Robert A. Heinlein Het pad van roem

BRITANNUS (geschokt): Caesar, dit is niet zoals het hoort.

THEODOTUS (heftig verontwaardigd): Wat zegt u daar ?

CAESAR (zijn zelfbeheersing herkrijgend): Neem het hem niet kwalijk, Theodotus: hij is een barbaar en denkt dat de gewoonten van zijn stam en zijn eiland wetten van de natuur zijn.

Caesar en Cleopatra, 2e akte

— GEORGE BERNARD SHAW

I

Ik weet een plek waar geen luchtvervuiling is en geen parkeerprobleem en geen bevolkingsexplosie... geen koude oorlog, geen H-bommen, en geen TV-reclame... geen topconferenties, geen ontwikkelingshulp, geen BTW — geen inkomstenbelasting. Het klimaat is er zoals Florida en Californië beweren het te hebben (geen van beide heeft het), de omgeving is er prachtig, de mensen vriendelijk en gastvrij voor vreemdelingen, de vrouwen zijn er mooi en bijzonder verlangend om te behagen...

Ik zou terug kunnen gaan. Ik zou...

Het was het verkiezingsjaar met de gebruikelijke leuzen, zo van ik-kan-alles-beter-dan-jij, tegen een achtergrond van biep-biepende spoetniks. Ik was eenentwintig, maar kon niet besluiten tegen welke partij ik zou stemmen.

Ik belde daarom het plaatselijk recruteringsbureau en vroeg ze me een formulier te sturen.

Ik heb net zoveel bezwaar tegen de dienstplicht als een kreeft tegen kokend water; het mag dan misschien zijn schoonste uur zijn, maar hij heeft het niet zelf gekozen. Niettemin houd ik van mijn land. Ja werkelijk, ondanks de propaganda die je je hele schooltijd te horen krijgt over vaderlandsliefde die verouderd is. Eén van mijn overgrootouders is bij Gettysburg gesneuveld en mijn vader heeft die lange mars terug van Inchon Reservoir meegemaakt en daarom moest ik niets van die nieuwe denkbeelden hebben. Ik betwistte ze op school — tot ik een vier voor sociale wetenschappen kreeg. Toen hield ik mijn mond en kreeg mijn diploma.

Maar ik paste mijn oordeel niet aan aan dat van een leraar die het verschil niet kende tussen Little Round Top en Seminary Ridge.

Bent u van mijn generatie? Zo niet, weet u dan waardóór we zulke dwarsdrijvers geworden zijn? Of hebt u ons eenvoudig afgeschreven als ‘langharig werkschuw tuig’?

Ik zou een boekdeel kunnen schrijven. Mens nog toe! Maar ik zal één essentieel punt vaststellen: als je jarenlang geprobeerd hebt een jongeman van zijn vaderlandsliefde te genezen moet je niet verwachten dat hij van vreugde zal jubelen als hij een bericht ontvangt dat begint: ‘Hierbij wordt u aangewezen voor opkomst in het leger der Verenigde Staten.’

Dat gepraat over de Verloren Generatie! Ik heb die praatjesmakers van na de eerste wereldoorlog gelezen — Fitzgerald en Hemingway en zo — en het komt me voor dat ze zich alleen maar zorgen maakten over de hoeveelheid ethylalcohol in hun gesmokkelde drank. Ze hadden de wereld overwonnen — waar kankerden ze dan nog over?

Natuurlijk, Hitler en de malaise hadden ze nog tegoed. Maar dat wisten ze niet. Wij hadden Kroetsjef en de H-bom en dat wisten we verdomd goed.

Maar wij waren geen ‘Verloren Generatie’. Wij waren erger; wij waren de ‘Veilige Generatie’. Niet de beatniks. De beatniks zijn nooit meer dan een paar honderd op miljoenen geweest. O, we spraken beatnik-taal en draaiden ‘cool’ stereoplaten en we bestreden de uitslag van de enquête van Playboy over jazzmusici met een ernst alsof het er iets op aankwam. We lazen Salinger en Kerouac en gebruikten taal die onze ouders schokte en kleedden ons als beatniks. Maar we vonden niet dat bongo’s en een baard het konden opnemen tegen geld op de bank. Wij waren geen opstandelingen. Wij waren net zo conformistisch als de stumpers in het leger. ‘Geborgenheid’ was ons onuitgesproken parool.

