge duels.’

‘Hoeveel beschermheren hebben we eigenlijk al?’ vroeg Louis.

‘Drie of meer zijn er betrokken bij het herstel van de randmuurinstallaties. Ze schijnen ieder een duidelijke taak te hebben, maar ze moeten niettemin in het oog gehouden worden.’

‘Van welke soort zijn ze, weet je dat?’

‘Zeker, dat is een belangrijk aspect. De leiders zullen vampiers zijn. Eventuele andere beschermheren zouden helpers kunnen zijn die ze uit lokale volken hebben gerekruteerd. Louis, het is denkbaar —’

‘Hoe is het in hemelsnaam mogelijk dat het op Ringwereld opeens krioelt van de vampier-beschermheren?’

‘Dat is een ingewikkeld verhaal, maar waarom zou ik het vertellen?’

Louis had zichzelf en Verst-in-de-achterhoede welbewust niet verplicht om geheimen te onthullen. Hoe kon hij Bram dan overhalen de zijne te vertellen? ‘Jij bent aan zet,’ zei hij. ‘Bepaal eerst wat je wilt. Bepaal of wij het kunnen leveren. En bepaal ten slotte hoeveel wij moeten weten om het goed te doen.’

De knokige handen van de beschermheer dansten over het paneel. ‘Jullie houden geheimen voor jezelf,’ zei hij. ‘Waarom zou ik de mijne dan onthullen? Jullie hebben je verplicht mij onvoorwaardelijk te gehoorzamen.’

Probeer het dan zó eens… ‘Jij hebt schepen uit de lucht geschoten. Akkoord, maar stel eens dat je er eentje mist? Jij kunt met geen mogelijkheid beoordelen wat zo’n schip daarna gaat doen. Wij drieën, ikzelf en Acoliet en Verst-in-de-achterhoede, zijn de enige buitenwerelders die je bij de hand hebt. Jij bent van plan onze reacties en ons gedrag te bestuderen en op basis daarvan te extrapoleren wat de binnendringers van plan zouden kunnen zijn. Maar wij reageren niet als we nergens van op de hoogte zijn.’

De felle zonnevlam had een boog gevormd, maar strekte zich nu weer tot een rechte, smallere bundel. ‘Verst-in-de-achterhoede?’ vroeg Bram.

‘De uitbarsting is nu bijna optimaal gericht.’ ‘Wil jij de manoeuvre afronden?’ ‘Alle vier de objecten vernietigen?’

‘Laat die komeet maar met rust. Louis, hoe kun je adequaat reageren als je weet dat je scherp in het oog wordt gehouden?’

‘Als ik word bekeken, dan kijk ik terug. En ik calculeer het in. Bram, wie ben je? Hoe kon een vampier het Reparatiecentrum binnenkomen?’

‘Ik heb kaarten gevolgd.’

Louis wachtte.

‘Heb jij wel eens gezien, Louis, hoe mensen zich gedragen als ze de brandstof van de Machine-mensen hebben gedronken?’ ‘Ik heb het zelf gedaan.’

‘Ik nooit. Stel je nu eens voor dat je dat spul al bij wijze van moedermelk naar binnen hebt gekregen, en steeds daarna, en dat je pas na tientallen falans bij je positieven komt, voor het eerst nuchter. Je bruist dan van energie en ambities. Ik ben geboren… nee, geschapen… zevenduizend en tweehonderd falans geleden. Er lagen lijken overal om me heen, tientallen van mijn eigen soort, al dagenlang dood, en één vreemde figuur die voornamelijk uit knobbels leek te bestaan. Zelf was ik ook een en al knobbels, en geslachtsloos. Ik had het koud, ik had honger, ik was uitgeput van het vechten, maar ik bekeek de wereld om me heen als een grote puzzel, een puzzel die ik kon oplossen. Drie anderen ontwaakten nog; ze waren net zo veranderd als ik.’

‘Jullie hebben een beschermheer verslagen?’ vroeg Louis. ‘Daar zijn vampiers toch niet intelligent genoeg voor?’

‘Deze beschermheer was geboren om verslagen te worden, gemaakt om een dienaar te zijn.’

Gemaakt door… ‘Ga verder.’

‘De stad stond op een rotspiek en een kunstmatige pijler. Ik ben geboren in de schaduw onder de stad. We hadden voortdurend honger. Er bevond zich een wenteltrap om de pijler heen, of eigenlijk een weg, en die leidde naar de geur van prooien, maar we werden steeds tegengehouden door metalen hekken als we de weg naar boven volgden of probeerden over de rotswand te klimmen. Zwevers vlogen af en aan. De wenteltrap werd nooit gebruikt. Toen we beschermheren waren geworden hebben we geprobeerd te raden waarom ons vroegere leven was zoals het was. Ik denk dat we een verdedigingslinie vormden…’

‘Monsters in de gracht,’ zei Louis. ‘Binnendringers zouden eerst moeten afrekenen met vampiers voordat ze de echte bewakers op hun weg vonden.’

‘Plausibel,’ zei de knobbelige man. ‘Er ontstond hongersnood toen er geen zwevers meer kwamen om de stad te bevoorraden. Een verloren oorlog, politieke spelletjes, bandieten die de toevoerwegen afsloten — wie zal het zeggen? Wij, de vampiers, wisten alleen dat er nog maar druppelsgewijs afval naar beneden kwam, en bijna geen rioolwater meer. Degenen die van het afval leefden vertrokken naar elders, en wij, die ten dele afhankelijk waren van het bloed van de aaseters, begonnen te verhongeren. Vele dagen later werden de metalen hekken opgetrokken en kwamen er grote rechthoekige bakken over de weg naar beneden gereden. We probeerden ze open te krijgen om bij het bloed te komen dat we konden ruiken, maar hun wielen verpletterden ons. En bovenop de voertuigen danste een ongelooflijke krijgsvrouwe, die iedereen doodde die het waagde in haar buurt te komen. Ze bleef achter toen de voertuigen al weg waren en ze doodde iedereen die de achtervolging wilde inzetten. Ze gaf geen gehoor aan ons smeken…’

‘Smeken?’

‘Ze was immuun voor onze geur en blind voor onze lichaamstaal. Dat wekte onze woede op. We hadden nog nooit een beschermheer gezien. We waren stom en kwaad en hongerig. We wisten de knobbelvrouw uiteindelijk te vellen, en we stortten ons op haar en zogen het weinige bloed op dat ze in het gevecht nog niet verloren had, en we hadden nog genoeg honger om daarna onze eigen gesneuvelden leeg te zuigen. Toen viel iedereen in een slaap als de dood — en ik ook. En toen ik wakker werd, was ik veranderd. Maar ik herinnerde me alles, en dat was op zichzelf al iets nieuws. Velen van ons hebben die dag het bloed van een beschermheer geproefd. De meesten stierven in hun slaap. Vier beschermheren ontwaakten. Naar de geur te oordelen was een van hen mijn favoriete paargenoot — dus wij herkenden elkaar.’

‘Dat heb ik me altijd afgevraagd. Zijn vampiers monogaam?’

‘Wat bedoel je?’

‘Hebben ze één vaste partner?’

‘Nee, Louis. Een humanoïde die de geur niet heeft is voor ons prooi. Ik drink haar aderen leeg terwijl we rishen. Haar geur kan een vrouw echter ook markeren als iemand van mijn eigen soort; dan is ze veilig. Maar we waren bijna uitgehongerd, Louis! Zij en ik, mijn paargenoot… hoe zal ik haar noemen?’

Louis verbaasde zich over het vuur waarmee Bram een verhaal vertelde dat hem aanvankelijk met kunst en vliegwerk ontlokt had moeten worden. Was dit misschien de eerste keer dat hij een gehoor had gevonden? ‘Anne?’ stelde hij voor.

‘Anne en ik vonden de kracht onze monden dicht te houden toen we paarden. Natuurlijk hebben we nooit meer gepaard sinds we in veranderde toestand wakker waren geworden, maar we herinnerden ons dat we elkaar vertrouwd hadden.’

Er kwam in Louis een onverhoedse herinnering naar boven en hij rilde even. Een vampier vertrouwen?

Ze had een bronstige engel geleken, bovennatuurlijk begerenswaardig — de vampier door wie Louis Wu twaalf jaar geleden was aangevallen. Zijn handen hadden in haar asblonde krullen een overdaad aan haren gevoeld en een te klein schedeltje. Een andere humanoïde kon de ware aard van een Ringwereldvampier nooit helemaal doorgronden.

Louis zag dat Verst-in-de-achterhoede meeluisterde: zijn ene hoofd was naar Bram en Louis gewend, terwijl hij met het andere het paneel bediende.

‘Akkoord,’ zei Louis. ‘Ga verder.’

‘Wij vieren begonnen de stad te verkennen, samen met tien voortplanters die te jong waren geweest om veranderd te worden. Mijn geest maakte kaarten tijdens onze rondgang. Wigstad vormde een driehoek, waarvan de basislijn werd ondersteund door een rotswand en het topje door de zware pijler, die zich boven de oppervlakte voortzette als een toren. We hebben deuren ingetrapt en ramen ingeslagen, maar de enige humanoïden in de stad bleken degene te zijn die in die toren gevangen zaten. Toen onze voortplanters zich hadden gevoed en onze ergste honger was gestild hebben we een geurspoor naar een beter beschermde plaats gevolgd, een plek waar twee beschermheren hadden gewoond. Eronder lag een verborgen voorraad gele wortelen. Je kent die wortel?’

‘Levensboom.’

‘We herkenden hun aard. Anne en ik begrepen dat die wortel voortaan ons bloed was. We zouden verhongeren zonder. We doodden de anderen.’

‘Die eerste beschermheer —’

Ik heb haar lijk bestudeerd,’ zei Bram. ‘Ze was kleiner dan ik. Haar kaken waren relatief zwaar, kennelijk om bepaalde lokale planten of takken te kunnen kauwen. Haar gereedschappen waren primitief. Ze redde voortplanters van haar eigen, lokale soort. Ze vocht om hen veilig de stad uit te krijgen en tegen de vampiers te beschermen, en daarvoor offerde ze haar leven. Louis, de meeste levensvormen, de meeste dieren en ook de meeste humanoïden kunnen maar in één omgeving overleven. Stel je voor dat je soort strikt afhankelijk is van een bepaald deel van een rivier, of een stuk van een bos, of een afgelegen dal of moeras of woestijn. Als beschermheer word je onafhankelijk van zulke dingen, maar alles wat je lief hebt bevindt zich op één plek. Een beschermheer van een andere soort kan die leefomgeving echter gewoon vernietigen als er niet naar hem wordt geluisterd.’

‘Hebben jullie sporen gezien van —’

‘Ja, natuurlijk! Er waren overal aanwijzingen, je struikelde erover! Er woonden twee beschermheren in het huis boven de wortelen. De ene diende de andere. We hebben lijken gevonden — voortplanters van dezelfde soort als de dienende beschermheer. De meester was van een andere soort. Hij was tachtigduizend falans oud, aanvankelijk beschermheer van een soort die sindsdien gemuteerd of uitgestorven moet zijn. Nog duizenden falans later kon ik mij zijn geur levendig herinneren. De hongersnood heeft hem uit Wigstad verdreven. Zijn bediende bleef achter om haar soortgenoten te redden.’

‘En door haar bloed ben jij beschermheer geworden?’

‘Kennelijk,’ gaf Bram toe.

‘Het virus. Het genen-veranderende virus in de wortel van levensboom. Het is ook aanwezig in het bloed van beschermheren.’ Louis vond dat amusant. Vampiers worden onsterfelijk door het bloed van een onsterfelijke te drinken! De wetenschap dat hij aan de genade van een vampier-beschermheer was overgeleverd amuseerde hem echter in het geheel niet.

De zonnevlam reikte nu tientallen miljoenen kilometers diep de ruimte in. Verst-in-de-achterhoede zweefde op zijn lastschijf tot vlak onder het halfronde dak. Hij hield een hoofd naar beneden gebogen om mee te luisteren, maar de afstand moest veel te groot zijn. Hoewel, misschien had hij een richtmicrofoontje of zoiets…

‘Hoe ben je het Reparatiecentrum binnengekomen?’ vroeg Louis nogmaals.

‘De gevonden wortelen waren toereikend voor honderd falans,’ zei Bram. ‘We moesten aanvulling vinden, anders zouden we sterven. Anne en ik hebben elkaar leren lezen. Geschreven teksten in Wigstad wezen ons de weg naar steden met bibliotheken. We kozen een koud klimaat, zodat we onszelf konden verbergen onder kleding. Ze hielden ons voor bezoekers van ergens ver weg. We betaalden belastingen, kochten een lapje grond en kregen uiteindelijk als burgers toegang tot de bibliotheek van het Deltavolk. Daar hebben we informatie gevonden over herstelfaciliteiten die zich onder de Kaart van Mars zouden bevinden. We reisden naar de Grote Oceaan en staken hem over. We hebben primitieve zuurstofpompen moeten maken om over de Kaart van Mars te kunnen lopen. Ik geef de voorkeur aan jullie ruimtepakken. Maar niettemin zijn we levend en wel weten binnen te komen.’

‘En jullie hebben elkaar niet gedood.’

‘Nee. Vampiers hebben geen geest, Louis Wu. Een vampier-beschermheer begint als een onbeschreven blad, intelligent vanaf zijn geboorte, maar niet gebonden door vooroordelen, oude loyaliteiten of beloften. Een humanoïde die geen beschermheer van zijn eigen soort kan vinden, kan als tweede keus het beste een vampier nemen!’

Jullie zouden elkaar hebben vermoord als het om de laatste levensboomwortel zou zijn gegaan! Louis sprak de gedachte niet uit, want hij wist niet zeker of ze wel juist was. ‘Jullie hebben toen de meesterbeschermheer gevonden. Hoe? Waarom hebben jullie gevochten?’

‘We vochten over de vraag wie de Boog en alles wat onder de Boog leeft het beste kon beschermen.’

‘Maar zijn staat van dienst was toch prima? Hele mensenrassen moeten tijdens zijn regime zijn ontstaan en weer uitgestorven, maar de beschaving als geheel bloeide en groeide tot —’

‘Maar wij hebben gewonnen, Anne en ik.’ Bram wendde zich af. ‘Hoe staat het ermee, Verst-in-de-achterhoede?’

Louis keek naar het staande skelet in de schemering. Hij kon nu wel raden wie dat geweest was. ‘Hoe zijn jullie bij hem gekomen? Hij was tachtigduizend falans oud, heb je gezegd.’ Bijna een miljoen Ring-wereldrotaties, twintigduizend Aardse jaren! ‘Al die tijd… en toen waren jullie er opeens.’

‘Hij moest bij ons komen. Verst-in-de-achterhoede?’

De Poppenspeler riep naar beneden: Ik heb de meteorenafweer op de drie doelwitten gericht. We zullen pas over twee uur resultaten zien. En het duurt drie uur voordat de installatie in de komeet iets waarneemt en eventueel kan reageren. De andere drie hebben dus een paar uur om zich te verplaatsen, maar wie kan een lichtstraal zien aankomen voor het te laat is?’

‘Jouw mening?’

‘Mijn volk prefereert het zijn doelen te bereiken door andere soorten hun zin te geven,’ zei Verst-in-de-achterhoede. ‘Louis Wu, reageer eens.’

‘Je bent aan iets begonnen dat je niet meer kunt stoppen,’ antwoordde Louis. ‘Je hebt twee oorlogsvloten aangevallen. Drie, als je de Vloot der Werelden meetelt. Politieke constellaties worden oud en verdwijnen, Bram, maar informatie gaat nooit meer verloren. Die wordt tè goed opgeslagen. En daarom zal altijd iemand de verdediging van Ringwereld blijven testen — zo lang er protonen zijn.’

‘Dan moet de Boog dus een beschermheer hebben zolang er protonen zijn.’

‘Minstens één. De binnendringers zouden zich niet beperken tot het veroveren van territorium. Ze zouden gaan knoeien, van alles uitproberen, en misschien iets vernielen, zoals de Stedenbouwers dat hebben gedaan toen ze de duwstralen van de randmuurstuwers sloopten om ze voor hun ruimteschepen te gebruiken.’

De knobbelige man wachtte.

‘Een vampier zou een vergissing kunnen zijn.’

‘Het is een vampier die nu de positie inneemt. Hem bestrijden zou weleens een veel gevaarlijker vergissing kunnen zijn.’

Toen Louis niet antwoordde — hij probeerde zijn gedachten te ordenen — viste Bram iets uit een vestzak. Het was een houten fluit, groter dan het instrument dat hij eerder had bespeeld. De klank was dieper, rijker, en werd ritmisch begeleid door het geroffel van Brams vingers op het hout. Het klonk kalmerend, ondanks het feit dat Louis zich geïrriteerd voelde.

Louis wachtte tot het weemoedige gefluit ophield. ‘Je hebt een meteorenwacht voor het verlengde van het vlak van Ringwereld nodig,’ zei hij toen. Ik weet niet hoe dat moet. Je kunt de zonnevlammen niet gebruiken tegen iets dat zich achter de vloer van Ringwereld verbergt of van die kant nadert.’

‘Kom mee,’ zei Bram. ‘Verst-in-de-achterhoede, kom. We komen later wel kijken of ons iets is ontsnapt.’

De hand van de knobbelige man voelde aan als een zak knikkers en de greep waarmee hij Louis bij de pols vasthield was onwrikbaar. Voor hij het wist liep Louis snel met hem mee. Een keer keek hij om naar het skelet dat nog steeds in de aanvalshouding stond. Toen duwde Bram Louis op de stapschijf.

Ze flitsten het landersruim van de naald binnen.

De knobbelige man hielp Louis bij het binnenstebuiten afpellen van zijn ruimtepak. Hij ging voorzichtig om met zijn gewonde arm en zorgde er ook voor dat Louis niet in aanraking kwam met stofdeeltjes die zich aan de buitenkant van het pak konden hebben gehecht. Waar bleef Verst-in-de-achterhoede?

Bram leidde Louis naar de andere schijf en flitste hen beiden naar het bemanningsverblijf. Louis had geen moment overwogen zich te verzetten. Bram was eenvoudig te verrekt sterk!

De beschermheer knielde voor een kaal stukje van de wand. ‘De Poppenspeler was hier aan het morrelen om bepaalde beelden naar zijn eigen domein te projecteren. Eens kijken hoe goed ik hem daarbij geobserveerd heb.’ Hij haalde een paar kleine houten priemen te voorschijn en ging aan het werk.

Er verscheen een schema: het overzicht van de stapschijven.

Vervolgens een beeld van Weversdorp.

Verst-in-de-achterhoede kwam aangeflitst — eerst in het ruim, daarna in de bemanningscabine. ‘Vergeef me de vertraging,’ zei hij.

‘Heb je mijn beveiliging getest? Verst-in-de-achterhoede, wek nu eerst de Kzin,’ zei Bram. ‘Daarna wil ik een beter zicht op de randmuur waar de beschermheren aan het werk zijn. Stuur er je brandstofsonde naar toe.’

Verst-in-de-achterhoede wierp een blik op de schermpjes in de voorwand van de grote autodok en raakte toen iets aan. Hij danste achteruit en het luik in de voorwand zwaaide naar boven.

De Kzin schoot in een vloeiende beweging overeind, klaar om een heel leger te weerstaan.

De knobbelige man was inmiddels gewapend met de flitser en het variantmes, hoewel Louis hem niet had zien bewegen. Bram wachtte tot hij zag dat de Kzin zich ontspande en vroeg toen: ‘Acoliet, wil jij je aan mij verbinden volgens de termen van het contract dat Louis met me heeft?’

De Kzin draaide zijn hoofd opzij. Zijn littekens waren verdwenen en zijn handen zagen er gezond uit. ‘Louis Wu, zal ik dat doen?’ Louis slikte zijn bedenkingen in. ‘Ja,’ zei hij. Ik aanvaard uw contract.’ ‘Kom de kist uit.’

Acoliet gehoorzaamde. Bram leidde Louis naar het apparaat en hielp hem erin stappen.

Verst-in-de-achterhoede was elders bezig. In de kapiteinscabine was een warreling van kleurige stippen en kleine regenboogjes te zien, opgeroepen door de gefloten, muzikale commando’s van de Poppenspeler. Opeens klonk zijn gefluit schril en vals. ‘De sonde!’

‘Wat is ermee?’ vroeg Bram.

‘Kijk! Ze hebben de stapschijf van mijn brandstofsonde gesloopt! Wacht even…’ De Poppenspeler tikte een paar keer tegen de wand. Het uitzicht vanuit de half onder water liggende sonde maakte plaats voor dat vanuit het venster in de rotswand. ‘Daar! Kijk, daar ligt de schijf!’

Het teleportatiemembraam dat aan de wand van de sonde gemonteerd was geweest lag nu plat op de rivieroever, vlak naast het raadhuis.

‘Niemand heeft geprobeerd het ding te verstoppen,’ zei Louis. ‘Het schijfje in de neus, met het deuteriumfilter, is dat er nog?’ Verst-in-de-achterhoede keek. ‘Ja.’ ‘Het is bijna vleiend. Iemand wil mij terug!’ ‘Diefstal is het!’

‘Tja. Laat het maar zo. Je kunt beter de sonde hierheen halen en een nieuwe schijf monteren. Acoliet, Verst-in-de-achterhoede zal je het contract voorlezen. Doe deze twee heden geen kwaad. Wek me zodra het apparaat met me klaar is. De keukenwand heeft faciliteiten om een Kzin te voeden, en Bram hier maakt er ook gebruik van. Kun je het redden?’ ‘Ja.’

‘Akkoord.’ Niet zonder bange voorgevoelens ging Louis languit liggen in dit apparaat, dat akelig veel aan een doodskist deed denken. En het luik in de voorwand klapte dicht.

21. Lesjes natuurkunde

Luchtslee-Schakelstation, AD 2884

Ze zagen het al dagen tevoren: een zwarte veeg die zich aftekende tegen de veel verder verwijderde stuurboordrandmuur.

Van dichterbij bezien werd de veeg een ontzagwekkend, kunstmatig silhouet dat boven de woestijn uit rees: een hoog platform met een verzameling bulten in het midden.

En van nog dichterbij konden de Roden vaststellen dat er op sommige plaatsen onder het platform daglicht te zien was. Maar tegen die tijd wist Warvia al wat het was. Het was het reisdoel van de Demonen en de begraafplaats van de Zandmensen.

Ze reisden door een droog gebied. Zand was niet goed voor de motor. Ze hadden een paar dagen nogal honger geleden voordat ze op de eerste Zandmensen waren gestuit.

De Zandmensen waren van onder tot boven gehuld in pastelkleurige gewaden. Kleine, stevig gebouwde dieren trokken hun karren in ploegen van twaalf. Ook dienden ze als vleesleveranciers. Carnivoren! Zowel de Rode Herders als de Machine-mensen verheugden zich bij voorbaat.

Als geschenk deelden ze geweven doeken uit die ze van het Schaduwnest hadden meegenomen. De Zandmensen doodden twee van hun trekdieren om een feestmaal te bereiden. De verschillende mensensoorten probeerden zo vriendelijk mogelijk met elkaar om te gaan en informatie uit te wisselen. Alleen Karker sprak de handelstaal goed genoeg om verstaanbaar te zijn, dus alles moest vertaald worden.

Voor rishathra was geen vertaling nodig — alleen gebaren. Zonder hun gewaden bleken de Zandmensen klein en gedrongen te zijn: even kort als Sprokkelaars, maar met een bredere romp en lange, lenige armen en benen.

Harpist en Treurbuis bleven in de vrachtcontainer.

De kruiser vertrok halverwege de ochtend. Warvia voelde zich schuldig bij de gedachte dat de Demonen in hun donkere verblijfplaats onder haar bestuurdersbank praktisch uitgehongerd moesten zijn, maar ze troostte zich met de wetenschap dat ze hun doel nu bijna hadden bereikt. Ze arriveerden halverwege de stralende middag.

Een oude weg, half onder het zand, leidde naar boven, naar de as van het platform. Vanuit het middengedeelte strekten zich drie korte armen uit met onderlinge hoeken van honderdtwintig graden. De wigvormige platforms werden naar het einde toe iets breder en zweefden vrij in de lucht. Het ronde centrale gedeelte was een woud van aanlegpalen, metalen rails, hijskranen en kabels. De gebouwen die er stonden leken er later tussen gepropt te zijn. Ze waren leeg en zwaar geteisterd door eindeloze zandstormen: loodsen, een grote eetzaal, een soort herberg. Precies door het middelpunt liep een diepe voor, waarvan de bodem vol schoon, helder water stond.

Op een van de brede passages tussen de gebouwen hadden de Zandmensen hun doden uitgestald. Dat moesten ze al generaties lang gedaan hebben. Er lagen honderden skeletten. Een dozijn lichamen aan de buitenrand had meer weg van mummies dan van skeletten. Enkele andere lijken waren zo te zien van nog recenter datum.

‘Precies zoals Karker het verteld heeft,’ zei Sabarokaresh. ‘Warvia, heeft Karker je gezegd hoe —’

‘Karker heeft me gezegd hoe ik een krijsersdorp kan vinden,’ zei Warvia. ‘Zandmensen eten geen krijsers, maar wij kunnen dat wel, zo heb ik hem laten weten.’

‘Je gokte?’

‘Wel, dat was niet zo moeilijk. Tegendraaiwaarts van de begraafplaats…’ Warvia wees die kant op en keek toen nog eens goed. Nog geen dertig passen bij haar vandaan ging de effen zandvlakte over in een chaotische verzameling van kleine en grotere zandhopen. Het deed haar denken aan een half vergane miniatuurstad.

‘We zullen de Demonen niet wekken,’ besloot Sabarokaresh. ‘Ze worden vanzelf wel wakker en hoeven dan alleen maar hun neus te volgen.’

Ze parkeerden hun kruiser in de buurt van de begraafplaats — maar niet te dicht bij de uitgestalde doden — en gingen het krijsersdorp van dichtbij bekijken.

Het was niet het merkwaardigste dat Warvia ooit had gezien, maar iets raars was het zeker. Op deze kale, platte zandvlakte stonden honderden min of meer kubusvormige zandhopen. Het zag eruit als een half weggezakte stad die gebouwd was door mensjes van een voet hoog. Elke zandhoop bezat een opening. En al die openingen zaten in de wand die naar de buitenkant van het zandstadje gericht was.

Toen de vampierdoders tussen de zandkubussen door hepen, kwam er uit al die gaten een leger te voorschijn, dat posities innam.

De krijsers waren groot genoeg om een dagmaaltijd te zijn, stelde Warvia vast. Ze hadden platte snuiten. Ze kwamen op voor- en achterpoten uit hun hol gekropen, maar richtten zich dan op, zwaaiden met hun naar verhouding grote klauwtjes, die meer bedoeld waren voor graafwerk dan voor gevechten, en begonnen te krijsen. De snerpende toon daarvan deed Warvia pijn aan de oren.

‘Stokken?’ stelde Forn voor.

Tegger wuifde de suggestie weg. ‘Als we zomaar de massa in lopen met een knuppel zullen ze ons onder de voet lopen. Ik heb in de buurt van de kruiser een paar stapels touwen en kabels gezien. Lag daar niet ook een net bij?’

Opnieuw nam de garde posities in om haar zandstad te verdedigen. Barok en Tegger wierpen het net. Het was een sterk, ruw vlechtwerk dat bedoeld was om zware lasten naar boven te hijsen. De meeste wachters wisten zich los te werken en gingen in de aanval. De Roden en de Machine-mensen renden toen weg, maar sleepten het net mee. Een eindje verderop stopten ze om het net dicht te slaan rond de overgebleven wachters. De andere krijsers bleven ook staan. Ze krijsten naar de aanvallers, maar keerden toen terug naar hun posten. Vier grote exemplaren bleven gevangen.

De Roden hadden al gegeten en de Machine-mensen waren hun vangst aan het braden voordat het eerste stukje schaduw voor de zon gleed. De nacht-mensen vertoonden zich. Ze keken om zich heen en volgden toen hun neus. Warvia en Tegger kropen de container binnen om te slapen.

‘Mummies geworden, de meesten,’ liet Harpist de volgende ochtend weten. ‘Te ver heen om zelfs maar als noodrantsoen te kunnen dienen. De meesten zijn op oude leeftijd gestorven. Zandmensen leiden kennelijk een goed, gezond leven. Maar het gaf niet, want er was ook een —’

‘Herder.’ Treurbuis maakte de zin voor hem af. ‘Gedood door zijn eigen kudde, neem ik aan. We hoeven maar zelden honger te lijden.’ ‘Goed,’ zei Warvia.

Het schijfje zon was al te fel voor het Nachtvolk. Ze zaten onder een luifel, terwijl de anderen het zonlicht opzogen en wachtten tot de ochtend zijn kilte kwijt zou zijn.

‘We hebben de Zandmensen ondervraagd over deze plek,’ zei Foranayeedli. ‘Ze groeien op in haar schaduw, maar ze weten er niets van — behalve dat het hun dodenakker is.’

‘Het is veel meer dan dat,’ zei Harpist. ‘Wat we nu moeten doen is: onze kruiser ergens op laden en stevig vastbinden. Verder hebben we voedsel voor vijf dagen nodig, voor jullie alle vier.’

‘Wij verlaten jullie hier,’ zei Sabarokaresh.

Warvia en Tegger hadden dit zien aankomen. ‘Bedankt dat jullie zo lang bij ons zijn gebleven,’ zei Warvia. ‘Het zou er bijzonder raar hebben uitgezien — Rode Herders die een kruiser van de Machine-mensen besturen! Zijn jullie plannen veranderd?’

‘We keren in ons eigen tempo terug, richting bakboord. We kunnen die reis zelf verdienen door verhalen te vertellen en informatie te geven. En we zullen sommige stammen leren brandstof te maken.’ Barok kneep zijn dochter in de arm. ‘En als we dan ten slotte weer onder de Machine-mensen zijn, zullen we zoveel bonussen hebben verdiend dat we Forn een bruidsschat kunnen geven.’

‘En ook voor de lessen, bedankt,’ zei Tegger behoedzaam.

Het meisje schonk hem een wellustige glimlach. ‘Jij was geen moeilijke leerling!’ Ze keek even naar haar vader. ‘Hé, er zijn dingen waar we het nog niet over hebben gehad…’

‘Hofmakerij,’ zei Barok.

‘Ja. Onthoud hoe je elkaar het hof moet maken,’ adviseerde Foranayeedli. ‘De meeste humanoïden hebben daar hele rituelen voor. Probeer niet deze te doorgronden. Houd je aan je eigen gewoonten. Daardoor blijven jullie op je gemak en zij geamuseerd. Weten jullie nog hoe je elkaar het hof moet maken?’

‘Een beetje,’ zei Warvia.

‘Bij ons duurt de hofmakerij maar kort, en er zijn dan al onderhandelingen aan voorafgegaan. Ik veronderstel dat andere humanoïden ons verlegen of koel vinden.’

‘Hmm… tja…’

Treurbuis kwam vastberaden tussenbeide. ‘De tijd begint te dringen. We moeten de wagen laden. Barok, Forn, willen jullie daarbij helpen voordat jullie vertrekken?’

‘Zeker. We hebben ook geschikt voedsel gevonden. Wat is jullie bedoeling?’

‘We moeten de kruiser stevig vastzetten op het voertuig aan de stuurboordkant van dit platform.’ Is dat een voertuig}’

Het was een van de drie zwevende, wigvormige platforms. Tegger zou het eerder hebben aangezien voor een met zand bedekte dansvloer, of een toernooiveld, een schietbaan… Het dak was transparant. De vloer was vlak, en vijf keer zo breed als de wielbasis van de kruiser. Sterke, dikke ringen van aluminium, zo groot als zijn romp, staken op vele plaatsen uit de vloer.

Ze reden de kruiser naar het midden van het platform. Harpist en Treurbuis gaven aanwijzingen vanonder hun luifel en de anderen trokken kabels door de aluminium ringen en over de vrachtcontainer. Ze gebruikten lieren om die kabels strak te spannen, totdat ten slotte geen enkele kracht onder de Boog nog in staat leek de kruiser aan het schuiven te brengen.

Rond het middaguur waren ze klaar. Barok en Forn begonnen zich klaar te maken voor hun eigen reis.

‘Jullie hebben voedselvoorraden nodig,’ zei Tegger. ‘Zullen we een paar krijsers voor jullie roken?’

‘Goed. En ik heb onderweg iets gezien.’ Hij nam hen mee naar zijn ontdekking: een metalen plaat van drie manshoogten lang en twee breed, met lage opstaande randjes, en aan alle vier de hoeken voorzien van een gat waar de lus van een kabel doorheen stak. Hij tilde de hele bak moeiteloos op.

Warvia grijnsde. ‘Briljant! Je kunt hem achter je aan trekken!’

‘Ja. Maar eerst…’

De wachters van de krijsers namen hun posten weer in.

Eerst: het net. Ze vingen het grootste deel van de wachters, knoopten het net dicht en legden het terzijde.

Vervolgens schoven de vier de rand van hun metalen plaat in het losse zand en duwden en wrikten en schoven zolang, tot de plaat half onder het zand verdwenen was. Toen ze aan de kabels van de twee vrije hoeken trokken krulden deze enigszins omhoog, maar ze hadden een stukje van de zandstad geladen!

De meeste wachters hadden zich ondertussen uit het net weten te bevrijden. Wat ze zagen maakte ze razend van woede. Een hele zwerm stortte zich meteen op het stukje stad dat op de plaat geladen was, bang dat het nog verder zou worden weggesleept. De anderen vormden een halve cirkel en krijsten.

Het tillen van de plaat kostte hun alle vier een uiterste krachtsinspanning, maar ze hoefden het ding maar dertig passen te dragen. Daar beschikten ze over kabels en heren om de plaat tot de hoogte van de begraafplaats te hijsen. De rest van de weg konden ze gebruik maken van metalen rails, waarover de plaat zich gemakkelijk liet meeslepen. Ze brachten hun buit naar het platform tot vlak achter de kruiser en trokken toen de plaat onder het zand uit.

De vier krijsers die nog met het net worstelden werden losgetrokken, gedood, schoongemaakt en gerookt boven hout dat Barok in een ingestort huis had aangetroffen. De Machine-mensen dronken onder het werk zoveel water als hun maag maar kon verwerken. Ze vertrokken vroeg in de avond.

Warvia en Tegger spraken met de nacht-mensen terwijl deze het werk controleerden.

‘Eerlijk gezegd,’ zei Harpist, ‘hadden wij verwacht dat ook jullie ons ondertussen wel zouden hebben verlaten.’ Hij keek naar draai-waarts-bakboord, waar Foranayeedli en Sabarokaresh stipjes in de verte waren geworden.

De Zandmensen hadden een kaart getekend waarop de routes naar andere stammen stonden aangegeven. Door ’s nachts te reizen konden de Machine-mensen van het ene tentendorp naar het volgende hoppen tot ze weer in groene streken terechtkwamen.

En waar, zo vroeg Warvia zich af, zouden deze twee Rode Herders zich dan bevinden?

‘Rode Herders zijn gewend aan verre reizen,’ legde Warvia uit. ‘Twintig dagmarsen is voor ons een peulenschil. Waar we ons ook vestigen, geruchten en vragen zullen ons inhalen. Wij zijn slechte leugenaars, Harpist. We moeten verder weg. We willen zonder zulke vragen kunnen leven.’

‘Tijdens die twintig dagmarsen hebben we rishathra gedaan met Machine-mensen en Drooglandboeren en Zandmensen,’ zei Tegger.

Warvia herinnerde zich dat haar eigen ervaringen nog gevarieerder waren. Niemand sprak die waarheid uit, zelfs Harpist niet. Hij grijnsde alleen en zei: ‘Maar niet met Onkruidplukkers en Demonen. Kieskeurig, hoor!’

Warvia sloeg haar ogen neer. Ze wilde best rishen, maar niet met een Demon, en Tegger wilde dat evenmin.

‘En we hebben dat bovendien gedaan zonder te zijn aangespoord door een vampierluchtje,’ zei Tegger. ‘Er is een rusteloosheid in ons… in mij?’

‘Ons,’ zei Warvia beslist. ‘Gepaard zijn we en blijven we, maar we zijn niet meer exclusief voor elkaar. Ik betwijfel niet dat we kunnen terugkeren naar onze oude zeden…’

‘Maar dan moeten we eerst ver weg zijn van alle geruchten over Rode Herders die rishathra hebben gedaan met iedereen die ze onderweg tegenkwamen! We hebben het rijk van de Machine-mensen nu goeddeels achter ons gelaten. Nog een eindje verder…’

‘Vijf dagen, zei je?’ vroeg Warvia. ‘Hoe krijg je dit ding eigenlijk in beweging?’

De Demonen waren de opening aan de achterkant van de grote kristallen overkapping aan het sluiten. Warvia begon een opgesloten gevoel te krijgen. En het zat haar dwars dat Tegger en zij geen flauw idee hadden waar ze heen gingen.

Ze dacht dat ze geen antwoord zou krijgen, maar toen zei Harpist opeens: ‘Zo!’ Hij bewoog een soort knuppel, waarvoor hij allebei zijn handen en kennelijk heel wat kracht nodig had. Het platform maakte zich los van de kade. Beweging was moeilijk te zien, zo gladjes ging het allemaal, maar het was toch duidelijk dat het platform wegdreef.

‘Hoe ver gaan jullie?’ vroeg Tegger.

‘O, stukken verder dan de geruchten die jullie vrezen,’ zei Harpist grijnzend.

Treurbuis liep nog eens om de kruiser heen, goedkeurend knikkend. ‘Dat heeft Barok uitstekend gedaan. Tegger, Warvia, wij gaan helemaal tot bij de randmuur. We kunnen jullie afzetten bij onze eerstvolgende stop, als jullie dat willen, maar jullie kunnen ook met ons meegaan en daarna terugkeren.’

Tegger lachte ongelovig. ‘Jullie zijn gestorven van ouderdom voordat je de randmuur bereikt!’

‘Volgende halte dus,’ constateerde Harpist vriendelijk.

Treurbuis bestookte hem met kwetterende fluittoontjes. Hij begon te lachen en betaalde haar met gelijke munt terug — en zo te horen doorspekte hij zijn commentaar met een paar schunnigheidjes.

‘Treurbuis wil jullie graag mee hebben,’ zei hij vervolgens tegen de Rode Herders. ‘Ze denkt dat we beter kunnen reizen met een paar mensen die daglicht onder ogen kunnen zien.’

‘We hoeven alleen maar een eindje buiten het handelsgebied van de Machine-mensen te komen,’ zei Tegger.

‘Verlaat ons gerust wanneer jullie dat wensen. Maar denk na! We zijn bezig met een ernstige taak. We gaan naar de druipbergen en nog verder. Geen Rode Herder heeft zoiets groots ooit verricht. Als jullie straks ergens gevestigd zijn hebben jullie zoveel te vertellen dat jullie niet eens meer denken aan rishathra!’

De woestijn gleed kalmpjes onder hen voorbij.

‘Wat is dit voor een zweefding?’ vroeg Warvia.

Tets van de Stedenbouwers. Ik had er tot nu toe alleen maar van gehoord. Niemand van het Nachtvolk zou een luchtslee gebruiken als de nood niet buitengewoon hoog was, maar we hebben toestemming en richtlijnen gekregen.’

‘Hoe snel vliegt ze?’

Het landschap trok nu veel sneller onder hen voorbij. De kade was een stipje in de verte geworden. En er begon een geluid aan te zwellen — een geluid als van een storm die je vanachter een dikke muur hoorde loeien.

‘Snel. We zullen over vijf dagen aan de voet van de druipbergen zijn.’ ‘Nee.’

‘Dat is ons meegedeeld. Maar de eerste stop is al over drie dagen.’

Ik ben bang.’ Het voorbijschieten van eindeloze stroken grond begon Warvia pijn te doen aan haar ogen.

‘Warvia, onder de grond bevindt zich een soort netwerk van lijnen. Een rooster, zoiets als een grote honingraat. Dat systeem zorgt ervoor dat Stedenbouwerdingen kunnen zweven en zich verplaatsen. Maar we kunnen alleen stoppen op plaatsen waar lijnen elkaar kruisen.’

‘Al over drie dagen,’ herhaalde Treurbuis.

Ver voor hen dook in de woestijn een karavaan van humanoïden en trekdieren op, maar ze was zo snel weer achter hen verdwenen dat Warvia niet eens de gelegenheid kreeg om vast te stellen wat voor humanoïden het waren. En de vaart van de luchtslee nam nog steeds toe.

Het inwendige van de vrachtcontainer rook naar Demonen. En er klonk een zoemend geluid. Warvia drukte zich in het donker tegen Tegger aan en sprak niet over de dingen die buiten gebeurden. Ze paarden met een intensiteit die werd aangewakkerd door angst en even vergat Warvia helemaal waar ze was. Maar toen was het fluisterende gezoem van de beweging weer te horen, en Teggers stem in het donker die het naar de achtergrond drong.

‘Hoe was Harker?’

‘Sterk. Vreemd om vast te houden, vreemd geschapen.’ ‘Hier beneden?’

‘Nee, daar niet. Zijn lichaam was overal breed — schouders, borstkas, heupen… Wat daar betreft zijn alle mannen volgens mij zo’n beetje hetzelfde. En hij wilde erg graag praten, trots als hij was op zijn kennis van de handelstaal.’

‘Hebben jullie alleen gepraat?’

Warvia giechelde. ‘We zijn ook aan rishen toegekomen. Het was voor hem de eerste keer. Stel je voor, Tegger, ik was zijn lerares!’ ‘Heb je hem verteld…’

‘Vanzelfsprekend. De enige vrouwelijke Rode Herder die zich ooit had overgegeven aan rishathra, en een nacht lang helemaal voor hem alleen! Hij vond het prachtig. Met wie was jij samen?’

