II

Twee maanden later was ik aan de Franse Rivièra. De Afdeling Toverfee beschermde me de Indische Oceaan over, de Rode Zee door en veilig tot Napels. Ik leidde een gezond leven, ’s morgens lichaamsoefeningen en zonnen, ’s middags slapen en ’s avonds pokeren. Er zijn veel mensen die de kansen (niet veel, maar berekenbaar) niet kennen om een spel door bijkopen te verbeteren, maar het graag willen leren. Toen we in Italië aankwamen was ik mooi gebruind en had ik een aanzienlijk appeltje voor de dorst. Toen we nog maar pas onderweg waren raakte er iemand blut en wilde hij een lot voor de Sweepstake in het spel brengen. Na wat geharrewar werden Sweepstake-loten als valuta geaccepteerd met een korting, US $2.00 per lot. Ik eindigde de reis met drieënvijftig loten.

Het kostte me maar een paar uur om met een vliegtuig een lift van Napels naar Frankfurt te krijgen. Toen gaf de Afdeling Toverfee me terug aan de Afdelingen Verrassingen en Poetsen Bakken.

Voor ik naar Heidelberg ging wipte ik even over naar Wiesbaden om mijn moeder, mijn stiefvader en de kinderen op te zoeken — om daar te horen dat ze net naar Amerika waren vertrokken op weg naar de vliegbasis Elmendorf in Alaska.

Dus ging ik naar Heidelberg om afgehandeld te worden en bekeek de stad terwijl de papierwinkel werd uitgezocht.

Een mooie stad — prachtig kasteel, goed bier en gróte meisjes met appelwangen en vormen als een coca-colafles — ja, dit leek een beste plaats om een graad te behalen. Ik begon te informeren naar kamers en dergelijke en ontmoette een jonge mof met een studentenpet op en net zulke lelijke littekens in zijn gezicht als ik — de zaken begonnen er beter voor te staan.

Ik besprak mijn plannen met de eerste sergeant van de doorgangscompagnie.

Hij schudde het hoofd. ‘Och, jij arme jongen!’

Waarom? Geen militaire toelagen voor Gordon — ik was geen ‘oudstrijder’.

Dat litteken had niets te beduiden. Het had niets te beduiden dat ik te velde meer mannen gedood had dan je in — nou ja, het had niets te beduiden. Dit was geen ‘oorlog’ en het Congres had nog geen wet aangenomen waarbij ons ‘Militaire Adviseurs’ onderwijstoelagen werden verschaft.

Het zal mijn eigen schuld wel geweest zijn. Mijn hele leven waren er ‘militaire toelagen’ geweest — ik had in het scheikundelokaal in één bank gezeten met een oudstrijder die de school bezocht volgens de Militaire Toelagenwet.

Deze vaderlijke sergeant zei: ‘Trek het je niet aan, jongen. Ga naar huis, zoek een baantje, wacht een jaar. Ze nemen hem heus wel aan en vrijwel zeker met terugwerkende kracht. Je bent nog jong.’

Daarom was ik nu aan de Rivièra, een burger die van Europa genoot alvorens gebruik te maken van dat transport naar huis. Van Heidelberg was geen sprake. O, de soldij die ik in de rimboe niet had kunnen opmaken plus uitbetaald verlof plus mijn pokerwinsten vormden samen een bedrag waarvan ik in Heidelberg een jaar had kunnen leven. Maar het zou nooit uitgesmeerd kunnen worden tot ik afgestudeerd was. Ik had gerekend op die mythische ‘Militaire Toelagenwet’ om mijn eten te betalen en op mijn contanten als een spaarpotje.

Mijn (herziene) plan lag voor de hand. Die reis naar huis aangrijpen voor mijn jaar om was — voor het cursusjaar begon. Het geld dat ik had gebruiken om Oom en Tante kost en inwoning te betalen, volgende zomer werken en afwachten wat zich voordeed. Nu de dienst niet meer als een zwaard van Damocles boven mijn hoofd hing, kon ik wel een manier vinden om dat laatste jaar uit te zweten, al kon ik dan geen ‘Herr Doktor Gordon’ worden.