De meeste van onze motto’s werden niet uitgesproken, maar we voelden ons pas in ons element als we ons eraan konden houden. ‘Bestrijd de Gemeenteraad niet.’ ‘Smeed het ijzer als het heet is.’ ‘Zorg dat je niet gesnapt wordt.’ Dat zijn verheven oogmerken, grote morele waarden, en ze betekenen allemaal ‘Geborgenheid.’ ‘Vaste Verkering’ (de bijdrage van mijn generatie aan het Amerikaans Ideaal) was gebaseerd op geborgenheid, op zekerheid: het gaf de verzekering dat zaterdagavond niet de eenzaamste avond van de week zou zijn. Als je vaste verkering had was de concurrentie uitgeschakeld.

Maar we hadden ambities. Jazeker! Voorkom de dienstplicht en ga studeren. Ga trouwen en zorg dat ze zwanger wordt en laat beide families je helpen om een voor de dienst ongrijpbare student te blijven. Zorg dat je een baantje krijgt dat welgevallig is in de ogen van de keuring, laten we zeggen bij een maatschappij die projectielen fabriceert. Het is nog beter na je studie te gaan werken als je ouders (of de hare) dat kunnen betalen en zorg dat je nog een kind krijgt en veilig de dienstplichtige leeftijd overschrijdt. Bovendien is een academische graad een paspoort voor promotie en salaris en pensioen.

Op een zwangere vrouw met welgestelde ouders na lag de grootste zekerheid in afkeuring. Doorboorde trommelvliezen waren prachtig maar een allergie was het beste. Een van mijn buurjongens leed vreselijk aan astma tot zijn zesentwintigste verjaardag. Dat was geen voorwendsel — hij was allergisch voor keuringslokalen. Je kon ook de dans ontspringen door een militaire psychiater ervan te overtuigen dat je belangstelling meer uitging naar Buitenlandse Zaken dan naar het Leger. Meer dan de helft van mijn generatie was ‘ongeschikt voor militaire dienst.’

Dat verbaast me niets. Er bestaat een oude film over mensen die met een slee door een dicht bos reizen — nagezeten door wolven. Af en toe grijpen ze een van hun medereizigers en gooien hem voor de wolven. Dat is dienstplicht, zelfs als je het ‘selectieve dienst’ noemt en het opdoft met afdelingen voor Welzijnszorg en ‘toelagen voor oud-militairen’. Het is een minderheid voor de wolven gooien terwijl de rest doelbewust doorgaat met het streven naar de garage voor drie auto’s, het zwembad en de veilige en zekere pensioenrechten. Ik sta nu niet het heilige boontje uit te hangen; ik zat ook achter die garage voor drie auto’s aan.

Maar mijn ouders konden me niet laten studeren. Mijn stiefvader was adjudant onderofficier bij de Luchtmacht en kon amper schoenen voor zijn eigen kinderen kopen. Toen hij vlak voor mijn laatste jaar op de middelbare school naar Duitsland werd overgeplaatst en ik werd uitgenodigd bij de zuster van mijn vader en haar man in te trekken waren we allebei opgelucht.

Ik ging er financieel niet op vooruit, want mijn oom moest zijn eerste vrouw onderhouden — volgens de wet van Californië kwam dat neer op een soort slavenarbeid als van voor de Burgeroorlog. Maar ik had $35 per maand als ‘overlevende nabestaande van een overleden militair’. (Geen ‘oorlogswees’, dat is een ander zaakje dat meer opbrengt.) Mijn moeder was er zeker van dat vaders dood het gevolg was geweest van verwondingen maar de Vereniging van Oudstrijders dacht daar anders over, en daarom was ik alleen maar een ‘overlevende nabestaande’.