‘Met Hen… nee, Hansheerv. Ik heb mijn best gedaan om haar naam te verstaan en te onthouden. Zij was die grote, bijna van mijn lengte…’ Daar moest Warvia om lachen. ‘De weduwe van de vorige leider,’ vervolgde hij, ‘maar ongeveer van mijn leeftijd. Wij konden natuurlijk niet met elkaar praten. We hebben geprobeerd in het donker te rishen, maar we zagen eikaars gebaren niet eens, dus toen zijn we naar buiten gegaan en hebben het onder het licht van de Boog gedaan.’

Ik vraag me af of de nacht-mensen daarbij hebben toegekeken.’

‘Dat heb ik me ook afgevraagd,’ zei Tegger. En toen drong het akelige gefluister van hun onheilspellende snelheid weer door tot hun oren en zielen.

Ze doezelden weg. Toen ze van elkaar merkten dat de slaap niet wilde komen, paarden ze opnieuw. En probeerden opnieuw in slaap te vallen. En toen de omtrek van de deur zich aftekende als een wit streepje vroeg Warvia: ‘Heb je honger?’

‘Ja. Ga je naar buiten?’

‘Nee.’

De deur ging open en het licht van de nog schemerige dageraad vertoonde zich. De Demonen schuifelden naar binnen. De deur ging weer dicht. ‘We schieten lekker op,’ zei Harpist, en Tegger hoorde opluchting en vermoeidheid in zijn stem. ‘Warvia, Tegger, alles goed met jullie?’

‘Bang,’ zei Warvia.

‘Hoort er niet iemand te sturen?’ vroeg Tegger. ‘De luchtslee beweegt zich volgens lijnen die in het scrith begraven zijn,’ zei Treurbuis. ‘We kunnen onmogelijk verdwalen.’

‘Als deze luchtslee neerstort zouden we zo snel dood zijn dat we het niet eens merken,’ zei Tegger. ‘Je raakt er wel aan gewend.’ ‘Hoe weet je dat?’

Harpist gromde iets. ‘Laten we gaan slapen,’ zei Treurbuis.

Sinds ze de vampiers achter zich hadden gelaten, hadden de Demonen steeds in de vrachtcontainer geslapen. Hun geur hing er zwaar. Warvia kroop tegen haar partner aan en probeerde niet te denken aan de Demonen, noch aan haar honger, en vooral niet aan het zachte trillen van het metaal om haar heen.

Ze maakte zich los van Tegger en stond op. Ik ga een maaltje vangen. Moet ik voor jou ook iets meebrengen?’

‘Graag.’

Ze hadden de eeuwige bewolking al ver achter zich gelaten. Het was een stralende dag. Het land schoot onder hen voorbij en probeerde Warvia’s blik mee te zuigen. Warvia sprong van de kruiser en liep naar de zandhoopjes, waarbij ze haar blik zorgvuldig op haar voeten gericht hield.

Er verscheen geen wachter van de krijsers.

Warvia vond een opening en begon er met een speer in te porren. Een dikke krijser kroop naar buiten, richtte zich op en krijste. Warvia greep hem beet, brak zijn nek en begon gulzig te eten.

Ze kon het niet helpen: ze moest kijken. Het landschap was veranderd in een uitgestrekt woud. De kruinen van de hoge bomen waren alleen in de diepte achter de luchtslee te herkennen, waar ze razendsnel werden weggezogen in een verdwijnpunt. De aanblik verstoorde haar evenwicht en maakte haar duizelig.

Ze liep om de container heen en begon in de opening van een andere zandhoop te porren. Toen de krijser zich vertoonde, greep ze hem bij zijn vel en wikkelde hem in haar rok.

Ze stapte op de treeplank, maar opeens hoorde ze een stem haar naam uitspreken.

De krijser profiteerde van haar verwarring en wist weg te springen. Warvia sprong van de treeplank en zette zich schrap, met haar speer in de aanslag. Het was niet Teggers stem geweest, en de Demonen waren diep in slaap…

Het dek van de luchtslee was leeg. Degene die had gesproken moest zich ergens op de kruiser bevinden.

Of eronder? De ruimte daar was pikdonker. Warvia koos een nieuwe positie, iets verder bij de kruiser vandaan. Had ze het zich verbeeld?

‘Kom te voorschijn!’

‘Warvia, dat durf ik niet. Ik ben Fluister.’

Fluister? ‘Tegger noemde u een dwaalgeest. Hij denkt dat hij zich u heeft ingebeeld.’

Ik zal niet meer met Tegger spreken,’ zei de stem. ‘Warvia, ik hoop dat je Tegger en de nacht-mensen niets over mij zult vertellen. Ik zou gedood kunnen worden en de Boog zelf zou kunnen instorten als ik werd opgemerkt.’

‘Ja, mijn paargenoot zei al dat u erg geheimzinnig deed. Fluister? Waarom spreekt u mij dan aan?’

‘Kunnen we even praten?’

Ik zou liever binnen zijn.’

‘Dat weet ik. Warvia, we vliegen met een snelheid die vlak onder die van het geluid ligt. Dat is helemaal niet snel. Als een object deze wereld van buitenaf raakt is de snelheid daarvan driehonderd keer zo groot, en de inslagenergie negentigduizend keer zo groot.’

‘Werkelijk?’ Het was een verontrustende gedachte. Maar waarom eigenlijk? Misschien omdat ze altijd had gemeend dat er niets sneller kon zijn dan geluid?

‘De snelheid van licht is veel en veel groter dan die van geluid. Je hebt het zelf kunnen waarnemen: eerst bliksem, later pas donder,’ zei de stem.

Het kwam niet bij haar op de woorden van een dwaalgeest in twijfel te trekken. Iedereen die dit soort dingen beweerde moest immers wel weten waarover hij het had. ‘Waarom gaan we niet sneller dan het geluid?’ vroeg ze. ‘Kunnen we elkaar dan niet meer verstaan?’

‘Het gaat om de snelheid van geluid door de lucht, Warvia. Als we ervoor zorgen dat we de lucht meenemen, zoals in deze luchtslee, kunnen we eikaars geluiden blijven verstaan.’

‘O.’

‘Deze luchtslee doet wat ze moet doen. Ze kan maar naar één plaats en daar zal ze zacht als een veertje landen.’

‘Waarom vertelt u mij dit?’ vroeg Warvia opnieuw.

‘Als je weet wat er gebeurt, hoef je er niet bang voor te zijn. Er zijn natuurlijk uitzonderingen, maar deze luchtslee hoort daar niet bij. Ze volgt een soort onzichtbare groef, een sturingspatroon van magnetische velden. Ze kan niet verdwalen.’

‘Een patroon van…?’

‘Ik zal je iets uitleggen over magneten en zwaartekracht en inertie. Inertie is de kracht die jou tegen de binnenwand van de draaiende ring gedrukt houdt, zodat je niet wordt weggetrokken door de zwaartekracht van de zon.’

‘Klopt het dan, wat de nacht-mensen zeggen? De Boog is een ring?’

‘Ja. Zwaartekracht is een kracht waar je bijna niets van merkt, maar ze houdt de zon bij elkaar, zodat deze kan branden. Met behulp van grote magneten is het mogelijk de schil van de brandende zon te manipuleren en op die manier de Boog te verdedigen tegen die er van buiten op afkomen. Ik zal je nog meer dingen leren als we weer daglicht hebben.’

‘Waarom?’

‘Jij en Tegger zijn bang. Als jullie begrijpen wat er gaande is, zal die angst verdwijnen. Als jij niet meer bang bent, is Tegger het ook niet. Jullie zullen niet gek worden.’

‘Tegger,’ zei ze. Ze keek om zich heen. ‘Hij moet rammelen van de honger!’ De krijser die was weggesprongen was nergens meer te zien. Ze liep terug naar de zandhoopjes en vermeed zorgvuldig naar het voorbijschietende landschap te kijken. Bijna de snelheid van geluid: hoeveel dagmarsen per dag was dat wel niet?

Weer Het een krijser zich naar buiten lokken door haar porrende speer, en ze ving hem in haar rok. Ze klom op de laadvloer en kroop de container in. Deze keer was er geen stem die haar tegenhield.

22. Het web

Hete naald van Onderzoek, AD 2884 …

Doodskist!

Louis probeerde de zijwand open te duwen, maar de wand reageerde niet snel genoeg naar zijn zin. Hij trok zijn knieën op, zette zijn rug schrap en stootte het luik met zijn voeten half open, waarna hij zich rollend naar buiten liet vallen. Hij raakte de vloer, het zich nog iets verder rollen en richtte zich toen half op — alert.

Geen doodskist, herinnerde hij zich, maar het adrenalinegehalte in zijn bloed was zodanig dat hij maar beter nog even in beweging kon blijven. Wat was er allemaal gebeurd terwijl hij in de kist lag?

Zijn enkel deed pijn. Ergens tegenaan gestoten. Negeer het.

Het merkwaardigste aan zijn ontwaken was hoe hij zich voelde.

Toen hij vooraan in de twintig was, had Louis met een tiental vrienden een cursus oosterse vechtsporten gevolgd. Enkelen hadden afgehaakt toen de computer hun opdroeg anderen in het gezicht te slaan. Louis was doorgegaan — tien maanden vol schijngevechten.

Toen waren de herinneringen daaraan geleidelijk weggezakt, en er gingen tweehonderd jaar voorbij, en… Het voelde niet aan als wakker worden uit een slaap of na een operatie. Het leek meer op de gemoedsgesteldheid van een yogatsu-vechter die halverwege een match opeens weet dat hij kan winnen. Totaal opgefokt, vol adrenaline en energie!

Mooi zo! Kom maar op!

Beweging! Hij draaide zich om zijn as. Zijn handen voelden naakt aan.

Achter het voorste scherm schoot aan weerszijden een rotsachtig, golvend landschap voorbij — te snel om details te herkennen. De naald moest als een subsonisch pendelschip vlak boven de grond scheren. En vanuit de kapiteinscabine was het…

Een scherm, verder niets. Geen van die rotsen zou hem tot moes verpletteren. De zwarte basaltwanden links en rechts en het landers-ruim achter hem waren volkomen roerloos.

Het voorwerp waaraan hij zijn enkel gestoten had bleek een brok steen in de voorwaarts-stuurboordhoek van het bemanningsverblijf te zijn. Dat had hij hier nog niet eerder gezien. Het zag er volmaakt doods en onschuldig uit: een ruwweg kubusvormig blok graniet dat tot zijn knie reikte.

Hij was alleen.

Louis begreep waarom Bram Acoliet in een gedwongen coma had achtergelaten totdat hij zich om hem kon bekommeren. Een Kzin die in zijn eentje wakker werd zou vallen kunnen zetten of toegangen vergrendelen, of de menu’s voor voedsel of kleding kunnen uitproberen om wapentuig te leveren. Hij begreep niet waarom Bram toestond dat Louis Wu moederziel alleen wakker werd.

Hoe snel kon een beschermheer eigenlijk iets leren? Bram had Louis Wu nu… wel, een dag of drie kunnen observeren — als hij had meegekeken door het netwerkoog in Weversdorp.

Kan Bram mij al goed genoeg kennen om me zonder meer te vertrouwen? Hoogst onwaarschijnlijk! Dit was niet het werk van Bram. Verst-in-de-achterhoede moest het apparaat zo hebben geprogrammeerd: ‘Ga meteen open zodra de behandeling van Louis klaar is.’

Goed, wat probeerde Verst-in-de-achterhoede hem daarmee duidelijk te maken? Wist de beschermheer eigenlijk wel wat Verst-in-de-achterhoede hier allemaal kon uitspoken?

De hologramprojectie van het langsschietende rotslandschap duurde nog steeds voorts. Nu zag hij een uitgestrekt woud — zo te zien van een soort grove dennen. De bergen en wolkenpatronen recht vooruit, in de verte, leken geen meter dichterbij te komen.

Verst-in-de-achterhoede kon alles verbergen in zijn kapiteinscabine, want hij kon zijn bemanning voortdurend trakteren op dit soort projecties op de tussenwand. Misschien was dat het punt waar het om draaide.

De schokkerige rand daar beneden maakte deel uit van de voorkant van een op alcohol rijdende stoomkruiser van de Machine-mensen. Iets lager was een stukje licht gebogen rand van glimmend metaal of plastic te zien. Het netwerkoog dat de Demonen in een container op een kruiser hadden geladen bevond zich nu kennelijk op iets dat vloog.

Soms werden uitlopers van het bos afgewisseld door hoog oprijzende rotspieken. Het toestel vloog niet hoger dan een meter of zestig. Hoe snel? Subsonisch, maar niet veel.

Welke humanoïden konden zo’n vaart verdragen? Zelfs in Disney-haven waren de ritjes lang niet zo snel. De meeste humanoïden van Ringwereld zouden al omkomen als ze enkel maar hun ecologische omgeving verlieten. Van dit soort snelheden zouden ze een acute hartverlamming krijgen!

Wat werd Louis verondersteld te doen met deze informatie? Hoeveel tijd had hij om het een en ander uit te proberen?

Opgesloten als hij was in een bungalow-grote kist onder kilometers afgekoeld lava kon je hem toch echt niet iemand met bewegingsvrijheid noemen. De stapschijf kon hem naar buiten brengen, maar alleen naar een plaats waar zijn meesters hem opwachtten.

Louis besefte dat hij nu reageerde in plaats van ageerde — zoals een trouwe hond die de wil van zijn baasje probeert te raden. Hij zinderde van verse, jeugdige krachten, maar kon niets doen.

Ga zitten, zei hij tegen zichzelf. Ontspan je. Zoek wat afleiding. Iets eten misschien?

Het keukenmenu stond op Kzinti-gerechten. Aan de tekens en een schetsmatige afbeelding te zien was de laatste keuze iets visachtigs geweest. Buitenaardse sashim! Nou, liever niet.

Louis toetste het menu voor het menselijke metabolisme, en daarvan de variant Sol/Aarde/Franse keuken: pain perdu, café au lait. Een ontbijtje. En terwijl hij wachtte, wel…

Door de stapschijf te gebruiken zou hij zijn opties verspelen, maar hij kon haar natuurlijk bestuderen… Hij wrikte het randje omhoog, zoals hij Bram had zien doen.

Het voortrazende landschap vervaagde en maakte plaats voor iets abstracts: het schema van het netwerk van stapschijven.

Er bleken aanvullende verbindingen te zijn gelegd en verschillende kleinere netwerken waren nu aan elkaar gekoppeld. De exclusieve schijf die de verbinding tussen het bemanningsverblijf en de kapiteinscabine vormde was echter nog even geïsoleerd als voorheen, zoals ook enkele andere paren. Niettemin bleek Verst-in-de-achterhoede een deel van zijn veiligheid geofferd te hebben voor een groter gebruiksgemak. Daartoe moest Bram hem hebben overgehaald.

Het schema gaf de afstanden weer volgens een logaritmische schaal. In de naald en vlak eromheen was deze schaal discriminerend genoeg om de afstand tussen de bemanningscabine en het landersruim herkenbaar te representeren. Overal in het Reparatiecentrum bevonden zich flitspunten. Ook kon Louis Weversdorp vinden — honderdduizenden kilometers ver weg. Een ander lichtje, aan stuurboordkant vanuit de naald bezien, bevond zich vlak bij de randmuur; dat moest een afstand van achthonderdduizend kilometer of meer zijn. Het verste punt lag honderdtwintig graden verderop op de Boog: honderden miljoenen kilometers ver weg.

Oplichtende verbindingslijntjes gaven aan welke schakelingen open waren. Als hij het goed begreep stond dus nu de verbinding open tussen het bemanningscentrum van de naald en het landersruim en voorts naar dat verre punt bij de Grote Oceaan. Bram was zeker op onderzoek.

Had hij Verst-in-de-achterhoede meegenomen? Of was de Poppenspeler teruggekeerd in zijn cabine?

Als hij dat wist kon Louis precies bepalen tot op welke hoogte Bram Verst-in-de-achterhoede vertrouwde. In zijn eigen cabine zou de Poppenspeler namelijk praktisch onkwetsbaar zijn, met rompmateriaal van Algemene Producten tussen hemzelf en welke vijand dan ook. Afgescheiden van zijn zwoegende helpers zou hij weer bazig en onaangenaam worden…

Ting. Een paar tellen later verschenen twee sneetjes geroosterd brood met marmelade, koffie en dampende melk. Louis at snel.

Daarna probeerde hij de vork uit op de verzonken pinnetjes van de stapschijfbediening. De tanden waren echter te bot; ze bogen mee en braken af.

Neuriënd koos hij Aarde, Japan, gevarieerde sashimi.

De stokjes voelden aan als hout. Ze hadden zelfs iets wat op schuine nerven leek. Hij brak er een langs de nerf om een scherpe punt te krijgen. Daarmee begon hij te drukken op alles in het controlepaneeltje wat zich maar het indrukken.

Heldere lijntjes vervaagden, andere lichtten op naarmate verbindingen gesloten en geopend werden.

Een schuifje schakelde alles tegelijk uit. Toen hij het schuifje weer in de oorspronkelijke positie had teruggezet, knipperde het scherm: het systeem wenste instructies.

Hij bleef spelen. Op een gegeven moment had hij een misvormde cirkel die bestond uit zeven oplichtende lijntjes, alsmede een virtuele klok, plus bizarre muziek op de achtergrond. Hij kon de muzikale taal van de Poppenspelers niet verstaan, noch hun Vloot der Werelden-variant van een klok aflezen, maar hij ontdekte wel hoe hij haar op snel kon zetten.

Als hij het allemaal goed zag, zou dit circuit hem naar het landersruim brengen en vervolgens naar Weversdorp, om te kijken wat er veranderd was. Uit het ruim moest hij een drukpak meenemen, anders zou hij levensboom opsnuiven tijdens zijn daaropvolgende bezoek aan de meteorenafweer in het Reparatiecentrum. Dat pak moest hij aanhouden wanneer hij zich naar het oppervlak van de Kaart van Mars liet flitsen en daarvandaan naar het verste punt in het schema, dat zich op de randmuur leek te bevinden. Dan naar het mysterieuze punt aan de overzijde van de Grote Oceaan en ten slotte terug naar de naald.

Was hij nog iets vergeten? De hele tocht zou hem maar een paar minuten kosten, tenzij hij iets interessants tegenkwam. Hij zette het bord met sashimi op de stapschijf. Er gebeurde niets.

Natuurlijk niet: het zijwandje van de schijf stond nog open, het controlepaneeltje was niet afgedekt. Louis duwde het klepje dicht. Het bord met sashimi flitste weg.

Het schema op het scherm flitste eveneens weg. Louis schrok van de bewegingen van het voorbijrazende landschap die opeens weer levensgroot waren teruggekeerd. Hij zag de bergen in de verte, druipbergen tegen de achterwand die bestond uit de onderkant van de ringmuur. Ze waren vlakbij, naar Ringwereldmaatstaven: enkele tienduizenden kilometers.

Louis dacht aan dingen waar hij graag meer van zou weten als hij toegang kon krijgen tot de scheepscomputer. Hij zou er Verst-in-de-achterhoede later naar moeten vragen. En in elk geval moest hij alles opzoeken wat bekend was over beschermheren.

Waar bleef dat bord?

Een korte yogaoefening hielp hem zijn ongeduld te bedwingen. Hoe snel was snel?

Vijfenveertig minuten later was het bord nog steeds niet terug.

Misschien bevonden zijn metgezellen zich op een van deze punten — zelfs waarschijnlijk — en had Acoliet de sashimi ingepikt. Niettemin: denk nog eens goed na!

Louis wrikte het klepje van het controlepaneeltje weer open. Het schema van de stapschijven verscheen op het scherm. Het verste punt leek een eindje verschoven te zijn. Verschoven? Louis floot zachtjes voor zich uit. Driehonderd miljoen kilometer hiervandaan en dan op een logaritmische schaal verschoven? Dat punt moest minstens de snelheid van een traag interstellair schip hebben: honderden kilometers per seconde!

Het was natuurlijk de brandstofsonde. Ze moesten een nieuwe stapschijf aan de zijwand hebben gemonteerd en de sonde vervolgens op een tochtje langs de ringmuur hebben gestuurd. En dat bord met sashimi moest zijn opgebrand als een meteoor!

Louis begon weer met de schakelaartjes te rommelen. Nu eens vloekte hij zichzelf uit, dan weer sprak hij zichzelf bemoedigend toe, en voortdurend probeerde hij de zenuwslopende achtergrondmuziek zo goed mogelijk te negeren. ‘Als ik dit doe moet die verbinding hersteld… verrek, waarom niet? Ha, aflicht! Zwart betekent uit! Akkoord, dus als ik nu eens…’

Ten slotte bestelde hij een brood en legde het op de stapschijf. Flits.

Hij hield zijn bondgenoten nu al een uur en tien minuten afgesneden van de naald. Of liever gezegd: van het hele Reparatiecentrum! Het zou openlijke oorlog worden als ze dat ontdekten — en het was bovendien contractbreuk.

Maar anderzijds, wat konden ze ertegen doen?

Zijn grinniklachje kwam niet verder dan zijn keel. Louis kende Poppenspelers. Tien tegen een dat Verst-in-de-achterhoede over chirurgisch ingeplante controlefaciliteiten beschikte. Louis kon zich maar beter afvragen hoe lang hem dit geknoei met de schakelingen nog zou worden toegestaan! Verst-in-de-achterhoede zou er misschien enig begrip voor kunnen opbrengen, maar Louis sidderde bij de gedachte aan Brams wraak.

Het brood was terug.

De kruiser vloog nu boven water, met de bergen, die een voor een traag uit het beeld schoven, ter linkerzijde. Het vliegende platform moest van koers zijn veranderd… een draai van zestig graden. Louis begon langzaam te grijnzen.

Het volgde het supergeleidersrooster!

Er lag een netwerk van supergeleiderkabel in de Ringwereldvloer, bestaande uit zeshoeken van tachtigduizend kilometer doorsnee. Het vormde de magnetische velden die konden worden gebruikt om zonnevlekken te forceren. Kennelijk vloog de kruiser aan boord van een magneetkrachtzwever, misschien een voertuig dat door de Stedenbouwers was bedacht, maar waarschijnlijker iets dat zo oud was als Ringwereld zelf!

Wist Verst-in-de-achterhoede dat?

Reactie — hij was nog steeds aan het reageren. En het brood was terug.

Het risico waard? Louis stapte op de schijf.

Er ontbraken ruimtepakken in het landersruim: een van Verst-in-de-achterhoede, het reservepak van Chmee en een tweetal dat voor Louis bedoeld was. Het hoefde niet te betekenen dat Bram en zijn ploegje zich in een vacuüm hadden begeven; de beschermheer kon ook gewoon voorzichtig zijn en de pakken laten gebruiken bij wijze van harnas.

Louis stapte van de schijf en stak een van de overgebleven ruimtepakken onder zijn arm. Ook nam hij een gordel, een helm en een zuurstofapparaat uit het rek. En nu op naar Weversdorp!

De flits bracht hem uit zijn evenwicht. Hij wankelde en liet alles vallen wat hij in zijn handen had. Beschaamd en bezorgd keek hij om zich heen.

Klaarlichte dag. De stapschijf stak scheef, ten dele onder de modder, in de oever van de poel die de Wevers hadden gebruikt om te baden. Nu was er niemand in de poel. Louis luisterde of hij kinderstemmen kon horen, maar die waren er niet.

Hij had zich gebukt om de schijf van dichtbij te bestuderen toen hij vlak achter zich opeens een metalige stem hoorde. De op de grond gevallen helm zei: ‘Gegroet! Van welke soort bent u?’

Louis ging rechtop staan. Ik ben van de Bolmensen,’ zei hij. ‘Kidada?’

‘Ja. Een soortgenoot van Louis Wu?’ De oude Wever staarde Louis onzeker aan.

‘Ja. Kidada, hoe lang geleden is Louis Wu hier vertrokken?’ ‘Jij bent Louis Wu, maar jong gemaakt!’

‘Ja.’ Louis voelde zich ongelukkig onder Kidada’s verbijsterde blik. ‘Kidada,’ zei hij, ‘ik heb een lange slaap achter de rug. Gaat alles goed met de Wevers?’

‘We mogen niet klagen. De handel bloeit. Bezoekers komen en gaan. Sawur is ziek geworden en vele dagen geleden gestorven. De hemel is tweeëntwintig keer rond geweest sinds —’

‘Sawur?’

‘— de nacht waarin jij verdween, met een of ander legendarisch wezen op je hielen, en alleen een Demonenkind als getuige. Ja, Sawur is dood. Zelf was ik ook bijna dood en twee kinderen zijn gestorven. Sommige bezoekers brengen ziekten mee die anderen doden, maar henzelf niet.’

Ik had gehoopt met haar te kunnen praten.’

Een schrale glimlach. ‘Maar zal ze antwoorden?’

‘Ze heeft me goed van advies gediend.’ Wacht niet tot je wanhopig bent geworden!

‘Sawur heeft me je probleem uitgelegd, nadat je verdwenen was.’

Ik heb het opgelost. Ik hoop dat ik het heb opgelost. Maar voor de rest ben ik nu in slavernij.’

‘Slavernij. Maar met tientallen falans beschikbaar om jezelf te bevrijden.’ Kidada’s stem klonk vermoeid en bitter.

Louis besefte nu pas goed hoe graag hij met Sawur gesproken zou hebben. Hij zou graag zijn gebleven om te rouwen, maar daar had hij geen tijd voor.

Tijd. Er waren tweeëntwintig omwentelingen van de hemel geweest… twee falans plus een beetje. Honderdvijfenzestig Ringwerelddagen van dertig uur. Dat betekende dat Louis Wu meer dan een half Aards jaar in die kist had gezeten!

En nu probeerde hij de draden weer op te pakken. ‘Kidada, wie heeft onze stapschijf van de sonde gesloopt?’

Ik weet niet wat je bedoelt. Dit ding? Het lag hier de ochtend nadat je was weggegaan. We hebben het laten liggen.’

De rand zat onder de modder, maar bij het bedieningspaneeltje zag Louis vingerafdrukken en krassen. Een of andere bezoeker — geen Wever, want die hadden kleinere handen — had geprobeerd de instellingen te veranderen.

Demonen. Hij had het kunnen weten. Hij was blij dat hij bij daglicht hierheen was geflitst. Nu zouden de nacht-mensen niet eens weten dat hij hier was geweest.

Louis trok zijn ruimtepak aan. ‘Doe de kinderen mijn groeten,’ zei hij, en hij flitste weg.

Duisternis.

Louis ontstak zijn helmlamp en stond oog in oog met een geraamte dat hem leek aan te kijken.

Hij bevond zich in de controlekamer van de meteorenafweer. Het wandscherm was donker. Zijn lamp was het enige licht.

Dit skelet was opgesteld voor studiedoeleinden. De botten waren niet aan de gewrichten bevestigd, maar er door metalen pinnen mee verbonden, waardoor er bij alle verbindingspunten een kleine speling te zien was. Het skelet was ongeveer vijfentwintig centimeter kleiner dan Louis. Alle botten zag er afgesleten, verweerd uit. De ribben waren onwaarschijnlijk dun, de vingers bijna verdwenen. Kennelijk had de tijd een deel van het gebeente tot stof doen vergaan, want het weer kon hierbinnen niet verantwoordelijk worden gesteld. De vingerknokkels waren echter nog steeds hobbelig en ook alle andere gewrichten waren zwaar en gezwollen. Die uitsteeksels in de kaken waren geen tanden, maar later aangegroeide uitstulpingen van het kaakbeen zelf.

Een beschermheer.

Louis streek met zijn vingertopjes over het gezicht. Het gebeente voelde korrelig aan door het stof, maar daaronder was het glad. Afgevlakt door de tijd — een fase in het langzame verval tot stof alleen…

Dit was geen omgeving waarin erosie snel kon plaatsvinden. De botten moesten het restant zijn van iemand die al minstens duizend jaar dood was.

De rechterheup was verbrijzeld geweest; de delen waren met pinnen aan elkaar gezet. Hetzelfde gold voor de linkerschouder, de linkerelleboog en de nek: ze waren allemaal gebroken geweest.

Misschien was hij omgekomen door een diepe val. Misschien was hij in een gevecht doodgeslagen.

De Paks hadden hun oorsprong ergens in de buurt van de kern van de Melkweg. Een Pak-kolonie op de Aarde was mislukt; er wilde geen levensboom groeien en de kolonie moest het dus zonder beschermheren stellen. Wel hadden Pak-voortplanters zich over de Aarde verspreid vanaf hun landingsplaatsen in Afrika en Azië. Hun beenderen werden in musea bewaard onder namen als homo habilis en dergelijke. Hun nakomelingen hadden een toenemende intelligentie ontwikkeld: een klassiek voorbeeld van herhaalde evolutie.

In het Smithsonian Institute in Washington werd een gemummificeerde Pak-beschermheer bewaard die eeuwen geleden in een woestijn op Mars was opgegraven. Louis had hem alleen als hologram gezien, tijdens zijn biologielessen op school.

Dit wezen zou een misvormde Pak kunnen zijn, dacht hij. Maar die massieve kaken klopten niet.

Beschermheren verloren hun tanden. Dat was jammer, want aan de tanden zou Louis veel informatie hebben kunnen ontlenen. Deze kaken waren bedoeld om botten te kraken, dat was wel duidelijk.

De romp was te groot voor een doorsnee-Pak van het klassieke model. Alles bij elkaar was het geen echte Pak, maar ook geen echte Demon.

Louis kon schatten wanneer hij gestorven moest zijn, maar wanneer was hij geboren? De beschermheer in het Smithsonian had minstens dertigduizend jaar nodig gehad om van de kern van de Melkweg naar de Aarde te reizen. De voorbereidingen tot die expeditie hadden misschien wel evenveel tijd in beslag genomen. Het was duidelijk dat beschermheren erg oud konden worden.

Saturnus was de oudste van de Romeinse goden. Hij doodde zijn kinderen, totdat een van hen dat lot wist te ontlopen en in plaats daarvan hem doodde. Laat ik dit exemplaar dan maar Saturnus noemen.

Een horde vampiers had een beschermheer gedood die de bediende van deze Saturnus moest zijn geweest en die door hem in de steek was gelaten.

Bram en Anne moesten de meester jarenlang achternagezeten hebben. Jaren, eeuwen, millennia? Pak-voortplanters, de voorouders van zowel mensen als Demonen, waren vóór hun vertrek uit de melkwegkern snelle en behendige jagers geweest.

De oude Saturnus had de vampier-beschermheren misschien niet helemaal serieus genomen. Tenslotte waren vampiers geestloze dieren met walgelijke seks- en eetgewoonten, terwijl Saturnus een superintelligent wezen was, dat in het geheel geen hinderlijke seksdriften kende.

En dat gold ook voor Bram. Misschien was dat een blinde vlek waar Louis gebruik van kon maken — als hij de vlek zou kunnen vinden.

De breuken in de heup, de schouder en de arm, allemaal links, en een scheur in de schedel waren vers geweest op het moment van overlijden. Louis trof elders in het skelet andere, genezen breuken aan. Saturnus had lang voor zijn dood al eens een gebroken rug gehad. Kon een beschermheer nieuwe ruggenmergszenuwen laten aangroeien? Zijn rechterknie — die oude wond was niet genezen: de knie was een massieve klonter botten.

Er was nog iets vreemds aan de ruggengraat… Louis wist niet precies wat, totdat hij de schedel nog eens goed had bekeken.

Het voorhoofd was bol; sterker nog, het voorhoofdsbeen en de naar voren stekende wenkbrauwkam waren gladder, jonger dan de rest van de schedel. De reeks uitstulpingen in het kaakbeen deed nog vaag aan afgesleten tanden denken. In beide gevallen ging het om recent gebeente. Ook de ruggenwervels bestonden uit recent botweefsel: ze hadden een regeneratie achter de rug.

Dus als Saturnus zijn laatste slag zou hebben gewonnen, zou hij daarna weer volledig genezen zijn!

Nu, bekijk het eens als een moordzaak. Ik ken de dader, maar om hem door de rechter veroordeeld te krijgen moet ik alle details, alle overwegingen kennen. Waarom heeft Bram deze botten gereconstrueerd tot een geraamte? De vijand was dood, er was niemand die hem kon komen wreken…

Of waren Bram en Anne bang geweest dat er nog anderen als Saturnus waren?

Een staand skelet, en een hoop spullen in de schaduwen erachter. Bram had hem daar niet in de buurt laten komen.

Het had een ordeloze, lukraak op de vloer gegooide verzameling geleken. Dat was ook zo, maar toch ook weer niet. Er waren dingen keurig neergelegd, kennelijk voor een nadere bestudering, maar daarna was het patroon door iets of iemand ruw verstoord — bijvoorbeeld door een woedend om zich heen schoppende vampier-beschermheer.

Een aantal voorwerpen was simpelweg tot stof vergaan. Van andere waren duidelijke sporen overgebleven.

Dit was een prachtige bontmantel geweest, met een bijpassende riem. De restanten stonken; ze verspreidden nog steeds een vleugje van de geur van rottend leer en van een Demon die al in geen duizend jaar een bad had genomen. Aan de binnenkant, de kant van het gladde leer, zag Louis de sporen van ettelijke zakken in allerlei maten en vormen — nu allemaal leeg.

Er lagen wapens: een mes, smal, dertig centimeter lang, van een metaal dat tot zwarte roest was vergaan. Twee benen mesjes, allebei niet langer dan een wijsvinger. Zes werpmessen, praktisch identiek aan elkaar, hoewel ze uit steen gehouwen waren, en nog even dodelijk als op de dag dat ze gemaakt waren. En een slanke staaf van een duurzame metaallegering, die aan beide uiteinden was aangeslepen tot een beitel.

Patronen in het stof deden denken aan houten klompen met zware, leren riemen. Voorts lag er een sierlijke kruisboog met een dozijn pijlen, die allemaal net verschillend waren. En dit doosje… een vuurmaker? Louis probeerde het, maar hij kon geen vlam produceren. Daar een stapeltje verkruimeld papier of perkament. Kaarten?

Er lag een verrekijker — een simpel ding, maar fraai van vorm en glanzend gepoetst — een eindje bij de rest vandaan gelegd. En kijk hier eens, vlak ernaast; een stelletje werktuigen: puimsteen, mesjes, vijlen… Bram en/of Anne waren van plan geweest de verrekijker van Saturnus na te maken.

Een harde, zwarte klonter ter grootte van zijn vuist. Louis boog diep voorover om te ruiken. Gedroogd vlees? Duizend jaar na de uiterste gebruiksdatum… maar Demonen hielden natuurlijk wel van vlees dat adellijk was en een beetje stonk.

Hoe lang geleden was Saturnus gestorven?

Vragen ?

Louis probeerde hier zijn achterstand in informatie weg te werken, maar hij zou sneller wijs worden door gewoon een aantal vragen te stellen. Anderzijds, dan zou hij alleen de dingen vernemen die Bram wenste prijs te geven. En de tijd begon te dringen.

Louis klopte Saturnus zachtjes op een schouderbeen. ‘Vertrouw me,’ zei hij, en hij flitste weg.

Hij was verblind en totaal uit zijn evenwicht.

Hij kromp ineen als een zeeanemoon en graaide tussen zijn knieën naar iets wat houvast bood, zijn ogen half toegeknepen tegen het verzengende zonlicht. Zijn gehandschoende vingers streken ergens overheen en klampten zich meteen stevig vast.

De zwaar gekantelde stapschijf gleed een half metertje onder hem weg. Hij hoopte dat hij de rand van de schijf zelf vast had. In elk geval liet hij zijn greep geen moment verslappen.

Zijn fotosensitieve helmplaat werd rookachtig grijs. Nog steeds gehurkt, zich vastklampend aan de rand van de schijf, begon hij om zich heen te kijken.

De Kaart van Mars was geen erg goede landkaart.

Hij kon honderd verschillende tinten rood zien, en dat klopte wel, maar de hemel had de donkerblauwe kleur die op de Aarde boven een hooggebergte te zien was. De zon was te helder voor Mars. En aan de zwaartekracht kon ook niets worden gedaan.

Misschien kon het deze Martianen niets schelen. Ze leefden veilig beschut tegen het zonlicht onder lagen zand dat fijn genoeg was om zich te gedragen als een soort stroperige vloeistof. Misschien hielp dat zand hen ook bij het doorstaan van Ringwerelds zwaartekracht.

Hij had verwacht op de Mons Olympus terecht te komen, en zo te zien was dat ook zo. Hij bevond zich een flink eind bergop. De stapschijf lag niet ver van de top van een gladde zandhelling van vijfenveertig procent en begon weer af te glijden.

Waarom in hemelsnaam had Verst-in-de-achterhoede uitgerekend hier een stapschijf geplaatst?

Ja, allicht. Martianen. Ze hadden de schijf verplaatst en een val gezet!

Hij gleed nu sneller naar beneden en verloor steeds meer controle. Het was nog een heel eind naar beneden, kilometers! Het zand moest zich hier in duizenden jaren hebben opgehoopt… meegevoerd door een stratosferische wind vanuit een vaste richting, afkomstig van de Grote Oceaan, in een meteorologische kringloop die groter was dan hele planeten. Alweer een foutje in de correctheid van de Kaart van Mars.

Louis knielde neer en drukte zich tegen de schijf aan, die steeds meer op een slee begon te lijken.

En de vaart nam toe. De schijf probeerde hem van zich af te werpen. Zijn handen hielden de rand in een krampachtige greep en hij probeerde ook met zijn schoenen houvast te vinden. Ginds dreigde een levensgroot rotsblok zijn weg te versperren. Hij leunde naar links in een poging van koers te veranderen. Noppes. Hij zou er in volle vaart tegenop botsen.

En toen was hij elders.

En zijn greep werd nog verkrampter, want nu viel hij in een zwarte leegte. Hij onderdrukte het tweede gedeelte van zijn schrille kreet. Ik heb het geregeld! Geen paniek! Alles volgens plan!

Hij klampte zich vast aan een stapschijf die was gemonteerd tegen de zijkant van een sierlijke, sigaarvormige romp: de brandstofsonde van de Poppenspeler. Om hem heen was er zwarte ruimte, doorspikkeld met helder sterrengeflonker.

De stapschijf, de romp van de sonde, alles baadde in het licht. Er moest zich een schijnsel achter hem bevinden. Langzaam en voorzichtig, om de stevige houdgreep van zijn handen en voeten niet in gevaar te brengen, draaide Louis zich zo ver dat hij over zijn schouder kon kijken.

Ringwereld zweefde achter en onder hem. Hij kon kleine details herkennen: rivieren die als slangen kronkelden, landschappen onder de zee, een zwart streepje dat misschien een snelweg van de Machine-mensen was. De naakte zon probeerde hem te grillen. Geen probleem: dit drukpak liet zweet door. De nacht zou een groter probleem zijn. Hij had niet bedacht dat hij een buitenpak nodig zou kunnen hebben.

Hij vloog evenwijdig aan de bovenkant van de randmuur, vlak erboven, en keek neer op de halve kegeltjes van de druipbergen en de rivieren die vanaf hun voet het land in stroomden. Ruim zestienhonderd kilometer hoog. Ver voor zich uit zag hij dunne lijntjes die de contouren van een langwerpige zandlopervorm van twee spitse kegels aftekenden.

Een stabilisatiestuwer. Hij zag de tweelingtorussen die samen een Bussard-duwstraal vormden, zoals hij wist, maar die hier bijna nietig leken en de taille waren van iets veel kolossaler. De stabilisatiestuwers van Ringwereld waren gemaakt van zo fijn draadwerk, dat het van veraf met het blote oog bijna niet te zien was. Ze waren een fuik om zonnewinden te vangen.

Deze stuwer was nog niet gemonteerd; de stand klopte niet.

Louis was in geen tweehonderd jaar zo bang geweest.

Maar het brood is bij me teruggekeerd!

De motor van de sonde was uitgeschakeld; ze hing roerloos in de ruimte, terwijl Ringwereld onder haar met een snelheid van bijna twaalf honderd vijftig kilometer per seconde om haar as tolde.

Het systeem moet de standaardinstellingen hebben hersteld. Ik heb deze schijf uit de keten losgemaakt, maar het systeem moet dit ongedaan hebben gemaakt. Die programmeertaal van Verst-in-de-achterhoede… ik begrijp er niets van. Wat heb ik verder nog verpest?

De sashimi? Dat was gemakkelijk. Het bord moest te ver van de schijf zijn weggezweefd. Het brood niet: dat was steeds binnen het bereik gebleven toen de opeenvolgende flitsen tussen de stapschijven plaatsvonden.

En hij hield zich krampachtig vast… en hij wachtte… en wachtte… Toen klapte de schijf tegen zijn helmplaat. Hij sloot zijn ogen en probeerde zijn greep te verstevigen. Hij voelde zich nu absoluut niet in staat wie of wat ook onder ogen te zien. Over een paar tellen zou hij hopelijk veilig en wel aan boord van de Hete naald van Onderzoek zijn…

Een grote klauwhand pakte hem bij de schouder en trok hem van de schijf af.

23. Voortgezette lessen

Verborgen Patriarch, AD 2884

De Kzin hielp hem overeind. Louis hapte naar adem en stond te trillen. Acoliet kon niet met hem praten zolang de ruimtehelm gesloten was en daar was Louis blij om.

Hij was aan boord van de Verborgen Patriarch, ergens op het achterschip. Weer zo’n verrekte verrassing! Hij had dit zeilschip van anderhalve kilometer lang toch op de Shenthy achtergelaten? Wat deed het dan hier?

Acoliet probeerde hem iets te vragen. In zijn hand hield de Kzin… wel, verdomd! Louis draaide zijn helm open.

Ik was het achterschip aan het doorzoeken,’ zei Acoliet, Toen dit opeens op de stapschijf verscheen. Een cadeautje voor de gastheer, Louis? Vis uit de diepvries?’