Maar de curcus begon pas in de herfst en nu was het lente. Ik zou verdomme wel wat van Europa willen zien voor ik in het gareel ging lopen; misschien zou er zich nooit meer zo’n kans voordoen.

Er was nog een reden om te wachten: die Sweepstakeloten. Het trekken van de paarden zou al gauw gebeuren.

De Ierse Sweepstake begint als een loterij. Eerst verkopen ze genoeg loten om het Centraal Station mee te behangen. De Ierse ziekenhuizen krijgen 25 procent en zijn de enige die zeker zijn van een prijs. Kort voor de rennen trekken ze de paarden. Laten we zeggen dat er twintig paarden meedoen. Als je lot geen paard trekt is het scheurpapier. (O ja, er zijn onbelangrijke troostprijzen).

Maar als je wel een paard trekt, heb je nog niet gewonnen. Sommige paarden verschijnen helemaal niet aan de start. Van de andere lopen de meeste achter de andere paarden aan. Maar ieder lot dat dan een paard trekt, al is het een geit die amper naar de baan kan strompelen, krijgt plotseling een waarde van duizenden dollars tussen de trekking en de rennen. Hoeveel precies hangt ervan af hoe goed het paard is. Maar de prijzen zijn hoog en het is voorgekomen dat het slechtste paard won.

Ik had drieënvijftig loten. Als er op een daarvan een paard viel, kon ik dat lot verkopen voor genoeg geld om in Heidelberg af te studeren.

Daarom bleef ik en wachtte de trekking af. Europa hoeft niet duur te zijn. Een jeugdherberg is luxe voor iemand die uit de rimboe van Z.O. Azië komt en zelfs de Franse Rivièra is niet duur als je hem van onderaf benadert.

Ik logeerde niet op La Promenade des Anglais; ik had een klein kamertje op de vierde verdieping, twee kilometer van het strand af en ik had het medegebruik van sanitaire inrichtingen. Er zijn prachtige nachtclubs in Nice, maar daar hoef je niet heen te gaan, omdat de floorshows op het strand net zo goed zijn... en gratis. Ik heb nooit beseft wat een grote kunst de waaierdans kan zijn voor ik voor het eerst een Frans meisje haar kleren uit en haar bikini aan zag trekken in het volle gezicht van ingezetenen, toeristen, gendarmes, honden — en mij — en dat alles zonder de toegeeflijke Franse zeden omtrent ‘onbetamelijke ontbloting’ te schenden. Of althans maar eventjes.

Heus, er is aan de Franse Rivièra een heleboel te zien en te doen zonder geld uit te geven.

De stranden zijn vreselijk. Stenen. Maar stenen zijn beter dan rimboemodder en ik deed een zwembroek aan en genoot van de floorshow en werd nog bruiner. Het was lente, nog geen toeristenseizoen en nog niet overvol, maar het was warm en zomerachtig en droog. Ik lag in de zon en voelde me gelukkig, en mijn enige luxe was een kluis bij American Express en de Parijse editie van de New York Herald Tribune en The Stars and Stripes. Die keek ik vluchtig door om te zien hoe de boven ons gestelde machten de wereld nu weer wanbeheerden, dan keek ik wat er voor nieuws was over de niet-oorlog waaruit ik pas was losgelaten (gewoonlijk werd die niet vermeld, hoewel ze ons verteld hadden dat we ‘de beschaving redden’) en dan wierp ik me op het belangrijke nieuws, d.w.z. nieuws over de Ierse Sweepstake plus de mogelijkheid dat The Stars and Stripes zou aankondigen dat het allemaal een boze droom geweest was en dat ik tenslotte toch in aanmerking kwam voor onderwijstoelagen.