$35 kon het gat niet stoppen dat ik in hun levensmiddelen sloeg en er werd stilzwijgend aangenomen dat ik na mijn eindexamen voor mijn eigen kostje zou zorgen. Ongetwijfeld in militaire dienst — maar ik had een eigen plan: ik speelde rugby en eindigde het seizoen met een record en een gebroken neus — en begon de volgende herfst aan de plaatselijke Staats Universiteit met een baantje om ‘het gymnastieklokaal aan te vegen’ voor $10 per maand meer dan dat pensioen, plus fooien.

Ik wist nog niet wat het worden zou maar mijn plan stond vast: met hand en tand blijven vasthouden en voor ingenieur studeren. De militaire dienst en het huwelijk vermijden. Na mijn studie een baan met status in het vooruitzicht. Geld sparen en ook nog jurist worden — want in Homestead, Florida had een leraar verkondigd dat ingenieurs wel geld verdienden, maar dat de grote salarissen en de belangrijke banen voor de juristen waren weggelegd. Ik zou het wel maken. Een held als Horatio Alger worden. Ik had linea recta aan die rechtenstudie willen beginnen, maar op die universiteit werd geen rechten gegeven.

Aan het eind van het seizoen, na mijn tweede jaar, raakte rugby in diskrediet.

We hadden een prachtseizoen gehad — geen overwinningen. ‘Flash’ Gordon (dat ben ik — in de sportartikelen) stond nummer één op de scorelijst; niettemin waren de coach en ik onze baantjes kwijt. O, ik ‘veegde de gymnastiekzaal’ de rest van het jaar met basketbal, schermen en baansporten, maar de oudleerling die voor de kosten opdraaide was niet geïnteresseerd in een basketbalspeler die maar 1.82 meter was. Ik bracht die zomer door met een dom baantje en trachtte ergens anders iets gedaan te krijgen. Ik werd die zomer eenentwintig, wat ook een eind maakte aan die $35 per maand. Kort na de Dag van de Arbeid trok ik me terug op van tevoren gereedgemaakte stellingen, dwz. ik pleegde dat telefoontje naar de keuring.

Wat ik me voorstelde was een jaar bij de Luchtmacht, me dan door een examen laten aanwijzen voor de officiersopleiding bij de Luchtmacht — astronaut en beroemd in plaats van rijk worden.

Nou ja, we kunnen niet allemaal astronaut worden. Het quotum van de Luchtmacht was vol of zoiets. Ik zat in het Leger voor ik goed en wel mijn koffers had kunnen pakken. Dus stelde ik me ten doel de beste aalmoezeniersklerk in het hele Leger te worden; ik zorgde ervoor dat typen als een van mijn bekwaamheden werd vermeld. Als ik er iets over te vertellen had zou ik mijn tijd uitdienen op Fort Carson met het typen van keurige kopieën en daarnaast een avondschool bezoeken.

Ik had er niet iets over te vertellen.

Ben je ooit in Zuidoost Azië geweest? Daarbij vergeleken is Florida een woestijn. Als je een stap verzet bubbelt het. In plaats van tractors gebruiken ze karbouwen. Het kreupelhout zit vol insecten en inboorlingen die op je schieten. Het was geen oorlog — zelfs geen ‘Politionele Actie’. We waren ‘Militaire Adviseurs’. Maar een Militaire Adviseur die vier dagen dood is stinkt in die hitte net zo als een lijk in een echte oorlog.

Ik werd bevorderd tot korporaal. Ik werd zeven maal bevorderd. Tot korporaal.

Ik had de goede houding niet. Dat zei mijn compagniescommandant tenminste. Mijn vader was marinier geweest en mijn stiefvader was bij de Luchtmacht; mijn enige verlangen in het Leger was geweest aalmoezeniersklerk te zijn in de Verenigde Staten. Ik moest niets van het Leger hebben. Mijn compagniescommandant ook niet; hij was een eerste luitenant die het niet had gepresteerd kapitein te worden en elke keer dat hij erover begon te piekeren raakte Korporaal Gordon zijn strepen kwijt.