Louis nam het bord met sashimi in zijn hand. De reepjes vis waren opgezwollen en zagen er broos uit.

‘Het spul is in vacuüm geweest,’ zei hij. ‘Heb je een brood voorbij zien komen?’

‘Ja. Dat heb ik laten gaan. Louis, u ruikt naar angst!’

Wat doe ik hier?

In een oogwenk kon hij veilig aan boord van de Hete naald van Onderzoek zijn en tussen zijn slaapplaten zweven om van zijn rillen af te komen en zijn gedachten op een rij te zetten en na te denken over wat hij met zijn escapade nu wel en niet geleerd had.

Acoliet had hem gezien. Als hij de Kzin kon overhalen zijn mond dicht te houden… Nee, onzin. De beschermheer moest Acoliets lichaamstaal nu een half Aards jaar hebben geobserveerd. De Kzin zou niets voor hem verborgen kunnen houden.

‘Zelfs de doden kunnen mijn angst ruiken,’ gaf Louis daarom toe. Hij zette zijn helm af, legde de zuurstofpomp neer en begon de ritssluitingen te openen. Ik dacht dat ik de stapschijven allemaal goed had ingesteld, maar mis! O ja, de Martianen hebben een dodelijke val voor ons opgesteld. Ze hadden me bijna te pakken.’

Het half kale hoofd van een jongeling verscheen in een luikopening. Een Stedenbouwer. De jongen zette grote ogen op van verbazing en trok zijn hoofd toen schielijk weer terug.

‘Martianen?’ vroeg de Kzin.

Louis begon zijn ruimtepak af te pellen. ‘Vergeet het maar. Ik moet wat energie zien kwijt te raken. Kun je rennen?’

De Kzin reageerde bijna verontwaardigd. ‘Na ons gevecht ben ik mijn vader voor kunnen blijven!’

‘Dan doen we een wedstrijdje wie het eerst bij de boeg is.’

Acoliet brulde een strijdkreet en sprong meteen weg.

Louis zat met zijn enkels nog in het pak vast en Acoliets kreet verraste hem, zodat zijn spieren verkrampten en hij vooroverviel.

Het was een fraaie strijdkreet. Oude vloeken sissend en over de vloer rollend bevrijdde Louis zich van het ruimtepak. Daarna sprong hij overeind en begon te rennen.

Acoliet was in de verte nog te zien. Hij ontwikkelde een aanzienlijk grotere snelheid dan Louis. Verderop veranderde het gangenstelsel van structuur, waardoor Acoliet uit het gezicht verdween.

Louis had bijna twee jaar aan boord van dit schip geleefd. Het was niet waarschijnlijk dat hij zou verdwalen. Hij rende hard — het was vooral een wedstrijd met zichzelf. Hij had nog een volle zestienhonderd meter te gaan.

‘Louieee…’

De stem klonk zwakjes en raar, en kwam van ergens hoog boven zijn hoofd… uit de mond van een Piersons-poppenspeler die zich in het kraaiennest van de achtermast ophield.

‘Hallo!’ groette Louis.

‘Wacht!’ riep de stem.

‘Gaat niet!’ Hij voelde zich. prima.

Er kwam een rechthoekige schaduw naar beneden. Louis bleef rennen. De schaduw kwam naast hem zweven en hield hem bij: een vrachtschijf van het Reparatiecentrum, aan alle vier de kanten voorzien van grijpstangen. ‘Blijf uit de buurt,’ riep Louis. Ik zit in een wedstrijd.’

‘Begrijp ik niet.’

‘Het is geen… intelligentietest.’

‘Hoe voel je je?’

‘Heerlijk! Gedesoriënteerd. Levend! O ja,Verst-in-de-achterhoede, maak geen gebruik van de… stapschijf op de Olympus.’ ‘Waarom niet?’

‘Martianen… ze zijn in leven… hebben een val gezet.’ Louis haalde adem met volle, diepe teugen. De zilte lucht voelde verrukkelijk aan op zijn smaakpapillen. Zijn longen werkten, zijn benen werkten. Hij verhoogde zijn tempo. ‘En ze zullen een nieuwe bedenken.’

‘Dat spelletje kan ik ook spelen! Stel eens dat ik een schijf in de zee liet zakken en water naar de Mons Olympus begon te flitsen?’

Is dat een vraag? Roei… niets… uit. Later heb je het… misschien… nog nodig. Daarom heb je… toch ook de Kzinti… ongemoeid gelaten?’

‘Min of meer,’ gaf de Poppenspeler toe. Een van de twee eenogige hoofden draaide zich naar een oranje flits die in de verte op het bovenste middendek was opgedoken. Acoliet.

‘Louis, je wederkomst is opportuun. We hebben het nodige in te halen.’

‘Waar is Bram?’

‘Hij maakt ons eten klaar.’

De twee hoofden waren nu naar elkaar toe gebogen en keken elkaar aan. Maakte Verst-in-de-achterhoede een grapje? Misschien was dit de Poppenspelerversie van grinniken en misschien niet. ‘Bram heeft een gevoelig reukorgaan,’ zei hij.

‘Hoe gaat het met je dans?’ vroeg Louis.

‘De dans! Die gaat door zonder mij. Het gebruik van jouw voedsel-recycler hangt me verschrikkelijk de keel uit, Louis! Ik heb niet eens de tijd gehad om de programma’s aan te passen.’

‘Mijn hartelijke dank daarvoor.’ Houd het oppervlakkig. Maar als Bram onvoldoende vertrouwen in Verst-in-de-achterhoede had om hem zijn normale dansoefeningen te laten doen of een toilet of douche te gebruiken die voor Poppenspelers ontworpen was…

Dan stond Verst-in-de-achterhoede wellicht op het punt zijn leven weer in eigen hand te nemen…

Het bovendek eindigde. Louis klauterde over ladders naar beneden en zigzagde door gangen. Kzinti-ladders waren steil en de sporten zaten net iets te ver van elkaar, maar Louis slingerde zich voort en rende als een gedrogeerde aap. Hij verwachtte Acoliet te zullen inhalen. Erger nog, hij verwachtte dat deze hem vanuit een of andere nis zou bespringen. Daarom bleef hij zo hoog mogelijk.

In gedachten probeerde hij een route uit te zetten die de tuin links zou laten liggen, maar dat zou te veel tijd kosten. Aan het einde van een gang rende hij een hardhouten trap op die naar de bovenrand van een wand leidde. Hij volgde de rand een eindje om niet terecht te komen in een bosje gele stuifzwammen met akelig grote doornen en liet zich toen drie meter naar beneden vallen.

De bodem was hier met grond bedekt. Het was een jachtpark van de Kzinti geweest. Twee jaar lang hadden Louis en de Stedenbouwers deze planten verzorgd; ze waren verwilderd geweest toen ze hier introkken. Vroeger hadden ze gediend als voedsel voor kudden die de Kzinti-zeilers hier gehouden hadden. Die kudden waren verdwenen en hij verwachtte niet dat hij dieren zou tegenkomen, maar wel kon Acoliet elk moment vanachter een of andere citrusstruik te voorschijn springen.

De Kzin vertoonde zich echter niet.

Er waren acht enorme hoofdmasten en ontelbare zeilen, en de zware lieren waarmee deze gehesen en gereefd werden konden alleen door een Kzin worden bediend. Of door een beschermheer? Dit was de voorste mast; ook deze had een kraaiennest aan de top. Louis hijgde zwaar. Zijn benen voelden aan als overgare vermicelli.

Iemand stond hem op de boeg op te wachten.

Louis vloekte in gedachten. Hij had niet genoeg adem om het hardop te doen. Een tel later herkende hij de gestalte van de beschermheer. Louis minderde vaart. Bram wachtte als een standbeeld. Louis had het idee dat de beschermheer niet eens ademde.

Ik geloof dat je gewonnen hebt,’ hijgde hij.

‘Hielden we dan een wedstrijd?’

Bram kon geen weet hebben van de indringer voordat de jonge Stedenbouwer hem in de keuken had aangetroffen of voordat hij het bonken van zijn voetstappen op het bovendek had horen langskomen. Hij moest hebben gerend. ‘Hoe dan ook,’ zei Louis, ‘ik had oefening nodig.’

Voor zich uit zag hij een bergketen… maar geen keten van een Aards type. Het waren kegelvormige bergen die ver uit elkaar stonden, naar links en naar rechts, en die varieerden in grootte. Omdat ze geen horizon achter zich hadden kon hij hun hoogte niet goed schatten. De meeste waren wel zo hoog dat de piek bedekt was met witte sneeuw en ijs, maar onder de sneeuwgrens bestonden ze geheel en al uit vlakken in diverse tinten groen.

Toen pas drong het tot zijn ogen en zijn geest door wat er boven die bergen oprees.

Ze waren petieterig!

Nee, wacht even — de randmuur was zestienhonderd kilometer hoog. Van de twintig of dertig bergen die hij kon onderscheiden waren er vijf of zes niet meer dan flinke heuvels die tegen de voet van de randmuur aanleunden, maar twee of drie andere konden zich gemakkelijk meten met de Everest.

Verst-in-de-achterhoede kwam naar de boeg gezweefd. Achter hem verscheen een pluizige oranje bolvorm. De Kzin ging rechtop staan. Hij was uitgeput, ademloos.

‘Bedankt, Acoliet,’ zei Louis. ‘Dat had ik echt hard nodig. Ik had genoeg adrenaline in mijn bloed om een oorlog te beginnen.’

‘Vader…’ hijgde de Kzin, ‘het me winnen… Wilde me… niet doden.’

‘Aha.’

‘Hoe… Bent u… me voorbijgekomen?’ ‘Kennelijk. Misschien in de tuin.’ ‘Maar hoe?’

‘Bram, jij weet toch zeker wat rennende jagers zijn?’ ‘Die term ken ik niet,’ zei de beschermheer.

‘Akkoord, ik leg het uit. Acoliet, de meeste jagende wezens missen hun prooi negen van de tien keer. Als de prooi is weggerend zoeken ze er een die iets trager is. Er zijn maar een paar soorten vleeseters die een prooi uitkiezen en er dan achteraan blijven rennen tot ze beet hebben. Wolven doen het. En mensen. Maar grote katten zijn geen rennende jagers, en Kzinti evenmin. Jouw voorouders hebben wel geleerd dat ze een vijand maar beter na konden zetten, omdat hij anders vroeg of laat weer zou opduiken, maar alleen verstandelijk. Jullie biologische evolutie heeft dit niet overgenomen.’

‘U wist dat u zou winnen.’

‘Ja.’

De Kzin keek hem met knipperende ogen aan. ‘En als we niet verder dan tot de tuin zouden hebben gerend?’ ‘Dan had jij gewonnen.’ ‘Dank u voor de les.’

‘Nee, jij bedankt.’ Dat had de Kzin mooi gezegd, vond Louis. Wie had hem dat geleerd?

‘Louis,’ zei Bram, ‘kijk om je heen. Reageer.’

Reageren? ‘Indrukwekkend. Al dat groen! Van de voet van de bergen tot aan de sneeuwgrens, een en al groen. Maar dat hoeft geen verbazing te wekken. Die bergen bestaan uit pure flup, allemaal sediment van de bodem van de zee, allemaal kunstmest.’ ‘Verder?’

‘Een paar pijpen voeren geen flup meer aan. Dat verklaart waarom sommige bergjes zo klein zijn gebleven. Die exemplaren moeten inmiddels uit tamelijk hard rotsgesteente bestaan. De hoogste bergen hebben kolossale hoeveelheden ijs op hun top. Ik zie dat er aan hun voet rivieren ontspringen. Alleen op die bergen, nergens anders op Ringwereld, moeten af en toe aardbevingen voorkomen.’

‘Een barre woonomgeving?’

‘Neem ik aan. Bram, we hebben dit alles vijftig falans geleden al gezien. Heb je in de bergen tekenen van leven waargenomen?’

‘De afstand tot de bergen is gelijk aan de omtrek van jouw thuisplaneet, maar inderdaad, Louis, dat hebben we. Maar nu moet ik eerst voor het eten zorgen. Verst-in-de-achterhoede, Acoliet, neem hem mee naar de eetzaal. En laat het hem zien.’

Verst-in-de-achterhoede had alle vier de hoeken van de eetzaal van een netwerkoog voorzien. Een ervan was niet in gebruik; het was gewoon een bronzen web. Het tweede had een venster dat — zo te zien vanachter een laagje water — uitzicht bood op een rij donkergroene kegels met witte sneeuwkappen. Nummer drie toonde de bovenkant van de randmuur, die traag voorbijgleed; dit moest een opname vanuit de brandstofsonde zijn. En in het vierde venster was een twintigtal gespierde, behaarde mannen bezig met touwen om een vierkante plaat — groot genoeg om er een zeskamer bungalow op te zetten — in toom te houden en bij te sturen. De plaat zweefde boven hen. Het kon een grote vrachtplaat zijn, of anders een onderdeel van een zwevend gebouw. De mannen trokken hem naar Louis toe… dat wil zeggen, naar de kruiser van de Machine-mensen en het gestolen netwerkoog.

Ik had een opname van zes dagen geleden voor je achtergelaten,’ zei Verst-in-de-achterhoede, ‘om te bekijken als je wakker was geworden. Maar dit is de werkelijke tijd.’

‘Wat zijn ze aan het doen?’

De Kzin antwoordde. ‘Ze proberen op alle mogelijke manieren zo dicht mogelijk bij de randmuur te komen.’ ‘Waarom?’

‘Dat weet ik nog niet. Bram misschien,’ zei de Kzin. ‘Toen u in behandeling was, heeft Bram uw Stedenbouwersvrienden gevonden en hen aan boord van de Verborgen Patriarch gebracht. Ze gehoorzamen Bram zoals mijn vaders slaven hun heer gehoorzaamden. Binnen een dag hadden ze het schip onderweg. Richting stuurboord. Bram bestudeert de randmuur.’

‘Waarom?’ vroeg Louis nogmaals.

‘Het is ons niet meegedeeld,’ zei Acoliet.

Ik heb Bram nooit een teken van angst zien vertonen,’ zei Verst-in-de-achterhoede, ‘maar toch geloof ik dat hij bang is voor beschermheren.’

Louis zag het verband. ‘De stabilisatiestuwers moeten aangevuld worden, anders drijft Ringwereld langzaam weg van haar centrum. Elke beschermheer die dat merkt gaat natuurlijk onmiddellijk stabilisatiestuwers aan de randmuur monteren. Of niet?’

‘Als de uitgangsstelling klopt.’

‘Waarom is Bram daar dan niet?’

De Poppenspeler maakte een kort, scherp geluid — zoiets als een niezende klarinet. ‘Als beschermheren hadden gemerkt dat drie buitenwereldse rassen aan een invasie zijn begonnen, terwijl een vierde vanuit de verte toekijkt hoe dat afloopt, zouden ze zich allemaal onmiddellijk naar de Kaart van Mars hebben gehaast.’

‘Moeten we behoorlijke verrekijkers gaan uitdelen? Nee, dan nog… Aha!’

‘Aha?’

‘Bram moet ook op de randmuur zijn. Hij treft voorbereidingen. De andere beschermheren zullen hem doden als ze de kans krijgen.’

De Poppenspeler keek zichzelf in de ogen. In elk geval,’ zei hij toen, ‘beschikken we nu over het uitzicht van de Verborgen Patriarch op dit stukje van de randmuur. Mijn brandstofsonde bevindt zich al meer dan een jaar in een baan om de zon en zoekt de hele randmuur af, alles opnemend. We hebben veel dingen geleerd, Louis.’ Verst-in-de-achterhoede floot een trillertje. Alle drie de actieve schermen begonnen langzaam in te zoomen.

Vanuit het voorste kraaiennest van de Verborgen Patriarch: De druipbergen kwamen dichterbij tot er uiteindelijk nog maar een in beeld was. Lichte en donkere groene stroken wisselden elkaar af tot aan de sneeuwgrens: weiden en wouden. Helemaal aan de top druppelde een snoer van kolossale zwarte druppels in een walmende wolk van zwarte mist: daar sijpelde een voortdurende stroom van vloeibare zeebodemmodder uit een druippijp, zestienhonderd kilometer hoger, naar beneden.

Vanuit de sonde: De bovenkant van de randmuur schóót nu voorbij. Louis probeerde er zo weinig mogelijk naar te kijken.

Vanuit het gestolen netwerkoog… Louis begon te lachen.

De kruiser van de Machine-mensen deinde in de lucht, een meter of zes boven de grond. Achter de rand van de zwevende vrachtplaat was een traag voorbijglijdend landschap te zien — met talrijke bulten als evenzoveel grafheuvels van reuzen.

De vrachtplaat werd voortgetrokken aan touwen, en dat werd gedaan door een dertigtal mensen van een soort die Louis niet kende. Het waren mannen en ze droegen lichte rugzakken, verder niets. Sluik zwart haar bedekte hun hoofd en hun rug tot onder hun billen. Misschien hadden ze alleen die haren nodig om warm te blijven.

Ze renden bergop naar een richel toe, en naar dertig behaarde vrouwen die daar vlak onder stonden te wachten. De vrouwen wuifden en joelden aanmoedigingen. Onder hen bevond zich een kleine vrouw, een Rode Herder, die probeerde met brede armgebaren de juiste richting aan te geven.

De helling werd steiler; de mannen renden nu niet meer. Terwijl ze de richel naderden, kwamen de vrouwen naast hen lopen. Ze waren even harig als de mannen. Zo goed en zo kwaad als het ging begonnen ze te helpen met trekken. Er werd heel wat afgelachen en tussen de inspanningen door werden grappen uitgewisseld. De vrouwen trokken stevig mee; sommige deden het achteruitlopend. Ze hadden sterke benen, zag Louis, even sterk als die van de mannen. Ze waren nu over de rand van de richel heen en er volgde een steile helling. De mannen bevonden zich nu achter het venster om de vaart van de vrachtplaat af te remmen. De Rode Herder rende naar een touw en klom omhoog.

De vrachtplaat schoot nu steeds sneller over de bultige bodem in de diepte. Waarschijnlijk was er niemand meer die nog een touw vasthield. De bulten werden groter, verderop. Het werden heuveltjes. Er stroomden beekjes tussen de glooiingen, die in de verte samenvloeiden tot riviertjes. Louis realiseerde zich dat hij vanuit de hoogte neerkeek op de voet van een druipberg.

Het deinen van de vrachtplaat maakte Louis zeeziek. ‘Ze zullen te pletter vallen,’ zei hij.

Acoliet brieste — de Kzinti-versie van spot.

‘Ook ik geloof dat ze niet goed wijs zijn,’ zei Verst-in-de-achterhoede.

De camera in het voorste kraaiennest van de Verborgen Patriarch had eveneens ingezoomd: de piek van de druipberg was buiten beeld verdwenen. Op ongeveer een derde van de hoogte van de helling zag Louis gekleurde stippen en opflitsende lichten.

Opflitsende lichten? ‘Spiegelseinen.’ ‘Heel snugger, Louis.’

‘Een Demon heeft me hierover verteld. Hij dacht dat hij zich cryptisch uitdrukte. Hun hele rijk moet verbonden zijn door spiegelsignalen vanuit de druipbergen. Hoe doen ze dat, denk je? Demonen kunnen niet tegen daglicht.’

‘Tijdens de nacht zien ze spiegelflitsen die afkomstig zijn van bergen waar het dag is. Dat is gemakkelijk genoeg, maar wie zorgt voor het verzenden van de seinen? Louis, ik vermoed dat ze de diensten van lokale bevolkingen kopen.’

‘Plausibel. En dat ze ook met de druipberg-mensen afspraken hebben. Ik wed dat ze daarbij geen rishathra gebruiken.’

‘Ze hebben niet veel handlangers nodig. We zien dit soort glinsteringen maar op een handjevol druipbergen. Een paar duizend zendstations op de oppervlakte van Ringwereld… meer hebben ze er niet nodig om hun grote rijk bijeen te houden.’

‘En ginds die… wat zijn het, ballonnen?’

Verst-in-de-achterhoede floot weer een trillertje. Het inzoomen stopte; de druipberg gleed langzaam naar links in het beeld. Ongeveer twintig kleurige stippen tekenden zich af tegen het ijs — ergens tussen de vijftienhonderd en vijfentwintighonderd meter hoog. Louis had meer van die stippen gezien in de open ruimten tussen de verschillende druipbergen.

‘Ballonnen, Louis, gevuld met een heet gas. Overal waar we keken hebben we dit soort verkeer tussen de druipbergen waargenomen.’ ‘Hoeveel verschillende typen —’

Harkabeeparolyn en Kawaresksenjajok kwamen binnen. Ze hadden voedselschalen in de hand, maar verstijfden waar ze stonden.

Verst-in-de-achterhoede floot. De langsrazende randmuur en de hobbelende heuvels verdwenen in bronzen spinnenwebben. Het was een wonder dat de Stedenbouwers niet alles hadden laten vallen en gillend de benen hadden genomen, dacht Louis. Maar Harkabeeparolyn stond hem nog steeds aan te staren en Kawaresksenjajok stond op zijn beurt grijnzend naar haar te kijken.

Ik ben het,’ zei Louis, ‘Nog steeds ik. Ik ben alleen medisch ietwat opgekalefaterd.’

Harkabeeparolyn wendde zich tot haar partner. ‘Je wist het,’ hoorde Louis haar via zijn vertaler zeggen. ‘Zelz had het me gezegd.’

‘Dat zet ik je betaald, vuile boef!’ Maar Harkee lachte, en Kawa ook. Ze zetten de schalen op tafel: een stapeltje gele en bruine wortelen plus een kom met een of andere roze vloeistof. Harkabeeparolyn nestelde zich bij Louis op schoot en bekeek zijn gezicht van een paar centimeter afstand. ‘We zijn eenzaam geweest,’ zei ze.

Het voelde volkomen natuurlijk aan — alsof ze dit soort dingen altijd al hadden gedaan. Het voelde aan alsof hij was thuisgekomen.

‘Jullie waren helemaal niet eenzaam waar ik jullie heb achtergelaten,’ zei hij.

‘We kregen te horen dat we moesten komen.’ Ze knikte naar de keuken.

Ze hadden een beschermheer gehoorzaamd. Ook dat moest volkomen natuurlijk hebben geleken. ‘Hoe luidde de opdracht?’ vroeg hij.

‘Zeil richting stuurboord.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Van tijd tot tijd vertoont hij zich en dan kijkt hij wat rond, stelt de koers bij, licht ons in over de windrichting of over stromingen in het water of over manieren om vissen te vangen en te koken die voor warmbloedige bestemd zijn. Of hij zegt dat we de tuin moeten onderhouden. Hij vindt dat we niet genoeg rood vlees eten.’

‘Dat moet een echo vanuit zijn voorgeslacht zijn.’

‘Louis, je ziet er even jong uit als Kawa. Kun je —’

De Poppenspeler gaf zelf antwoord. ‘Het kan alleen met Bolmensen en Bolkzinti. Om lokale humanoïden of lokale Kzinti of welke andere soort ook te kunnen genezen zouden duizend wezens van mijn soort een leven lang studie en onderzoek moeten doen.’

Harkabeeparolyn trok een lelijk gezicht.

Kawaresksenjajok en Bram kwamen binnen met nog meer schalen. Er lagen zes grote, weergaloos lelijke diepzeevissen op. Twee ervan sidderden nog. De andere waren gebakken, samen met planten die er eigenaardig uitzagen: Kzinti-groenten. Ook de rauwe sla in een van de kommen kwam uit het jachtpark.

Louis keek naar een andere kom. ‘Vissenbloed?’

‘Walvisbloed met een groentepuree,’ zei Bram. ‘Erg lang zou ik me er niet mee kunnen voeden. Jouw keuken was een schitterende vondst!’

Ze gingen zitten. Kawaresksenjajok ging weg en keerde even later terug met een kind van een jaar of twee, drie, dat een kopje vol weelderig oranjeblond haar bezat. Louis zou haar niet voor een Stedenbouwer hebben gehouden. Het oudere jongetje liet zich niet zien.

Brams gerechten waren goed. Een beetje vreemd van smaak. Bram moest hebben gekookt naar de smaak van de Stedenbouwers, gebruik makend van planten uit de scheepstuin. Een paar vitale dieetcomponenten zouden daarin vast en zeker geheel of grotendeels ontbreken.

‘Hoe lang zou dit spul mij in leven houden?’ vroeg Louis.

‘Na een falan zou je functioneren zichtbaar minder worden,’ antwoordde Bram. Hij nam een beschaafd slokje uit zijn kom.

Acoliet had zijn rauwe vis al opgepeuzeld. ‘Heb je nu nog honger?’ vroeg Louis hem.

‘Het is genoeg. Iemand die aan zijn honger toegeeft, wordt vet en traag.’

Het kleine meisje kroop naar de rand van de tafel. Louis wees ernaar en Harkee draaide zich om. Het kind kwam bij de rand, gleed weg, maar wist zich met haar vingers vast te grijpen: net een aapje of een jeugdig exemplaar van de Hangmensen.

‘Had je gedacht dat ze zou vallen? Ha!’ De Stedenbouwster lachte hem vriendelijk toe. ‘Verkeerde soort!’ En pal daarna vroeg ze de beschermheer: ‘Mogen we Louis een poosje houden?’

In de paar tellen voordat hij antwoord gaf, bekeek Bram ieder van hen aandachtig, wikkend en wegend. ‘Jullie mogen elkaar hebben tot morgenmiddag,’ zei hij toen. ‘Louis, we moeten snel naar de naald terugkeren. We kunnen niets meer bijleren, behalve door de sonde naar de achterkant van de randmuur te sturen. Verst-in-de-achterhoede, is dat de reden waarom je Louis wakker hebt laten worden?’

‘Natuurlijk. En ik heb weinig kans gehad hem bij te praten.’

Weer nam Bram iedereen om de beurt peinzend op. Ik moet kennis hebben van de randmuur en de druipbergen,’ verklaarde hij. ‘De beschermheren op de randmuur mogen geen weet van mij hebben. Voor mij vormen de beschermheren de kern van de zaak. Ik moet weten waar ze zijn, met hoeveel, van welke soort, en wat hun bedoelingen, hun middelen en hun manieren van werken zijn. Ik heb geleerd wat ik kan leren zonder zelf in actie te komen, en heb zo goed mogelijk vermeden hun aandacht te trekken. Het gestolen netwerkoog wordt steeds dichter naar de randmuur gebracht. De Demonen moeten van plan zijn ons daar iets te laten zien. Kawaresksenjajok, Harkabeeparolyn, jullie hebben me activiteiten op de druipbergen van nabij laten bekijken. En jullie, Bolmensen, hebben me opnamen geleverd die vanaf een van de ruimteplatforms zijn gemaakt. Ik weet nu meer van de randmuur dan ik ooit had vermoed dat er te weten kon zijn. Nu moet ik me spoedig zelf vertonen. Adviseer me.’

Acoliet sprak. ‘Als anderen de sonde zien, zullen ze als eerste denken aan interstellaire binnendringers. U moet niet vergeten het Reparatiecentrum in staat van verdediging te brengen.’

‘Ja, maar de sonde verwijst naar de Poppenspeler, niet naar mij. Ik ben echter voorbereid. Verst-in-de-achterhoede?’

Hij kapte Acoliet nogal hardhandig af, dacht Louis. Waarom pikt die knaap dat eigenlijk?

Verst-in-de-achterhoede zei niets.

Chmee’s zoon is als student naar me toegekomen. Bram heeft te lang tijd gehad om hem te imponeren. Misschien ben ik een student kwijtgeraakt. Als ik had geweten dat ik graag het respect van die jongen wil hebben… Ik heb hem verslagen in een hardloopwedstrijd. Ha! En wat zal mijn volgende stap zijn?

‘Harkabeeparolyn,’ vroeg Bram, ‘wat weet jij van beschermheren?’

Ze was lerares geweest in de bibliotheek van hun zwevende stad, waar Kawaresksenjajok een van haar studenten was. ‘Ik herinner me afbeeldingen van wapenrustingen die in een straal van tienduizenden dagmarsen om ons heen verzameld waren,’ antwoordde ze. ‘Ze zagen er allemaal heel verschillend uit, met vormen en maten voor allerlei soorten mensen, maar ze hadden allemaal een helm met een kam erop, en bovenmaatse gewrichten. Populaire oude verhalen maken gewag van redders of vernielers die er angstaanjagend uitzagen, met gezichten als een harnashelm, brede schouders, gezwollen knieën en ellebogen. Mannen noch vrouwen waren in staat hen te bevechten of te verleiden. Bram, wil je die oude legenden horen?’

‘Als ik weet wat ik moet horen, kan ik het op eigen houtje leren,’ zei Bram. ‘Maar als ik vraag: wat ben ik vergeten, kan ik alleen maar hopen op een bruikbaar antwoord. Louis?’

Louis haalde zijn schouders op. Ik lig nog steeds twee falans op jullie achter.’

Bram nam hen op. Zijn harde gezicht stond weinig expressie toe. Verst-in-de-achterhoede en de Stedenbouwers hielden hem bezorgd in het oog. Acoliet leek ontspannen — om niet te zeggen verveeld.

Bram tilde een stoel op en bracht deze naar een… skeletachtig voorwerp in een ongebruikte hoek. Buisjes en metalen halve bollen en snaren waren bevestigd aan een houten staander op een wijze die niet erg geordend leek, maar toch ook niet geheel toevallig was. Er was te veel afleiding geweest, maar nu Louis het apparaat eens wat beter bekeek deed het hem denken aan een modieuze sculptuur uit een of andere oude stijlperiode, want het bezat zoiets als een esthetische eenheid. Bram plaatste het tussen zijn knieën en begon de snaren te beroeren…

‘Heb je Mozarts Requiem voltooid?’ vroeg Verst-in-de-achterhoede.

‘We zullen zien. Neem op.’

De Poppenspeler floot een reeks muzikale akkoorden bij wijze van opdrachten aan het vierde netwerkoog. Louis trok zijn wenkbrauwen op in een zwijgend commentaar ten behoeve van Harkabeeparolyn, die nog steeds op zijn schoot zat. Deze flauwekul verkwistte tijd die ze veel plezieriger samen hadden kunnen doorbrengen, maar de Steden-bouwster fluisterde: ‘Luister.’

De vingers van de beschermheer bewogen zich opeens overal tegelijk en er volgde een ware explosie van muziek.

Acoliet slenterde naar de deuropening en verdween.

De muziek was vreemd en rijk en nauwkeurig. De Poppenspeler zong een soort begeleiding, maar Bram bepaalde de grote lijn. Louis kon zich niet herinneren ooit iets dergelijks gehoord te hebben.

Het was menselijke muziek, gecomponeerd voor menselijke zenuwen en menselijk schoonheidsgevoel. Geen klanken van buitenwerelders zouden ooit dit effect op zijn zenuwstelsel kunnen hebben. Hij voelde een aanzwellend optimisme… een goddelijke kalmte… een weemoedig verlangen… de kracht om hele werelden te veroveren — of ze te verplaatsen…

De muziek die hij kende werd voortgebracht door computers, niet door teennagels die zacht tikkend of strelend bronzen bekkens en bellen beroerden, of vingernagels die aan snaren plukten of eroverheen streken, of een lippenloze mond die op houten en metalen fluiten blies.

Hij werd er ook verrekt geil van, en Harkabeeparolyn zat half te smelten op zijn schoot. Je had gelijk, dacht hij, maar zelfs die paar gefluisterde woordjes hield hij in deze atmosfeer veiligheidshalve liever voor zich. In plaats daarvan leunde hij achterover en zoog hij de vibraties met zijn hele lichaam en geest op.

En toen het geluid ten slotte was weggestorven, voelde hij zich als verdoofd.

‘Ik geloof dat we het nu wel hebben,’ besloot Bram. Hij zette het hybride muziekinstrument terzijde. ‘Bedankt, Verst-in-de-achterhoede. Louis, kun jij de effecten beschrijven?’

‘Verdovend. Ik, eh… nee, het spijt me, Bram, het is iets dat niet in woorden is uit te drukken.’

‘Zou het gebruikt kunnen worden als een diplomatiek hulpmiddel?’

Louis schudde zijn hoofd. Ik mag doodvallen als ik het weet. Hoor eens, Bram, heb je eraan gedacht een netwerkoog in de krater van Vuist-van-God te monteren?’

‘Waarom? Ah, om naar beneden te kijken!’

‘Precies. Naar beneden, naar buiten, naar het vlak waarin Ringwereld ronddraait. Vuist-van-God is een holle kegel ter grootte van een maan van… nou ja, groot, met een gat in de punt. Je zou daar een flinke fortificatie kunnen bouwen, als je die tenminste kunt verankeren in het vloermateriaal van Ringwereld.’

‘Het scrith.’

‘Ja, het scrith. Een volume ter grootte van pakweg een tiende van het Reparatiecentrum en minstens even goed verborgen.’

‘De Boog verdedigen vanuit het binnenste van Vuist-van-God?’

Louis aarzelde. In elk geval kun je van daaruit spioneren. Verdedigen? Elke vijand komt natuurlijk op het idee zich aan de schaduwzijde van Ringwereld te verbergen. Ik weet niet zeker of daartegen wel een verdediging mogelijk is. Als je vanaf de randmuur vecht, zit je met hetzelfde probleem. Je kunt met de meteorenafweer niet door het scrith schieten, ofwel?’

‘We mogen onze verdediging niet opsplitsen. Ik moet de randmuur en de beschermheren daar controleren,’ besloot Bram. ‘We zullen de brandstofsonde morgen in positie brengen. Louis, wanneer is die gedachte bij je opgekomen?’

‘Het viel me opeens in. Misschien heeft de muziek me afgeleid en is mijn brein op eigen houtje aan het denken geslagen.’

‘Heeft je brein nog iets anders laten vallen?’

Ik weet te weinig van beschermheren,’ zei Louis. ‘Er stond een geraamte in de controlekamer van de meteorenafweer. Je liet er me niet dicht in de buurt komen, maar het was een beschermheer, waar of niet?’

Ik zal je laten kijken. Morgen, nadat we de sonde in positie hebben gebracht.’

De kruiser van de Machine-mensen was nu een op hol geslagen slee die in een woeste, bonkende rit tegen een groene helling op reed. Geen lolletje om daar aan boord te zijn! Achter de schokkende rand van de vrachtplaat waren glimpen te zien van de hogere, verderop gelegen druipberg. Vlak boven de sneeuwgrens zag Louis felle lichtjes opflitsen.

Het rijk van de nacht-mensen was overal…

24. Deze botten

Ze flitsten vanuit bewolkt daglicht het rozig getinte, kunstmatige licht van het landersruim van de naald binnen, en vandaar naar de bemanningscabine met een schermbeeld dat een voortrazende ringmuur in vacuümhard zonlicht liet zien.

Bram arriveerde als laatste. Hij zette zijn orkestsculptuur op de plek waar Louis de onderdelen van zijn ruimtepak had laten liggen en begaf zich linea recta naar het keukenmenu. ‘Geef ons de laatste gegevens over de sonde, Verst-in-de-achterhoede. Hoe lang duurt het voordat ze kan landen?’

Verst-in-de-achterhoede floot muzikale commando’s. Even later hingen er vergelijkingen in Interspraak-tekens in de lucht. ‘We kunnen nu beginnen te decelereren met twee G en over vijftieneneenhalf uur landen.’

‘Je hebt me gezegd dat de sonde tien G kan hebben.’ Ik houd liever een foutmarge aan.’

‘Verst-in-de-achterhoede, de motor van de sonde is een krachtige, zeer opvallende bron van röntgenstralen. We moeten een vijand zo weinig mogelijk kans geven het ding waar te nemen. Wacht een poosje en rem dan af met tien G.’

‘Maar tijdens grotere inspanningen wordt een fusiemotor helderder en dus nog opvallender.’

Bram zei niets.

‘Wachten, akkoord dan maar. Versnellen met tien G, te beginnen over zes uur. Landen over iets meer dan negen uur. Mag ik ondertussen naar mijn cabine om te eten, te baden, te dansen en te slapen?’

De beschermheer nam een teugje uit een peervormige drankhouder. De Kzin krulde zijn neus, hoewel Louis helemaal niets rook. ‘Al die dingen kun je ook hier doen,’ zei Bram.

‘Bram, ik moet straks toch naar binnen om de sonde te laten decelereren. Laat me dan nu al gaan!’

‘Toon me je cabine.’

Verst-in-de-achterhoede floot een schril commando. De groene helling vervaagde en ze keken in het domein van Verst-in-de-achterhoede.

Het licht was er gelig, met een zweem van oranje, maar het decor had de rijke groene tinten van een koud-klimaatbos. Er waren geen hoeken te zien, geen scherpe randen. Vloer en wanden, tafel, kasten — alles had afgeronde vormen.

‘Laat alles zoals het is,’ instrueerde Bram. ‘Neem een bad en ga slapen. Als je wilt dansen, dans dan alleen.’

Verst-in-de-achterhoede toeterde als een ontstemde tuba.

‘Als ik een hologram zie op een plek waar ik Verst-in-de-achterhoede behoor te zien, moet ik in actie komen. Je wilt toch dat ik me veilig voel, of niet?’ Bram zakte door zijn knieën en boog zich over het granieten blok. Hij tilde het op, draaide zich half weg en zette het weer neer.

Aha.

Verst-in-de-achterhoede stapte op de plek waar het rotsblok had gestaan en bevond zich een oogwenk later aan de andere kant van het tussenscherm.

De contouren van de kapiteinscabine veranderden terwijl hij er rondliep. In de vloer vormde zich een grote kom, die een perzikkleurige tint aannam. De Poppenspeler stapte er met een verlekkerd gezicht in, waarna de kom zich verhief en uitstulpte als een bloemkelk, die aan de bovenkant bijna dicht was: een douchecabine van een type dat ook in maansteden in gebruik was.

Bram moest hebben opgemerkt dat Louis in gedachten verzonken was. ‘Wat treft je zo, Louis?’

Wat Louis had getroffen was het besef dat deze Verst-in-de-achterhoede voor deze Louis Wu maar van bitter weinig nut zou zijn. Bram had te veel tijd gehad om de Poppenspeler te intimideren. Maar hardop zei Louis: Ik kreeg een inval. Waar doet de cabine van Verst-in-de-achterhoede jou aan denken?’

‘Aan een baarmoeder misschien?’

‘Wat dacht je van de ingewanden van een dier?’

‘Gaan we woordspelletjes doen?’

‘Er is een verschil. Dat is misschien van belang. Vrouwelijke Poppenspelers hebben geen baarmoeder. Een… een prooidier is zo lang geleden geëvolueerd tot een symbioot dat de Poppenspelers denken dat het hun vrouwelijke vorm is, maar dat is niet zo. Nessus maakte gebruik van een eierplaatser. Bram, ga de archieven van Verst-in-de-achterhoede eens na en kijk wat je kunt vinden over graafwespen.’

‘Graafwespen, akkoord,’ zei Bram. ‘We hebben een uur of negen zoek te brengen. Je zou me een lesje over beschermheren geven.’

‘Zullen we naar de botten gaan kijken?’ stelde Louis voor.

‘Een lesje,’ drong Bram aan.

Louis gaf toe. ‘Onze voorouders waren Pak-voortplanters. De Paks zijn geëvolueerd op een planeet in de buurt van het centrum van de Melkweg, zeg maar honderddertigduizend falans hiervandaan, gerekend met de snelheid van het licht.’ Dertigduizend lichtjaar en nog wat. ‘Een groepje van die voortplanters heeft geprobeerd, heel lang geleden, een kolonie te stichten op mijn planeet, de Aarde. Maar er was daar niet genoeg thallium om het virus te creëren dat in de gele wortelen gedijt, en dat virus is noodzakelijk om een voortplanter in een beschermheer te veranderen. De beschermheren stierven uit. Waarschijnlijk hebben ze voordien eerst een aantal roofdieren uit de weg geruimd om de voortplanters een groter territorium te bezorgen. Deze onvolwassen Paks, de voortplanters, zijn vervolgens aan een eigen evolutie begonnen, net zoals het hier is gebeurd. Ze hebben zich vanuit hun landingsplaatsen in Afrika en Azië over de hele Aarde verspreid.’

Is dit speculatie?’

‘We hebben op verschillende plaatsen botten van Pak-voortplanters gevonden, onder andere in de Olduvai-kloof. En er staat een gemummificeerde Pak-beschermheer in het Smithsonian,’ zei Louis. ‘Deze is in een woestijn op Mars opgegraven. Ik heb hem niet met eigen ogen gezien. Zelfs op mijn leeftijd kun je niet alles ooit hebben gedaan. Maar we hebben een hologram van het wezen bestudeerd in onze biologielessen.’

‘Hoe kwam hij daar terecht?’

‘Hij kwam om de oude kolonie te redden. Dit is bewijs uit de tweede hand, Bram, van een Gordelbewoner die van de gele levensboomwortel had gegeten, maar Verst-in-de-achterhoede heeft de hele geschiedenis waarschijnlijk in zijn computergeheugen. Onderdelen van een scheepswrak, het verhaal van die Brennan, de ontleding van de mummie, chemische kenmerken…’

‘Laat ons Verst-in-de-achterhoede nu niet storen. Maar jullie hebben die mummie goed bestudeerd?’

‘Jawel.’

‘Laten we dan naar de botten gaan kijken.’

De hand van de knobbelige man voelde nog steeds aan als een zak knikkers en zijn greep om Louis’ pols was nog steeds onwrikbaar. Acoliet volgde hen, maar zonder ruimtepak. Kzinti hoefden de geur van levensboom niet te vrezen. Even later liep Louis met snelle passen naar het skelet dat in het versterkte sterrenlicht voor hem oprees.

Bram wachtte tot ze oog in oog met elkaar stonden en deed toen zelf een stap achteruit. ‘Reageer,’ zei hij.