Daarna kwamen kruiswoordpuzzels en persoonlijke advertenties. Die las ik altijd; die geven een naakte blik op privé-levens. Bijvoorbeeld: M.L. bel R.S. voor twaalf uur. Geld. Dan vraag je je af wie wie wat aangedaan heeft en wie er betaald wordt.

Kort daarop vond ik een nog goedkopere manier van leven met een nog betere floorshow. Heb je ooit van l’Île du Levant gehoord? Het is een eiland voor de kust van de Rivièra tussen Marseille en Nice en het lijkt veel op Catalina. Aan het ene eind ligt een dorp en de Franse Marine heeft het andere eind in beslag genomen voor geleide projectielen; de rest is heuvels en stranden en grotten. Er zijn geen auto’s, zelfs geen fietsen. De mensen die daar heengaan willen niet aan de buitenwereld worden herinnerd.

Voor tien dollar per dag kun je je baden in weelde die overeenkomt met veertig dollar per dag in Nice. Of je kunt vijf cent per dag voor een camping betalen en leven van een dollar per dag — wat ik deed — en er zijn altijd goede goedkope restaurants als je geen zin hebt om te koken.

Het is een plekje dat geen enkele regel schijnt te kennen. Wacht even: er is er toch een. Buiten het dorp, Heliopolis, staat een bord ‘LE NU INTEGRAL EST FORMELLEMENT INTERDIT’. (’Volkomen naaktheid is strikt verboden’)

Dat betekent dat iedereen, man of vrouw een driehoekje stof, een cache-sexe, een vendoshi moet aantrekken alvorens het dorp te betreden.

Elders, op de stranden, op de campings en verder op het eiland hoef je niets te dragen en dat doet ook niemand.

Behalve wat betreft de afwezigheid van auto’s en kleren lijkt het Eiland van de Levant precies op ieder ander plaatsje op het platteland van Frankrijk. Er is een tekort aan leidingwater, maar de Fransen drinken geen water en je baadt in de Middellandse Zee en voor een franc kun je genoeg water kopen om twaalf maal het zout af te sponzen. Je neemt de trein van Nice of Marseille, je stapt uit in Toulon en neemt de bus naar Lavandou, dan een boot (een uur en een paar minuten) naar l’Île du Levant — en dan werp je je zorgen tegelijk met je kleren van je af.

Ik ontdekte dat ik de Herald Tribune, een dag oud, in het dorp kon kopen in dezelfde winkel (’Au Minimum’, Mme. Alexandre) waar ik een tent en kampeergerei had gehuurd. Ik kocht kruidenierswaren bij La Brise-Marine en kampeerde boven La Plage des Grottes, dicht bij het dorp en installeerde me en liet mijn zenuwen zich ontspannen terwijl ik van de floorshow genoot.

Er zijn mensen die afgeven op de goddelijke vrouwelijke vorm. Seks is veel te goed voor ze; ze hadden oesters moeten zijn. Alle vrouwen zijn prettig om naar te kijken (inbegrepen kleine bruine zusters, al was ik dan bang van ze); het enige verschil is dat sommige mooier zijn dan andere. Er waren dikke en magere en oude en jonge. Er waren er die er uitzagen of ze zo uit de Folies Bergère gestapt waren. Met een van hun raakte ik bekend en ik had het nog niet zo ver mis; het was een Zweeds meisje dat een ‘nue’ was in een andere Parijse revue. Ze oefende haar Engels op mij en ik oefende mijn Frans op haar en ze beloofde Zweeds voor me te zullen koken als ik ooit in Stockholm kwam en ik kookte voor haar boven een spirituslamp en we kregen de slappe lach bij een vin ordinaire en ze wilde weten hoe ik aan mijn littekens gekomen was en ik diste wat leugens op. Marjatta was goed voor de zenuwen van een oude soldaat en het deed me verdriet toen ze weg moest.