De laatste keer verloor ik ze omdat ik hem vertelde dat ik naar de vertegenwoordiger van mijn Staat in het Congres zou schrijven om erachter te komen waarom ik in heel Z.O. Azië de enige was die wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd zijn ontslag uit dienst zou krijgen, in plaats van naar huis gestuurd te worden als mijn tijd er op zat — en dat maakte hem zo kwaad dat hij me niet alleen een dreun gaf, maar er op uit trok en een held werd en toen was hij dood. En zo kom ik aan dat litteken over mijn gebroken neus, omdat ik ook een held was en het Legioen van Eer had moeten krijgen maar er was geen mens die het zag.

Tenslotte, terwijl ik herstelde, besloten ze me naar huis te sturen.

Majoor Ian Hay heeft al in ‘De oorlog om een eind te maken aan de oorlog’ de opbouw van militaire organisaties beschreven: ondanks alle organisatietabellen bestaan alle militaire bureaucratieën uit een Afdeling Verrassingen, een Afdeling Poetsen Bakken, en een Afdeling Toverfee. De eerste twee behandelen de meeste zaken, omdat de derde erg klein is; de Afdeling Toverfee bestaat uit éen bedaagde typiste die meestal met ziekteverlof is.

Maar als ze achter haar lessenaar zit legt ze haar breiwerkje wel eens opzij en kiest een van de namen uit die op haar tafel terechtkomen en doet dan iets plezierigs. Je hebt gezien hoe me door de Afdelingen Verrassingen en Poetsen Bakken de das om werd gedaan; maar nu koos Afdeling Toverfee Soldaat 1e klas Gordon uit.

Dat ging zo: toen ik wist dat ik naar huis zou gaan zodra mijn gezicht was genezen (de kleine bruine broeder had zijn mes niet ontsmet) diende ik een verzoekschrift in om in Wiesbaden gedemobiliseerd te worden, waar mijn familie zat, en niet in Californië, land van herkomst. Ik heb geen kritiek op de kleine bruine broeder; het was zijn bedoeling niet geweest dat ik genezen zou — en zijn plan zou nog zijn gelukt ook als hij mijn compagniescommandant niet had gedood en het niet te druk had om mij goed te pakken te nemen. Ik had mijn bajonet ook niet ontsmet, maar hij had geen klachten, hij zuchtte alleen maar en viel in elkaar als een pop waar het zaagsel uitloopt. Ik was hem dankbaar; hij had niet alleen de kaarten zo geschud dat ik uit het Leger kon, hij had me ook op een prachtidee gebracht.

Hij en de hospitaalchirurg — De chirurg had gezegd: ‘Je wordt wel weer beter, jongeman. Maar je zult een litteken houden als een student uit Heidelberg.’

Wat me aan het denken zette — Je kon geen behoorlijke baan krijgen zonder academische graad, net zo min als je stukadoor kon worden als je geen zoon of neef was van iemand in de stukadoorsvakbond. Maar er zijn graden en graden. Sir Isaac Newton had met een graad van een boerenuniversiteit als de mijne flessen kunnen spoelen voor Jan Linkerhand — als Jan een graad van een Europese Universiteit had gehad.

Waarom Heidelberg niet? Ik was van plan mijn militaire faciliteiten uit te buiten; dat had ik in mijn hoofd gehad toen ik dat overijlde telefoontje naar het plaatselijk recruteringsbureau pleegde.

Volgens mijn moeder was alles goedkoper in Duitsland. Misschien kon ik die toelagen die ik zou krijgen wel uitsmeren tot ik een doctorsgraad had. Herr Doktor Gordon, mit littekens op der gezicht uit Heidelberg nog wel! — Dat zou bij iedere projectielenfabriek een extra $3000 per jaar opbrengen.