Acoliet liep om het geraamte heen. ‘Gesneuveld in een gevecht,’ mompelde hij. Hij snoof en volgde toen zijn neus naar de verzameling gereedschappen en kleren die ooit aan Saturnus hadden toebehoord.

Louis streek met zijn vingertoppen over de geërodeerde breuknaden in de botten. Zou Bram raden dat hij hier al eerder was geweest? ‘Wel,’ zei hij, ‘zo te zien al duizenden falans oud.’

‘Bijna zevenduizend,’ bevestigde Bram.

‘Doodgeslagen. Door jou?’

‘Ik en Anne.’

Acoliet draaide zich om, zijn oren gespitst. ‘Wilt u ons dat verhaal vertellen? Heeft hij u hier uitgedaagd?’

‘Nee, we hadden ons bestaan verborgen gehouden.’

‘Hoe hebt u hem gevonden? Hoe hebt u hem in de val gelokt?’

‘Hij moest komen. We wachtten.’

De Kzin wachtte ook, maar Bram zei verder niets. ‘Dit zou bijna een misvormde Pak-beschermheer kunnen zijn,’ zei Louis daarom. ‘Alleen zijn deze kaken bedoeld om botten te kraken. De schedel heeft maar een bescheiden wenkbrauwenkam. De torso is naar mijn schatting iets te groot voor een originele Pak. Bram, volgens mij hebben we hier een aaseter.’

Acoliet kwam teruglopen om te zien waar Louis het over had. Bram vroeg: ‘Op basis waarvan denk je dat?’

‘Kaken die gebouwd zijn om botten te kraken. Een vleeseter zou tanden hebben om aderen of huid open te rijten. De naar verhouding hoge torso geeft hem een darmenstelsel dat lang genoeg is om relatief moeilijke spijzen te verteren. Die ontbrekende wenkbrauwenkam… tja, misschien bewoog hij zich alleen ’s nachts, of misschien had hij borstelige wenkbrauwen om het zonlicht af te schermen, maar —’

‘Zou het een Demon-beschermheer kunnen zijn?’ onderbrak Acoliet hem. ‘De schedel iets vervormd, de gewrichten iets dikker…’

Louis schudde van nee. Ik heb een Demonkind gezien in Weversdorp. Ik heb volwassen exemplaren gezien onder de vreesloze vampierdoders, en andere volwassenen, ooit, in een zwammenboerderij onder een zwevende stad. Ik zou kunnen zweren dat ze allemaal tot dezelfde soort behoorden, maar deze hier hoort daar niet bij. Hoor eens, de Demonen van die zwammenboerderij waren iets langer dan ik. Deze is minstens tien centimeter kleiner dan ik. Geen tanden, natuurlijk, maar kijk ook eens naar zijn handen. Demonenhanden zijn groter, dikker en sterker. Ze kunnen bijna alles in stukken scheuren. En wat nog veelzeggender is, Acoliet, de huidige soort is over driehonderd miljoen kilometer verspreidingsgebied geheel en al identiek.’

Acoliet keek, maar zei niets. Het was iets zeldzaams — een Kzin die zich zo bedeesd gedroeg!

‘Maar het is toch zonneklaar,’ zei Bram op geduldige toon. ‘Dit is de oerversie van de soort die later het Nachtvolk werd.’

‘Saturnus?’ vroeg Louis.

‘De vadergod van de Romeinen?’

Louis was verbaasd en liet het blijken. ‘Je hebt gestudeerd!’ Verrek, daar had hij die muziek natuurlijk vandaan!

‘Nogal bemoeiziek, die Poppenspelers, vind je ook niet?’ zei Bram. Verst-in-de-achterhoede beschikt over honderd generaties menselijke literatuur, mondelinge overlevering van de Kzinti, kdatlynische aanrakingssculpturen en zelfs enkele trinocse wraakgeschiedenissen. Uit jullie negentiende en twintigste eeuw ken ik verhalen en films over Bram Stokers Dracula, inclusief het werk van Fred Saberhagen en Anne Rice. Maar waarom heb je de naam Saturnus niet voor iemand anders gereserveerd? Dit individu kan niet de eerste zijn geweest, Louis. Zal ik eens een hypothese ontvouwen? Tachtigduizend jaar geleden was er een dode Pak-beschermheer. Hij was misschien al honderden of duizenden falans oud. Misschien had hij zelfs meegewerkt aan de bouw van de Boog. Laten we die eens Saturnus noemen. Toen kwamen er oer-nacht-mensen en die hebben zijn vlees opgegeten. Het vlees van de beschermheer zorgde ervoor dat ze veranderden, of anders hebben ze de gele wortelen gegeten die de beschermheer bij zich had. Ze werden beschermheren. In het begin waren er misschien verschillende, uiteindelijk nog maar één.’

Louis tikte op een sleutelbeen van de dode beschermheer. Er vloog een stofwolkje op. ‘Bram, dit is de oudste beschermheer waarvan we iets met enige zekerheid weten. Misschien waren er goden vóór Saturnus, maar daar wisten de Romeinen dan niets van.’

Bram knikte. ‘Zoals je wilt. Saturnus.’

‘Akkoord. De soort waartoe Saturnus had behoord heeft wellicht duizenden jaren aas gegeten na zoiets als de Vuist-van-God-inslag.’

‘Moet je alle evidenties hardop uitspreken? Ach, je hebt een student, natuurlik. Acoliet, begrijp je wat Louis bedoelt?’

Ik meen van wel,’ zei Acoliet. ‘Hun aantallen zijn namelijk belachelijk groot, tenzij iemand de Demonen lange tijd over grote, zeer grote afstanden heeft voort geleid. Zo ontstond dat ene rijk. Demonen moeten over de hele driehonderd miljoen kilometer hetzelfde zijn. En misschien wel op de hele Boog.’

‘Ja! En dat was het werk van Saturnus, die zijn soort gehoed heeft als een herder. Bram? Is het niet zo dat een beschermheer zijn eigen genetisch patroon wil conserveren?’

De Kzin kwam ertussen. ‘Ja! Hoe kon Saturnus zijn eigen nakomelingen gidsen? Zelfs een verandering ten goede ruikt verkeerd. Wacht eens — stel dat hij andere, vergelijkbare aaseters heeft gekozen? Nee, die zouden dan zijn eigen soort gaan overheersen.’

Acoliet leerde puzzels op te lossen.

‘Hij was een Demon,’ zei Bram. ‘Het reukvermogen van een aaseter kan onder de invloed van een evolutie veranderen. Wat hij kan benaderen, wat hij in zijn mond kan stoppen — dat soort dingen zijn bewuste keuzes, die bijgestuurd kunnen worden. Een Demon kan hierbij misschien vrijer te werk gaan dan andere beschermheren. Hij kan zijn soortgenoten begeleiden naar een hoedanigheid die hij als de volmaakte beschouwt.’

Ze keken naar het oeroude skelet. Hij moest komen, had Bram gezegd. Bijna zevenduizend falans geleden, had hij gezegd. Zeventienhonderd jaar? Als de verdenking die bij Louis begon op te komen enigszins reëel was, kon hij er maar beter niet rechtstreeks naar vragen.

Probeer het eens met iets indirects. ‘Je paargenoot, Bram, is ze hier nog ergens?’

‘Anne zou best dood kunnen zijn. Toen we merkten dat de Boog niet meer stabiel in zijn vlak hing en dat de randmuur stabilisatiestuwers had bezeten, is Anne vertrokken om dat te regelen. Ik heb een poos kunnen volgen wat ze deed. De andere beschermheren die nu bij de randmuur aan het werk zijn hebben haar misschien gedood.’

‘Bram, dan had ze die nieuwe beschermheren toch eerst moeten maken.’

‘Anne had geen plannen in die richting, toen ze van mij wegging. Ze wilde in haar eentje werken. Deze laatbloeiers — de nieuwe beschermheren — kunnen ook het werk zijn van een recenter exemplaar, de Bolmens-beschermheer.’

‘Teela.’

‘Teela Brown. Jouw paargenoot,’ zei Bram. ‘Ook van haar heeft Verst-in-de-achterhoede opnamen.’ ‘Was jij hier toen Teela kwam?’

‘Ja. Het was moeilijker me voor haar verborgen te houden dan voor Verst-in-de-achterhoede. Ik heb toegekeken terwijl zij leerde omgaan met de meteorenafweer. Ik was er zeker van dat zij beoogde wat een beschermheer behoort te doen: ervoor zorgen dat de Boog niet tegen de zon zou botsen. Wat was haar ware bedoeling, Louis?’

‘Teela was een beschermheer geworden. Ik kan de gedachten van een beschermheer niet raden.’

‘De hare niet?’ vroeg Bram. ‘Welke dan wel?’

‘Je kent de geschiedenis. Teela was een rare.’

‘Er drongen er twee het Reparatiecentrum binnen,’ zei Bram. ‘Ze aten van de levensboomwortelen. Een van hen stierf. De ander geraakte in de coma die tot de beschermherenvorm leidt. Ik had tijd genoeg om mijn aanwezigheid te verbergen en manieren te bedenken om haar na het ontwaken te observeren. Jouw Teela heeft overal in het Reparatiecentrum rondgekeken. Het was een genoegen haar gade te slaan. Ze ontdekte dingen die mij waren ontgaan, en ten slotte kwam ze in dit gedeelte. Ze speelde met de meteorenafweer en met het telescoopscherm. Toen ging ze weg. Ik kon haar volgen, zij het met moeite, tot bij de randmuur. Daar gebruikte ze het magnetische transportsysteem van de muur zelf, dat veel sneller is dan het systeem dat wij gebruikten — maar zij beschikte over een geavanceerd ruimtepak.’

‘Wanneer was dat precies?’

Tets van buiten het stelsel is tweeëntwintig falans geleden op onze zon gebotst. Er ontstonden stormen van subatomische deeltjes die de Boog uit balans brachten. Louis, Teela had haast!’

Tweeëntwintig falans geleden. Ringwereld was dus vijf jaar voor de terugkeer van de Hete naald van Onderzoek begonnen uit balans te raken. ‘Ze was opgeleid op de Aarde,’ zei Louis. ‘Met haar kennis van de natuurkunde en haar beschermherenbrein moet ze snel in de gaten hebben gehad wat er aan de hand was. Ze was van plan het systeem van de stabilisatiestuwers te herstellen. En wie zou ze daar aantreffen? Anne?’

‘Anne zou zich verborgen houden,’ zei Bram. ‘Ze zou Teela observeren. En bij het eerste teken van incompetentie zou ze Teela doden.’

‘Hmm.’

‘Je hebt haar gekend.’

‘Als vrouw. Bram, niemand kende Teela echt. Ze was een statistische aberratie, een vrouw die altijd geluk had als het nodig was geluk te hebben — tot het moment waarop Nessus haar inlijfde. Voor een dergelijke vrouw is een normaal leven iets onbereikbaars.’

‘Mijn vader praat soms over Teela,’ zei Acoliet. ‘Hij kon nooit hoogte van haar krijgen. Voor de Poppenspelers was ze onderdeel van een fokprogramma — het fokken van mazzel. Chmee geloofde dat ze daarin geslaagd waren.’

‘Nee,’ zei Bram.

‘Ze is dood, Bram,’ zei Louis. ‘Ze is geen bedreiging voor jou.’

‘Maar wat zou een beschermheer kunnen achterlaten om bij te dragen aan de door haar gewenste toekomst? Wij plannen ver vooruit, Louis. Heb je hier gezien wat je moest zien?’

‘Ja.’

‘Verst-in-de-achterhoede, wakker worden!’ riep Bram meteen nadat hij het bemanningsverblijf was binnengeflitst.

Maar Verst-in-de-achterhoede was al wakker en hij stond te dansen in zijn cabine… te dansen met drie spoken, drie Poppenspelers die te doorzichtig waren om hem aan het gezicht te onttrekken. ‘Bram, ik heb iets slims bedacht. Ik heb een uur geleden een korte ontbranding gebruikt om de sonde een eindje te laten zakken aan de binnenzijde van de randmuur, uit het gezicht van de binnenvallende ruimteschepen.’

‘Gegevens?’

Verst-in-de-achterhoede floot. Er verschenen regenboogkleurige regels met vergelijkingen in de lucht. Bram bestudeerde ze. Het was de eerste keer dat Louis hem zo zag verstijven, maar de vergelijkingen waren zeer complex en gingen Louis Wu ver boven de pet. ‘Goed,’ zei Bram na een poosje. ‘Begin nu met de deceleratie.’

Verst-in-de-achterhoede bracht ingewikkelde fluittonen voort. Achter hem opende zich een scherm waarop de voorbijrazende randmuur te zien was.

‘Akkoord?’

‘Ja, akkoord, zolang je maar zichtbaar blijft.’

De randmuur was een wazig vlak, waarvan de bovenrand ver in de hoogte te zien was en de onregelmatig gekartelde reeks druipbergen in de diepte. De sonde moest op ongeveer vijfhonderd kilometer hoogte hangen.

Verst-in-de-achterhoede begon weer schril te fluiten. Louis keek of hij resultaten kon zien, maar zag niets… nee, wacht even, daar weerkaatste de donkere, nachtelijke randmuur de blauwe lichtflits die kenmerkend was voor een kleine fusiemotor. De zwevende vergelijkingen vertelden hetzelfde verhaal, maar duidelijker: verschillende getallen begonnen kleiner te worden.

De drie spoken dansten nog steeds met Verst-in-de-achterhoede. Louis wist wie het waren. Hoewel de kapsels verschilden, waren ze alle drie Nessus.

Acoliet knaagde op iets dat droop van het bloed. Het was geen eetlust opwekkend gezicht, maar toch voelde Louis zich opeens uitgehongerd. Hij toetste een keuze in op de keukenwand, maar bleef met één oog naar de hologrammen kijken.

‘Verst-in-de-achterhoede,’ vroeg Bram, ‘wat weet jij van Teela Brown?’

Verst-in-de-achterhoede maakte een geluid als van een bronzen klok en achter hem opende zich een derde holografisch scherm: een inhoudsopgave, meende Louis te zien. Het wemelde in de cabine nu van de hologrammen.

Bram ontstak dan ook in woede. ‘Kom hier! Meteen!’

Verst-in-de-achterhoede aarzelde niet. Hij deed een stap en stond naast hen. Ik had geen kwaad in de zin.’

Ik heb je liever hier. Louis, Verst-in-de-achterhoede, Acoliet: ik probeer in mijn geest een helder beeld te vormen van wat een beschermheer is. Ik heb een vage indruk van Saturnus, en Anne heb ik intiem gekend, maar Teela Brown is een beschermheer van buiten-Ringwereldse herkomst. Binnenkort krijgen we te maken met andere beschermheren van vreemde oorsprong. Verst-in-de-achterhoede, wat wilde je me laten zien?’

‘Dit zijn gegevens over het Geluksproject. Mijn regering had de indruk dat menselijke bondgenoten ons tot voordeel konden zijn. Mensen hebben vaak geluk. Wij wilden hun effectiviteit vergroten door hun mazzel als het ware te versterken. We zijn een lokaal experiment begonnen op één planeet, de Aarde. We hebben een loterij toegevoegd aan de formele kwalificaties die nodig waren om voortplantingsrecht te verwerven. We hielden de baby’s die wegens de uitkomsten van deze loterij ter wereld mochten komen zorgvuldig in het oog. We financierden een sociaal netwerk dat deze kinderen in staat stelde elkaar te ontmoeten en zich onderling voort te planten.’

‘Was zij zo’n gelukstype?’

Louis luisterde niet mee, waarachtig niet! Nadat hij zich de vorige keer had bevrijd van Ringwereld, was Teela uit eigen vrije wil achtergebleven. Louis had sindsdien achtendertig jaar vermeden om aan haar te denken.

‘Een zesdegeneratie loterij winnares! Maar Teela bracht de Poppenspelers geen geluk, noch haar menselijke partners. Naar mijn overtuiging bracht ze ook zichzelf geen geluk. Elk levend wezen is op zoek naar stabiliteit. Teela verloor haar geliefde, vervolgens de identiteit en de lichaamsvorm van haar sekse, en ten slotte haar leven. Maar wat is geluk? Dat is soms moeilijk te zeggen.’

Acoliet nam het woord. ‘Misschien zocht ze gewoon iets dat het waard was om ervoor te sterven?’

Louis was verbijsterd.

‘Of misschien wilde ze alleen intelligenter worden,’ vervolgde Acoliet. ‘Zoals mijn vader. Zoals ik. Door haar mazzel is haar dat gelukt.’

‘Louis?’ vroeg Bram.

‘Misschien. Interessante theorie.’ Achtendertig jaar, en geen moment had hij ingezien wat voor deze elfjarige blaag van een kat meteen duidelijk was geweest!

‘Verder nog iets?’

Louis sloot zijn ogen. Hij kon haar zien, voelen…

‘Een bizar ongeluk nam haar van ons weg. Mazzel. Toen we haar vonden, had zij Zoeker gevonden — zo’n groot, gespierd ontdekkertype. Een voortreffelijke gids, en ik neem aan dat zij ook op hem verliefd was…’

‘Was zij jouw paargenoot of de zijne?’

‘Seriële polyandrie… vergeet het.’

‘Heeft ze jou voor hem in de steek gelaten?’

‘Niet alleen voor Zoeker. Ze had inmiddels ook dit… dit kolossale stuk speelgoed gevonden. Het zou nooit bij Teela zijn opgekomen dat Ringwereld haar krachten te boven ging, dat het te groot was om ermee te spelen. Of dat wat dan ook te groot voor haar kon zijn.’

‘Wilde ze met de Boog spelen? Zonder hem te vernietigen, natuurlijk. En dat kon alleen als ze eerst een beschermheer werd. Klopt dat?’

Louis wreef zich in de ogen.

‘Dus je het haar achter op Ringwereld. En toen?’

‘Zoeker moet haar naar de Kaart van Mars hebben gebracht. Of anders heeft hij haar zoveel verteld, dat ze de rest wel kon raden. Ze wist bij het binnengaan dat ze een vreemde ruimte betrad, een ruimte vol geheimen. Ze… even denken… ze ontwaakte als een beschermheer. Zoeker is dood. Teela is een beschermheer in het Reparatiecentrum. Ze experimenteert wat. Ze ontdekt hoe ze de zon als superthermaal laserkanon kan gebruiken. Schiet een paar kometen in puin?’

‘Dat heeft ze inderdaad gedaan.’

‘Ze leert ook hoe ze op het telescoopscherm van de meteorenafweer beelden van de ruimte kan oproepen. Ze merkt dat Ringwereld een beetje wiebelt. Ze ontdekt stabilisatiestuwers aan de randmuur, hoewel blijkt dat de meeste daarvan verdwenen zijn. Elke beschermheer kan voorspellen wat dat voor gevolgen heeft. Ze gaat dus naar de randmuur. Bram, heeft ze wortelen meegenomen?’

‘Wortelen, plus een plant in bloei, plus thalhumoxide.’

‘Ze stelt vast dat Stedenbouwers de stabilisatiestuwers hebben gebruikt om er ruimteschepen omheen te bouwen. Anne had er al een paar weer op hun plaats teruggebracht… ja, dat was waar jouw Anne zich mee bezighield. Zij onderschepte elk Stedenbouwersschip dat terugkeerde van de sterren, sloopte er de Bussard-duwstralen uit en monteerde deze weer op de muur. Weer iets dat Halrloprillalar me nooit heeft verteld! Zij en haar bemanning moeten door een woedende beschermheer uit hun schip zijn gegooid en van de randmuur verjaagd!’

Bram wachtte.

‘Arme Prill. Zoiets kan een mens knakken!’ En wachtte.

‘Dus er zijn al een paar stabilisatiestuwers terug op hun plaats, maar Teela ziet dat anders: zij denkt het omgekeerde, namelijk dat nog niet alle stuwers door de Stedenbouwers zijn gestolen! Ze neemt de taak van Anne over, zonder iets van haar bestaan te merken. Het is dringend. Ze verandert een paar voortplanters in beschermheren. Dat heeft ze me verteld: een van de druipberg-mensen, een vampier, een Demon. Samen sloopten ze de motoren uit alle terugkerende ruimteschepen en monteerden ze op de randmuur. Ten slotte hadden ze er twintig teruggezet en er waren geen schepen meer in aantocht. De motoren hadden samen nog niet genoeg kracht. Teela Het de drie andere beschermheren achter om voor de stuwers te zorgen. Zelf keerde ze terug naar het Reparatiecentrum. Ze moet hebben geweten wat ze vervolgens zou gaan doen. Ze zag de Hete naald van Onderzoek pas aankomen toen ze het telescoopscherm van de controlekamer weer gebruikte.’

‘Ze zal op de randmuur toch ook wel een telescoop hebben gehad, Louis,’ zei Acoliet.

‘Zeker, en in ieder geval goed genoeg om de terugkerende ruimteschepen van de Stedenbouwers tijdig op te merken. Maar de naald is veel kleiner.’

‘Zou zij de naald herkennen?’

‘Een Algemene Productenromp Type 3? Vast en zeker.’ ‘Wat voor invloed kon de naald hebben op haar plannen?’ vroeg Bram.

‘Wat heb ik je nou verteld over het raden van de gedachten van een beschermheer, Bram?’

‘Maar je moet het proberen.’

Louis wilde het niet proberen. Ik weet alleen wat Teela mij gezegd heeft. Ze kon zichzelf er niet toe brengen een biljoen mensen te doden, ook al zou ze daardoor dertig biljoen andere wezens redden. Beschermheren-intelligentie enerzijds, inlevingsvermogen van de persoon Teela Brown anderzijds. Ze wist dat het moest gebeuren, ze wist dat wij zouden ontdekken hoe het moest — ik en Chmee en Verst-in-de-achterhoede — maar tegelijkertijd kon ze ons niet toestaan het ook echt te doen. Ze nodigde ons als het ware uit om haar te doden, Bram.’

Ik zag haar vechten. Zelfs dood kan ik het beter!’

‘Ja. Het was het gevecht van mijn leven, maar niemand kan winnen van een beschermheer.’

‘Als ze wist dat ze niet in staat was een plasmastraal af te vuren op de randmuur, waarom keerde ze dan terug naar het Reparatiecentrum?’ Domme vraag. Bram wachtte het antwoord niet af. ‘Wat wilde ze echt?’

Louis schudde zijn hoofd. ‘Wat willen beschermheren? Dat is een van de dingen die we over jullie hebben geleerd. Jullie motieven zitten als het ware in jullie hardware: jullie beschermen jullie nakomelingen. Als het geslacht uitsterft, houden jullie op met eten en gaan zelf ook dood. Teela had geen kinderen op Ringwereld, maar er waren humanoïden. Verwanten — als je een oogje dichtknijpt. Ze moest hen redden. Maar waarom wachtte ze? Ringwereld raakte steeds verder uit balans —’

Bram onderbrak hem met een gebaar. ‘Ze wachtte op de Hete naald van Onderzoek, op de geavanceerde computerprogramma’s van de Poppenspelers. Ik heb gezien hoe jullie daar gebruik van hebben gemaakt en ik was blij dat ik niet tussenbeide was gekomen.’

O. ‘Maar waarom zei je dat dan niet gewoon? Verrek, waarom dan dat verdomde gevecht?’ Wacht even… ‘Bram, is Anne vertrokken kort nadat jullie Saturnus hadden gedood?’

‘Ze heeft een aantal dagen gebruikt om zich voor te bereiden.’

‘En het was iets minder dan zevenduizend falans geleden?’

‘Ja.’

‘Dus rond het jaar 1200 na Christus, in onze tijdrekening. Heeft ze wortelen meegenomen? En moet ze terugkomen om de voorraad aan te vullen?’

‘Anne heeft wortelen meegenomen, maar ook een bloeiende plant en een beetje thalliumoxide. Ze heeft levensboom geplant, maar de oogst mislukte na verloop van tijd, dus ongeveer vijfduizend falans geleden is ze even teruggekomen. Ze bleef niet lang bij me. Daarna heb ik haar niet meer gezien. Ofwel ze heeft een beter gewas weten te kweken, ofwel ze is dood.’

‘Ja. En Teela had hetzelfde idee? Wortelen, een plant, thalliumoxide. Als er een geschikte plek voor de kweek bestaat, dan moet het tuintje van Anne daar gezocht worden. En dan zou Teela het gevonden hebben.’

‘Anne zou het grondig verstopt hebben.’

‘Je kunt planten niet verstoppen voor zonlicht. Ze kon de levensboom niet kweken op een plek waar humanoïden de geur zouden kunnen opsnuiven. Maar anderzijds moest ze het spul binnen haar bereik hebben, bijvoorbeeld hoog op een druipberg, op een plek waar zelfs heteluchtballonnen niet konden komen. Misschien in een kloof, of ergens in een diep dal. En nu moeten we maar raden of Teela dat tuintje gevonden heeft.’

‘En als dat zo was?’

Louis zuchtte. ‘Bram, wat weet je over levende beschermheren?’ ‘Verst-in-de-achterhoede, laat het hem zien. Ik ga nu eerst een bad nemen.’

25. De standaardoptie

Honderdvijftig kilometer boven de toppen van de druipbergen versnelde de sonde. Ringwereld raasde op haar af en onder haar door als een bevroren rivier die groter was dan hele planeten, maar nu niet meer met een snelheid van meer dan twaalfhonderd kilometer per seconde: de sonde was aan een inhaalrace begonnen.

‘Zijn we in het zicht van de komeet met die installatie die je niet hebt opgeblazen?’ vroeg Louis.

‘Ja, die bevindt zich hoog genoeg boven het Ringwereldvlak, maar tegen de tijd dat het licht de komeet bereikt is de sonde al geland.’

Acoliet leunde achterover — een kolossale, zwijgende vorm. Chmeee had hem gestuurd om dingen te leren en hij had de afgelopen twee falans ongetwijfeld veel van Bram geleerd. Hem wijsheid bijbrengen zou echter een mooie prestatie zijn, dacht Louis. Beschermheren waren intelligent tot in de puntjes van hun tenen, maar wijs? En voelde een Kzin het verschil aan?

‘En alle andere waarnemingsposten in de ruimte van waaruit we te zien waren heb je vernietigd?’

‘Akkoord. Laat ons de rand zien.’

Ik kan niet echt beschermheren laten zien, Louis, al is dat wat Bram heeft gevraagd. Zo sterk kan ik niet vergroten.’

Verst-in-de-achterhoede had maanden, hele falans de tijd gehad om de randmuur en de druipbergen te bestuderen. Overal waren opflitsende spiegelsignalen te zien, niet alleen vanaf de druipbergen. Een paar keer had de sonde ook zulke daglichtsignalen opgevangen vanaf het vlakke land, vermoedelijk afkomstig van een klantvolk van de Demonen.

Er schoot een dorp het beeld in en Verst-in-de-achterhoede zette de beweging meteen stil: ongeveer duizend huizen, op een hoogte van ongeveer drie kilometer, aan een kant van een magnifieke waterval. Aan de overzijde van het water bevond zich een aanlegkade voor de heteluchtballonnen, gemarkeerd door een rotspiek die fel-oranje geverfd was. Onder die kade was de helling van ijs en rotsen bezaaid met groepjes fabrieksgebouwen en loodsen, en daar weer onder bevond zich een tweede kade, eveneens voorzien van een oranje rotspiek. Of ze nu van boven of van beneden kwamen: ballonreizigers konden er terecht.

Verst-in-de-achterhoede bracht abrupt een ander dorp in beeld, dat ergens tachtig miljoen kilometer verderop lag. Het lag verspreid over een zacht glooiende groene helling en bestond uit huizen met schuine, door graszoden bedekte daken, en opnieuw een verticale strook gebouwen voor nijverheid en handel, zowel boven als beneden afgegrensd door een oranje gemarkeerde aanlegkade.

‘Acoliet,’ zei Louis, ‘jij hebt dit soort dingen al veel vaker gezien dan ik. Wat zou ik over het hoofd kunnen zien?’

Ik heb geen idee wat u over het hoofd zou kunnen zien, Louis. Ze hebben even weinig problemen met hun vuilafvoer als een school vissen, en —’

Louis begon hard te lachen; zijn witte tanden kwamen bloot. Acoliet wachtte tot hij uitgelachen was. ‘Hun huizen verschillen, maar de manier waarop ze gegroepeerd zijn volgt vaste patronen. De ballonnen en fabriekjes zijn overal zowat hetzelfde. Bram en ik vermoeden dat de spiegels van het Nachtvolk in staat zijn ontwerpen, kaarten, weersvoorspellingen en misschien ook geschreven muziek door te seinen — een soort handel in ideeën.’

‘De handel russen sterren is ook zoiets.’

De randmuur bestond uit een ononderbroken, naadloze strook scrith, het materiaal waarvan ook de vloer van Ringwereld was gemaakt en dat zo sterk was als de kracht die een atoomkern bij elkaar houdt. Maar zelfs die kracht is niet zo sterk als die van een meteoriet die tegen de snelheid van Ringwereld aanbotst, en Louis zag ergens hoog in de muur een gaatje — een paar miljoen kilometer tegendraai-waarts van die andere Grote Oceaan vandaan.

Maar voor de rest stonden de grote, lege houders voor de stuwers een kleine vijf miljoen kilometer van elkaar bovenop een saaie wand die eindeloos doorging. Een derde deel van die wand was aan de bovenrand voorzien van wat van deze afstand bezien een parallel gespannen draad leek. Dit fenomeen hadden ze elf jaar geleden al gezien; het was een magneetrail die nooit was voltooid.

Drieëntwintig van de houders bezaten nu weer stuwers. Bij de sterkste vergroting waren de gepaarde torussen van de Bussard-duwstraal nog net te onderscheiden.

‘En zo zien ze eruit als ze in werking zijn.’ Verst-in-de-achterhoede spoelde zijn opnamen vooruit tot hij een voorbeeld vond. De verandering was niet groot. Waterstoffusie wekt in hoofdzaak röntgenstraling op. Een fusiemotor verspreidt daarnaast zichtbaar licht omdat hij heet is of omdat er massa is toegevoegd om de versnelling te vergroten. Wanneer een stabilisatiestuwer in werking was, gloeiden de draadcontouren witheet op en kromden ze zich onder de invloed van het magnetische veld van het plasma. In de wespentaille van de withete zandlopervorm bevond zich het paar torussen, van waaruit recht naar boven en beneden, over de lengte-as, een ijle, donkerblauwe spook-vlam werd uitgestoten. En dat tweeëntwintig keer op een rij.

Verst-in-de-achterhoede Het verschillende opnamen zien van de werkzaamheden die rond de drieëntwintigste stuwer gaande waren. Ze zagen kranen en kabels die dik genoeg waren om ze zelfs op deze afstand te onderscheiden, en vlakke platen die waarschijnlijk magnetische hefbruggen waren, maar de kans om iets van menselijk formaat te herkennen was nihil.

En Louis werd geobsedeerd door een behoefte om ergens te kunnen praten waar Bram hem niet kon horen.

De beschermheer gebruikte de douche van de bemanningscabine.

Ongetwijfeld was het deze voorziening die ervoor had gezorgd dat Louis en Chmeee niet krankzinnig waren geworden, evenmin als Harkabeeparolyn en Kawaresksenjajok. Toch was het maar een krap en primitief en onhandig hok. Ze konden het gefluister van de waterstralen achter het tussenschot horen.

‘Het verbaast me bijzonder dat hij een bad neemt,’ zei Louis bij wijze van test, ‘maar als hij die behoefte heeft, waarom gebruikt hij dan niet de veel riantere voorzieningen in jouw cabine?’

‘Louis, ik zou nu echt graag willen dat ik je mijn cabine kon laten zien, maar de werkwijze van die stapschijf is vastgelegd in de hardware. Iemand anders dan een Poppenspeler kan er gewoon geen gebruik van maken!’

De Kzin bromde: ‘U hecht grote waarde aan uw privacy.’

‘Je weet wel beter. Ik wil graag gezelschap,’ zei Verst-in-de-achterhoede. ‘Louis, of zelfs jou, als ik mezelf tenminste niet kan omringen met mijn soortgenoten. Wij volgen onze angsten. Ik heb mijn angst gevolgd toen ik dit schip ontwierp.’

‘Hebt u Bram daarvan overtuigd?’

Ik hoop van wel. Het is de waarheid.’

De sonde zou over een uurtje de draaisnelheid van Ringwereld evenaren. ‘We zullen ruimtepakken moeten dragen,’ zei Louis. ‘Die moesten we maar even gaan nakijken.’

‘Het mijne is altijd perfect in orde,’ zei de Poppenspeler.

‘Akkoord. Stuur mij en Acoliet dan maar alleen naar het landersruim.’

Ik kan maar beter meegaan,’ zei Verst-in-de-achterhoede. ‘Er zijn een paar andere dingen die ik moet inspecteren.’ Ze flitsten weg.

‘Hier kunnen we niet worden afgeluisterd,’ verzekerde Verst-in-de-achterhoede hun.

Acoliet maakte een snuivend geluid.

‘Maar als een intelligent wezen op beschermherenniveau ons nou eens echt graag wilde horen?’ vroeg Louis.

‘Nee, Louis. Ik was van plan hier te spioneren naar jou en Chmeee en…’ Harkabeeparolyn was uitgevallen. ‘Dit was mijn afluisterpost. Geen enkel wezen kan hier wat voor verklikkertje dan ook aanbrengen zonder dat ik het meteen zou merken.’

Misschien. ‘Verst-in-de-achterhoede, ben je niet veilig zolang je in je eigen cabine bent?’

‘Bram heeft een manier om me daar aan te vallen.’

‘Kun je die niet blokkeren?’

Ik weet nog niet precies wat hij heeft.’

‘Misschien alleen maar bluf? Bram heeft alle tijd gehad om jou te bewerken. Je bent doodsbang voor hem.’

De twee ogen van Verst-in-de-achterhoede waren nu gezamenlijk op Louis gericht: stereovisie met een pupillendistantie van een metertje. ‘Je hebt ons nooit echt begrepen. De stiekeme beschermheer heeft me vanaf het begin angst ingeboezemd. En ik ben nog steeds angstig. Hoe je ook van plan bent Bram te slim af te zijn, ik zal het risico misschien aanvaarden of misschien verwerpen, maar pas na rijp beraad. Ik sluit mijn geest niet af voor gevaar.’

Ik heb niet de bedoeling mijn contract te verbreken.’

‘Mooi zo.’

Er hingen hier drukpakken en luchtpompen die waren ontworpen voor mensen. Hij en Bram zouden er van allebei een nodig hebben. Louis begon de sluitingen van de pakken en de pompen te controleren. Daarna maakte hij de afvalzakjes van de recyclers leeg, vulde de voedselvoorraad aan, zorgde voor vers water, spoelde de binnenkant van de pakken en de zuurstoftanks schoon, droogde ze, laadde de batterijen op.

Acoliet verzorgde zijn eigen pak. Verst-in-de-achterhoede inspecteerde een stapel stapschijven.

Ik weet waarom Teela Brown is gestorven,’ zei Louis.

‘Beschermheren sterven nogal gemakkelijk,’ zei Verst-in-de-achterhoede, ‘als ze het gevoel hebben niet meer nodig te zijn.’

Louis schudde zijn hoofd. ‘Ze heeft iets ontdekt. Misschien dat tuintje van Anne, misschien alleen maar vingerafdrukken op de motoren die weer op de randmuur waren gemonteerd. In elk geval heeft ze geconcludeerd dat er in het Reparatiecentrum een beschermheer moest zijn. Ze moest de naald in de Kaart van Mars zien te krijgen, maar door dat te doen heeft ze ons gegijzeld. De enige manier om onze veiligheid te verzekeren was, dat ze zou sterven.’

‘Louis, we hebben geen tijd meer. Wat wil je van ons?’

Ik wil het schema van de stapschijven veranderen zonder dat Bram het merkt. Daarna wil ik de veranderingen misschien weer ongedaan maken. Ik weet nog niet zeker of ik gelijk heb. Daarom heb ik een standaardoptie nodig.’

‘Standaardoptie?’ vroeg de Kzin.

Verst-in-de-achterhoede gaf antwoord. ‘Daardoor besluit je van te voren wat je zult doen als je geen tijd hebt om een besluit te nemen.’

‘Zoiets als de eerste oefening die je leert bij het vechten met een Kzin-dolk, een wtsai,’ zei Louis. ‘Als je zo onverhoeds wordt aangevallen dat je geen tijd hebt om na te denken, doe je automatisch wat je getraind hebt.’

‘De buikstoot opwaarts.’

‘Wat dan ook. Ik wist dat je een of andere standaardreactie ingestudeerd moest hebben. Of het nu gaat om dolken of handwapens of boksen of yogatsu, dat maakt niet uit; in alle gevallen oefen je net zo lang tot je reflexen hebt ontwikkeld die het in noodsituaties van je overnemen. Zo kun je ook een computer instrueren wat hij moet doen als jij geen instructies geeft.’

‘Slim concept,’ zei de Kzin.

‘Verst-in-de-achterhoede, ik begrijp jouw systeem van de stapschijven niet helemaal…’

Ze bespraken het. Kennelijk verlangde het systeem een bevestiging dat het je werkelijk ernst was met de opdrachten die je tevoren had ingetoetst of gefloten. Druk de rand van de schijf dan naar beneden.

‘Akkoord. Nu ga ik iets doen en jij kunt het niet zien. Daardoor kun je het met goed fatsoen ontkennen. Acoliet, ik zal te zijner tijd een afleidingsmanoeuvre nodig hebben.’

‘Wat had u in gedachten?’ vroeg Acoliet.

‘Hoe moet ik dat nou verdomme weten? Het hoeft maar twee ademhalingen te duren,’ zei Louis.

Toen ze de bemanningscabine binnenflitsten zei Verst-in-de-achterhoede: ‘Wist je wel, Louis, dat je stervende was?’

Louis glimlachte flauwtjes. ‘Volgens de traditie is iedereen stervende. Misschien dat er uitzonderingen worden gemaakt voor Poppenspelers en beschermheren. Hallo, Bram. Zijn er veranderingen?’

Bram brieste van kwaadheid. ‘Verst-in-de-achterhoede, zorg voor beter licht en zoom in. Dat dorp daar!’

De sonde bewoog zich door een nachtgebied, maar veel dichterbij dan de dageraadsrand die in de verte gloorde zagen ze een glimp van een vlekkerig patroon op de bleke sneeuwkleurtinten van een druip-berghelling.

Verst-in-de-achterhoede maakte geluiden die het midden hielden tussen zingen, fluiten en snarenspel. Het patroon lichtte op en kwam naderbij.

Bijna recht van boven bezien deed het bebouwingspatroon van dit druipbergdorp denken aan een groot, vlekkerig kruis. De huizen waren wit, maar van een andere kleur wit dan de sneeuw. Ze bezaten schuine daken die door sneeuw bedekt waren en ze stonden op min of meer vlakke bergrichels die werden afgewisseld door stukken kaal rotsgesteente en sneeuwvlakten, waarin zwarte paden afgetekend stonden. Het geheel van de spaarzame bebouwing strekte zich over een lengte van wel dertig kilometer uit.

Dwars op die strook, in het midden, bevond zich aan weerszijden een tweede strook, veel dichter bebouwd, met fabrieken, schuren en loodsen, die schuin naar boven liep van ongeveer achttienhonderd tot drieduizend meter hoogte. Aan de top en de voet van het dorp waren hoekige oranje herkenningspunten te zien, en ook kleinere stippen van andere kleuren.

Bram wist zijn kwade humeur nauwelijks te bedwingen. ‘Ik had je nodig. Ik was bang dat de sonde gepasseerd zou zijn voordat jullie terugkwamen. Zie je waarom dat een probleem had kunnen worden?’

‘Nee… ja.’

Toen zag Louis het ook: drie zilverige vierkanten, drie van die bovenmaatse vrachtplaten. Een ervan was leeg, een was beladen met een vracht waarvan de aard moeilijk vast te stellen was, maar de derde was een bruin vierkant met een zilveren rand eromheen: deze plaat droeg nog steeds de kruiser van de Machine-mensen met zich mee! De plaat was met kruiser en al geparkeerd op de bovenste kade, vlak naast een naakte rotspiek die oranje geschilderd was, en niet ver van twee min of meer ronde vlekken van geel en oranje en kobaltblauw: leeggelopen ballonnen.

‘Dat was een razendsnel tochtje,’ zei Louis.

Het daglicht sloeg toe met een snelheid van ruim twaalfhonderd kilometer per seconde. Het scherm flitste op in een orgie van wit licht, maar hernam al snel een natuurlijker kleurenpatroon.

‘Ze hebben hun eigen netwerkoog,’ bracht Acoliet iedereen in herinnering.

Verst-in-de-achterhoede het een scherm verschijnen naast dat van de sonde (nummer vier al) en ze kregen een uitzicht vanaf de boegkant van de kruiser.

Daar zagen ze twee Rode Herders, dik ingepakt in mooie, grijs-en-wit gestreepte bontjassen. Louis zag alleen reepjes rode polshuid die uitstaken boven lange handschoenen, maar wie zouden het anders kunnen zijn? De onbevreesde vampierdoders.

Een paar grotere, eveneens in bontmantels gehulde gestalten moesten toebehoren aan druipberg-mensen. Ze hadden brede handen, met dikke, knobbelige vingers. De glimpjes die hij opving van hun gezichten, die onder hoofdkappen schuilgingen, waren zilverig grijs, net als hun handen. Ze waren allemaal aan het werk en bliezen grijze adem-wolkjes uit. Rode en bruine handen grepen de rafelige randen van het venster beet en het beeld begon te schokken.

‘De sonde zal een heel eind zijn doorgeschoten voordat we voldoende vaart hebben kunnen minderen,’ zei Verst-in-de-achterhoede. ‘Moet ik haar terugsturen om nog eens te kijken?’