Verdomme, ik zou aan een paar studentenduels meedoen en echte Heidelberglittekens krijgen om het prachtstuk dat ik al had kracht bij te zetten. Schermen was een sport waar ik echt van hield. Sommige mensen kunnen niet tegen messen, zwaarden, bajonetten, tegen niets scherps; psychiaters hebben er een woord voor: aichmofobie. Idioten die met hun auto’s honderdvijftig kilometer per uur rijden op wegen met een snelheidslimiet van tachtig kilometer raken niettemin in paniek als ze een getrokken lemmet zien.

Daar heb ik nooit last van gehad en daarom leef ik nog, en het is één van de redenen waarom ik steeds weer tot korporaal werd bevorderd. Een ‘Militair Adviseur’ kan zich niet veroorloven bang voor messen, bajonetten, en dergelijke te zijn; hij moet er tegen opgewassen zijn. Ik ben er nooit bang voor geweest omdat ik er altijd van overtuigd ben geweest dat ik een ander kan aandoen wat hij wil dat mij geschiedt. Ik heb altijd gelijk gehad, behalve die keer dat ik de fout maakte een held te zijn en dat was nog niet zo’n slechte fout. Als ik had getracht hem te smeren in plaats van te blijven om hem zijn ingewanden uit te snijden had hij mijn ruggengraat in tweeën gespleten. Zoals het nu uitviel kon hij me niet goed te grazen nemen; zijn rimboemes gaf alleen maar een jaap in mijn gezicht terwijl hij in elkaar zakte — en hij knapte me op met een lelijke wond waar infectie bij kwam lang voor de helikopters arriveerden. Maar ik had het niet eens gevoeld. Ik werd alleen maar duizelig en ging in de modder zitten en toen ik weer bijkwam gaf een hospik me bloedplasma.

Ik verheugde me erop een duel in Heidelberg te proberen. Ze beschermen je lichaam en arm en nek (met kussentjes) en je krijgt een stalen bescherming voor je ogen en neus en over je oren — dat is wat anders dan zo’n ontmoeting met een pragmatische marxist in de rimboe. Ik had eens zo’n zwaard als ze in Heidelberg gebruiken in handen gehad, het was een lichte, rechte sabel, scherp op de snede, van achteren ook een paar centimeter scherp — maar met een stompe punt! Speelgoed, alleen maar geschikt om mooie littekens te maken om door de meisjes te laten bewonderen.

Ik zocht een landkaart op en wat had je gedacht! — Heidelberg ligt vlak bij Wiesbaden. Daarom vroeg ik demobilisatie aan in Wiesbaden.

De legerarts zei: ‘Je bent een optimist, jongeman,’ maar hij parafeerde. De sergeant die over de medische papierwinkel ging zei: ‘Geen sprake van, soldaat.’ Ik wil niet zeggen dat er geld aan te pas kwam, maar de aanbeveling die de commandant van het militaire hospitaal tekende vermeldde: DOORGEZONDEN. De hele zaal was het erover eens dat ik niet goed wijs was; Uncle Sam geeft Soldaten 1e klas geen reizen om de wereld cadeau.

Ik was er al zover omheen dat ik net zo dicht bij Hoboken zat als bij San Francisco — en dichter bij Wiesbaden. Het beleid vereiste echter dat demobilisanten verscheept werden via de Stille Zuidzee. Militaire beleidslijnen zijn als kanker: niemand weet waar ze vandaan komen, maar je kunt ze niet negeren.

De Afdeling Toverfee werd wakker en raakte me met haar toverstaf aan.

Ik stond op het punt me in te schepen op een notendop genaamd Generaal Jones die naar Manilla, Taipei, Yokohama, Pearl Harbour en Seattle voer toen er een officieel schrijven kwam waarin aan al mijn grillen en meer tegemoet gekomen werd. Mij werd bevolen me voor demobilisatie naar het Hoofdkwartier USAREUR, Heidelberg, Duitsland te begeven, op eigen verzoek zie verwijzing foxtrot. Opgespaard verlof kon opgenomen worden of uitbetaald, zie verwijzing bravo. Betrokkene werd gemachtigd via beschikbaar militair transport binnen twaalf maanden na demobilisatie naar de Binnenlandse Zone (de V.S.) terug te keren zonder verdere kosten voor de regering. Einde citaat.

De sergeant van de administratie riep me binnen en liet het me zien met een gezicht dat gloeide van onschuldige vreugde. ‘Alleen is er geen ‘beschikbaar transport’, Soldaat — maak dus als de donder dat je op de Generaal Jones komt. Je gaat naar Seattle, net als ik gezegd heb.’

Ik begreep wat hij bedoelde: het enige transport dat sinds lange, lange tijd naar het westen voer was zesendertig uur eerder naar Singapore vertrokken. Ik staarde naar de kennisgeving, denkend aan kokende olie, en ik vroeg me af of hij het net zo lang had achtergehouden tot ik er geen gebruik meer van kon maken.

Ik schudde het hoofd. ‘Ik ga de Generaal Smith in Singapore pakken. Doe eens een keer alsof je een mens bent, sergeant, en schrijf me daarvoor een marsorder uit.’

‘Je marsorder is uitgeschreven. Voor de Jones. Naar Seattle.’

‘Verdorie,’ zei ik bedachtzaam. ‘Ik geloof dat ik maar eens bij de aalmoezenier ga uithuilen.’ Ik ging er snel van door maar niet naar de aalmoezenier; ik ging naar het vliegveld. Het kostte me vijf minuten om er achter te komen dat er geen burger- of militaire vlucht naar Singapore was waarmee ik op tijd kon komen.

Maar er zou die avond een Australisch militair transport naar Singapore vertrekken. Aussies waren niet eens ‘Militaire Adviseurs’, maar ze waren vaak in de buurt, als ‘Militaire Waarnemers’. Ik vond de piloot van het vliegtuig, een kapitein-vlieger, en legde hem de situatie uit. Hij grinnikte en zei: ‘Er kan altijd nog wel een vent bij. De wielen worden waarschijnlijk kort na theetijd ingetrokken. Als het ouwetje tenminste wil vliegen.’

Ik wist dat ze zou willen vliegen; het was een Gooney Bird, een C-47, die voornamelijk uit lapwerk bestond en God weet hoeveel miljoenen kilometers gevlogen had. Als het moest zou ze op één motor naar Singapore vliegen. Ik wist dat ik geluk had zodra ik die grootse verzameling wind|els en lijm op het veld zag staan.

Vier uur later zat ik erin en werden de wielen ingetrokken. Ik meldde me de volgende morgen aan boord van het USMTS Generaal Smith, nogal nat, want de Trots van Tasmanië was de vorige avond door stormen gevlogen en de enige zwakheid van Gooney Birds is dat ze lekken. Maar wat kan schone regen je schelen na de modder van de rimboe? Het schip vertrok die avond, wat goed nieuws was.

Singapore is net als Hongkong, alleen vlak; één middag was genoeg. Ik dronk een borrel in het oude Raffles Hotel en nog een in het Adelphi, regende nat in het Great World Lunapark, liep door de Steeg van de Geldwisselaars met één hand op mijn geld en de andere op mijn marsorder — en kocht een lot van de Ierse Sweepstake.

Ik gok niet, als je het ermee eens bent dat pokeren een behendigheidsspel is. Maar dit was een huldeblijk aan Vrouwe Fortuna, een bedankje voor een hele reeks bofferijen. Als ze verkoos dat te beantwoorden met US $140.000 zou ik haar die niet in het gezicht gooien. Deed ze het niet... nou ja, de nominale waarde was een pond, US $2.80; ik betaalde 9 Singapore dollar ofwel US f3.00 — een klein gebaar van iemand die zojuist een gratis reis om de wereld heeft gewonnen — om er maar over te zwijgen dat ik levend uit de rimboe was gekomen.