‘Waarom?’ vroeg Bram. ‘We hebben genoeg gezien. Verst-in-de-achterhoede, onze sonde nadert nu het begin van de transportrail, van hieruit gezien, en daar kunnen zich waarnemers bevinden. Dus breng de sonde zo snel mogelijk naar de achterkant van de randmuur.’

‘Akkoord. Twaalf minuten.’

De sonde bewoog zich nu in het volle licht van de zon en had het dorp ver achter zich gelaten. Het gesloopte netwerkoog bewoog zich nog steeds schokkerig; kennelijk werd het via een moeizaam traject — voetsteunen en handgrepen in het rotsgesteente — ergens naar toe gesleept. Het leek alsof er steeds andere vensters voor het venster werden geschoven.

‘Waar zijn jullie geweest?’ vroeg Bram.

Louis was degene die antwoord gaf. ‘Het moment om ruimtepakken te controleren —’ ‘Ja. Rapporteer.’

‘— is voordat je een vacuüm in gaat.’ ‘Jij gebruikte een controlelijstje. Ik gebruik mijn geest.’ ‘En je eerste vergissing zal gedenkwaardig zijn.’ ‘Rapporteer verder.’

Ik kan niets zeggen over het pak van een Poppenspeler. De onze zullen ons twee falans in leven kunnen houden. We hebben alles gevuld en opgeladen wat maar te vullen en op te laden was. Verst-in-de-achterhoede beschikt nog over zes ongebruikte stapschijven en we kunnen een paar andere die we nu gebruiken een nieuwe bestemming geven. We kunnen overal netwerkogen spuiten. Er zijn geen wapens in het landersruim. Die zul je wel ergens veilig opgeborgen hebben. Jij beslist wat je ons wilt laten meenemen. Verder hebben we niets kunnen bedenken wat gecontroleerd moest worden.’

Bram zei niets.

Het beeld vanuit het kraaiennest van de Verborgen Patriarch was nog steeds onveranderd en Verst-in-de-achterhoede sloot dat scherm met een hortend gefloten riedeltje. De brandstofsonde schoot nu langs een ringmuur die lichtelijk violet gekleurd was. Het venster ernaast het zien dat het netwerkoog nog wel schokte, maar nu werd vervoerd over een echt pad en naar beneden werd gedragen, waar zich een aantal rechthoekige vormen aftekenden in de sneeuw.

‘Je was stervende,’ zei Verst-in-de-achterhoede.

‘Heb je gezien… nee, laat maar,’ zei Louis. ‘Kun je me de medische analyse laten zien?’

De Poppenspeler maakte een rinkelend geluid. Louis Wu’s medische status blokkeerde een deel van het zicht op de twee schermen. ‘Hier. Het is in Interspraak.’

Chemisch… grondige herstructurering… diverticulitis… verrek!

‘Je kunt wennen aan de effecten die door ouderdom worden veroorzaakt, Verst-in-de-achterhoede. Oude mensen zeggen vaak: als je ’s morgens wakker wordt zonder ook maar ergens een pijntje te voelen, dan weet je zeker dat je die nacht gestorven bent.’

‘Niet grappig.’

‘Maar zelfs een idioot kan raden dat er iets mis is als hij een mengsel van gas en urine begint te pissen.’

Ik zou het ongepast vinden je op zulke momenten te observeren.’

‘Een hele opluchting. Maar toch, zou je het gemerkt hebben?’ Louis las verder. ‘Diverticulitis, dat is een soort ontsteking in een uitstulping van bijvoorbeeld een darm. Mijn darm! In dit geval mijn dikke darm. De ontsteking bleek ver genoeg door gewoekerd te zijn om mijn blaas aan te tasten. Daardoor ontstond er een gat in de wand, en vervolgens een soort verbindingsbuisje tussen de darm en de blaas, een fistel.’

‘Wat dacht je?’

Ik had mijn kleine autodok. Die gaf me antibiotica. Een paar dagen hoopte ik… Weet je, er bestaan bacteriën die in een menselijke blaas gas kunnen produceren. Maar dat probleempje zou door de antibiotica verholpen zijn. Dus ik begreep dat ik dringend een loodgieter nodig had.’

Acoliet staarde zelden iemand recht in de ogen, maar nu deed hij het. ‘U was stervende? En toch sloeg u het aanbod van Verst-in-de-achterhoede af?’

‘Ja. Verst-in-de-achterhoede, als je dat geweten had, zou je mijn contract dan nog geaccepteerd hebben?’

‘Geen serieuze vraag. Louis, ik wil uitdrukking geven aan mijn bewondering. Je bent een beul van een onderhandelaar!’

‘Dank je.’

‘Laat dan nu het uitzicht vanaf onze sonde maar weer zien,’ zei Bram. ‘Dank je. Over zes minuten zullen we naar de bovenkant van de randmuur stijgen en oversteken naar de buitenkant. Ik neem aan dat we daardoor de verbinding niet kwijtraken, Verst-in-de-achterhoede?’

‘Scrith houdt een percentage van de neutrino’s tegen, hetgeen betekent dat er zich in de vloer van Ringwereld bepaalde nucleaire processen afspelen. Het signaalverlies is echter voorspelbaar en ik kan het grotendeels compenseren.’

‘Mooi zo,’ zei Bram. ‘Is mijn pak in orde?’

‘Wat dacht je? Het is tenslotte mijn reservepak,’ zei Louis. ‘Kies zelf maar het pak dat het grootste vertrouwen bij je oproept, dan neem ik het andere wel.’

De relatieve snelheid van de sonde werd trager en trager.

‘Nu?’

‘Nu!’

26. Hoogtepunt

Hoogtepunt, AD 2884

De vrachtplaat en de vastgesjorde kruiser stegen steeds hoger in het donker. Warvia en Tegger hielden elkaar in de vrachtcontainer stevig omkneld. Hoogtevrees was iets verschrikkelijks. Ze gilden allebei toen ze met een harde bonk tot stilstand kwamen, maar daarna lachten ze omdat ze nog leefden.

Het verlaten van de beschutting van de container was een beproeving. Ze hapten naar adem en stonden te rillen in de ijle, ijskoude lucht. Een eerste schijfje van de zon kwam net achter een van de schaduwvierkanten vandaan gekropen.

De Demonen knipperden met hun ogen tegen dit licht en kropen in de container om te gaan slapen.

Harpist had de vrachtplaat laten landen bij de hoogste van twee oranje geverfde rotspieken, vlak naast een andere zwevende plaat en drie manden die hoorden bij evenzoveel leeggelopen luchtballonnen.

Het dorp kwam tot leven. Verder naar beneden, en links en rechts op de helling, kwamen in bont gehulde figuren uit hun met sneeuwdaken bedekte huizen te voorschijn om voedsel te vergaren op hun steil oplopende akkers achter de bebouwing.

Zelfs voor een nomade als Tegger was dit geen groot dorp. Maar aan de andere kant: het was bijna onzichtbaar. De daken bestonden uit rechthoeken van sneeuw tegen de achtergrond van een sneeuwvlakte en je kon ze eigenlijk alleen maar vinden door naar de schaduwrandjes uit te kijken.

Vijf inheemsen kwamen de berg op gelopen om hun bezoekers te verwelkomen. Een vogel met een kromme snavel vloog in ruime cirkels boven hen uit. De Rode Herders zagen het gezelschap naderen, maar ze konden binnen de alles bedekkende bontkleding geen details herkennen. Ze hadden waterzakken en bontlappen bij zich.

Het water was verwarmd. Het smaakte heerlijk. Warvia en Tegger wikkelden zich zo snel ze konden in de aangeboden bontjassen en trokken ze zo dicht om zich heen dat alleen hun neus nog te zien was. Dat jachtige gedoe, plus hun hijgen, leek de druipberg-mensen nogal te amuseren.

‘Kom, kom, het is een lekker dagje!’ zong Saron met een praktisch onverstaanbaar accent. ‘Loop hier maar eens in een sneeuwstorm. Dan leer je respect voor de berg!’

Ze liepen om de kruiser van hout en ijzer heen, maar schonken geen aandacht aan de plaat waarop deze vastgebonden stond.

De vijf druipberg-mensen leken op hoge, ronde vaten die gewikkeld waren in een paar lagen grijs-en-wit gestreepte bontvellen. Alleen het bont van Saron zag er anders uit: het had witte en groenig-bruine strepen. Haar hoofdkap was bij leven en welzijn de kop van een vervaarlijk roofdier geweest. Sarons rang moest aanzienlijk zijn. Tegger had besloten haar voor een vrouw te houden, want ze was de kleinste van de vijf. Haar stem gaf echter geen aanwijzing in die richting en de dikke lagen bont verborgen haar figuur.

Saron bestudeerde het bronzen spinnenweb en de stenen plaat waarop het gemonteerd was. Is dit het oog?’ vroeg ze.

‘Ja,’ antwoordde Warvia. ‘Saron, we weten niet wat we nu verder moeten doen.’

‘Ons is gezegd dat er nacht-mensen zouden komen. Waar zijn ze?’ ‘Ze slapen. Het is nog geen avond.’

Saron lachte. ‘Mijn moeder zei altijd dat dit alleen bij wijze van spreken werd gezegd. Komen ze echt pas te voorschijn als het donker is?’ De Roden knikten.

De vogel wiekte nog steeds boven hen uit, af en toe kalmpjes zwevend op de wind, maar liet zich nu opeens als een steen vallen, heel ver de helling af, met naar beneden gestrekte klauwen. Toen hij weer naar boven kwam vliegen had hij iets spartelends in zijn snavel.

‘Wat moet dat oog zien?’ vroeg Deb.

Tegger en Warvia hadden geen flauw idee en dat moest duidelijk te zien zijn geweest, want Deb gaf zelf antwoord. ‘De spiegel en de doorgang. We nemen het oog met ons mee. Praat het?’

‘Nee.’

‘Hoe weten jullie dat het kan zien?’ ‘Vraag het Harpist en Treurbuis.’

Ik ga hen toedekken,’ zei Warvia. ‘Anders vriezen ze hier dood!’

‘Goed,’ zei Jennawil, en ze droegen bontvellen naar de container.

Harreed en Barraye knoopten het bronzen netwerk en zijn bevestigingsplaat los. Tegger had besloten dat die twee mannen moesten zijn. Hoewel ze vanuit hun kappen met openlijke verbazing naar de Rode Herders hadden gestaard, hadden ze geen woord gezegd. Kennelijk werd het praten hier overgelaten aan de vrouwen.

Tegger probeerde de twee te helpen, maar toen hij de rand van de stenen plaat had vastgepakt en schuifelend een paar passen had gelopen, stond hij opeens te happen naar lucht en vreesde hij dat hij zou stikken. Deb en Jennawil kwamen hem te hulp. Tegger maakte plaats en snakte naar adem.

‘Je bent zwak,’ stelde Saron vast.

Tegger probeerde zijn gehijg onder controle te krijgen. ‘We kunnen lopen,’ kon hij met moeite uitbrengen.

‘Jullie longen vinden niet genoeg lucht. Morgen zal het beter gaan. Vandaag moeten jullie rusten.’

De vier druipberg-mensen tilden de stenen plaat op en begonnen in een zigzagbeweging de helling af te dalen, op weg naar de huizen met hun daken van sneeuw. Saron liep voorop en attendeerde Warvia en Tegger op steunpunten voor hun voeten, en ze bleef ook steeds in de buurt om te helpen wanneer ze desondanks uitgleden.

De vogel liet zich vallen op een leren kussentje dat Deb op haar schouders droeg. Deb struikelde bijna en begon de vogel uit te foeteren in een vreemde taal, waarna deze weer opvloog.

Druipberg-mensen bleken ongelooflijk vast ter been te zijn. Tegger en Warvia liepen met hun armen om elkaar heen om overeind te blijven. Ze waren nu te lang in beweging geweest. De helling onder hen leek te deinen. De wind wist de kleinste openingen in hun bontmantels feilloos te vinden. Tegger keek voorzichtig vanuit zijn kap naar buiten; hij moest knipperen met zijn betraande ogen voordat hij details kon zien.

Hij was weer een klein beetje op adem gekomen. ‘Dat was zeker jullie eigen taal?’ vroeg hij Deb. ‘Hoe hebben jullie de handelstaal geleerd?’

Debs klinkers en medeklinkers klonken misvormd en kwamen soms nauwelijks boven het gieren van de wind uit, waardoor hij hun betekenis weleens moest zien te raden. ‘De nacht-mensen zeggen dat we jullie alles moeten vertellen. Maar jullie — zeg niets tegen de plattelandse vishnishtee. Bewaar onze geheimen. Ja?’

Tegger kende het woord niet, maar Warvia had het opgevangen. Vashnesht, legde ze hem uit, het woord nu correct uitsprekend. ‘Ja,’ beloofde ze Deb.

Vashnesht: beschermheren. Verraad onze geheimen niet aan de beschermheren die zich op de vlakte aan de voet van de druipbergen ophouden. ‘Ja,’ zei ook Tegger nu.

‘Teela kwam van beneden,’ zei Deb, ‘van het platland. Een merkwaardig iemand, veel knobbels, kon niet reshen. Jullie weten wat reshtra is? Ze kon het niet. Had niets, daaronder. Heeft het ons laten zien. Ze leerde ons praten. We kenden de taal van de spiegels, maar onze uitspraak was fout. Teela heeft het ons geleerd en ze heeft ons gezegd dat we het de ballonvaarders moesten leren. En toen is ze door de doorgang gegaan. Kwam zeventig falans later terug. Helemaal niet veranderd. We vermoedden al dat ze een vishnishtee was, maar toen wisten we het zeker.’

Ze kwamen langs een paar huizen: rechthoekige bouwsels van hout dat ze van beneden geïmporteerd moesten hebben. Ze hadden een sleep nieuwsgierige kinderen achter zich aan gekregen, die met glinsterende oogjes vanuit hun hoofdkapjes naar buiten keken en af en toe in ademwolkjes kwebbelden. Warvia probeerde soms antwoord te geven.

‘Kunnen we met deze Teela spreken?’ vroeg Tegger.

‘Teela is meer dan vierenzestig falans geleden weer naar beneden gegaan,’ zei Deb.

‘Veel meer,’ zei Saron op besliste toon.

‘Wat weten jullie van reshtra?’ vroeg Jennawil.

Tegger keek Warvia aan. Warvia zocht uitstel. ‘Hoe komt het dat jullie weet hebben van rishathra? Hebben jullie wel eens vaker bezoekers van beneden gehad?’

De inheemsen lachten, zelfs de mannen. ‘Niet van beneden,’ zei Deb, ‘maar van opzij! Mensen van bergen in de buurt komen ons bezoeken…’

‘Maar dat zijn allemaal druipberg-mensen, of niet?’

Deb gaf geen antwoord, maar Jennawil nam het van haar over. ‘Waerviae, de mensen op de bergen zijn niet allemaal van dezelfde soort. Wij hier zijn Hoogtepunt. Saron…’

Ze waren bij een deur gekomen. Tegger hielp Warvia als eerste naar binnen. De vogel landde op Debs schouder vlak voordat zij naar binnen ging.

Deze krappe ruimte behoorde niet tot de eigenlijke woning, maar was een langwerpig voorkamertje met een plafond van stevige balken en met links en rechts veel haken aan de wanden voor het ophangen van bontjassen. Allebei de zijwanden hadden aan het einde een deur.

Nu werden de bontjassen afgelegd. De twee mensensoorten bekeken elkaar met onverholen nieuwsgierigheid.

De mensen van Hoogtepunt hadden een vierkante torso en brede gezichten, met een brede mond en diepliggende ogen. Hun haren — en bij de mannen ook de baarden — waren krullerig en donker. Onder hun bontjassen droegen ze kleren die hun romp tot aan de ellebogen en knieën bedekte, maar de blote onderarmen en onderbenen waren rijkelijk bedekt met krullerige haartjes.

Deb bleek een stevig gebouwde vrouw van middelbare leeftijd. De vogel, Skreepu, was haar eigendom. Zo ook de identiek ogende jongemannen, Harreed en Barraye: het waren haar zonen. Jennawil was een jonge vrouw die met Barraye gepaard was. En Saron was een vrouw met een diepe stem. Ze was oud en haar gezicht zat vol rimpels. Iets in de vorm van haar kaak, haar handen… ‘Bent u ook van Hoogtepunt?’ vroeg Warvia.

‘Nee, van Dubbelpiek. Een ballon heeft ons naar Hoogtepunt gebracht, veel verder weg dan Kleintje, waar we eigenlijk op bezoek wilden gaan. De wind stond hier helemaal verkeerd. We konden niet meer terug. De anderen zijn daarna verder gevlogen, op onderzoek, maar ik vond mijn man Makray nogal overtuigend in zijn argumenten. Hij kon geen kinderen meer krijgen, en ik had de mijne al gehad, dus waarom niet?’

Terwijl Deb haar mantel uittrok en aan de muur hing, bleef Skreepu zich vastklampen aan het leren kussen, maar toen Saron het gezelschap via de linkerdeur voorging, het eigenlijke huis in, verhief de vogel zich en fladderde hij achter hen aan.

Het plafond was hoog. Het meubilair was tot een minimum beperkt. Er hing een hoge stok voor de vogel. Verder stonden er twee lage tafeltjes, maar geen stoelen. Dit was de ene helft van het gastenhuis, zo vernamen ze; de tweede helft bevond zich aan de andere zijde van de langwerpige entreehal. Tegger vroeg zich af of ze de eventuele bewoners van die andere helft ooit te zien zouden krijgen.

De mannen zetten het bronzen netwerk tegen een wand. Daarna gingen de Hoogtepunters met gekruiste benen in een cirkel op de grond zitten, ruimte latend voor hun twee bezoekers.

‘Dit is jullie verblijf, het gastenhuis,’ zei Saron. ‘Het is hier warm genoeg voor de meeste van onze bezoekers, maar misschien willen jullie onder een stapeltje bontvellen slapen.’

Jennawil maakte een wuivend gebaar. ‘Dit hier is Hoogtepunt. Onze draaiwaartse buren noemen zich het Adelaarsvolk. Hun neuzen doen inderdaad aan snavels denken. Ze zijn kleiner dan wij zijn, en minder sterk, maar hun ballonnen zijn de beste die we kennen. Ze verkopen ballonnen aan andere volken. We kunnen samen kinderen krijgen, maar dat gebeurt zo zelden dat we zonder veel risico kunnen reshen. Tegendraaiwaarts wonen de IJs-mensen. Ze leven hoger op hun berg en ze hebben minder last van de kou. Mazarestch heeft een zoon van een IJsman. Volgens haar zeggen was die conceptie zoiets als een aardbeving. De jongen Jarth is beter bestand tegen de hoogte en de kou dan al zijn leeftijdsgenoten. We krijgen hier bezoek van ver draaiwaarts en tegendraaiwaarts. We heten iedereen welkom en reshen ook met iedereen, maar we krijgen geen kinderen van elkaar. We horen dat hetzelfde voor hen geldt. Reshtra is er voor verschillende mensensoorten, paren is er voor soortgenoten. Mensen van aangrenzende bergen kunnen met elkaar paren, maar mensen van verder weg kunnen dat niet. Teela heeft ons verteld dat onze voorouders zich geleidelijk van de ene berg naar de volgende hebben verspreid, vele generaties achter elkaar, en dat ze al doende langzaam veranderd zijn. En jullie?’

Warvia lachte te hard om antwoord te kunnen geven — een lach die overigens meer uit verlegenheid dan geamuseerdheid geboren was, dacht Tegger. Hij probeerde een antwoord te formuleren. ‘Op het vlakke land is reizen veel gemakkelijker. Daar leven allerlei soorten min of meer door elkaar. We zien er alle mogelijke vormen van rishathra. Rode Herders zoals wij reizen mee met onze kudden, ons hele leven lang. We kunnen niet rishen. We hebben in ons leven maar één enkele paargenoot.’

Hij kon niet beoordelen hoe ze hierop reageerden; daarvoor kende hij hun gezichtsuitdrukking nog niet goed genoeg. ‘Maar sommige soorten rishen voor hun genoegen,’ vervolgde hij, ‘andere met het oog op hun handelscontacten of om een oorlog te beëindigen, weer andere om het krijgen van kinderen uit te stellen. We hebben gehoord van Onkruidverzamelaars, die bijna geestloos zijn, maar heel goed kunnen rishen — erg handig voor degenen die weinig tijd willen besteden aan… eh… hofmakerij. En water-mensen rishen met iedereen die zijn of haar adem lang genoeg kan inhouden, maar dat zijn er niet veel.’ ‘water-mensen?’

‘Leven onder vloeibaar water, Barraye. Die zullen hier dus wel tamelijk zeldzaam zijn!’

Gelach. ‘Jullie reshen niet,’ vroeg Jennawil aan Warvia, ‘jullie luisteren alleen?’

‘Wat kunnen we anders doen, als we bezoekers hebben? Maar jullie kunnen straks, als ze wakker zijn, praten met de nacht-mensen.’

Tegger zag dat Jennawil haar best deed neutraal te blijven kijken.

‘We willen graag dat jullie ons begrijpen,’ zei Saron. ‘Wij doen alleen aan reshtra met soortgenoten van nabije bergen. druipberg-mensen lijken allemaal heel veel op elkaar, ook al kunnen we samen geen kinderen krijgen. Maar jullie…’ Ze zocht naar woorden, maar vond ze niet.

Een beetje anders? Uiterst raar? Demonen van de vlakte? Voordat de stilte min of meer onaangenaam kon worden, zei Warvia: ‘Wij hebben gehoord dat beschermheren alle geheimen kunnen doorgronden. Hoe kunnen jullie dan hopen iets verborgen te houden?’

‘Alleen voor de platland-vishnishtee,’’ zei Deb.

Saron gaf een toelichting. ‘De vishnishtee zijn een gevaar. Teela heeft het ons gezegd, de nacht-mensen hebben het ons gezegd, en onze legenden leren ons hetzelfde. Maar de doorgang is nu eenmaal een onderdeel van Hoogtepunt. De passage is voor de vishnishtee van belang. Ze is een doorgang door de randmuur heen. Ze kunnen hierdoor onze wereld verlaten als ze hun ballonpakken en hun helmen met gezichtsvensters dragen. De nacht-mensen willen liever niet de aandacht van de vishnishtee trekken.’

‘Dus er zijn hier beschermheren in de buurt?’

Het leek duidelijk dat Saron zich nu evenzeer tot het bronzen web als tot Tegger en Warvia richtte. ‘Drie platland-vishnishtee beheersen deze doorgang. Meer dan dat; ze hebben een aantal van ons meegenomen, vooral ouderen, en sommigen daarvan zijn teruggekeerd als vishnishtee. Toen het Doodslicht ontvlamde hebben de platland-vishnishtee ons geleerd hoe we ons moesten verbergen. Graszoden of rotsen zijn toereikend om het licht tegen te houden dat wel door bontvellen en lichamen heen dringt, maar het zou beter zijn ons in de doorgang zelf te verschuilen. Makray was op jacht toen het Doodslicht ontbrandde,’ zei Saron, ‘een halve dagmars van elke beschutting vandaan, en zonder vishnishtee die hem uitlegde dat hij een schuilplaats nodig had.’

‘Velen van ons waren op jacht,’ zei Deb, ‘of werden buiten overvallen. Een op elke drie van ons is toen omgekomen. Later werden er misvormde en zieke kinderen geboren. Het verhaal is op alle bergen hetzelfde, maar alleen wij en de mensen op de bergen naast ons zijn door de vishnishtee gewaarschuwd. Dat wil zeggen dat de platland-vishnishtee niet helemaal slecht zijn.’

‘Doodslicht?’ vroeg Tegger. De Hoogtepunters deden allemaal of ze het niet hadden gehoord en Tegger herhaalde de vraag niet.

‘Hoogtepunt-vishnishtee dienen de platland-vishnishtee, maar ook beschermen ze ons, en ze zullen de platland-vishnishtee niet verraden waar wij onze spiegel hebben. Zelf zullen ze daar nooit achter komen. Ze zijn goed in het ontdekken van geheimen, maar ze kennen de weg niet in de bergen.’

Warvia zuchtte. ‘De nacht-mensen zullen erg blij zijn met jullie antwoorden. We hebben heel ver gereisd om ze te horen. Ongetwijfeld zullen zij betere vragen voor jullie hebben.’

‘En Louis Wu ook,’ zei Deb. ‘Of is hij maar een legende?’

‘Louis Wu heeft een oceaan laten verdampen,’ zei Tegger. ‘De Machine-mens Valavirgillin heeft handel met hem gedreven en rishathra met hem gedaan. Louis Wu is echt, maar of hij zich aan de andere kant van dit spinnenweb bevindt? Deb, ik heb slaap nodig.’

‘Ja!’ zei Warvia hartgrondig.

Jennawil gaf uitdrukking aan haar verbazing en die van de anderen. ‘Het is midden op de dag!’

‘We hebben de hele nacht gewerkt. Ademhalen is hier werken,’ legde Warvia uit.

‘Laat hen slapen,’ beval Saron. ‘We gaan. Teeger, Waerviae, zullen jullie wakker worden wanneer de Nacht-mensen ontwaken?’

Tegger kon zijn gedachten nauwelijks meer op een rij houden en zijn ogen vielen bijna dicht. ‘Laten we het hopen,’ zei hij.

‘Voedsel vinden jullie achter die luikjes daar. Flup, vergeten te vragen! Wat eten jullie?’

‘Zojuist gedood vlees.’

‘Achter die luikjes… nee, vergeet het maar. Skreepu kan wel iets voor jullie vangen. Slaap lekker.’ De mensen van Hoogtepunt verwijderden zich.

Ze moesten natuurlijk toch even achter de luikjes kijken, en daardoor verdween de helft van de warmte uit de kamer. Ze zagen voedsel — planten en bevroren vlees voor gewone gasten, niets voor Rode Herders — en een sneeuwlandschap achter houten spijlen. Het traliewerk was bedoeld om roofdieren op afstand te houden en de buitenlucht als vriesvak.

Warvia en Tegger kropen dicht tegen elkaar aan, op en onder stapeltjes bontvellen. Ze hadden hun kleren uitgetrokken, dan konden ze luchten. Ze hadden het warm genoeg, maar Tegger voelde de kou in zijn neus bijten. Ze hoorden het gestommel van de Hoogpunters die hun bontjassen stonden aan te trekken.

Tegger sliep bijna, toen Warvia zei: ‘Fluister zou ook betere vragen hebben gehad.’

‘Fluister was alleen maar een waanbeeld van mij,’ zei Tegger. ‘Van mij ook. Fluister heeft me een paar dingen geleerd.’ ‘Wat?’

Warvia fluisterde in zijn oor: ‘Ze was bij ons op de vrachtslee, verborgen onder de kruiser. Ze leerde me dingen over snelheid, want ze wilde niet dat ik gek zou worden van angst. Ze wil haar bestaan geheim houden, Tegger. Daarom wil ik niet dat het web ons kan horen.’

Ze hadden het netwerkoog nagenoeg rechtop tegen een wand gezet. Tegger bekeek het web, dat vanuit die positie de hele kamer overzag, en begon te lachen. ‘Als dat web niet meer is dan een stenen plaat met wat bronzen tentakeltjes…’

‘Dan staan we allemaal voor gek.’

‘Hoe ziet Fluister eruit?’

‘Niet gezien. Misschien is ze een dwaalgeest zonder lichaam.’

‘Wat heeft ze je geleerd? Nee, vertel het een andere keer. Nu moeten we eerst slapen.’

‘Waarom heb je gezegd dat we niet kunnen rishen? Wegens hun uiterlijk?’

‘Nee. Ze zien er niet vreemder uit dan de Zand-mensen. In gedachten zag ik me al in Jennawils armen, naar adem happend als een vis op het droge.’

Warvia lachte Hef in zijn oor.

‘Maar toen herinnerde ik mij dat ze praten met, en ook namens het hele Demonenrijk. We zouden overal beroemd zijn. Maar we wilden ons op een zekere dag toch ergens vestigen waar geen Rode Herder ooit had gehoord van twee andere Rode Herders die rishathra hadden bedreven met alle soorten die onder de Boog leven?’

‘Maar dat hebben we niet gedaan!’ ‘Zulke verhalen worden steeds verder aangedikt. Het zijn fameuze vertellers, die Demonen, en deze druipberg-mensen geven de verhalen met genoegen door, en tenslotte is het zo dat jij en ik het grootste vampiernest onder de Boog vernietigd hebben.’

‘Ja-’

‘Maar je twijfelt?’

‘Het is voor hen iets nieuws. Hun ervaring met rishen is beperkt tot soorten waar ze sprekend op lijken. Liefje, zou je het niet leuk vinden om als leraar rishathra op te treden, al is het maar één keertje?’

Ze vielen in slaap.

27. Lovecraft

De sonde verhief haar neus en schoot met een versnelling van tien G recht omhoog en steeds dichter naar de randmuur toe. De blauwe uitlaatvlam werd korter en doofde toen uit. De sonde zweefde nu verder met uitgeschakelde motor, maar klom nog steeds.

De randmuur van Ringwereld was maar dun. De sonde steeg tot enkele honderden meters boven de rand en dook toen aan de achterkant naar beneden. Een nieuwe ontbranding van de fusiemotor vertraagde die duik. De sonde zweefde nu traag naar de schaduwkant van een zwarte wand die tot in de hemel leek te reiken.

Nog trager. De motor sputterde even. En toen roerloos.

Er opende zich een venster vóór de andere. Het liet een sonde zien die op een donkerblauwe vlam balanceerde, waarna de vlam opeens doofde en de sonde onzichtbaar werd tegen de donkere achtergrond van de hemel.

‘Dit is het beeld vanuit een netwerkoog aan de andere kant van de randmuur,’ legde Verst-in-de-achterhoede uit.

‘We moeten een beeld van de achterkant zelf zien. Zorg daarvoor,’ commandeerde Bram.

‘Akkoord.’ Maar Verst-in-de-achterhoede deed niets.

‘Verst-in-de-achterhoede!’

‘De sonde heeft mijn instructies al. Motor uit, langzaam om de as draaien, dan beelden seinen.’

De sonde maakte een draai in haar trage val en het beeld draaide mee: de zwarte randmuurwand, de felle gloed van de zon, fonkelende sterren… En daar tekende zich tegen het met sterren bezaaide zwart van de hemel onder de vallende sonde een zilveren draad af…

‘Die streep daar,’ zei Louis. ‘Zien jullie het? We moeten wat gas geven, anders krijgen we een botsing.’

‘Wat gas, akkoord.’ Verst-in-de-achterhoede gaf een paar houtblazerklanken ten beste om de sonde te instrueren. ‘Wat is het voor ding?’

‘Geen kade voor ruimteschepen. Daar is het te smal voor.’

Ze wachtten op het effect van de commando’s, rekening houdend met de vertraging als gevolg van de lichtsnelheid. De zilveren draad werd dikker, helderder. Nu leek het alsof er geledingen in zaten — een soort reusachtige zilveren regenworm. Elf minuten…

De sonde draaide niet meer om haar as. Even later begon het schermbeeld te trillen en schoot de sonde naar voren in een wolk van röntgenstraling. En toen opeens flitste het hele scherm op alsof er in het midden een nova was ontploft!

Louis sloeg zijn handen voor zijn ogen en hoorde een helse muziek en daarna een stem die niets menselijks meer had: ‘Mijn brandstofsonde is vernietigd!’

Brams stem klonk koel. ‘Mijn voornaamste zorg is de vijand die op ons heeft gevuurd.’

‘We worden uitgedaagd! Geef me wapens en stuur me daarheen!’ Een dierlijke kreet, vol waanzin. Is dit Acoliets idee van een afleidingsmanoeuvre? Of zijn we opgesloten met een krankjorum geworden Kzin?

‘Laat me naar mijn cabine gaan,’ pleitte Verst-in-de-achterhoede. ‘Ik moet nagaan wat er nog werkt.’

‘Wat kan er nou nog werken? Je sonde is vernietigd en wij worden aangevallen en we zijn ontdekt. Heeft een van de binnendringers zo snel kunnen reageren of was het een beschermheer?’

‘De stapschijf moet het in elk geval nog doen.’

Louis opende zijn ogen. ‘Waarom?’

‘Ik ben niet gek!’ mekkerde Verst-in-de-achterhoede. ‘Toen we over de rand doken heb ik een stapschijfverbinding geopend. Een plasmastraal, kinetische wapens, noem maar op — al die bedreigingen zouden rechtstreeks worden doorgeflitst.’

‘Rechtstreeks waarheen?’ Louis knipperde met zijn ogen. Er dansten nog steeds zwarte vlekken op zijn netvliezen.

Ik heb verbinding gelegd met de schijf op de Mons Olympus.’

Louis begon te lachen. Het was waarschijnlijk te mooi om waar te zijn, maar hij stelde zich voor hoe duizenden Martianen bezig waren een nieuwe val op te zetten en dat ze vanuit de stapschijf opeens een vloedgolf van superheet plasma over zich heen gespoten kregen…

Grote klauwen sloten zich om zijn schouders en warm, rood vlees ademde pal in zijn gezicht. ‘We zijn in oorlog, Louis Wu! Dit is geen moment voor welke afleiding dan ook!’

Afleiding. Akkoord. ‘Acoliet, ga je pak aantrekken. Haal het mijne, plus de netwerkspuiter, en haal mijn stapeltje lastschijven, daar waar Bram die dingen heeft gelaten… Bram?’

‘De eetzaal aan boord van de Verborgen Patriarch,’ zei Bram.

‘Verst-in-de-achterhoede, stuur hem allereerst daarheen! Bram, geef hem een paar wapens. Als we een functionerende stapschijf op de sonde hebben, moeten we daar gebruik van maken!’

‘Ga,’ zei Bram.

Verst-in-de-achterhoede floot en ratelde en rinkelde. Acoliet ging op de stapschijf staan en flitste weg. Verst-in-de-achterhoede ging staan op de plek waar het rotsblok had gelegen en flitste eveneens weg, naar zijn cabine, waar zijn tongen meteen begonnen te likken aan wat een buitenaards schaakbord vol stukken leek, maar in feite een soort virtueel toetsenbord moest zijn. Een van de hoofden werd opgeheven. ‘We hebben een verbinding,’ zei het. ‘De stapschijf doet het nog.’

‘Probeer het eens met een netwerkoog,’ beval Bram.

‘Om wat te bekijken?’

‘Het vacuüm.’

Elf minuten later lichtte het uitgedoofde scherm weer op en er verscheen een met sterren bezaaide hemel die langzaam verschoof. Louis kon zich een netwerkoog voorstellen dat traag kantelend en om zijn as draaiend door het luchtledige viel, steeds verder bij de sonde — draaide die ook rond? — vandaan. En terwijl de beschermheer zich zorgen maakte over de Kzin en alle vier de open schermen tegelijk in de gaten probeerde te houden, knielde Louis naast de stapschijf en trok hij de rand omhoog.

Het kleine hologram van dunne, kleurige streepjes verscheen vlak boven de schijf zelf; het was een schema van de verbindingslijnen. Een grotere versie zou hem verraden hebben, maar Verst-in-de-achterhoede had dit miniatuurschema voor hem geregeld. Louis toetste zijn veranderingen zo snel mogelijk in en klapte de rand toen weer naar beneden.

‘Zie je dat?’

‘Verst-in-de-achterhoede, leg me eens uit waarom we dat tot nu toe over het hoofd hebben gezien!’

Bram en Verst-in-de-achterhoede hadden op dit moment duidelijk iets anders aan hun hoofd dan letten op Louis! Hij draaide zich om.

Zoals gezien door het netwerkoog-in-vrijeval was het zilveren snoer nu veeleer een zilveren lint met opstaande randen geworden — een ondiepe, maar niet onaardige miniatuur van een stukje van de Ringwereld boog zelf. Er gleed een petieterig paar torussen overheen.

Het was onmiskenbaar dat dit het transportsysteem was: de magnetische monorail die over een derde van de omtrek van Ringwereld vlak onder de bovenkant van de randmuur was aangebracht. Teela’s reparatieploeg moest de rail over de rand van de muur hebben doorgetrokken en vlak aan de buitenkant hebben verlengd.

‘Nou,’ zei Louis, nogal hatelijk, ‘ik heb de randmuur meer dan een half jaar niet kunnen zien.’

‘We hadden beter moeten kijken,’ zei Verst-in-de-achterhoede. De zilveren rail flitste voorbij. Nu was alleen de sterrenhemel nog te zien. Het traag rondtollende netwerkoog was onder de Ringwereldvloer gekomen en zou in de eindeloze ruimte verdwijnen.

Ik had het kunnen raden,’ zei Louis. ‘Jij ook, Bram. Hoe zou Teela’s ploeg de heroverde duwstralen anders hebben kunnen vervoeren?’

‘Het eindpunt bevindt zich ergens ver draaiwaarts. Dit is de verkeerde plek om naar een werkplaats uit te kijken.’

Een stapeltje lastschijven kwam binnengeflitst, met bovenop een drukpak en de webspuiter. Louis duwde de zwevende verzameling spullen met zijn schouder opzij om ruimte te maken voor Acoliet.

De Kzin verscheen in opgeblazen vacuümuitrusting: doorzichtige, concentrische ballonnen en een vissenkomhelm. Hij kantelde de helm achterover en zei: ‘Zijn we klaar?’

Louis gebaarde naar de trillende sterrenhemel. ‘Wil je daar soms naar toe?’

Verst-in-de-achterhoede het zich onverwacht horen. ‘De verbinding is nog open. De schijf beweegt niet meer.’ ‘Wat —’ begon Louis.

‘Beschoten met plasma, vijftienhonderd kilometer gevallen,’ snauwde Bram, ‘en dan nog werken? Dat lijkt me sterk!’

Louis tilde de webspuiter van zijn stapeltje lastschijven. ‘Probeer het eens hiermee.’

Er werden hoofden zijn kant op gedraaid. Ze snapten het niet. Louis zei: ‘Verst-in-de-achterhoede, ik wil een netwerkoog door de verbindingen tussen de stapschijven sturen. Kan dat? We zien wel waar het fout loopt.’

Verst-in-de-achterhoede gaf een paar gefloten commando’s. ‘Ga je gang,’ zei hij toen.

Louis spoot een bronzen netwerk op de schijf en zag het verdwijnen.

Ze wachtten. Acoliet gebruikte de tijd om een douche te nemen. Vijfendertig graden van de Ringwereld boog: dat was vijfenhalve minuut voor het flitsen zelf en nog eens even lang voordat ze de aankomst zouden zien. Transportcellen werkten niet sneller dan het licht en kennelijk gold dat ook voor stapschijven.

‘Signaal,’ zei Verst-in-de-achterhoede terwijl zijn andere tong naar buiten kwam. Er verscheen een vijfde scherm.

Ze zagen een strook van de randmuur schuin afgetekend staan tegen een donker stuk van de sterrenhemel. Die vage vlek bij de rand zou de sonde kunnen zijn. Een beroerd beeld… maar de sonde viel niet meer: ze had een minuscuul doelwit geraakt, namelijk de magneetrail.

‘Acoliet, neem de webspuiter,’ zei Bram. ‘Laat je overflitsen. Spuit daar een netwerkoog op een plek die iets interessants laat zien. Kom dan onmiddellijk terug en rapporteer. Wacht niet op gevaar! We weten dat het daar is.’

Te snel. Louis was nog maar net begonnen zijn pak aan te trekken. Acoliet zou al weg zijn voordat hij daarmee klaar was. ‘Wacht even,’ zei hij. ‘Bram, hij moet gewapend zijn!’

‘Tegen beschermheren die al ter plekke zijn? Ik heb juist liever dat Acoliet opvallend ongewapend is. Vooruit, Acoliet, ga!’

De Kzin flitste weg.

Louis wurmde zich op zijn gemak in het ruimtepak. Ze moesten elf minuten wachten.

Geloofde Chmeee echt dat een oude man als Louis Wu een elf jaar oud Kzin-mannetje kon temmen en beschermen?

Er waren pas vier minuten voorbij, maar er bewoog zich iets.

Ze zagen een donkere vlek die zich traag langs de wazige randen van het venster bewoog en kennelijk bezig was aan een ongehaaste inspectie van de sonde. Toen was de vlek opeens dichtbij en duidelijk te zien: een elegant ruimtepak van een uitheems model, voorzien van een doorzichtige, bolvormige helm. En in die helm zagen ze een bijna driehoekig gezicht met een mond en kaken die een en al botten leken. Een uitgestoken vinger kwam nog dichterbij en trok contouren na die Louis niet kon zien, maar hij begreep het: het wezen had het netwerkoog gevonden.

Opeens draaide het wezen zich met kwikzilveren snelheid om — maar lang niet snel genoeg. Iets zwarts flitste langs, haalde uit met een arm, en schoot weer weg, het beeld uit.

Het elegante pak van de nieuwsgierige onderzoeker was aan de linkerkant een heel eind opengereten. Hij richtte een wapen dat deed denken aan een ouderwetse chemische raketmotor-in-het-klein en er flitste een blauwig-witte vlam achter de aanvaller aan. Het schot moest hebben gemist. De elegante ging achter zijn vijand aan, met een hand de scheur in zijn pak half en half afdichtend en met de andere schietend. Hij trok een nevelig spoor van ijskristalletjes achter zich aan.

‘Dat was Anne,’ zei Bram.

‘Wie van de twee?’

‘Anne was de moordenaar, Louis. De andere was ook een vampierbeschermheer, maar ik weet nog goed hoe Anne zich bewoog.’ ‘Hoe waarschuwen we Acoliet?’ ‘Dat gaat niet.’

Louis merkte dat hij met zijn tanden stond te knarsen. Acoliet was letterlijk nergens: een signaal, een punt in de ruimte, een samengebald kwantum energie dat zich met de snelheid van het licht verplaatste naar een plek waar de ene beschermheer zojuist een andere had gedood, en klaar was om het daarbij niet te laten…

‘Jouw Teela was te goed van vertrouwen,’ zei Bram. ‘Ze heeft een vampier in een beschermheer veranderd en deze moet enkelen van zijn soort veranderd hebben voordat Teela hem doodde. Maar Anne en ik zijn van een andere vampiersoort dan zij zijn.’