Maar het was me al direct drie dollar waard toen ik uit de Steeg wegvluchtte om te ontkomen aan twee dozijn andere wandelende banken, die er tuk op waren mij meer loten, Singapore dollars, alle mogelijke andere valuta — en mijn pet, als ik die even losliet — te verkopen. Ik bereikte de straat, riep een taxi aan en zei tegen de chauffeur me naar de haven te brengen. Dit was een overwinning van de geest op het vlees, omdat ik overdacht had of ik niet van de gelegenheid gebruik zou maken om een geweldige biologische aandrang te lenigen. Die goeie ouwe Gordon met zijn litteken was vreselijk lang padvinder geweest en Singapore is een van de Zeven Zondige Steden, waar je Alles kunt krijgen.

Ik wil niet beweren dat ik Mijn Buurmeisje trouw gebleven was. Het meisje thuis dat me bijna, alles over de Wereld, het Vlees en de Duivel had geleerd, met een verbijsterend afscheid op de avond voor ik in dienst ging, had me al tijdens mijn oefentijd afgeschreven; ik voelde dankbaarheid maar geen loyaliteit. Ze trouwde spoedig daarna, en heeft nu twee kinderen, geen van beide van mij.

De werkelijke reden van mijn biologische onrust was geografisch. Die kleine bruine broeders waarmee en waartegen ik gevochten had hadden allemaal kleine bruine zusters, waarvan er tegen een zekere prijs heel wat te krijgen waren, of zelfs wel pour l’amour ou pour le sport.

Maar een hele tijd was dat het enige lokale talent geweest. Verpleegsters? Verpleegsters zijn officier — en de zeldzame variété artieste die zover van de V.S. belandde werd nog strenger bewaakt dan de verpleegsters.

Ik had geen bezwaar tegen kleine bruine zusters omdat ze bruin waren. Ik was in mijn gezicht net zo bruin, afgezien van dat rose litteken. Ik stelde er paal en perk aan omdat ze klein waren.

Ik woog vijfentachtig kilo in louter spieren (geen vet) en ik kon mezelf er nooit van overtuigen dat een vrouwtje van een meter vijftig dat minder woog dan veertig kilo en er uitzag alsof ze twaalf was werkelijk een vrijwillig toestemmende volwassene was. Voor mij voelde het aan als een grimmig soort wettelijk toegestane verkrachting, en het bracht psychische impotentie teweeg.

Singapore zag er wel uit alsof je daar een groot meisje zou kunnen vinden. Maar toen ik aan de Steeg van de Geldwisselaars ontsnapte moest ik plotseling niets van mensen hebben, groot of klein, man of vrouw, en ik zette koers naar het schip — en behoedde me waarschijnlijk voor pokken, Cupido’s katarre, zachte sjanker, Chinese ziekte, zoutwaterjeuk en voetschimmel — het meest wijze besluit dat ik had genomen nadat ik op veertienjarige leeftijd een aanbod had afgewezen om met een krokodil van middelbare grootte te worstelen.

Ik vertelde de chauffeur in het Engels welke kade ik hebben moest, herhaalde het in uit het hoofd geleerd Kantonees (niet al te best; het is een taal met negen tonen en op school heb ik alleen maar Frans en Duits gehad) en liet hem een kaart zien waarop de kade was aangestreept, en waarop de naam in het Engels gedrukt en in het Chinees getekend was.

Iedereen die het schip verliet kreeg zo’n kaart. In Azië spreekt iedere taxichauffeur genoeg Engels om je naar de rosse buurt te brengen en naar winkels waar je ‘koopjes’ kunt halen. Maar hij is nooit in staat je haven of je kade te vinden. Mijn chauffeur luisterde, wierp een blik op de kaart en zei: ‘Oké maat. Gesnopen,’ en startte en nam met gierende banden een bocht, terwijl hij schreeuwde tegen snorrende taxi’s, koelies, kinderen en honden. Ik ontspande me, blij dat ik deze taxichauffeur uit duizenden gevonden had.

Plotseling ging ik overeind zitten en riep hem toe te stoppen.

Ik moet iets uitleggen: ik kan niet verdwalen. Je kunt het een psi-talent noemen, zoiets als ze op Duke Universiteit bestuderen. Moeder placht te zeggen dat haar zoontje een ‘richtingsknobbel’ had. Noem het wat je wilt, ik was zes of zeven voor ik besefte dat andere mensen wel konden verdwalen. Ik weet altijd waar het noorden is, de richting van mijn uitgangspunt, en hoe ver dat weg is. Ik kan rechtstreeks terugkeren of langs de weg waarlangs ik gekomen ben, zelfs in het donker en in de rimboe. Dat was de voornaamste reden dat ik altijd weer tot korporaal werd bevorderd en meestal een sergeantsbaantje toegeschoven kreeg. Patrouilles die ik leidde kwamen altijd terug — ik bedoel de overlevenden. Dat was een bemoedigende gedachte voor stadsjongens die toch al helemaal niet in die rimboe hadden willen zijn. Ik had geroepen omdat de chauffeur naar rechts draaide terwijl hij naar links had moeten draaien en op het punt stond zijn eigen spoor terug te volgen.

Hij ging sneller rijden.

Ik schreeuwde weer. Hij snapte geen Engels meer. Anderhalve kilometer en ettelijke bochten later moest hij wel stoppen vanwege een verkeersopstopping. Ik stapte uit en hij sprong eruit en begon in het Kantonees te schreeuwen en naar de meter in zijn taxi te wijzen. We werden omringd door Chinezen die tot de herrie bijdroegen en kleinere die aan mijn kleren plukten. Ik hield mijn hand op mijn geld en was wat blij toen ik een politieagent in het oog kreeg. Ik riep en trok zijn aandacht.

Hij kwam zwaaiend met een lange stok door de menigte. Hij was een Hindoe en ik zei tegen hem: ‘Spreekt u Engels?’

‘Jazeker. En ik versta Amerikaans.’ Ik legde mijn moeilijkheden uit, toonde hem de kaart en zei dat de chauffeur me in de Geldwisselaarssteeg had opgepikt en had rondgereden.

De agent knikte en sprak met de chauffeur in een derde taal — ik vermoed Maleis. Tenslotte zei de agent: ‘Hij verstaat geen Engels. Hij dacht dat u zei dat u naar Johore wilde.’

De brug naar Johore ligt op de grootste afstand van de haven die je kunt afleggen zonder het eiland van Singapore te verlaten. Ik zei boos: ‘Onzin, dat hij geen Engels verstaat.’

De agent haalde zijn schouders op. ‘U heeft hem gehuurd, u moet hem betalen wat de meter aangeeft. Dan zal ik hem uitleggen waar u heen wilt en een vast bedrag met hem afspreken.’

‘Ik zie hem nog liever in de hel!’

‘Dat is best mogelijk. Het is maar een korte afstand — in deze wijk. Ik zou u willen voorstellen te betalen. De wachttijd loopt op.’

Er komt een tijd dat een man op zijn rechten moet staan, omdat hij het anders niet kan opbrengen zichzelf in de spiegel aan te kijken als hij zich scheert. Ik had me al geschoren, dus ik betaalde — 18.50 Singapore-dollar voor het verspillen van een uur en voor het nog verder van de haven verwijderd zijn. De chauffeur wilde een fooi hebben, maar de agent bracht hem tot zwijgen en liet mij met zich meelopen.

Met beide handen beschermde ik mijn marsorder en mijn geld en het lot van de Sweepstake dat bij mijn geld zat opgevouwen. Maar mijn pen verdween en mijn sigaretten en mijn zakdoek en een Ronsonaansteker. Toen ik spookvingers aan mijn horlogebandje voelde ging ik in op het voorstel van de agent dat hij een neef had, een eerlijk man, die mij naar de kade zou rijden tegen een vastgesteld en schappelijk bedrag. De ‘neef’ kwam toevallig net de straat inrijden; een half uur later was ik aan boord. Ik zal Singapore nooit vergeten. Een stad waar je veel kunt leren.

Загрузка...