‘Signaal,’ riep Verst-in-de-achterhoede terwijl zijn andere tong weer naar buiten kwam. Nu hadden ze twee vensters die uitzicht gaven op de magnetische transportrail.

Acoliet was gearriveerd. Hij had een netwerkoog gespoten op… Louis kon het niet precies vaststellen. Op iets boven zijn hoofd, in elk geval. Er was niets te zien van een volgende indringer. De Kzin stond daar met de sonde vlak achter zijn rug. Ze zag er half gesmolten en hier en daar geblutst uit, en ze blokkeerde de rail.

Een beschermheer, welke dan ook, moest zo’n obstakel wel opruimen.

Acoliet, maak datje wegkomt!

De rail strekte zich uit tot in de eindeloze verte en leek desondanks een kaarsrechte lijn. Het bovenvlak was zo te zien een meter of zeventig breed.

Acoliet draaide zich langzaam om en leek alles goed in zich te willen opnemen. Hij spoot nog een tweede netwerkoog, stapte toen op de schijf en was verdwenen.

‘Hij is weggeflitst,’ constateerde Verst-in-de-achterhoede.

‘Ja, maar waarheen?’ vroeg Louis.

‘Dacht je soms dat ik hier fusieplasma over de vloer wil hebben?’

‘Welke verbinding heb je dan geopend? Waar heb je hem naar toe geflitst?’ Verst-in-de-achterhoede gaf geen antwoord, en Louis begreep het. ‘Naar de Mons Olympus, jij mislukt stuk draagmoeder?’

Hij stortte zich meteen op de stapschijf, maar bedacht zich op het laatste moment en kroop in plaats daarvan naar de stapel lastschijven. Hij trok een kabel door de handgrepen, die hij vervolgens om zijn middel bond en aan zijn riem knoopte: het vangnet van de armelui. ‘Chmeee zal me met huid en haar opvreten!’ Hij Het de schijven een eindje boven de vloer zweven en duwde het stapeltje tot boven de stapschijf. En hij ging ernaast staan.

Flits — en de hemel was opeens half zwart, half sterren. Hij stond op een zilveren rooster met veelhoekige gaatjes die zich in eindeloos gelijke patronen herhaalden. En door die gaatjes heen zag hij sterren flonkeren.

Prachtig.

Hij keek voor zich en achter zich. De magneetrail was uitgestorven. Zo vredig als wat. Nergens verroerde zich iets of iemand.

Zilveren kantwerk. Waar had hij dit patroon van veelhoekjes eerder gezien? Hij had verwacht dat de magneetrail een massieve metalen plaat zou zijn, maar het was een doorzichtig rooster. Je kon er sterren doorheen zien.

Aha! Het was het Naafwiel, die oude super lier die ze in een omloopbaan om de Aarde hadden gebracht en die nog steeds werd gebruikt om zware lasten van de Aarde naar de Maan en de Gordel te verhuizen, en vice versa. Hij herkende het fractale patroon. Het was bedoeld om de spanning gelijkmatiger te verdelen, maar dat was nu even niet aan de orde.

‘Bram, Verst-in-de-achterhoede, de magneetrail is een rooster. Kunnen jullie het zien? Als ik de spuiter bij me had zou ik even een netwerk maken. Je kunt door het rooster heen kijken en zien wie zich in de schaduwen van Ringwereld probeert te verbergen.’

Dat zouden ze over vijfenhalve minuut horen — zo ver was de Hete naald van Onderzoek in lichtsnelheid hiervandaan.

Een zwarte inktvlek trok zich over de rand naar boven en kwam op Louis af lopen… een massa die deed denken aan een zwart geschilderde zak aardappelen, die in één hand achteloos een trompetvormig voorwerp droeg.

Louis haalde de linker schakelaar over.

De lastschijven kwamen niet in beweging. Ze lagen op een magneetrail, maar kennelijk leverde die onvoldoende hefvermogen.

Ik sta nu oog in oog met een wapen van arm,’ verklaarde Louis. Ze zouden hem horen en de rest vanzelf begrijpen: dat agenten van arm hier ergens in de buurt op een richel geland moesten zijn en dat ze beschermheren waren tegengekomen.

Hoe kun je een stapschijf activeren als je er niet eerst even van afkunt stappen? Ik ben dood tegen de tijd dat ze dit alles horen. Had een orkestje moeten meenemen… of een opname van de commando’s.

De beschermheermoordenaar bekeek Louis met een bezitterig air. Hij… Anne… zij was een nogal slanke gestalte in een slobberig ruimtepak dat kennelijk was ontworpen voor een mensensoort die een eindje langer (de verzonken ogen kwamen maar net boven de kinkapjes uit) en stukken breder was…

Flits — hij hing ondersteboven en viel door een roodachtig licht.

Niets dan rood rotsgesteente om hem heen en onder zijn hoofd, plus een eindeloze glijbaan van glad lava. De lastschijven wisten hoogte te houden en Louis hing met zijn hoofd naar beneden, zonder ergens tegenaan te botsen, en voelde dat er aan zijn kabel gerukt werd. Even later had de ingebouwde stabilisator de schijven omgekeerd en hing Louis rechtop. Zijn oren suisden, zijn maag speelde op, zijn verstand was verdoofd, en het duurde een hele poos voordat hij in staat was goed om zich heen te kijken.

Er waren geen Martianen die toekeken.

Hij zweefde boven een glazig-gladde helling van gestold lava die wel… nou, minstens driehonderd meter steil naar beneden liep voordat er een horizontaal stuk kwam — het leek wel een gigantische springschans voor skiërs. Niet ver van de voet van de helling zag Louis een oranje vlek: Acoliet in zijn doorzichtige ruimtepak. Misschien had hij de glijpartij wel overleefd… en misschien niet.

Louis besloot dat hij niet bang hoefde te zijn voor Martianen.

Deze keer hadden de Martianen de stapschijf ondersteboven gelegd op het topje van de hoogste rotspiek die ze konden vinden. Toen was de plasmastraal die de brandstofsonde van Verst-in-de-achterhoede had verzengd via die schijf hierheen doorgeleid. Eventuele Martianen die nieuwsgierig hadden staan wachten moesten ogenblikkelijk in rook zijn opgegaan. En het oppervlak van de rotsen was gesmolten en gestold tot een glijbaan.

Louis liet de lastschijven landen en maakte de veiligheidskabel los. Acoliet lag in een vreemde hoek op een heet plateau van rood rotsgesteente. Louis wurmde zijn schouder onder het lichaam van de Kzin, maar dat was niet genoeg om hem overeind te krijgen. Hij trok en rolde de Kzin moeizaam tot op zijn rug. Acoliet was een inerte massa. Louis kon voelen dat hij minstens een aantal gebroken ribben moest hebben.

Echte Martiaanse zwaartekracht zou nu zeer welkom zijn geweest.

Hij spande zijn buikspieren, zijn knieën en zijn rug, haalde diep adem, gromde en drukte, perste zich omhoog. De bijna volwassen Kzin, met ruimtepak en al, kwam net hoog genoeg van de grond om zijwaarts op de stapel lastschijven geduwd te kunnen worden. Louis klauterde hijgend naast hem. Hij bond de Kzin vast en stuurde de schijven naar boven. Hij gebruikte het kleine stuwmotortje om precies onder de stapschijf te komen, tot zijn schouders deze raakten.

Flits — nu lagen ze op hun buik in de naald, met het stapeltje lastschijven op hun rug.

Bram deed de rest. Hij bond de lastschijven los, tilde ze van hun rug en opende alle sluitingen van Acoliets ruimtepak, waarna hij het hem voorzichtig uittrok. De Kzin knipperde met zijn ogen, zocht iets herkenbaars, vond Louis. Voor de rest scheen hij zich niet te kunnen bewegen.

Bram hielp Louis uit zijn pak, legde hem naast Acoliet en onderzocht hem. Dat deed pijn. ‘Jij hebt een aantal spieren en pezen geforceerd, plus nog wat van zulke kneuzingen,’ zei hij. ‘Je hoort in de medische kist, maar de Kzin heeft het harder nodig.’

‘Hij gaat eerst,’ zei Louis. Als Acoliet stierf, wat moest hij dan in hemelsnaam tegen Chmeee zeggen?

Bram tilde de Kzin zonder zichtbare inspanning op, schoof hem in het medische wonderapparaat en klapte het luik in de voorwand dicht. Een merkwaardige gedachte in zijn achterhoofd: had Bram gewacht tot hij, Louis, hiervoor toestemming had gegeven? Niet zo merkwaardig, welbeschouwd. Louis begon nu ook overal flink pijn te voelen en dat kon hij Bram maar beter niet laten merken. Louis was immers een humanoïde en Acoliet niet. Misschien moest een beschermheer wel toestemming hebben van een voortplanter voordat hij een niet-humanoïde als eerste mocht helpen.

Bram tilde hem op en zette hem in een vloeiende beweging op de stapel lastschijven. Er gingen pijnscheuten door hem heen en zijn adem werd afgesneden, waardoor zijn gil wegstierf in een miezerig kreetje. Bram sloot de slangen en buisjes van Teela’s autodok aan. ‘Veel voorraden in dit ding zijn op, Verst-in-de-achterhoede. Ze moeten dringend worden aangevuld,’ zei hij. ‘Kan je grotere apparaat medicijnen maken?’

‘De keukenwand heeft ook een farmaceutisch menu.’

De wanden aan stuurboord en bakboord gloeiden van een oranje hitte. In een ander venster zag hij een zwarte, zakvormig gestalte die zich over de rand van de magneetrail naar de onderkant liet zakken. En daarna niets meer — alleen een zilveren lint waar geen einde aan kwam.

De pijn begon af te nemen. Louis wist dat hij niet lang meer helder zou zijn. Hij voelde soepele, maar knobbelige armen om zich heen. Harde vingertoppen betastten hem nu eens hier, dan weer daar. Een van de ribben veroorzaakte een pijnscheut, die daarna wegebde. Er kraakte iets in zijn rug, daarna nog eens, een eindje lager. En een heupgewricht. En de rechterknie…

Bram sprak vlak bij zijn oor, maar niet tegen Louis. ‘De nacht-mensen hebben zich nogal veel moeite getroost om ons een dorp in de druipbergen te laten zien. Een van de tienduizenden! Waarom?’

Verst-in-de-achterhoede gaf antwoord. ‘Heb je dan niet gezien dat er daar een weg…’ — en Louis viel in slaap.

28. De doorgang

‘Voel je het?’ ‘Ja,’ zei Warvia.

De kamer trilde — een heel lichte vibratie in alle wanden en het rotsgesteente van de vloer.

Van het vliegen in krankzinnige luchtvoertuigen waren ze duizelig en gedesoriënteerd geworden, maar ze hadden uren de tijd gehad om dat van zich af te slapen. Dit was geen nawee van het vliegen, maar iets anders. Tegger had er aanvankelijk niets van gemerkt, maar nu waren Warvia’s ademhaling en het onophoudelijke getril het enige dat zijn zintuigen in deze donkere kamer waarnamen.

‘Enig idee?’

‘Modder van de zeebodem. Die druipt voortdurend neer op de piek van deze berg en dat kunnen we helemaal hier beneden nog voelen.’ Tegger staarde haar in het donker aan.

‘Hij wordt in pijpen naar boven gepompt aan de achterzijde van de randmuur. Dan valt de modder vanaf de bovenrand van de muur vijftig dagmarsen diep naar beneden,’ zei Warvia. ‘Zo gebeurt het op alle druipbergen. Zo zijn de druipbergen ontstaan. Zonder die pompen zou uiteindelijk alle grond onder de Boog in de zeeën verdwijnen. Fluister heeft me dit allemaal uitgelegd.’

‘Jij hebt meer uit Fluister weten te krijgen dan mij ooit is gelukt.’

Ik vraag me af waar ze nu is.’

‘Ze?’

Er streelden vingers over zijn wang. Ik raad maar. Ik heb het gevraagd, maar ze wilde het niet zeggen. Weet je hoe die modder van de zeebodem genoemd wordt?’

‘Nee.’

‘Flup.’

Tegger begon te schudden van het lachen. ‘Wat? Wil je zeggen dat we al die tijd… Flup, iedereen die ik ken denkt dat hij weet wat flup betekent! De bodem van de zee?’

‘Deze berg is ervan gemaakt. Door de druk verandert de modder ten slotte in rotsgesteente…’

Opeens baadden ze in een helder, wit licht. ‘Hallo,’ zei een stem.

Ze sprongen overeind en drapeerden een bontvel om zich heen. De mensen van Hoogtepunt hadden hun een vel gegeven zoals dat van Sarons groengestreepte roofdier met een beschadigde kop. Het stond Warvia heel goed.

Momenteel had Warvia andere zorgen. ‘Dat was geen accent zoals we dat hier hebben gehoord,’ fluisterde ze.

‘Hallo? Jullie horen de stem van Louis Wu. Kunnen we praten?’

Tegger’ knipperde met zijn ogen tegen het felle licht. Hij kon geen details onderscheiden, maar hij zag de gestalte van een man en iets eigenaardigers.

‘U hebt onze privacy gestoord,’ zei hij.

‘Jullie waren wakker. Het spionagetoestel dat jullie zo lang hebben meegesleept is van ons. Willen jullie praten of zullen we op een ander moment terugkomen?’

Er werd geklopt op het hout naast de dikke vacht die voor de deuropening hing. Ze hoorden een vrouwenstem roepen: ‘Teeger? Waerviae?’

‘Flup! Kom maar binnen,’ zei Tegger.

De vacht werd opzij geslagen en achter elkaar kwamen Jennawil, Barraye en een geur van bloed naar binnen. ‘We hoorden stemmen,’ zei de jonge vrouw. ‘Anders zouden we dit in de voorkamer hebben achtergelaten. Het is een gwill. Skreepu heeft hem voor jullie gedood.’

De gwill was een grote hagedis. De staart sidderde nog.

‘Het moment is uitstekend gekozen,’ zei Tegger. Hij nam de gwill aan. De huid leek bedekt door een pantser. Het dier moest eerst gevild worden. Tegen het felle licht van het web en de monsters die zich daar ophielden zei hij: ‘Jullie kunnen beter praten met Jennawil en Barraye. Zij wonen hier op Hoogtepunt en zij weten dingen die wij alleen maar kunnen raden. Jennawil, Barraye, we hebben eindelijk contact met Louis Wu.’

Doezelig, met zijn kin steunend op de rand van zijn autodok, hoorde Louis zijn eigen stem praten. ‘Jullie horen de stem van Louis Wu. Jullie zien mijn bondgenoten, Bram en de Netwerkhuizer. We hebben tot nu toe stilte in acht genomen omdat we vijanden hebben.’

‘Wij zijn Warvia en Tegger,’ zei een hoge, vreemde stem. Louis had nu zijn ogen open en hij herkende de roodhuidige vampierdoders. ‘Waarom verbreken jullie de stilte nu dan wel?’

‘We moeten vragen stellen.’ Ja, het was wel de stem van Louis Wu, maar ze kwam van Verst-in-de-achterhoede.

Een man van het dorp Hoogtepunt nam het woord. ‘We hebben opdracht u de verborgen spiegel en de doorgang door de randmuur te laten zien, en alles wat u verder nog zou willen.’

‘Dankjewel. Zijn jullie bereid door de passage te gaan?’

Jennawil sprong geschokt overeind. ‘Nee! Er gaan daar voortdurend vishnishtee’ — het vertaalapparaat van Louis haperde even — ‘beschermheren in en uit!’

Louis besloot niet te spreken. Hij voelde zich gammel en zweverig, en hij kon pijn voelen waar en wanneer hij maar wilde. Hij zou onzin uitkramen, en wat zouden ze wel niet vinden van twee ‘stemmen van Louis Wu’?

‘Vertel ons wat jullie weten over beschermheren,’ vroeg Verst-in-de-achterhoede.

‘Van twee soorten zijn ze. Beschermheren van onze eigen soort willen onze veiligheid, maar ze moeten gehoorzamen aan platland-beschermheren.’

‘Kunnen we wellicht praten met een Hoogtepunt-beschermheer?’

Ik denk van niet. Zulke dingen geheim houden voor platland-beschermheren is nagenoeg onmogelijk, en beschermheren vallen nogal op. Ik kan het wel vragen.’

De Poppenspeler vroeg: ‘Wil Fluister met ons praten?’

He? De Rode Herders keken elkaar aan. ‘Dat wil Fluister niet,’ verklaarde de vrouw gedecideerd.

‘Wat kunnen jullie ons vertellen over Fluister?’ ‘Niets.’

‘Wat bevindt er zich achter de doorgang?’ ‘Vergif, denken wij,’ zei Barraye.

Jennawil legde het uit. ‘Telkens wanneer ze zich in de passage begeven dragen de beschermheren pakken die hun hele lichaam bedekken. Ze brengen grote hoeveelheden gereedschap van de ene kant naar de andere. Volgens de geruchten bouwen ze iets, daar aan de buitenkant. Iets monsterlijks.’

‘Louis Wu,’ zei de vrouw, ‘het is de gezamenlijke inspanning van de nacht-mensen geweest die het oog hierheen heeft gebracht. Vanavond kunt u met hen praten.’

‘Hoe lang duurt dat nog?’

‘Twee tienden,’ zei Jennawil.

‘We zullen wachten,’ zei de stem van Louis Wu; het klonk als een strijkkwartet in unisono.

‘Heb je het gehoord, Louis?’ vroeg Bram.

‘Goeddeels. Mooie show, Verst-in-de-achterhoede, maar je make-up laat te wensen over.’

‘Louis Wu is een vashnesht. Grote tovenaar. Hij houdt zich op de achtergrond,’ zei Verst-in-de-achterhoede, ‘en laat zijn bizarre knechten het woord voeren.’

‘Akkoord. Wie is Fluister?’

‘Anne is Fluister,’ zei Bram. Ik heb je opnamen gezien, hoe ze de rode man heeft geholpen. Ze heeft de missie van de kruiser gebruikt als dekmantel.’

‘De naam Fluister past bij haar,’ vond Louis.

Verst-in-de-achterhoede wendde zich van het scherm af. ‘Louis, wat denk jij ervan? Waar is Fluister? Wat is ze van plan?’

Louis bekeek het gezelschap voor het netwerkoog in het bergdorp. Hij had niet genoeg verdovende middelen in zijn bloed om van de kaart te zijn. ‘Bram, jij bent de enige die misschien kan raden wat ze wil.’

Ta.’

Ik ben te versuft om goed na te denken. Ik geloof dat ik mijn stem terug wil hebben.’

‘Zoals je wilt,’ zei Verst-in-de-achterhoede.

Warvia vilde de gwill met haar mes. ‘Rode Herders moeten hun vlees rauw eten,’ zei Tegger. ‘Misschien willen jullie dat liever niet zien.’

Warvia scheurde de gwill in tweeën en gaf een helft aan Tegger. Ze aten. De Hoogtepunters leken gefascineerd en ontsteld tegelijk. Tegger vroeg zich af waarom ze nog hier waren, nu het venster weer gewoon een bronzen netwerk was.

Afgekloven botjes. Tegger keek vragend. Barraye wees hem een afvalbakje.

‘Teeger, Waerviae,’ zei Jennawil, ‘het viel ons op dat jullie pas spraken over reshtra nadat jullie hadden gezien hoe wij er onder onze jassen uitzagen.’

Aha.

In ons volk hebben we één paargenoot, ons leven lang,’ zei Warvia, terwijl ze Tegger aankeek. Hun blikken wisselden iets onuitgesprokens uit, waarna Warvia vervolgde: ‘Er is ons iets overkomen, iets waardoor we veranderd zijn. Maar we hebben rishathra niet echt nodig. De verandering betekent alleen dat we nu een keuze hebben.’

Tegger had erover nagedacht. ‘Barraye, Jennawil, er bestaan geen verhalen over Rode Herders die rishen. Stel je voor dat jullie spiegels een dergelijk verhaal over alle platlanden zouden verspreiden? Waar zouden wij dan nog kunnen leven? Wie zou paargenoot van onze kinderen willen worden?’

De Hoogtepunters keken elkaar aan.

‘Je hebt de nacht-mensen gezien, Jennawil,’ zei Warvia. ‘Stel eens dat er wordt rondverteld dat jij rish hebt gedaan met roodhuidige bezoekers die van het platland kwamen. Wat zouden de nacht-mensen dan verwachten?’

Barraye knikte. ‘Ze zouden met ons willen reshen. Hoe benieuwd zijn we eigenlijk, partner?’

Jennawil sloeg hem zachtjes, met open hand, op zijn brede schouder, en ze begon te lachen. Tegger vermoedde dat dit nee betekende. ‘Niet alleen hun lichaamsvorm. Ook hun geur.’

Barraye klopte haar geruststellend op haar rug. ‘Wel, dan moeten we dus nog een geheimpje zien te bewaren.’

Leuke beelden. Louis keek met passieve wellust toe. Een show als deze zou op alle betaal-kanalen in de bekende ruimte een commercieel succes zijn, meende hij. En er werden natuurlijk opnamen gemaakt… Hoeveel zintuigen had zo’n netwerkoog eigenlijk? Kijken, luisteren… Kon het ook ruiken? Had het radar voor bepaalde dieperliggende gevoelens?

Al mijmerend viel hij op een gegeven moment in slaap.

Uren later — zo leek het tenminste — werd hij wakker en staarde hij verbaasd naar een evenbeeld van zichzelf dat over hem heen gebogen stond.

Nee, naar zijn reservepak. Het was knobbelig en gespannen waar het bij een menselijke drager glad en soepel behoorde te zijn — alsof er veel gebroken botten in zaten. Bram kantelde de helm naar achteren. ‘Voel je je goed?’ vroeg hij.

Ik voel me behoorlijk gammel.’ De autodok zorgde voor verdoving en medicatie, maar Louis kon nog goed voelen op welke plekken pijn op de loer lag.

‘Twee ribben waren van hun plaats geraakt. Ik heb ze teruggezet. Je hebt niets gebroken. Je hebt een paar gekneusde spieren, gescheurde pezen en gewrichtsbanden, en een van je wervels was verschoven, maar dat heb ik hersteld. Je kunt nu op eigen kracht en met wat hulp van het kleine medische apparaat genezen.’

‘Waarom heb je mijn ruimtepak aan?’

‘Om strategische redenen.’

‘Te ingewikkeld voor mijn muizenbreintje? Goed, Bram. Je zult zien dat we twee nieuwe bezoekers hebben gekregen. Als je me losmaakt, kan de stem van Louis Wu nu zijn gezicht laten zien.’

Verst-in-de-achterhoede en Bram hadden zich aan weerszijden van Louis opgesteld, een beetje op de achtergrond. Aan de andere kant van het netwerkoog zaten de twee Roden knus bij elkaar onder een bontvel. Ze hadden de ereplaatsen aan de Demonen gegeven.

De Demonen rilden. ‘Het is hier koud!’ zei de vrouw met het slungelachtige lichaam. ‘Wel, ik ben Treurbuis, dit is Harpist. Kan uw doosje mijn stem verstaan?’

‘Zeker, geen probleem. Hoe wist je dat ik een vertaalapparaat heb?’

‘Uw metgezel Fagot schijnt vertrokken te zijn, maar zijn zoon Mirarp heeft ons ingelicht over uw bezoek aan Weversdorp.’

‘Doe Mirarp mijn groeten. Treurbuis, waarom hebben jullie twee mansgewichten rotsplaat over zo’n kolossale afstand vervoerd als jullie net zo goed met mij konden praten via Fagot?’

De Demonen lachten, waarbij veel te veel tanden bloot kwamen. ‘Praten, jawel. Maar wat hadden we moeten zeggen? Dat de randmuur in verkeerde handen is? Wij weten dat niet. U daar, bent u een vashnesht?’ Het apparaat vertaalde het als beschermheer.

‘Ja,’ antwoordde Bram.

Tegger probeerde op te staan, maar Warvia hield hem tegen. Ook de Demonen leken geschrokken, maar Harpist dwong zichzelf de beschermheer niettemin aan te spreken. ‘We weten genoeg om onze hulpeloosheid te beseffen,’ zei hij. ‘Het gaat om vampier-beschermheren. Ze gebruiken de mensen van Hoogtepunt als een soort kudde. Af en toe halen ze mensen op. Sommige keren terug als beschermheren, de meeste verdwijnen gewoon.’

‘Ze repareren de Boog,’ zei Bram.

‘Doen ze meer goed dan kwaad?’

‘Ja. Maar het zijn er te veel en ze zullen gaan vechten zodra ze klaar zijn met de reparaties. We hopen dat we de balans kunnen verbeteren.’

‘Welke hulp verwacht u van ons?’

‘We moeten meer weten. Vertel ons alles wat jullie weten.’

Harpist haalde zijn schouders op — een aanblik om zeeziek van te worden. ‘U weet al wat wij weten. Hoogtepunt zal ons meer laten zien. Maar dan moet het eerst licht worden.’

Verst-in-de-achterhoede floot een commando. Het venster kromp ineen tot een achtergrondformaat.

‘We zullen wachten,’ zei hij. ‘Louis, we hebben eerdere gesprekken voor je opgenomen. Ze weten veel van beschermheren en ook het een en ander over Teela Brown. Of heb je liever een serenade?’

Bram had het ingewikkelde muziekinstrument dat hij had meegebracht van de Verborgen Patriarch al tussen zijn benen gezet.

‘Een aardig muziekje bij het eten is geen kwaad idee,’ zei Louis beleefd. ‘En ik rammel van de honger.’

Louis probeerde een paar lichaamsoefeningen te doen. Bij het optillen van Acoliet had hij verschillende spieren en pezen ernstig geforceerd. Brams goede zorgen waren niet zonder succes gebleven, maar hij moest zich heel behoedzaam bewegen.

Er waren vele uren verstreken. Nu bewoog het Hoogtepuntvenster zich schokkerig draaiend door een nachtelijk berglandschap, want een gemengd gezelschap humanoïden rolde het als een wiel over de uitgesleten paden van het dorp. Toen ze buiten het dorp waren gekomen en de klim over kaal rotsgesteente werd voortgezet, werd Louis misselijk van het gehots en gebots.

Hij keerde het scherm zijn rug toe en rekende erop dat de anderen hem wel zouden waarschuwen zodra er iets interessants in beeld kwam.

Waarom had de Kzin zoveel tijd nodig? Overal in de beschaafde ruimte zou Louis al lang in een medicator hebben gelegen. Zijn kleine autodok kon niets anders voor hem doen dan chemisch spul inspuiten — en dat zou over een paar minuten weer hard nodig zijn.

Vier mensen van Hoogtepunt vervoerden het netwerkoog en de stenen plaat waarop het bevestigd was. Ze klommen naar boven in de inktzwarte nacht. Saron liep voor de Rode Herders en de Demonen uit om te wijzen waar ze houvast voor hun voeten konden vinden.

De Demonen hadden geprobeerd behulpzaam te zijn bij het slepen, maar het bleek al gauw dat gewoon ademen al een hele toer was.

‘We krijgen straks zonlicht,’ zei Warvia tegen de Demonvrouw. ‘Wat doen jullie dan?’

‘We zullen de doorgang bereiken,’ zei ze. ‘Beschutting.’

Er waren hier geen wegen. De paden waren weinig meer dan vage slijtplekken op de harde grond en het rotsgesteente, maar de Hoogtepunters klommen steeds maar hoger de steile helling op, zonder aarzeling en zonder ophouden. Ze bevonden zich nu kilometers boven het eindeloze platland in de diepte.

Vanaf draaiwaarts naderden de daggrens en het zonlicht.

Dicht tegen de voet van de druipbergen aan strekte het landschap zich uit als een reliëfkaart, een kaart zoals de Demonen die voor hen hadden uitgetekend buiten de omwalling van het Grasreuzendorp. Door dit soort vergezichten hadden ze die kunst misschien geleerd. Verder weg waren geen details meer te herkennen. Een zilveren draadje, af en toe onderbroken door meertjes, zou de Thuisvloed kunnen zijn, of een andere rivier, of iets heel anders…

Warvia moest soortgelijke gedachten in haar hoofd hebben. ‘De landen waar de Rode Herders doorheen trekken zijn zelfs te klein om van hieraf zichtbaar te zijn,’ zei ze. ‘Hoe kunnen we ooit weer Rode Herders vinden?’

‘Dat is helemaal geen probleem,’ zei Harpist.

‘Onze mensen kennen de routes van de Rode Herders,’ legde Treurbuis uit. ‘Ze zuilen…’ Ze moest haar woorden afbreken om op adem te komen. ‘Ze zullen een route… voor ons uitstippelen… en via de spiegels… doorgeven. Jullie zullen een stam vinden… even snel… als jullie reis hierheen…’

‘O. Mooi.’ Toen begon Warvia te lachen. ‘Jullie oplossing was wel erg extreem. Zó ver hadden we toch echt niet hoeven te reizen!’

Tegger wilde onder de ogen van Warvia geen spoortje zwakheid tonen. Met de moed der wanhoop bleef hij achter Saron aan lopen.

Gelukkig bewoog de oude vrouw zich nu minder snel. Hij hoorde het hijgen van de Hoogtepunters die het netwerkoog meesleepten.

Het daglicht kwam van draaiwaarts aangevlogen, en toen de eerste zonnestralen het donker wegvaagden, haalde Harpist twee opgerolde hoeden uit zijn rugzak, die over kolossale randen bleken te beschikken. Nu liepen alleen de twee Demonen nog in de schaduw.

‘We moeten ergens aan de uiterste rand van het woongebied van de Rode Herders zien te komen,’ zei Warvia. ‘Zo ver mogelijk bij de roddelverhalen vandaan, want die zijn natuurlik al lang en breed onderweg!’

‘Nee,’ zei Harpist. ‘Warvia, Rode Herders zijn niet overal hetzelfde.’

‘Hoho, dat zijn we wel!’

‘We maken potentiële paargenoten van andere stammen het hof,’ zei Tegger. ‘Dat gebeurt tijdens feesten, als onze kudden elkaar tegenkomen. We doen dat al zolang iedereen zich kan herinneren.’

‘Een goed idee,’ vond Harpist.

‘Maar niet altijd in de praktijk gebracht,’ merkte Treurbuis op. ‘Jij en Warvia hebben hetzelfde accent.’

‘Ja, wij behoorden allebei tot de stam van Ginjerofer, maar stamgenoten van ons hebben elders een partner gevonden.’

‘Sommige stammen hebben die gewoonte helemaal afgeschaft. Andere doen het soms wel, soms niet, zoals jullie stam. Tegger, hoe verder jullie van Ginjerofers stam gaan, des te onwaarschijnlijker wordt het dat jullie kinderen partners kunnen vinden met wie ze kinderen kunnen krijgen. Dat zou nog niet zo erg zijn, als het niet jullie regel was maar één paargenoot in je leven te hebben.’

‘Flup,’ fluisterde Tegger.

Een flitslicht verblindde hun ogen nadat ze om een half vergruizelde stapel rotsen heen waren gelopen.

Tegger had geprobeerd zich voor te stellen hoe een spiegel eruit zou zien. Nu kon hij het niet zien, want hij zag zichzelf, Warvia, de Demonen, de mensen van Hoogtepunt, de hemel en de randmuur. Een spiegel was dus een plat venster dat liet zien wat zich achter de kijker bevond. Deze spiegel was even hoog als een Rode Herder en drie manslengten breed. Ze zetten het netwerkoog en de plaat waar het op zat voorzichtig met de rug tegen de spiegel. Saron en de mannen liepen vervolgens naar de zijkanten van de spiegel. De nacht-mensen liepen met Saron mee.

Harpist begon te spreken. Hij benadrukte zijn medeklinkers – alsof hij een menigte toesprak. De mannen begonnen de spiegel op en neer te bewegen; hij bleek in een scharnierconstructie te hangen. Jennawil stond achter Tegger en wees naar de rand. Naar de aangrenzende druipberg.

Er danste een heldere lichtvlek over de helling van die berg, een vlek die zich verplaatste naarmate de spiegel door de mannen bewogen werd.

‘Hoe werkt het?’ vroeg Tegger.

Jennawil lachte. ‘Aha, de nacht-mensen hebben jullie dus niet alles verteld! Zonnespiegels seinen lichtflitsen volgens een code die ons en de Demonen bekend is. Ze verspreiden nieuws van de ene berg naar de andere, maar ook van de bergen naar het platland en omgekeerd.’

Dat verklaarde veel. De Demonen hadden altijd verdacht veel geweten van het weer, het Schaduwnest, het bronzen netwerkoog zelf.

De vier tilden het oog van Louis Wu weer op. ‘Om dat rotsblok heen,’ zei Saron, ‘en dan verder naar boven.’

‘We hebben jullie probleem met elkaar besproken, Treurbuis en ik. We denken dat we een antwoord hebben,’ zei Harpist.

Tegger had ook nagedacht. ‘Het is zoiets als verpletterd worden tussen twee stieren. Gaan we te ver, dan zijn onze kinderen de dupe. Gaan we niet ver genoeg, dan krijgen we verhalen over onszelf te horen.’

‘We zijn te opvallend,’ zei Warvia. ‘Te gemakkelijk herkenbaar. Als bezoekers iets vertellen over vampierdoders die rishathra hebben gedaan, dan weet iedereen dat wij dat waren.’

Harpist grijnsde met al zijn schopvormige tanden bloot. ‘Stel eens dat er een oud verhaal bestond,’ zei hij. ‘Er was eens een tijd… waarin alle humanoïden monogaam waren. Geen man keek naar vrouwen die niet zijn paargenoot waren, geen vrouw keek naar andere mannen. En daar waar verschillende soorten humanoïden op elkaar stuitten, ontstonden steeds weer oorlogen. Toen waren er eens twee helden die begrepen dat humanoïden ook anders met elkaar zouden kunnen omgaan. Zij vonden rishathra uit en maakten een einde aan een oorlog. En ze hebben die kennis als zendelingen verspreid.’

‘Harpist!’ riep Warvia. ‘Bestaat er echt zo’n verhaal?’

‘Nog niet.’

‘O.’

‘Het Nachtvolk is kieskeurig. We praten niet zomaar met iedereen, maar jullie moeten niet denken dat we ons stil houden. Jullie hebben gezien hoe de spiegels werken. Ze zijn onze stem. Jullie weten dat elke priester moet weten hoe hij met de doden moet omgaan. Priesters moeten met ons praten.’

De helling was nog steiler geworden en iedereen hapte nu naar adem. ‘We kunnen het verhaal vanuit verschillende richtingen laten verspreiden,’ zei Treurbuis. ‘Alleen de oudste vrouwen herinneren zich de legende, of de oudste mannen. De historie vertelt het verhaal van helden van hun eigen soort, die rishathra hebben uitgevonden en een oorlog hebben beëindigd, en ze vertelt dat de eigen soort sindsdien altijd aan rishathra is blijven doen. De details zullen per soort lichtelijk verschillen. En als er dan een variant opduikt waarin de helden twee Rode Herders waren die een eind maakten aan een oorlog om bondgenoten te winnen voor een heldhaftige strijd tegen vampiers…’

‘Het is maar een verhaaltje.’ Tegger lachte. Hij begon te geloven dat het zou kunnen werken. ‘Een verhaaltje… Warvia?’

‘Misschien,’ zei ze. ‘Misschien. Het is het proberen waard. We kunnen liegen, liefje, zolang we maar niet tegen elkaar hoeven te liegen.’

Er stond een rotsblok dat groter was dan een huis in een stad, maar dat doormidden gespleten was. De Hoogtepunters leidden het gezelschap door de spleet. In de wanden van het gesteente tekenden zich kleurige aders af. ‘Dat komt door het ijs,’ zei Deb. ‘De rots zuigt water op. Dat bevriest. Het smelt. En bevriest dan opnieuw.’

De ijzige wind gierde door de kloof en striemde elk stukje huid dat niet grondig afgedekt was. En de ogen. Tegger liep blind voorwaarts, op de tast achter Warvia aan, hoewel ook zij haar ogen dicht hield.

Een grote hand op zijn borst hield hem tegen. Hij opende zijn ogen voorzichtig tot spleetjes.

Hier was dan eindelijk een plek om te schuilen voor de wind: een tunnel in de rotswand. Maar zo ver waren ze nog niet, want ze stonden nog in de spleet en de mond van de tunnel was nog moeilijk te zien. Vanaf de plek waar ze stonden leidde een soort helling van rotspuin tot bij de opening.

‘Teeger,’ zei Barraye, die nu voor het eerst iets zei, ‘daar kun je niet schuilen.’

‘Waarom niet?’ vroeg hij. ‘Zitten er monsters in die tunnel?’ ‘Ja. Vishnishtee.’’

Ze zetten de stenen plaat met het netwerkoog rechtop en draaiden de voorkant naar de tunnelopening. Barraye was weer net zo zwijgzaam als altijd. ‘Louis Wu,’ vroeg Saron, ‘kunt u het zien?’

Het bronzen web sprak. ‘Ja, maar moeilijk. Hoe diep is dat ding?’ ‘We denken dat het een passage door de hoge berg is. Niemand van ons is er ver in geweest.’

‘Maar jullie zijn binnen geweest?’

Nu sprak Deb. ‘Een groot deel van de bevolking van Hoogtepunt en bijna honderd bezoekers die met ballonnen waren gekomen hebben zich in de gang verscholen zolang het Doodslicht scheen. We konden alleen ’s nachts naar buiten om te jagen. Toen het Doodslicht gedoofd was, zijn we weggejaagd. Ons werd verboden er nog ooit terug te keren.’

‘Beschrijf de vishnishtee,’’ zei een hese stem.

Tegger en Warvia keken elkaar even aan. Die stem vanuit het web moest van de vashnesht zijn, van Bram, maar leek sprekend op die van Fluister.

‘De vishnishtee hebben ons beschermd,’ zei Deb, ‘maar niemand van ons heeft er ooit een gezien.’ ‘Wat, nooit?’

‘Maar soms verdween er iemand van de onzen. Er was een soort grens — verder mocht je de gang niet binnen. We wisten dat verderop in de passage de dood op ons loerde, maar dat was buiten precies hetzelfde.’

‘Konden jullie niet zelf schuilplaatsen bouwen? Rotsen houden zulke straling… het Doodslicht tegen.’

‘Dat wisten we. Verberg je in grotten, hadden de vishnishtee ons gezegd. Maar huizen bouwen van rotsgesteente? Bij het schudden van de berg zouden die stenen op ons hoofd vallen.’

Nu klonk de stem van Louis Wu. ‘Mijn metgezellen tonen me een opname die is gemaakt vanaf tientallen dagmarsen boven jullie hoofd. Het is opmerkelijk hoeveel details je kunt zien als je maar ver genoeg weg bent, Deb. De berg waarop jullie wonen is een soort kegel met vlakke wanden, maar ter hoogte van die tunnel likt hij eigenlijk meer op een kegelvormig zandkasteel tegen een muur waar een pijp doorheen steekt.’

Ze wachtten tot Louis zich begrijpelijk zou uitdrukken.

‘Ja. Ik bedoel dit: de doorgang is ouder dan de berg en veel sterker. Gemaakt van scrith, wed ik. De berg zakt onder zijn eigen gewicht langzaam in elkaar, maar die pijp — die doorgang — blijft gewoon naar buiten steken waar hij zit en de vishnishtee moeten steeds opnieuw de toegang vrij graven. Kunnen jullie mij een stukje naar binnen brengen?’

‘Nee!’ riepen Barraye en Saron en Jennawil tegelijk. ‘We zijn verjaagd,’ zei Deb. ‘Als we daar gezien worden, zullen we sterven!’

‘We zijn over kaal rotsgesteente hierheen gekomen,’ zei Saron. ‘We hebben geen voetafdrukken en geen geur achtergelaten. Ook als een vishnishtee ontdekt dat we dit hierheen hebben gebracht, zullen we sterven.’

Het was Harpist die nu protesteerde. ‘Dan is het oog van Louis Wu van verre gekomen om weinig te zien.’

‘Dat is dan jammer. Harreed, blijf nog even hier. Mochten we sporen achterlaten, werk die dan weg. Harpist, ben je sterk genoeg om Harreeds plaats in te nemen en te helpen met dragen?’

Een stem zei: ‘Laat het web hier.’

Negen humanoïden verstijfden. Tegger kon geen nummer tien ontdekken. En… het was niet de stem van Fluister geweest, noch die van Bram, de beschermheer, hoewel ze op ongeveer dezelfde merkwaardige manier hees had geklonken…

Het gezelschap uit Hoogtepunt keerde stilletjes terug — door de kloof in het rotsblok en daarvandaan steeds verder bergaf. Tegger en Warvia liepen achter hen aan, gevolgd door de Demonen, die inmiddels — ondanks de schaduw van hun breedgerande hoeden — bijna verblind moesten zijn. Ze hadden het netwerkoog in een spleet aan het einde van de kloof vastgezet.

En niemand had nog durven omkijken.

29. Collier

Ze waren met hun vieren in het bemanningsverblijf van de Hete naald van Onderzoek: Bram en Verst-in-de-achterhoede en Louis Wu, plus Acoliet in een grote zwarte kist op de plek die eigenlijk bedoeld was als gymnastiekruimte. Ze gebruikten allemaal dezelfde douche en dezelfde keukenwand.

De slaapvoorzieningen vormden geen probleem. Verst-in-de-achterhoede wilde de slaapplaten hebben, en dat had Louis best gevonden. Ze hadden het stapeltje lastschijven naast het waterbed gezet, en dat was waar Louis sliep.

Nu zat hij met gekruiste benen op het deinende bed iets te eten dat knapperig en zonder voedingswaarde was. Uit verveling dreigde hij meer te eten dan goed voor hem was. En misschien kreeg hij ook meer verdovingsspul binnen dan goed voor hem was…

Bram stond niet toe dat hij in zijn eentje aan conditietraining zou doen in het landersruim. Louis was ver genoeg opgeknapt om dat te willen. Hij had aangeboden Bram mee te nemen en hem yoga te leren, of desnoods een of andere vechtsport, maar Bram had geweigerd. Hij was van plan hier en nergens anders te zijn wanneer…

Wat verwachtte Bram nou eigenlijk? Bijna twee volle dagen had hij naar het wrak van de brandstofsonde staan staren. Het lag nog steeds verfrommeld op de magneetrail en het scherm waarop dat te zien was dekte de andere vijf — nu nog vier — gedeeltelijk af. En daar weer voor stond Bram roerloos te turen.

Louis begon last te krijgen van kajuitkoorts.

Het oranje van een dovend houtvuur aan weerszijden van de naald was inmiddels weer vervangen door het zwart van koud basalt. In de ruimte zou hij daar sterren hebben gezien: het universum dat zich zowel naar stuurboord als naar bakboord eindeloos uitstrekte…

Maar verrek, hij had sterren! Een van de netwerkogen lag nog steeds op het rooster van de monorail en keek door de gaatjes naar het universum! De andere sterrenhemel — vanuit het netwerkoog dat door Louis de ruimte was in geslingerd — was pas een paar uur geleden definitief uitgedoofd.

In een ander venster was te zien dat het gestolen oog werd verplaatst. Het werd door een tunnel met gladde wanden gedragen en bleef toen uren lang in een ruimte die kennelijk een grote luchtsluis was. Vervolgens werd het door verschillende deuropeningen gedragen en voorbij stapels merkwaardige materialen die in het voorbijgaan slechts vluchtig te zien waren. Toen hield het weer halt. Louis had de drager geen moment kunnen zien en ook de hese stem had zich niet meer laten horen.

De kapiteinscabine was een janboel van elkaar overlappende schermen en schermpjes. Als je er lang naar keek kon je er blind en krankzinnig van worden. Een ervan toonde een grafiek die deed denken aan een rij bergpieken die voortdurend werden geteisterd door hevige aardschokken — doel onbekend. Drie andere vertoonden herhalingen: hoe de sonde Hoogtepunt passeerde, wat de sonde deed voordat ze in een lichtflits veranderde, hoe een beschermheer de dood vond omdat zijn pak werd opengereten om het vacuüm binnen te laten.

Maar er gebeurde helemaal niets op de plek waar de geruïneerde sonde de magnetische monorail lag te blokkeren. Bram stak tegen dat venster af als een roerloos zwart silhouet. Het leek wel een schilderij van Dali — Schaduwen Veroveren De Nacht, of zoiets.

Louis deed zijn ogen dicht en Het zich achterover op het waterbed vallen.

En opende ze weer. Hij had in een van de vensters een blauw-wit licht zien opflitsen. Dat licht was nu gedoofd, maar het wrak van de sonde gloeide in een helder kersenrood kleurtje. Vanuit de verte naderde er iets kleins over de magneetrail, recht op het venster af. Het kwam met een astronomische snelheid naderbij, slechts enkele decimeters boven de monorail: een soort zwevende slee. Nu remde het ding als een gek. Iets mensvormigs liet zich van de achterkant vallen en rolde tot buiten beeld, terwijl de slee op slechts enkele decimeters van het netwerkoog tot stilstand kwam.

Verst-in-de-achterhoede kwam naast Bram staan.

De sonde koelde af tot dofrood, dat zwarter en zwarter werd.

Het was geen slee. Het was een ondiepe bak. De bodem was zwart als smeedijzer. De opstaande zijkantjes waren zo doorzichtig dat ze bijna niet te zien waren, maar Louis herkende ze aan de ogen voor sleepkabels die erin waren uitgespaard. Tegen die onzichtbare wandjes waren met kabels allerlei spullen vastgesjord: een staaf met een handgreep (misschien een steekzaag?); iets met een trompetvormige tuit (geweer, raketwerper, straalwapen?); een koevoet; een stapel kistjes; dikke en dunne stroken metaal.

Een achterhangend venster toonde nu opeens ook een stukje sterrenhemel en vervolgens een langzaam het beeld binnenschuivend, glad, bijna leeg vlak. Louis keek even en wendde zijn blik toen kwaad af. Het gestolen netwerkoog had de tunnel verlaten en bevond zich nu kennelijk op een soort open liftplatform. Wat een beroerd moment!

Ik begrijp oorlog niet,’ hoorde Louis zeggen, ‘maar misschien dat Louis er iets van snapt.’

‘Zelfs gedrogeerd?’

‘Vraag het.’

‘Louis, ben je wakker?’ ‘Natuurlijk ben ik wakker, Bram!’ ‘Dit is een duel tussen beschermheren…’

‘Middeleeuws Japans,’ zei Louis met een dikke stem. In tegenstelling tot wat hij had beweerd, vielen zijn ogen bijna dicht van de slaap. ‘Jezelf verbergen en toesteken wanneer maar je kunt. Het maakt niet uit hoe je wint. Heel andere duels dan tussen de ridders in het oude Europa.’

‘Ja, je begrijpt het. Begrijp je ook waarom deze tweede indringer nog steeds in leven is?’

‘Nee… wacht even.’ De nieuwkomer liep voorovergebogen en op een hortende, schokkerige manier. Hij bestudeerde de verzengde sonde. Hij droeg een knobbelig ruimtepak van het Ringwereld-type, met een brede torso, zoals ook Fluister er een droeg, maar deze keer paste het pak.

De nieuwkomer herkende de plek waar een stapschijf gemonteerd was geweest. Hij wierp zijn hoofd omhoog en was in een oogwenk verdwenen.

Louis had echter een glimp van zijn gezicht opgevangen. ‘Het is een druipberg-beschermheer. Dat moet Fluister ook gezien hebben. Het is een slaaf, Bram, akkoord? Er moet dus ook een meester zijn — iemand die over de magneetrail waakt. Die meester heeft hem gestuurd.’

Een van de vensters toonde opeens een rukkerig beeld, dat daarna begon te kantelen en vanuit een rondtollend netwerkoog uitzicht gaf op de zwarte onderkant van Ringwereld, en voorbijschietende sterren, en Ringwereld zelf, en andere sterren… De dienaar van de beschermheer had de magneetrail kennelijk vrijgemaakt door het wrak van de sonde gewoon de ruimte in te kieperen.

Nu werd de beelduitsnede van het hoofdscherm vergroot. Ze zagen de druipberg-beschermheer op de monorail springen. De beelduitsnede werd steeds groter en groter.

‘Die eerste beschermheer, degene die gedood werd,’ zei Louis, ‘heeft een magneetslee op de rail achtergelaten. Acoliet heeft een netwerkoog op die slee gespoten. Dat oog toont ons wat we nu zien. Iemand moest die slee en de sonde van de monorail verwijderen. Dus hebben we hier een druipberg-beschermheer die de sonde heeft opgeruimd en vervolgens deze eerste slee met een rotvaart heeft teruggestuurd naar waar ze vandaan kwam: naar de richel met de ruimtehaven. Probleem opgelost. Nu klimt hij aan boord van zijn eigen slee… en die volgt de rail terug naar de plaats waar hij vandaan kwam.’

‘Jij begrijpt het,’ zei Bram.

‘Fluister is aan iets begonnen dat ze niet kan stoppen.’

‘Ze heeft geraden dat ik de sonde heb gestuurd,’ zei Bram. ‘Ze wil niet dat mijn vijanden de sonde op hun gemak kunnen bestuderen.’

‘Maar ze kan niet weten hoeveel vijanden er zijn.’

‘Ze kan het wel min of meer berekenen. Te beginnen met Teela Brown.’

‘Ja. Zo’n beetje alles begint met Teela.’

De pijn was in het niets verdwenen. Louis had een gevoel alsof hij zweefde. Misschien kon hij de autodok maar beter uitschakelen om een beetje helder te worden…

Nu kwam er beweging in het beeld van het netwerkoog dat op de monorail zelf lag. Kennelijk tilde Fluister het aan boord van haar slee. En vervolgens kwam die slee in beweging: ze zagen dat ze over de monorail achter de slee van de laatste indringer aan ging.

‘Teela heeft beschermheren gemaakt om haar te helpen bij het monteren van de duwstralen,’ zei Bram. ‘Een druipberg-beschermheer kon enigszins worden vertrouwd, want Teela kon die hele mensensoort als het ware in gijzeling houden. Een Demon-beschermheer zou kunnen redeneren dat zijn soort in feite al eigenaar is van alles onder de Boog, en om die reden uitsluitend optreden om de status quo te beschermen. Maar een vampier…’

‘Begint als een onbeschreven blad. Een beschermheer met een blanco geest. En Teela geeft les. Dat heb je zelf gezegd.’

‘Ja. Zullen we hem Dracula noemen?’

‘Mary Shelley.’

‘Waarom zou ik ingaan op de suggestie van een maffe voortplanter?’

Ik denk dat Teela vrouwen zou kiezen. Drie vrouwelijke beschermheren.’

Bram haalde breeduit zijn schouders op. ‘Akkoord. Die naam ken ik niet, maar akkoord. Mary-Shelley maakte bloedkinderen, dus beschermheren van haar eigen vampiersoort, en hield hen verborgen voor Teela. Toen Teela terugkeerde naar de Kaart van Mars is ze door twee beschermheren gevolgd. Alleen de Demon bleef achter bij de randmuur. Mary-Shelley moet hebben geweten dat haar gebroed de Demon zou doden en zijn plaats zou innemen. Via hen zou ze de randmuur onder controle hebben. De druipberg-beschermheer heeft misschien geraden dat Teela van plan was een deel van de rand te bestoken met een zonnevlam. Hij heeft gevochten om zijn soortgenoten te beschermen. Teela heeft die twee echter allebei gedood. Nu moeten we ons nog afvragen hoe talrijk dat gebroed van Mary-Shelley is.’

‘Fabricage, verwerving, transport, montage, bevoorrading,’ zei Verst-in-de-achterhoede.

‘Drie, denk ik,’ zei Bram. ‘Voor de fabricage konden ze gebruik maken van de reparatiefaciliteiten waarover de ruimtehaven al beschikte. Bij de komst van een ruimteschip zouden fabricage en verwerving dus een en hetzelfde zijn. En wat de bevoorrading betreft: zoiets essentieels zou geen enkele beschermheer aan een andere toevertrouwen. Akkoord? Drie. Lovecraft om te bouwen, Collier voor het transport, en King als primus om de motoren te monteren.’

Louis knikte glimlachend. Bram had zich inmiddels herinnerd wie Mary Shelley was!

‘Onze soort zou zoiets met een groep van honderd doen,’ zei Verst-in-de-achterhoede, ‘puur voor de gezelligheid.’

‘Mijn soort,’ zei Bram, ‘zou domeinen afbakenen die ieder voor zich kon controleren zonder enige hulp van andere beschermheren. Er waren druipberg-mensen beschikbaar. Zij konden het fabriceren en vervoeren en monteren voor hun rekening nemen. Lovecraft en Collier en King konden zich op de achtergrond houden om op te treden wanneer dat nodig was.’

‘Denk je dat ze op hun hoede waren voor Fluister?’ vroeg Louis.

‘Voor Fluister, of een van hun twee collega’s, of indringers vanuit de ruimte. Denk je dat we te stom zijn om te extrapoleren dat er bij sommige sterren in het universum wel eens bewoonde planeten zouden kunnen bestaan? Anne stelde vast dat er bij de randmuur beschermheren actief waren, die stuk voor stuk bereid waren haar te doden. Waar ze ook geweest is en wat ze sedertdien ook heeft gedaan, in elk geval heeft ze de rand weten te bereiken zonder dat ik of dat drietal het hebben gemerkt. Ze heeft de expeditie van de vampierdoders daarvoor als dekmantel gebruikt. En ze heeft Lovecraft al gedood. Maar nu lijkt ze me een nogal kwetsbaar doelwit voor Collier. Verst-in-de-achterhoede, kun je met de camera van een netwerkoog ook achterom kijken?’

‘Louis? Ik begrijp niet… ah, Acoliet heeft het netwerk op glas gespoten!’ Er klonk een gepijnigde fluittoon. ‘Klaar. Maar we moeten elf minuten wachten.’

Elf minuten later toonde het scherm opeens een blik naar achteren: de wegschietende monorail en de laadbak van de slee. Louis zag vage, schemerige vormen, waarschijnlijk van werktuigen, die echter geen van alle groot genoeg waren om een beschermheer te verbergen. Waar was Fluister?

Het schermbeeld veranderde en keek nu weer naar voren. De voorste slee bleek vaart te minderen.

De tweede slee begon eveneens langzamer voort te glijden.

Louis hoorde een combinatie van houtblazers en schrille fluiten en zag dat Verst-in-de-achterhoede gealarmeerd zijn hoofden oprichtte: het waren niet zijn geluiden. Ze waren afkomstig van Bram en zijn meervoudige instrument, maar hij was al bezig dit weer tegen de wand te zetten. Hij haastte zich naar de stapschijf en flitste weg.

‘Zag je dat?’ vroeg Louis.

‘Hij is weg,’ zei Verst-in-de-achterhoede.

‘Waarheen? Waarom?’

‘Dat moet jij me vertellen! Louis Wu heeft verstand van duels, toch? Wil je iets drinken?’ Verst-in-de-achterhoede kwam naast hem staan en reikte een fles aan. Louis pakte de fles en nam een teugje. Een of andere bouillon. ‘Lekker.’

Nu eens even nuchter nadenken. Het blok graniet stond weer op zijn plaats en Verst-in-de-achterhoede bevond zich in het bemanningsverblijf, nog steeds opgesloten, net als Louis zelf.

‘Hij is ergens heen waar hij een drukpak nodig zal hebben,’ zei Louis. ‘Momenteel is hij nergens. Verst-in-de-achterhoede, waar zou Bram blijven als je nu het systeem van de stapschijven uitschakelde?’

‘Veiligheidsvoorzieningen verhinderen dat.’

‘En als we het systeem simpelweg opblazen met de laserflitser? Ach, verrek, hij heeft de flitser, en het variantmes.’

‘Het systeem is geïntegreerd in de romp, Louis.’

‘Stuur hem dan naar de Mons Olympus! Waar wil hij in hemelsnaam naar toe? Misschien is hij er al gearriveerd. Laat dat schema eens zien!’

Verst-in-de-achterhoede maakte wat muziek. Er gebeurde niets.

Ik ben buitengesloten!’ zei Verst-in-de-achterhoede. ‘Bram heeft mijn programmeertaal geleerd. Hij heeft me de controle over de stapschijven ontnomen!’ Hij liet zich door zijn benen zakken en verstopte zijn hoofden in zijn knieholten.

Louis probeerde de rand van de stapschijf omhoog te tillen, maar hij kreeg er geen beweging in. Bram had de zaken volledig in de hand! Die verrekte concerten van hem waren niet zo maar een hobby geweest. Bram had zijn hybridische handgemaakte instrument gebruikt om zich te oefenen in de muzikale commandotaal van Verst-in-de-achterhoede!

Er gebeurde iets: het beeld op het scherm van het netwerkoog op de achtervolgende slee trilde en schokte. ‘Verst-in-de-achterhoede!’ riep Louis. ‘Draai de camera! We kijken de verkeerde kant op!’

De Poppenspeler verroerde zich niet.

Aan het schermbeeld was te zien dat de slee kantelde, tegen de zijkant van de magneetrail botste en tollend werd teruggekaatst. Het was duidelijk dat er een aanval had plaatsgevonden.

De Poppenspeler strekte zijn ledematen en ontvouwde zich.

De magneetslee klapte nu hard tegen de andere zijwand van de rail. Het schermbeeld sidderde en flikkerde, en toen het tot rust was gekomen was er uitsluitend een zilveren filigraanpatroon te zien.

De Poppenspeler floot en de blikrichting veranderde: nu zagen ze in het licht van de sterren hoekige stapeltjes versplinterd glas. Kogels hadden de slee in gruzelementen geschoten en de werktuigen die in de bak hadden gelegen waren overdekt met de glasscherven van de opstaande randen. De meeste van deze werktuigen waren onherkenbaar geweest, en nu ze in puin lagen was dat er niet beter op geworden. Er was echter een uitzondering.

Uit het aanflitsen en wegflitsen van Acoliet en Louis moest Fluister de werking van de stapschijf hebben afgeleid. Kennelijk had ze de schijf losgerukt van de sonde en in de laadbak van de slee gelegd — want daar lag ze nu, onbeschadigd.

Drie ruimtepakken sprongen gelijktijdig de bak van de slee in. Twee ervan besproeiden alles wat een beetje groot was met lasers en wrikten vervolgens aan alles wat een beetje wrikbaar was in een jachtige speurtocht naar een beschermheer die zich misschien tussen de wrakstukken verborgen hield. Maar geen spoor van Fluister.

Twee beschermheren pakten de stapschijf op en hielden haar omhoog, zodat nummer drie de onderkant kon inspecteren. Daarna draaiden ze de voorkant van de schijf naar hem toe. De vampier moest het ding veeleer gevaarlijk dan nuttig achten, want hij richtte zijn wapen en vuurde er een smalle, felle laserstraal op af. Die straal schoot recht naar boven vanuit de stapschijf in het bemanningsverblijf en begon het plafond te verzengen.

Hoewel hij zich niet kon herinneren dekking te hebben gezocht, bevond Louis zich opeens intiem zij aan zij met Verst-in-de-achterhoede achter het uitstekende gedeelte van de keukenwand. Verst-in-de-achterhoede had zich in elkaar gerold en leek niet van plan daar nog ooit iets aan te veranderen.

Louis stak zijn hoofd om het hoekje.

De vampier-beschermheer had de stapschijf opgepakt en probeerde haar nu over de rand van de magneetrail te tillen, maar opeens werd de schijf loodzwaar en uit zijn handen gerukt door het gewicht van een indringer.

De indringer — Bram! — trof de wegspringende andere beschermheer met een flitsende zweepslag van het variantmes, en die ander —

Collier? — viel in twee stukken uiteen, doormidden gesneden door een metertje of twee monodraad in een stasisveld. Uit beide helften stegen dampwolkjes op. Colhers torso bezat echter nog armen en een daarvan kwam omhoog met het vervaarlijke laserpistool in de aanslag.

Bram zwiepte nogmaals met zijn variantmes en het laserwapen viel.

Waar ze ook vandaan was gekomen — Fluister was er nu ook. Twee druipberg-beschermheren stonden tegenover twee vampier-beschermheren.

De Poppenspeler bevond zich nog steeds in een soort catatonische toestand. Louis probeerde via het netwerkoog te volgen wat er gebeurde. Het was niet eenvoudig.

De druipberg-beschermheren hadden niet aangevallen.

Fluister droeg een pak zoals het hunne; zij zou met hen kunnen praten. Louis hoorde Bram nahijgen van zijn inspanning, maar praten deed hij niet. Zijn ruimtepak beschikte niet over de juiste apparatuur.

Hij knipperde met zijn helmlamp naar Fluister. Verrek, dat moest de spiegeltaal van de Demonen zijn! En nu begonnen ook de anderen hun helmlamp te gebruiken.

Het duurde een hele poos, maar ten slotte werd er overeenstemming bereikt.

De druipberg-beschermheren tilden de geruïneerde slee niet zonder moeite op. Bram gaf zijn wapen aan Fluister en hielp het tweetal de slee over de rand te duwen, de ruimte in.

Ze legden de stapschijf in de onbeschadigde magneetslee. De twee vampier-beschermheren stapten in de bak, vervolgens de twee druipberg-beschermheren. De slee begon zich langzaam achteruit te bewegen. Terwijl de slee op gang kwam, spoot Bram een netwerkoog op de rail en vervolgens een op de slee zelf.

Toen maakte Bram het geluid van een spelend orkest dat wordt neergeschoten door een stelletje gangsters. Hij stapte op de schijf en flitste weg, verdwenen, en even later al hier. Terwijl zijn beeld op het scherm nog leek na te gloeien, stapte hij in de cabine van de schijf af en klapte zijn helm naar achteren. De harde kaken van zijn snavelvormige mond omklemden een primitief soort dwarsfluit.

Wanneer een Poppenspeler geschokt is, verliest hij de controle — niet over zijn stem, maar over zijn emotionele klanksignalen. De zangerige stem van Verst-in-de-achterhoede klonk dan ook steriel en bijna toonloos. ‘Je hebt mijn programmeertaal geleerd.’

Bram borg de fluit op. ‘Ons contract verbiedt het niet.’

‘Het ontstelt me.’

‘Hebben jullie kunnen volgen wat er gebeurd is? Nee? Van de bloedkinderen van Mary-Shelley hebben we Lovecraft en Collier gedood. De dienaren van Collier zeggen dat de dienaren van Lovecraft bereid zijn vracht te laden. We verwachten dat ze ons zullen helpen. Nu is alleen King nog over. Als King dood is, zal Fluister de randmuur beheersen en ik het Reparatiecentrum. Dan kunnen we misschien iets voor elkaar krijgen.’

De keuken leverde een fles en Bram dronk met lange teugen. Louis zag dat hij het grote laserpistool had meegebracht. Als hij daarmee begon te schieten zou waarschijnlijk niemand in het bemanningsverblijf het overleven.

Bram keek hem aan. ‘Louis Wu, wat zou jij nu doen?’

‘Wel, ze moet King doden. Het is te laat voor welk alternatief dan ook. Ik? Mijn ruimtepak zou me twee falans lang in leven houden, dus ik hoef niet aan boord van een magneetslee te klimmen en die te laten versnellen tot dik twaalfhonderd kilometer per seconde om straks als schietschijf voor King te dienen. Ik zou op mijn gemak terugkeren naar de goede sectie van de randmuur en naar boven klimmen.’

‘Zonder enig verrassingseffect.’

‘Maar hij zou —’

Bram wuifde het weg. ‘Het pak van Anne houdt het zo lang niet.’

‘Hmm.’ Bram had het over vracht gehad. ‘Wel, als ik iets bezat dat King graag wilde hebben… Dat zou ik op de slee kunnen meenemen. Maar dan zou hij wel moeten weten dat ik het bij me had. Wat wil King graag hebben?’

‘Laat maar zitten, Louis. Het leek me de moeite waard een afwijkende zienswijze te zoeken.’ Bram floot een commando voor het systeem van de stapschijven en werd weggeflitst.

‘Waar is hij nu weer naar toe? Verst-in-de-achterhoede, ben je nog steeds buitengesloten?’

Ik kan de stapschijven niet gebruiken. Maar ik kan hem vinden.’

‘Doe dat.’

Twee schermen vertoonden alleen nog maar vlekkerige patronen: netwerkogen die in de strijd vernield waren. Verst-in-de-achterhoede zong ze weg en Het een enkel nieuw scherm in hun plaats verschijnen. Het flikkerde op en begon beelden te vertonen: Weversdorp, de Verborgen Patriarch — uitzicht vanuit het voorste kraaiennest.

Verst-in-de-achterhoede bracht gefluit en slagwerk ten gehore. Ik heb een zoekprogramma in gang gezet,’ zei hij daarna. ‘Als er binnendringers komen, in welke bekende voertuigen ook, zullen we dat binnen enkele minuten weten.’

‘Mooi.’ Louis wees naar het scherm dat door het nieuwste scherm half aan het gezicht onttrokken was. Ik hoop dat je hebt opgenomen wat daar te zien is geweest?’

‘Ja.’

Het gestolen netwerkoog had de kade van de ruimtehaven bereikt. Minuscule ruimtepakjes hepen daar door het vacuüm en enkel in het licht van de sterren naar een bouwsel dat te groot was om zijn vorm te onthullen. Alleen al het volgen van de gebogen wand leek eindeloos te duren.

Nog groter: een koppel goudkleurige torussen, gemonteerd op een kolossale stellage. Het duurde even voordat het tot Louis doordrong wat hij verder nog zag: kabels die aan de torussen leken te ontspruiten als takken en takjes van een plant en die naar het einde toe steeds dunner werden, tot ze bijna onzichtbare draadjes waren.

‘Akkoord. Ze zijn echt bezig nieuwe stuwers te maken.’

Ik heb me afgevraagd of die draadfuiken een innovatie zijn,’ zei Verst-in-de-achterhoede. In mijn archief zijn alleen de torussen zelf te vinden.’

‘Interessante gedachte, maar misschien hebben de Stedenbouwers van meet af aan alleen de torussen gesloopt. Zo’n draadconstructie lijkt me nogal hinderlik als je een ruimteschip ergens op de grond wilt zetten.’

Het scherm met de wisselbeelden vertoonde het uitzicht vanuit het achterste kraaiennest van de Verborgen Patriarch, en daarna de keuken, waar zich twee volwassen Stedenbouwers en drie kinderen bevonden. Waar hadden die oudere kinderen zich verborgen gehouden toen Louis aan boord was? Nu hepen ze allemaal de keuken uit, maar even later keerden ze kwebbelend terug — met Bram in hun midden.

Bram had zijn ruimtepak uitgetrokken. Hij ging languit op een bank liggen. Harkabeeparolyn en Kawaresksenjajok begonnen hem te masseren.

Botten en opgezwollen gewrichten en nergens een spoortje vet. ‘Hij ziet er mi al uit als zo’n verrekt skelet,’ zei Louis. Bram leek in slaap gevallen te zijn.

‘Als Bram denkt dat hij een dutje kan doen, zal hij wel gelijk hebben. Verst-in-de-achterhoede, haal Acoliet uit dat apparaat. Het is mijn beurt.’

De Poppenspeler floot een scherm met gegevens te voorschijn.

‘Louis, de nanotech clinische instrumenten zijn nog bezig de schade aan zijn ruggengraat te herstellen. Dat zal nog een paar uur duren.’ ‘Verrek!’

‘Zal ik hem laten liggen?’

‘Ja!’ Louis nestelde zich als een foetus op het waterbed. Ik ga slapen.’

30. King

Louis maakte langzaam een einde aan zijn foetushouding. Pijn is een strenge lerares. Toch bewoog hij zich nu gemakkelijker dan in vier dagen het geval was geweest.

De autodok had hem van aanvullende voeding voorzien, maar hij had de toevoer van pijnstillers afgesloten. Louis trok het infuus los en liep naar de voorzijde van de cabine.

Daar zag hij Bram in de eetkamer van de Verborgen Patriarch. Hij praatte tegen de Stedenbouwers. De netwerkogen aan de wand waren actief als scherm en een ervan toonde hetzelfde als scherm nummer twee dat hijzelf zag: de uitgestrektheid van de richel die de kade van de ruimtehaven vormde. De bijna voltooide randmuurstuwer was afgevoerd — helemaal klaar nu, en op weg naar zijn bestemming. Hier passeerde een kolossale zwevende slee met de geraamten van torens en merkwaardige takelconstructies op de hoeken. Torens van een spiraalvormig model — nee, het waren spiraalkokers. Een ervan was naar beneden gebogen als een zilveren tentakel met een gevorkt uiteinde, en deze enorme muil slorpte de pokdalige romp van een ruimteschip van de Stedenbouwers op, waarna de spiraal zich strekte en langzaam oprees.

Langs de rand van de kade bevond zich een reeks haakse, rechtopstaande ringen: het deceleratiesysteem voor binnenkomende ruimteschepen.

Derde scherm: een wazig beeld van het voorbijschietende rooster van de magneetrail, waarachter vaagjes een sterrenhemel te zien was. Fluister moest haar slee in beweging hebben gezet — en een aardige vaart hebben ontwikkeld — nadat Louis in slaap was gevallen. Het moest Fluister zijn, want wie anders zou een netwerkoog hebben gespoten?

Nummer vier: een traag draaiend stukje sterrenhemel, eveneens gezien vanachter het zeshoekige filigraanwerk van de rail. Plus een kleine, groene cursor, die aan en uit flikkerde. ‘Ik heb een ruimteschip ontdekt,’ zei Verst-in-de-achterhoede. ‘Laat zien.’

De Poppenspeler zong iets en de camera zoomde enorm ver in. Ten slotte waren de wazige omtrekken te zien van iets dat meer leek op een koevoet dan op een schip. Kleine ruimtescheepjes, voorzien van vleugels, hingen over de volle lengte aan de wand van het schip — ongeveer als bladluizen aan een groene twijg. Aan de voorkant zweefde een grote aandrijfkegel en/of plasmasproeier langs.

‘Weer een ARM-schip,’ stelde Louis vast. ‘Mooie vangst!’

Bram had de eetkamer verlaten.

Verst-in-de-achterhoede bespeurde beweging op de magneetrail. Hij maakte geluiden als van een gong. De camera in Fluisters netwerkoog werd de andere kant op gericht.

Hé, dit was niet de slee die Fluister had gebruikt! Er was een uitgestrekte, donkere vlakte te zien. Er hingen kabels naar beneden, in vlakke en minder vlakke bogen en lussen, hier dik, daar dunner, die zich tot buiten het beeldscherm vertakten als een bloedvatenstelsel. En in het midden rees een slanke zuil op.

Fluister hield zich met een hand vast aan de lus van een van de dunste kabels. Ze zweefde op de voorgrond, nog niet ver bij het netwerkoog vandaan, en steunde met haar andere hand op een kabel die zo dik was als haar vuist.

Het leek op een fantasiebeeld — een stofomslag voor een antiek boek.

Er was maar één ding dat Louis echt vertrouwd voorkwam, een vorm die vlak achter Fluister ten dele zichtbaar was: de stapschijf van de brandstofsonde.

Louis kon zijn gedachten niet goed ordenen. Hij moest eerst een ontbijt hebben.

De spieren van zijn rug en zijn liezen, zijn rechterachillespees en een paar dwars spieren onder zijn ribbenkast protesteerden toen hij zich naar de keukenwand begaf. Het optillen van een Kzin, zelfs een Kzin die nog niet helemaal volgroeid was…

‘Hoor eens, je bent een getrainde professional,’ mompelde hij voor zich uit. ‘Maar probeer niet zo’n stunt ooit uit te halen bij Aardse zwaartekracht!’

Hij koos een gemengde omelet, papaja, grapefruit, brood.

‘Louis?’

‘Niets. Is Acoliet klaar om naar buiten te komen?’

Verst-in-de-achterhoede raadpleegde een scherm. ‘Ja…’ ‘Wacht even.’ Louis toetste een opdracht in. ‘Laten we hem sussen met een royale hap vlees.’

Acoliet schoot overeind en zag een malse, bloederige ribbenkast voor zijn neus. Hij greep ernaar en zag toen pas Verst-in-de-achterhoede, die hem het vlees had aangereikt. ‘Uw gulheid als gastheer moet legendarisch zijn,’ verklaarde hij, waarna hij de ribben van elkaar begon te scheuren.

‘Je vader is destijds als ambassadeur bij ons gekomen,’ zei Verst-in-de-achterhoede. ‘Hij heeft je goede lessen gegeven.’

Acoliet kwispelde met zijn oren, maar bleef eten.

De Poppenspeler bestelde een grote kom met een of andere grasachtige groente, waarmee hij echter maar een mond tegelijk volstopte. Met de andere vertelde hij ten behoeve van Acoliet wat er gebeurd was op de magneetrail en zong hij commando’s om een en ander op de schermen te illustreren. Af en toe voegde Louis een paar woorden toe. De Poppenspeler had geen benul van strategie. Een van de dingen die Acoliet niet te horen kreeg was het feit dat Bram was begonnen zijn buitenwereldse helpers als gevangenen te behandelen.

Acoliet stopte het laatste namaakbot in de afvalverwerker. ‘Louis, bent u gezond?’

‘Niet gezond genoeg om een hardloopwedstrijd met jou aan te gaan — nog niet…’

‘U hebt het goed gedaan. Wat het u heeft gekost… u hebt het goed gedaan. Ik geloof dat mijn centrale ruggengraat gebroken was. Zal ik u nu in het apparaat leggen?’

‘Nee, nee! Nee, alle eindjes beginnen bij elkaar te komen! Kijk…’ Hij wuifde naar het scherm waar Fluister roerloos boven een eindeloos lianenwoud van supergeleider zweefde. Zijn geest had inmiddels de tijd gehad om een deel van die bizarre aanblik te verteren en te begrijpen, en hij sprak nu ten behoeve van de Poppenspeler en de jeugdige Kzin. ‘Fluister bevindt zich in vrije val. Dat betekent dat we kijken naar een voertuig dat zich tegendraaiwaarts voortbeweegt met een snelheid van meer dan twaalfhonderd kilometer per seconde. Relatieve snelheid dus nul. En het is wel degelijk een voertuig, al is het even breed als de magneetrail zelf: zestig meter. En de lengte is misschien nog groter. Die lussen… Acoliet, terwijl jij in het apparaat lag, heeft Bram een paar dingetjes laten doorschemeren. Wat je hier ziet is de onderste rand van een stabilisatiestuwer. Lovecraft en zijn team hebben hem in gereedheid gebracht, klaar om vervoerd en aan de randmuur gemonteerd te worden. Fluister houdt dit exemplaar nu in gijzeling.’

Fluister keek hun kant op. Ze staarde naar het netwerkoog. Bram moest haar de werking ervan hebben uitgelegd.

Bram kwam binnengeflitst. Hij droeg het ruimtepak van Louis, met de helm naar achteren geklapt. Hij bekeek zijn bondgenoten een voor een, wierp een snelle blik op de schermen en draaide zich toen om naar de keukenwand. ‘Louis, Acoliet, Verst-in-de-achterhoede… Nog nieuws?’

‘Zoals je ziet,’ zei Verst-in-de-achterhoede. ‘Een ARM-transportschip in een baan om de onderkant van Ringwereld, circa anderhalf miljoen kilometer hiervandaan. Hoe ga je dat aanpakken?’

‘Nog niet.’ Bram richtte zijn aandacht weer op de vensters. Fluister klampte zich als een bang aapje vast aan een van de lussen van supergeleider. ‘Ze is begonnen vaart te minderen. Acoliet, begrijp je het? Wij hopen dat King een stuwer en die grote magneetslee te waardevol zal vinden om ze te vernietigen.’

‘Louis heeft het uitgelegd.’

‘Fluister verwacht me,’ zei Bram. ‘Wat hebben jullie nog nodig van mij voordat ik vertrek?’

‘Geef me toegang tot de stapschijven,’ mekkerde de Poppenspeler. ‘Nog niet, Verst-in-de-achterhoede.’ ‘Wat voor tegenstand —’ begon Louis.

‘King heeft een lange aanvoerroute. Hij zal beschikken over een paar druipberg-beschermheren. Die zal hij vaak wisselen, tenzij hij liever ziet dat ze sterven. Ze moeten hun eigen soort kunnen ruiken, anders weten ze niet meer wie ze moeten beschermen en dan gaan ze alles onder de Boog beschermen. Dat is nou net de rol die King voor zichzelf reserveert.’

‘Niet veel dus.’

‘Misschien geen één. Misschien doet King alles eigenhandig. Maar een stabilisatiestuwer kan niet met spierkracht vervoerd worden. In elk geval ben ik niet bang voor eventuele Hoogtepunt-beschermheren. Zodra zij een duidelijke winnaar zien, zullen ze afrekenen met de verliezer. De overwinnaar houdt immers hun volk in gijzeling.’

‘Geef ons een aanwijzing,’ zei Louis. ‘Stel eens dat jij en Fluister gedood worden, wat moeten wij dan doen?’

‘Wat in het contract staat. Allen onder de Boog beschermen.’ Bram liet zijn helmvizier zakken en sloot het zorgvuldig. Toen was hij weg — een virtueel deeltje in beweging — en gloeiden de wanden aan stuurboord en bakboord fel oranje op als gevolg van de momentum uitwisseling.

Er verschenen kleine flesjes in het aflevervak van de keukenwand. Verst-in-de-achterhoede plaatste ze een voor een in de autodok die op de bovenste lastschijf gemonteerd was. ‘Antibiotica,’ legde hij uit.

‘Bedankt, Verst-in-de-achterhoede. Het spul moet zowat op zijn geweest.’

Nog meer flesjes. ‘Pijnstillers.’

Fluister was nergens op de zweefslee te zien. Tot nu toe was ze ronduit opvallend aanwezig geweest. Ze had zichzelf provocerend zichtbaar gemaakt voor de telescopen waarover King ongetwijfeld beschikte, met Kings kostbare schat als meer dan levensgroot decor. Welk spelletje speelde ze nu?

Bevond ze zich ergens hoog in het puntje van die supergeleiderskegel? Hoe goed konden vampier-beschermheren klimmen?

Of had ze zich onder de slee verstopt?

Het uitzicht was verder niet veranderd. De slee schoot nog steeds op volle snelheid over de eindeloze magneetrail. De slee en haar onhandelbare zandlopervormige vracht mochten dan aan het afremmen zijn, maar zelfs bij een hoge G zou dat een hele poos duren. Louis vroeg zich af of Fluister misschien van plan was het eindstation te rammen. En misschien dat King zich op dit moment hetzelfde afvroeg.

Tja. In tien uur met deze snelheid had ze ongeveer achtendertig miljoen kilometer afgelegd, maar de magneetrail was in totaal meer dan driehonderd miljoen kilometer lang. Waar bevond dat station zich dan? Ze kon King toch niet al te lang de kans geven op haar te schieten?

En trouwens: waar was King eigenlijk? De vampier-beschermheer kon natuurlijk overal zijn, zo lang hij kon beschikken over geoefende Hoogtepunt-beschermheren die de stuwers voor hem monteerden…

Wat was dat?

Een magneetslee, kleine versie, nog maar een stipje in de verte, maar snel naderend — recht op het netwerkoog af. Nu een beetje slingerend van links naar rechts… langzamer… tot de snelheid precies gelijk was aan die van de grote slee… contact — en nog voordat Louis met zijn ogen had kunnen knipperen waren er vijf identieke ruimtepakken voor het netwerkoog langs geschoten! Verst-in-de-achterhoede produceerde fluittonen en gongslagen, de camera draaide de andere kant op, maar… foetsie. Ze waren al verdwenen in het vlechtwerk van lussen.

Vijf gelijke ruimtepakken — dat moesten vijf druipberg-beschermheren zijn, akkoord? Zij zouden de stuwer beschermen tegen neveneffecten van een eventuele strijd — in het belang van beide partijen. Maar voor King zouden ze tevens een afleidingsmanoeuvre zijn. Iedereen die ooit een goochelaar aan het werk had gezien kon raden dat een van de vijf King zelf zou zijn — onder zijn pak zwaar gepantserd en bulkend van de wapens.

Waar waren ze?

Actie ergens op het achterdek — te ver weg. Louis kon niets onderscheiden. Dit alles dreigde bijzonder frustrerend te worden, dacht hij. Hij wierp een snelle blik op de Kzin — zou Acoliet ontploffen? Maar de Kzin bleek toe te kijken met het geduld van een kat die een muizenhol in het oog houdt.

Vage bewegingen, verre lichtflitsen… en toen opeens twee kleine magneetsleeën die zigzaggend tussen de lussen door schoten, af en toe opgloeiend in het licht van de laserstralen waarmee ze bestookt werden. Ze doken het vensterbeeld uit, maar kwamen al gauw weer boven de rand te voorschijn. Een van de twee schampte een dikke kabel, werd in een felle lichtflits teruggekaatst, botste half tegen een andere kabel, kantelde, schoof nog een eind door en sloeg toen over de rand van de magneetrail — verdwenen. De andere…

‘Slim,’ fluisterde Louis, terwijl hij zijn blik verplaatste van de rand van het venster naar het midden ervan. Daar was echter niets te zien.

‘Louis?’ vroeg Verst-in-de-achterhoede.

‘Fluister heeft die twee kleine sleeën vlak achter de grote laten volgen, daar waar King ze niet kon zien. Ik heb er maar twee gezien, maar misschien waren er meer, allemaal gekoppeld aan die ene slee waarop ze zichzelf bevond — maar welke is dat? Nu heeft ze twee kleine sleeën losgekoppeld en op King afgestuurd, zodat hij iets kreeg om op te schieten. Zelfs als King die tactiek inmiddels door heeft, dan kan zij zich nog altijd op minstens twee plekken bevinden — de grote slee en de overgebleven kleine slee — terwijl Fluister precies weet waar hij zich bevindt. Maar misschien heb ik het helemaal mis.’

‘De grote slee zal binnenkort stilstaan. Dat verruimt het strijdperk voor het duel nogal, is het niet?’

‘Grote genade, je hebt gelijk! Als —’

Bram flitste het venster binnen.

Een lichtflits verzengde de plek waar hij had gestaan, maar Bram rende inmiddels tussen de lussen van supergeleider door en vuurde terug met de flitser die van Louis was geweest. Overal flitsten nu laserstralen op — een waar spervuur van energiebundels. Bram richtte zich op; met een hand hield hij een gaatje in zijn ruimtepak dicht.

De eerste flits was dus niet helemaal mis geweest. Het moest een verrekt intense laserstraal zijn geweest om het beschermingspantser van zijn pak te kunnen doorboren, dacht Louis.

Nu zaten twee kleine menselijke gestalten elkaar in de verte na tussen de lussen van de stuwer — rennend, vurend, wegduikend, opnieuw vurend, opspringend…

Ik bedenk net…’ begon Louis, maar hij maakte de zin niet af.

‘Laat horen!’ zei Acoliet bits.

‘Licht doet supergeleider geen kwaad. Ze gebruiken alle drie laserwapens. Als King dat had geweten…’

Bram zou sterven als hij zich niet snel in veiligheid bracht. Hij had dekking gezocht achter een dikke kabel en stond te kijken, alleen maar te kijken. Waarschijnlijk wist hij evenmin als Louis welke van die twee figuurtjes Fluister was en welke King. Hij had gedaan wat hij kon.

Een van de twee vechtersbazen ontvlamde als een zon en verdween in het niets. De andere vlamde nog feller en was nog sneller verdwenen. Vier springerige gestalten vertoonden zich, huppelend als vlooien, en probeerden Bram in een tangbeweging te nemen.

Louis begon te lachen.

Bram rende naar de stapschijf. Hij ontvlamde als een zon, en ook hij verdween, maar hij stond nu bier, naast de stapschijf. Hij wierp zijn helm naar achteren en hapte hijgend naar adem. Zijn ruimtepak gloeide op verschillende plaatsen na — dofrode vlekken. Hij trok het uit — de handschoenen pas toen hij daarmee klaar was — en gooide het in de douchecabine, waarna hij de douche aanzette.

Louis stond nog steeds te lachen.

Acoliet vertoonde een brede grijns, maar bij Kzinti was dat geen teken van geamuseerdheid. ‘Iemand van jullie gaat me uitleggen wat er gebeurd is,’ verklaarde hij dreigend.

‘Fluister is dood en ik ben nu alleen,’ zei Bram. ‘Wat valt er verder nog te weten? De dienaar-beschermheren van King werden geacht tijdens ons gevecht de stuwer en de grote slee te bewaken. Wij drieën begonnen echter een gevecht op leven en dood op een bodem van supergeleider en tussen lussen van supergeleider. En we hadden natuurlijk alle drie energiewapens gekozen. Snap je, Acoliet? De hele Boog bestaat bij de gratie van de stuwers. ‘En wij zijn beschermheren!’

‘Ja,’ zei Acoliet.

‘Vier dienaar-beschermheren zagen dus dat we geen van drieën een bedreiging vormden voor de stuwer of de slee. Fluister en ik hadden gedacht dat ze de verliezende partij zouden afmaken, maar ze zagen twee stervende beschermheren en één beschermheer die zwaar was toegetakeld. En toen kwamen ze op het idee om zich nu maar helemaal van ons te bevrijden! Ik moet een gemakkelijke prooi hebben geleken,’ zei Bram. ‘De stommelingen. Ze hebben me per flits zien komen, konden ze dan niet bedenken dat ik ook weer zo zou kunnen gaan?’

Bram keek naar de netwerkvensters die in de privécabine van Verst-in-de-achterhoede opgloeiden. Vier beschermheren in Hoogtepunt-drukpakken hadden zich rond de stapschijf verzameld. Met hun helmlampen wisselden ze lichtsignalen uit. Een van hen keek recht in de camera. Toen verdwenen ze alle vier uit beeld. Het venster vertoonde alleen nog maar vlekkerige, onbestemde beelden.

‘Zo gemakkelijk komen ze niet van me af,’ zei Bram. Hij draaide zich om. ‘Verst-in-de-achterhoede, waarom heb je al een hele tijd geleden een verbinding aangebracht tussen Weversdorp en de controlekamer van de meteorenafweer?’

‘Vraag het Louis Wu,’ zei de Poppenspeler.

‘Louis?’

Men berispt een Piersons-poppenspeler niet wanneer deze zich laf opstelt. Louis wierp slechts een vluchtige blik op Verst-in-de-achterhoede. ‘Het heeft te maken met de morele clausule in het contract, Bram. Ik heb jou ongeschikt bevonden om over Ringwereld te heersen.’

Brams hand sloot zich als een bankschroef om Louis’ linkerschouder en tilde hem op. Louis zag dat de Kzin zich schrap zette en zich koortsachtig afvroeg of hij tussenbeide moest komen. De beschermheer zei: ‘Waar haalt een onnozele voortplanter de bespottelijke arrogantie vandaan… Het komt door Teela, waar of niet?’

‘Wat?’

‘Zij heeft je gedwongen haar te doden. Zij heeft je gedwongen honderden miljoenen druipbergbewoners te doden om de Boog weer op zijn plaats te brengen. Natuurlijk moest ze sterven om de gegijzelden te redden die ze aan mij had gegeven. En natuurlijk zou de Boog met de zon in botsing zijn gekomen als er geen plasma was gekomen om de stabilisatiestuwers te voeden. Maar waarom heeft ze die taken uitgerekend aan jou opgedragen?’

‘Zeg het maar. Waarom?’

Bram had Louis weer op zijn voeten laten zakken, maar zijn houdgreep was nog even onwrikbaar. Ik heb je dossier in de scheepscomputer bestudeerd. Jij creëert problemen en laat ze vervolgens voor wat ze zijn.’

Louis geloofde dat hij bereid was te sterven, maar dit begon langzamerhand een beetje al te zot te worden. ‘Wat voor problemen, Bram?’

‘Jij hebt een gevaarlijke buitenaardse soort ontdekt in de ruimte. Je bent onderhandelingen begonnen, je hebt die lieden de weg naar jouw thuiswereld gewezen, en daarna heb je het aan beroepsdiplomaten overgelaten met hen tot overeenstemming te komen. Teela Brown is door jou naar Ringwereld gebracht en vervolgens door jou onder de hoede van iemand anders gelaten.’

‘Verrek, Bram, dat was haar eigen verdomde keus!’

‘Halrloprillalar is door jou naar de Aarde gebracht, jij hebt toegestaan dat ze werd ingepikt door de arm. Ze is gestorven.’

Louis bleef stil.

‘Ondanks Teela heb jij je verantwoordelijkheid drieënveertig falans lang genegeerd. Alleen angst voor de dood was in staat je hierheen terug te brengen. Maar je hebt haar boodschap goed begrepen, Louis, waar of niet?’

‘Nu praat je pure —’

‘Jij moest de veiligheid van Ringwereld beoordelen. Zij vertrouwde jouw wijsheid, Louis, niet die van haarzelf. Ze was slim, maar onzeker.’

Verst-in-de-achterhoede liet zich horen vanachter de veiligheid van de keukenwand. ‘Teela was niet wijs. Beschermheren zijn niet wijs. Hun motieven komen niet voort uit de voorste hersenhelft, Louis. Maar misschien was ze net wijs genoeg.’

‘Verst-in-de-achterhoede, je praat onzin,’ zei Louis. ‘Bram, ik ben gewoon van nature arrogant. Jij zoekt achterliggende motieven die er niet zijn. Intelligente mensen hebben daar een handje van.’

‘Wat zal ik doen met de beschermheren die mijn partner hebben gedood?’

‘We zullen de mensen van Hoogtepunt nog eens vriendelijk vragen of we met een van hun beschermheren kunnen praten. We zullen hun duidelijk maken dat zij de randmuur onder hun hoede hebben. Bram, beschermheren die banden hebben met de bewoners van de druipbergen hebben er alle belang bij Ringwereld te beschermen tegen elk denkbaar gevaar. Wat er ook gebeurt, steeds is de randmuur als eerste de klos, en wie zou dat beter weten dan zijzelf?’

Bram knipperde met zijn ogen. ‘Ja,’ zei hij toen. ‘Het volgende. Ik heb meer dan zevenduizend falans geheerst vanuit het Reparatiecentrum. Hoe beoordeel jij mijn —’

Ik weet wat je gedaan hebt. De data, Bram, de data! Je hebt niet eens geprobeerd ze verborgen te houden!’

‘Jij hebt gepraat met te veel soorten. Jij hebt te verre reizen gemaakt. Hoe had ik kunnen liegen? Je zou er misschien achtergekomen zijn.’

‘Persoonlijk,’ liet Acoliet weten, ‘snap ik hier geen bal van.’

Louis was de Kzin bijna vergeten. Hij zei: ‘Fluister en hij hebben… hoe lang, Bram? Honderden falans? Ze hebben in elk geval heel lang naar de mysterieuze meester-beschermheer gezocht. Maar het duurde te lang, zelfs al konden ze gebruik maken van de telescoopschermen in het Reparatiecentrum. Ringwereld is gewoon te groot! Maar als je weet waar een beschermheer zal opduiken, kun je zorgen dat je daar eerder bent dan hij. Een ramp lokt beschermheren aan. Zoals Bram. Je moet nog wel iets doen aan dat ARM-moederschip, vergeet je het niet?’

‘Nee,’ zei Bram.

‘Fluister en Bram ontdekten op een gegeven moment dat er een grote massa op Ringwereld dreigde te storten. Dat was alles wat ze nodig hadden, want daar zou Saturnus iets aan moeten doen. Hij zou dus naar het Reparatiecentrum komen. Fluister en Bram zouden hem opwachten. Akkoord, Bram?’

Stilte.

‘Misschien wist Saturnus hoe hij de inslag kon voorkomen. Bram en Fluister zouden dus even afwachten, snap je? Kijken of hij ertoe in staat was. Maar Bram wist dat er iets mis was…’

‘Louis, wij dachten dat het zijn gewoonte was. Zijn eerste stap was dat hij zijn eigen veiligheid begon te regelen. Wij, wij konden het niet. Wij konden het niet.’

Brams vingers boorden zich nu zo diep in de schouder van Louis dat er bloed verscheen.

‘Jullie hebben hem gedood voordat hij klaar was,’ zei Louis.

‘We waren bijna te laat! We hebben elkaar beslopen. Fluister en ik hadden die enorme ruimten goed verkend en overal vallen aangebracht — maar hij ook.’ Bram sprak nu tegen Acoliet, want hij wist dat deze verzot was op verhalen over duels. ‘Anne werd voor de rest van haar leven kreupel. Ik begrijp nog steeds niet hoe hij in het donker mijn heup en mijn been heeft kunnen verbrijzelen. We hebben hem gedood.’

‘En toen?’ vroeg Louis.

‘Hij wist het ook niet! Louis, we hebben al zijn spullen doorzocht, hij had niets van belang bij zich!’

‘Wat hij ook bij zich had, hij heeft niet de kans gekregen er gebruik van te maken. Maar Fluister en jij hadden helemaal geen idee!’

‘Acoliet —’ begon Bram.

‘Jullie hebben toegestaan dat Vuist-van-God een gat in Ringwereld sloeg!’

‘Acoliet! Er wacht me een vijand op in de controlekamer van de meteorenafweer. Hier is je dolk. Ga mijn vijand doden.’ ‘Ja,’ zei Acoliet.

Bram ontlokte zijn excentrieke fluit een paar schrille trillers. De Kzin stapte naar voren en flitste weg. Louis probeerde hem te volgen, maar Brams greep op zijn schouder gaf geen centimeter mee.

‘Jij bloedzuigend bastaardkind!’ zei Louis.

‘Jij weet waar ik moet zijn, maar de rest beslis ik zelf. Kom.’ Bram en Louis gingen op de stapschijf staan en flitsten weg.

31. De troon van Ringwereld

Ze kwamen de schemering in de controlekamer van de meteorenafweer binnengeflitst, maar Louis kreeg een flinke zet en vloog nog een eindje verder. Hij probeerde zijn val te breken door in elkaar te duiken. Hij ving een glimp op van Bram — die een krankzinnige riedel hoboachtige fluitmuziek stond weg te geven. Iets monsterlijks en donkers besprong Louis, en iets veel snellers schoot op Louis en zijn aanvaller af.

Louis landde op zijn rechterschouder — precies daar waar de vampier-beschermheer zijn smerige klauwen in de spieren en bloedvaten ter plekke had geboord. Louis slaakte een kreet en het zich over de vloer rollen, en de eerste aanvaller belandde grotendeels boven op hem. De tweede weerde een reflextrap van een oranje-behaard been af en stond toen op de stapschijf. Hij speelde een stukje fluit-hobo-muziek en was verdwenen.

De eerste aanvaller tilde hem half op en sleepte hem een meter of drie dieper de schaduwen in. ‘Louis?’

Louis had het gevoel dat zijn schouder in brand stond. Hij haalde een paar keer diep adem. Zijn neus vulde zich met Kzin geur. ‘Acoliet,’ zei hij.

Ik ben van plan Bram te doden,’ zei de Kzin.

‘Misschien is hij al dood. (De geur van een Kzin plus nog iets. Wat?) Heeft die ander geprobeerd je te doden? Jij werd verondersteld te sterven om hem af te leiden. Bram wilde je wel offeren. Mij ook, denk ik.’

Ik rook hem pas toen hij sprong. Hij moet me voor een makke prooi hebben gehouden.’ ‘Ben je beledigd?’ ‘Louis, waar is Bram?’

‘Geen idee. Bram beheerst de stapschijven. Hij moet er alleen al in het Reparatiecentrum een stuk of twintig hebben verspreid.’

‘Ja, en hij legt verbindingen door commando’s te fluiten. Maar die ander is erdoor geglipt voordat Bram de verbinding heeft kunnen veranderen, denkt u ook niet?’

‘Wat ik denk,’ zei Louis, ‘is dat Bram is weggeflitst en dat hij de verbinding vervolgens heeft verplaatst naar de Mons Olympus, of de randmuur, of de hel zelf. En dat die ander Brams eerste commando heeft gekopieerd en daardoor het volgende ongedaan heeft gemaakt.’

In dat geval missen we nu een heroïsch gevecht.’

Wat rook hij toch? Bloemen — een vage bloesemgeur. Het luchtje leidde hem af en belemmerde zijn denkvermogen. De geur van de Kzin was veel krachtiger… en zijn oranje vacht vertoonde een paar harde bobbels. Wacht even: dat daar was een stenen werpmes, dat daar een metalen staaf met beitelvormig punten aan weerskanten.

‘Je kunt Bram waarschijnlijk niet doden,’ zei Louis. ‘En trouwens, hij was toch je leraar?’

‘Louis, behoor ik mijn leraar niet te doden?’

Hè?

Ik zal het in gedachten houden.’ Louis ging rechtop zitten.

‘Nee, u niet, Louis! Naar u ben ik gekomen om wijsheid te leren, maar Bram heeft me zijn dienaar gemaakt. Ik heb van Bram geleerd door naar hem te luisteren tot ik gereed was om nog meer te leren door mezelf te bevrijden. Kijk, ik heb nu deze twee.’

Wapens van Saturnus.

‘Heel geschikt,’ zei Louis, ‘maar Bram —’

Bram viel van het plafond naar beneden. Het was tien meter tot de vloer, en hij kwam met een harde bonk neer, liet zich opzij rollen en sprong toen overeind met een mes van een halve meter lang in de hand. Hij probeerde het steviger in zijn greep te krijgen, toen een tweede mensvormige gestalte naar beneden gestort kwam. Nummer twee zwaaide beide armen naar voren en Bram sprong opzij voor het ratelende geluid dat over de vloer op hem af kwam. Kraaienpoten? Bram zwiepte met zijn variantmes, maar zijn vijand dook weg, liet zich over de vloer rollen en sprong een paar meter verder weer op. Hij scheen te bestaan uit knobbelige gewrichten die nog groter waren dan die van Bram; een van zijn armen hield hij tegen zijn borst geklemd, de andere hield een mes vast.

Louis had nog steeds moeite om zijn gedachten op een rij te krijgen.

Bram moest een stapschijf ondersteboven aan het plafond vastgemaakt hebben. Had hij het trucje van de Martianen overgenomen? Nu had de vampier-beschermheer bijna de eerste stapschijf bereikt en zijn grotere aanvaller lag maar een paar flinke sprongen op hem achter, toen Acoliet uit zijn dekking kwam en zijn puntige ijzeren staaf in Brams rug dreef.

Bram draaide zich niet om, maar zijn vaart werd geremd. De staaf stak vlak naast zijn navel naar buiten en Bram greep het uiteinde vast. Hij begon eraan te trekken en te wrikken, en toen hij zich plotseling bukte kreeg Acoliet een jaap over zijn voorhoofd door het andere uiteinde.

In elk geval was de afgedwongen vertraging voldoende: de ander kon zich op Bram storten. Hij hakte in op Brams pols, op de voet die naar zijn gezicht trapte, de elleboog, de andere voet, de andere arm…

Bram stortte ruggelings op de vloer: van alle vier zijn ledematen waren botten of pezen vernield.

Zijn aanvaller was verdwenen. Hij sprak het dialect van de handelstaal dat in de omgeving van Weversdorp werd gesproken, een beetje hees en hijgerig, zoals alle beschermheren, en het vertaalapparaatje van Louis had er weinig moeite mee.

‘Bontwezen, je moet even op afstand blijven. Je zult later tevredengesteld worden, maar dit lijkt een goed moment om te praten.’

Acoliet zat rechtop, half versuft. ‘Louis?’

De andere beschermheer was kennelijk nog steeds bang voor Bram, en Louis niet minder. Hij zag geen manier om Acoliet in veiligheid te slepen. Zijn eigen dekking was ook niet best, maar hij bleef liggen waar hij lag. ‘Blijf bij Bram uit de buurt, Acoliet,’ riep hij. Ik heb die ander hierheen gehaald. Ik heb hem gemaakt!’

‘Zo is het,’ zei Brams aanvaller. De wanden weerkaatsten zijn stem, maar het was onduidelijk waar deze vandaan kwam. ‘Louis Wu, waarom heb je dat gedaan?’

Bram zat in een bloedplas die steeds groter werd. Hij had kunnen proberen een paar drukverbanden aan te leggen, maar dat deed hij niet. Zijn wapens lagen naast hem op de vloer. Wat er ook voor hem werd gedaan, zo besefte Louis opeens, Bram zou van nu af aan niet meer eten en binnen niet al te lange tijd doodgaan. Dat deden beschermheren nu eenmaal zodra ze hun levensdoel waren kwijtgeraakt…

‘Jij bent Fagot?’ riep Louis naar het donker.

‘En jij Louis Wu, die een oceaan heeft laten verdampen. Maar waarom heb je Fagot in… dit veranderd?’

Bram onderbrak hem. ‘Mijn tijd loopt af. Mag ik die van jullie lenen? Heus, ik beloof dat jullie geen gevaar lopen. Louis, Fagot heeft de vraag gesteld die ik had willen stellen. Waarom heb je een stapschijf geopend om een beschermheer te maken van een Demon die je nog nooit had gezien?’

‘Neem me niet kwalijk,’ zei Louis Wu. Hij had moeite zich te concentreren. Die bloemengeur! Hij bleef liggen waar hij lag, op zijn zij, en wreef zachtjes over zijn gekwetste schouder.

‘Bram,’ zei hij toen, ‘je weet waarom ik jou en Anne ongeschikt achtte om het Reparatiecentrum te beheersen. Ik heb je niet horen zeggen dat ik ongelijk had. We zouden erover kunnen discussiëren ten aanhoren van Fagot en de beslissing aan hem overlaten. Bram?’

Stilte.

‘Fagot, heb je het skelet bestudeerd?’ ‘Ja.’

Ik heb hem Saturnus gedoopt. Saturnus was jouw voorvader. Ik denk dat zelfs Bram wel begreep wat er gebeurd moest zijn. Saturnus heeft tachtigduizend falans de tijd gehad om zijn genetische lijn bij te sturen tot een patroon dat hij gewenst achtte. En hij heeft een rijk geschapen dat beschikt over communicatiemiddelen die de hele Boog bereiken —’

‘Ring. Het is een ring,’ zei Fagot.

‘Saturnus heeft zijn… voortplantingsprogramma gestimuleerd in een gebied dat bijna te groot is voor woorden. Er moeten tientallen miljarden nacht-mensen zijn! En ze zijn allemaal van één soort — anders dan de vampiers. Hij heeft jullie, de Demonen, geschapen om ideale beschermheren te zijn.’

Ik zie nog wel een paar potentiële verbeteringen,’ zei Fagot.

‘Ja? Bram hier is een vampier-beschermheer. We hebben opnamen van zijn optreden in betere tijden, toen hij nog gezond was. Je zult ze zien. Maar jij bent duidelijk superieur aan Bram. Groter brein. Veelzijdiger. Flexibeler. Minder reflexen, meer afwegingen. Bram?’

‘Hij heeft me verslagen,’ gaf Bram toe. ‘Groter brein? Hij was als voortplanter al sapiens, ik niet. Logisch dat zijn brein nu groter is dan het mijne. Louis, hij weet niets. Er liggen indringers op de loer! Je bent verplicht hem te trainen!’

Ik weet het, Bram.’

‘Contractbreuk of niet, je moet hem onderwijzen! Fagot, vertrouw zijn bedoeling, maar neem zijn oordeel niet altijd voetstoots aan. Leer ook van de Netwerkhuizer, maar vertrouw hem pas als je een contract met hem hebt.’

‘Mag ik nu?’ vroeg Louis.

‘Spreek.’

‘Fagot, beschermheren richten enorme schade aan wanneer ze onderling vechten. Bram en zijn partner hebben een probleem opgelost, en de beschermheren die nu de randmuur onder hun hoede hebben zijn van een lokaal type druipberg-mensen. We hebben hen daar nodig. Ik zal je laten zien waarom, zodra we’ — die geur! — ‘weer in het schip van de Poppenspeler zijn.’ Het was levensboom. ‘Zorg dat ik hier weg kom, Fagot! Ik kan hier niet blijven!’

‘Louis Wu, je bent veel te jong om op de geur van de wortelen te reageren. En het is hier maar een zwak geurtje.’

Ik ben te oud! De wortel zou me doden!’ Louis werkte zich op zijn knieën. Hij kon zijn rechterarm niet gebruiken. ‘De vorige keer dat ik het heb geroken heb ik maar net kunnen wegkomen.’ Met hulp van Acoliet wist hij overeind te komen en hij strompelde naar de stapschijf.

Ooit had hij zich weten te bevrijden van zijn draadverslaving. De geur van levensboom had zijn geest van het ene moment op het andere bedwelmd, maar ook daarvan had hij zich weten te bevrijden. De geur was toen, elf jaar geleden, veel sterker geweest dan nu.

Iemand anders dan een voormalige draadverslaafde zou dat nooit zijn gelukt!

Een hand als een zak vol walnoten greep hem bij de pols. ‘Louis Wu, ik heb hem drie keer een muzikaal akkoord horen fluiten en ik ben hem alle drie de keren gevolgd. De ene schijf leidt naar een valluik en een bergplaats met wapens, de tweede naar een val vanaf het plafond en de laatste flitst je naar de plaats waar wij gevochten hebben. Daar groeien hele velden levensboom onder het licht van een kunstzon…’

Louis begon te lachen. Zijn brein was beneveld door de geur van levensboom en de enige uitweg leidde naar de plek van zijn strijd op leven en dood met Teela Brown!

Fagot bestudeerde hem. ‘Te oud in falans misschien,’ zei hij toen, ‘maar er is iets met je lichaam gedaan.’

Bram probeerde te lachen. Het klonk afschuwelijk. Ik heb de gegevens bekeken. Nanotechnologie. Een experimenteel programma, gestolen van de Aarde, nogmaals gestolen, en door Algemene Producten op Fafnir gekocht van de dief. Het medisch apparaat van de Poppenspeler, Louis!’ Zijn stem was er niet voor gemaakt en zijn longen functioneerden nog maar nauwelijks, maar toch lachte hij. ‘Tachtig falans, Louis. Negentig. Meer niet. Onthoud mijn woorden!’

Fagot en Acoliet stonden Louis Wu aan te kijken.

De geur hing in zijn neus, maar bedwelmde hem niet. Hij was meester over zijn geest. Maar dat betekende…

Hij legde het uit. Ik was erg ziek. Het medisch apparaat moet me grondig hebben genezen. Alles vervangen. Elke cel, elke cel.’ Bram had gelijk. Twintig jaar, vijfentwintig hoogstens — ouder was zijn lichaam niet.

‘Je zou een beschermheer kunnen worden,’ zei Fagot. ‘Het is een optie, meer niet.’

Bram was dood. Kon een beschermheer zijn hart tot stilstand dwingen? Brams laatste woorden waren er dubbelzinnig genoeg voor geweest… ‘Het is een optie,’ herhaalde Louis. Zijn laatste krachten begonnen hem te verlaten.

‘Je bent ziek,’ zei Fagot.

Hij ging op de vloer liggen. De Kzin hielp hem. Fagot onderzocht hem met zijn knobbelige handen. De kleine autodok was niet in staat geweest alle verwondingen op magische wijze te verhelpen — een paar spieren, het middenrif, een achillespees. Zijn schouder was lelijk opgezet rond vijf diepe steekwonden. Fagots arm, die slap en gezwollen in een provisorische strik hing, was er zo te zien nog veel erger aan toe, maar de beschermheer besteedde er geen aandacht aan.

Ik ken jouw soort niet. Ik geloof niet dat je kunt lopen en ik vermoed dat je binnenkort koorts krijgt. Wat zou je normaliter doen om te genezen, Louis?’

‘Terug naar het schip. Het grote medische apparaat in. Dat geneest alles.’

Fagot vertrok; hij nam de Kzin met zich mee. Ze waren snel terug. Ze tilden Louis op en legden hem weer languit neer. Hij voelde dat hij omhoog zweefde.

‘Hiermee kunnen we je dragen. Roep nu de magische deur op.’

Had de Demon-beschermheer een soort draagbaar uitgevonden? Nee, kennelijk hadden ze een lastschijf gehaald, plus een touw om haar achter zich aan te trekken.

‘Ik kan de commandotaal van Verst-in-de-achterhoede niet zingen,’ zei Louis.

‘Zitten we hier dan vast?’

‘Niet helemaal.’

Ze lieten de schijf tot op de vloer zakken. ‘Louis,’ vroeg Fagot, ‘wat moet ik doen om mijn zoon te vinden?’

‘O… verrek. Ik was Mirarp in alle commotie totaal vergeten! Hangt hij nog ergens bij de Wevers uit? Heeft hij daar familieleden in de buurt?’

‘Er waren nacht-mensen bij ons toen ik destijds hierheen flitste. Zij zouden hem terugbrengen naar zijn moeder. Mijn angst is dat hij misschien toch mijn voorbeeld heeft gevolgd.’

‘Ai, verrek! Nee, wacht, je zou hem geroken hebben. Het herkennen van je bloedlijn is een onvervreemdbaar vermogen van je brein. Fagot, mij zal hij herkennen. Het is beter mij te sturen. Ga niet zelf.’

Ik zou hem de stuipen op het lijf jagen. Louis, zal ik gewoon eens wat willekeurige fluit akkoorden uitproberen?’

‘En dan? Bram heeft overal vallen uitgezet. Fagot, we hebben de stapschijven helemaal niet nodig. Ik ben ooit eerder hiervandaan teruggekeerd naar de naald, te voet, met hulp van Verst-in-de-achterhoede. Ik heb toen een tunnel gegraven. Die is er nog.’

‘Hoe lang?’

‘Een paar dagen. Jullie zullen me op sleeptouw moeten nemen. We hebben water en voedsel nodig.’

‘Er is water genoeg in de levensboomkwekerij,’ zei Fagot. ‘Wat voedsel betreft…’ Hij en Acoliet liepen naar het lichaam van Bram en bleven daar staan. Fagot zei: ‘Mij is geleerd dat anderen me niet behoren te zien als ik aan het eten ben.’

‘Hij is nog niet echt een kadaver,’ zei Acoliet.

‘Vriend van mijn leraar, slechts weinigen zijn er die met de nacht-mensen over onze eetgewoonten willen praten, maar ik merk dat jij oprechte belangstelling hebt. Wij kunnen verse doden eten. Vaak geven we daaraan zelfs de voorkeur, maar sommige lijken zijn in het begin nog te taai, en bovendien was dit een beschermheer. Ik zou hem op een tweede lastschijf kunnen leggen en achter ons aan trekken, aan een langer touw natuurlijk.’ Ik heb nu honger, Fagot. Ik wil u niet beledigen door in uw aanwezigheid aan mijn maal te beginnen…’ ‘Neem wat je nodig hebt.’

Louis draaide zich met zijn rug naar het vervolg van het tafereeltje, maar hij kon een brede grijns niet onderdrukken. De geluiden vertelden het verhaal. Een jonge Kzin werd kennelijk geacht te vechten voor zijn voedsel, al was het maar verbaal. Nu probeerde Acoliet zijn met bravoure verworven portie van Brams lichaam los te rukken, waarbij hij de hulp van zijn wtsai nodig had — tsjak! En daarna trok hij zich met zijn buit, welke dat ook was, terug in de schaduwen.

Fagot kwam naar Louis toe en ging met gekruiste benen naast hem zitten. ‘Vaste gewoonten van kinderen zijn nogal hardnekkig. Zal Acoliet nu voortaan naar mij luisteren?’

‘Het likt me een goed begin.’

‘Er is ook voedsel voor jou, Louis Wu. Volgens mij kun je zonder risico gekookte levensboomwortelen eten.’

De gedachte deed hem huiveren, maar hij zei: ‘Zoete aardappelen en andere knolgewassen zijn vergelijkbaar. We poffen ze meestal.’

‘Dat wil zeggen?’

‘Maak een vuurtje. Leg de wortelen in de as, maar op een niet al te hete plek.’

‘We zullen in de levensboomkwekerij wel iets brandbaars vinden.’ Fagot wendde zich in de richting van knarsende tanden en steeds luider wordend gegrom van frustratie. De Kzin probeerde nog altijd iets voedzaams af te kluiven van het lijk van een beschermheer. ‘Acoliet, er is prooi in de levensboomkwekerij. Kleine dieren, lekker snel. Ik denk niet dat iemand anders dan een Demon-beschermheer ooit Bram kan eten, en dan niet eens vandaag al.’

‘Wel, laat me dan jagen!’

‘Je hebt mij nodig om terug te komen.’ Fagot floot een commando en samen flitsten ze weg.

Fagot keerde terug met een armvol gele wortelen en een bundel takken. ‘Acoliet is in zijn eentje op jacht. Ik heb het retourcommando gefloten, zodat hij de schijf kan gebruiken wanneer hij dat wil.’

Hij legde een vuur aan en legde de wortelen aan de randen. ‘Hoe wil je je water hebben?’

‘Schoon. De temperatuur maakt niets uit.’

‘Ook koud?’

‘Zeker.’

Fagot flitste weg en kwam bijna onmiddellijk weer terug met een brok ijs in zijn hand. ‘Spaart het zoeken van een geschikte kom of fles uit.’

‘Hoe kom je eraan?’

‘Een paar kilometer hogerop, bij Brams valstrik, waar de lucht ijl en koud is.’ Hij maakte een lap stof nat met druipend ijswater en legde die op Louis’ gewonde schouder. ‘Hoe lang moeten levensboomwortelen poffen?’

‘Een uurtje,’ zei Louis, en hij liet Fagot het klokje zien dat in de rug van zijn hand was ingeplant. ‘Je kunt er ook de zwaartekracht mee meten. Daar hebben we hier weinig aan. En zó wordt het een rekenmachientje. En zó een behendigheidsspelletje, dan moet je de cijfers laten… verrek, jij bent snel van begrip, zeg!’

Acoliet kwam aangeflitst. Zijn mond zag er bloederig uit en hij had iets druipends in de hand. Hij begon te snijden met zijn dolk. Ik heb gezocht naar iets dat van de Kaart van de Aarde afkomstig zou kunnen zijn. Ik heb niet echt iets kunnen vinden, maar dit dier lijkt sprekend op een konijn, vindt u ook niet?’ Hij vilde het konijn en haalde er de ingewanden uit, waarna hij het breeduit boven het vuur te roosteren hing.

‘Ook wat lol gehad, zo te zien?’ zei Louis.

Acoliet dacht even na. ‘Ja. Maar ik ben niet gewond.’

Acoliets voorhoofd vertoonde een dikke bult en zijn geelachtige bont was daar doordrenkt met bloed. ‘We zijn allemaal gewond,’ zei Louis. ‘Winnaars hoeven zich daar niets van aan te trekken. Acoliet, vertel ons eens een verhaal.’

‘U eerst. U hebt de mazzelbeschermheer bevochten, Teela Brown.’

‘Daar ben ik niet erg trots op. Laat ik liever vertellen hoe ik een zee aan de kook heb gebracht.’

Dat deed hij. Daarna vertelde Acoliet het verhaal van zijn vader: diens aankomst op de Kaart van de Aarde met een Kzinti-oorlogsschip en Poppenspelerwerktuigen. De oorlog. Vrienden en vijanden, sterfgevallen, partnerschapbanden met ongeziene bondgenoten. Leren praten met vrouwen.

Chmee had tijdens zijn verblijf van enkele weken op de Kaart van Kzin drie kinderen verwekt. Een lokale heer had zich contractueel verplicht die drie op te voeden. Zodra hij kon had Chmee zijn oudste zoon in alle vriendschap weggehaald bij Kathakt en meegenomen naar de Kaart van de Aarde. Daar had Acoliet zijn eerste menselijke wezen gezien toen hij twaalf falans oud was.

De oudste zoon van een ambassadeur moest bard werken. Vrienden en vijanden, wie je in de gaten moest houden, wie je min of meer kon vertrouwen, hoe je potentiële partners moest aanspreken. Maar praat nooit met vrouwelijke diplomaten, want die slokken je met huid en haar op…

‘Dit begint saai te worden,’ vond Fagot.

‘Ja,’ zei Acoliet, ‘het werd zo saai dat ik wel kon gillen! En op een dag heb ik dat ook gedaan. Ik daagde mijn vader uit en heb tegen hem gevochten. Hij het me gaan. Ik ben gewond geraakt, en half uitgehongerd, en slaaf van een vampier-beschermheer, maar alles is beter dan die diplomatenflauwekul! Nu bent u aan de beurt, Fagot.’

Ik zal mijn verhaal zingen. Daarna moeten we gaan slapen en vervolgens kan Louis ons in veiligheid brengen.’

Fagot zong over een voorwerp van machtige magie, dat was achtergelaten door Louis Wu — degene die een zee had doen verdampen. Vijf nacht-mensen hadden met heldenmoed een magische deur gedemonteerd van een luchtvoertuig dat in het water lag. Ze wisten niet waarheen deze leidde, noch hoe ze werkte.

Op zekere nacht was Klokje verdwenen.

De anderen beloofden dat ze zijn zoon zouden verhinderen hem achterna te gaan, en Fagot ging in zijn eentje naar de andere kant van de deur. Een bepaalde geur lokte hem naar een plek die volgens hem niets anders dan het paradijs kon zijn.

Hij ontwaakte in een tuin vol levensboom. De vrouw die hem was voorgegaan lag dood naast hem. Klokje was te oud geweest.

Hij was op onderzoek gegaan. Hij had de meteorenafweer gevonden en de telescoopschermen. Hij had een natuurkundig stelsel bedacht dat zou kunnen verklaren wat hij waarnam. Louis en hij bespraken dit stelsel terwijl Acoliet luisterde. Fagot had op grond van deductie niet alleen het bestaan van planeten, maar ook van zwarte gaten verondersteld. Tevens had hij het bestaan en de aard van andere beschermheren vermoed.

‘Wat heb je gegeten? Dode konijnen?’

‘Wel, Klokje natuurlijk. Maar ik ben nog niet lang genoeg wakker om veel honger te hebben.’

Louis probeerde te praten over dingen die een beschermheer zonder uitstel behoorde te weten. Binnendringende schepen: het werd tijd voor een paar gevangenen om na te gaan wat hun bedoeling nu eigenlijk was. En verder de Verborgen Patriarch en de bemanning daarvan: er moesten elders gemakkelijk Stedenbouwers gevonden kunnen worden. De kinderen zouden over een paar jaar paargenoten nodig hebben. En de Netwerkhuizer…

‘Louis, een contract is een ondubbelzinnige belofte, akkoord? Maar waarom zou de Netwerkhuizer me zoiets aanbieden?’

‘Uit angst,’ zei Acoliet, ‘maar soms reageert hij helemaal verkeerd op dingen waar hij bang voor is.’

‘Het is beter iets te hebben wat hij begeert,’ zei Louis. ‘Je zou hem bijvoorbeeld stabilisatiestuwer nummer vierhonderdeen kunnen aanbieden, Fagot.’

Zijn eigen maaltje was inmiddels gaar. Hij legde zijn idee uit terwijl hij at. Bussard-duwstralen, stabilisatiestuwers, waterstoffusie — Fagot kende de wetten van actie en reactie al en hij wist dat Ringwereld instabiel was.

‘Er zijn maar vierhonderd montagepunten. Als je nummer vierhonderdeen klaar hebt, kunnen we de Hete naald van Onderzoek daaraan vastkoppelen. Die heeft een romp van Algemene Producten en is immuun voor straling. Bij een snelheid van iets minder dan het licht zal het Verst-in-de-achterhoede een jaartje of duizend kosten om zijn Vloot der Werelden te bereiken.’

Acoliet slenterde weg; het begon hem te veel naar politiek te ruiken.

‘Maar dat zal hem niet veel kunnen schelen, denk ik,’ vervolgde Louis. ‘Momenteel zijn de Conservatieven aan de macht op de Vloot der Werelden. Er zal niets veranderen. Misschien willen ze hem wel terug! Hoe dan ook, we kunnen het aanbieden.’

‘Hij houdt van machtsspelletjes, is het niet?’

‘Jawel.’

‘Laat hem die maar spelen. Als hij meer macht verwerft, kunnen we hem altijd nog de tweehonderdste stuwer aanbieden. We hebben ze immers niet allemaal nodig. Acoliet! Wil je niet horen hoe jij in leven bent gebleven?’

Acoliet kwam op zijn gemak aanlopen. Fagot zong over zijn ontdekking van het skelet en de wapens van Saturnus. Hij bespeurde ook aanwijzingen dat iemand of iets hem belaagde. Hij ging op de loer liggen en wachtte af.

Op een gegeven moment was er een monsterlijke gestalte met een oranje vacht binnen geflitst, die op onderzoek was uitgegaan. Fagot was achter de gestalte aan geslopen, maar had er geen gevaar in gezien. ‘Misschien omdat mijn soort niet is opgegroeid met angst voor de geur van jouw soort.’

Acoliet dacht daar over na. ‘Maar nu wist ik,’ vervolgde Fagot, ‘dat mijn echte vijand in staat was anderen als lokaas te gebruiken. Toen er dan ook twee humanoïden verschenen, waarvan de ene de andere van zich af wierp —’

Verst-in-de-achterhoede flitste binnen.

Hij jengelde als een piano die in elkaar wordt geslagen en was onmiddellijk weer verdwenen, maar Fagot was minstens even snel. Hij sprong naar de stapschijf, met de Kzin op zijn hielen.

‘Wacht!’ riep Louis. ‘Misschien voert die naar de Mons Olympus!’ Maar voordat hij rechtop stond, waren ze al verdwenen.

‘Idioten,’ zei Louis. Niettemin hinkte hij naar de schijf en stapte er op.

Fagot had een rare defensieve pose aangenomen — een combinatie van dansen op de voeten en maaien met de armen. Acoliet stond op niet echt veilige afstand en probeerde hem te kalmeren, maar Fagot negeerde de Kzin. Ik wil spreken met uw leider,’ zei hij vastberaden.

Duizenden wezens — allemaal met twee hoofden en drie benen — keken hem vanachter de voorwand aan.

‘Wij noemen de leider Verst-in-de-achterhoede, zei een van de wezens. Ik ben Verst-in-de-achterhoede. Zeg me wat je wenst.’

‘Onderwijs me.’

Het zware rotsblok was een eindje verschoven.

Louis strompelde voorbij de Kzin en de beschermheer. De pijn in zijn schouder was een onderdeel van zijn kwaadheid. ‘Hoe heb je dat gedaan?’ vroeg hij Verst-in-de-achterhoede.

‘Ik heb me met mijn voorbenen schrap gezet tegen de wand en het blok weggeduwd met mijn achterbeen. Bram heeft gevoeld hoe krachtig dat been is. Hij had het moeten voorzien.’

‘Des te beter voor ons.’

‘Waar is Bram?’

‘Dood in onze handen. Fagot, de leermiddelen bevinden zich allemaal aan boord van deze Hete naald van Onderzoek. In het bijzonder die schermen. Ze zijn verbonden met bronzen netwerkogen, zoals het oog tegen de rotswand bij Weversdorp.’

‘Ik volg het advies dat Bram mij heeft gegeven,’ zei Fagot. ‘Netwerkhuizer, onderwijs me. Maar ik vertrouw je pas als we een contract hebben afgesloten.’

Ik zal ons standaardcontract voor dienstverlening voor je uitprinten.’

‘Alleen om mij te amuseren, mag ik hopen. Louis, mijn zoon moet…’ Fagot keek nog eens. ‘Meteen medische verzorging! Is het die kist daar?’

Acoliet tilde hem op en even later lag Louis in het apparaat. Fagot keek onzeker naar de schermpjes. ‘Hoe lang?’ vroeg de Demon-vampier.

‘Drie dagen, misschien minder,’ zei de Poppenspeler.

Louis sprak gehaast. ‘Nog niets ondertekenen, niemand! Verst-in-de-achterhoede, ik weet niet precies hoe we iemand van het Nachtvolk kunnen voeden. Probeer het met bedorven biefstuk. Of kaas. Fagot, ik hoop dat je het ontdekte ARM-ruimteschip niet zult vernietigen, tenzij het iets verschrikkelijks dreigt te doen.’

‘De enige paargenoten in de nabije ruimte?’

‘Tja, dat ook. Luister, de Hoogtepunt-beschermheren hebben de randmuur onder hun hoede, maar misschien besterven ze het momenteel van de angst. Praat met hen via dat scherm daar — met die zwarte hemel en vreemde constructies. Zie je het? Demonen hebben dat netwerkoog uit een vampiernest gestolen en het wel driehonderdduizend kilometer vervoerd, plus nog eens drie kilometer bergop.’

‘Het zonlichtnetwerk heeft ons daarover ingelicht.’

‘Zeg die druipberg-beschermheren dat zij verantwoordelijk zijn voor de randmuur. En meen wat je zegt!’

Acoliet begon het luik van de grote kist dicht te klappen. Louis moest opeens lachen. ‘Hé, waar doet dit aan denken?’

Hij hoorde de stem van Louis Wu praten tegen een onbehaard gezicht met een rode huid. ‘Wij zouden graag met een beschermheer praten. We willen een contract voorstellen.’

De wand klapte dicht. Nu kon hij rusten.

Загрузка...