Maar de floorshow ging door. Drie dagen later zat ik op het Grottenstrand tegen een rots geleund met een kruiswoordpuzzel toen ik plotseling scheel keek door een poging niet naar de meest aanstaarbare vrouw te staren die ik ooit van mijn leven had gezien.

Vrouw, meisje — ik was er niet zeker van. Op het eerste gezicht dacht ik dat ze achttien was, misschien twintig; later, toen ik haar recht in haar gezicht kon kijken leek ze nog achttien maar had ze veertig kunnen zijn. Of honderdveertig. Ze had de tijdloosheid van volkomen schoonheid. Zoals Helena van Troje of Cleopatra. Het scheen best mogelijk dat ze Helena van Troje was, maar ik wist dat ze Cleopatra niet was, omdat ze geen rood haar had; ze was een natuurlijke blondine. Ze had over haar hele lichaam de kleur van geroosterd brood zonder enig spoor van de aftekening van een bikini en haar haar had dezelfde kleur twee tinten lichter. Het stroomde onbelemmerd in sierlijke golven over haar rug en scheen nooit geknipt geweest te zijn.

Ze was groot, niet veel kleiner dan ik en niet al te veel lichter. Niet dik, helemaal niet dik behalve die sierlijke opvulling die de vrouwelijke gestalte zo vloeiend maakt en de spieren daaronder verdoezelt — ik was er zeker van dat er spieren onder zaten; ze bewoog zich met de ontspannen kracht van een leeuwin.

Haar schouders waren breed voor een vrouw, net zo breed als haar zeer vrouwelijke heupen; haar middel zou bij een kleinere vrouw misschien zwaar geleken hebben, bij haar was het verrukkelijk smal. Haar buik was helemaal niet uitgezakt maar droeg de lieflijke dubbelgewelfde ronding van volmaakte spierkracht. Haar borsten — slechts haar grote borstkas kon zulke grote dragen zonder dat het te veel van het goede leek. Ze stonden stevig vooruit en bewogen slechts heel weinig wanneer ze zich bewoog en ze werden bekroond door rozig bruine snoepjes die ronduit tepels waren, vrouwelijk en niet maagdelijk.

Haar navel was dat juweel dat de Perzische dichters zo bezongen hebben.

Haar benen waren lang voor haar lengte; haar handen en voeten waren niet klein, maar slank, sierlijk. Ze was helemaal sierlijk, het was onmogelijk je haar voor te stellen in een ongracieuze houding. Toch was ze zo lenig en soepel dat ze zich als een kat in elke stand had kunnen ineenstrengelen. Haar gezicht — hoe beschrijf je volmaakte schoonheid behalve door te zeggen dat je die niet kunt miskennen als je haar ziet? Ze had volle lippen en een nogal grote mond. Die was zwak gebogen in de schaduw van een glimlach zelfs als haar gelaatstrekken in rust verkeerden. Haar lippen waren rood, maar als ze enige make-up gebruikte was die zo bekwaam aangebracht dat ik het niet ontdekken kon — en alleen dat zou haar al uitzonderlijk gemaakt hebben want het was een jaar dat alle andere vrouwen ‘Continentale’ make-up gebruikten, zo kunstmatig als een corset en zo brutaal als de glimlach van een hoer.

Haar neus was recht en groot genoeg voor haar gezicht, geen knopje. Haar ogen —

Ze merkte dat ik naar haar staarde. Natuurlijk verwachten vrouwen dat er naar ze gekeken wordt en dat verwachten ze ongekleed evenzeer als wanneer ze voor een bal zijn gekleed. Maar het is onbeleefd om openlijk te staren. Ik had de strijd binnen tien seconden opgegeven en trachtte me haar, iedere lijn, iedere ronding, te herinneren.

Haar ogen ontmoetten de mijne en ze staarde terug en ik begon te blozen maar kon mijn blik niet afwenden. Haar ogen waren zo diep blauw dat ze donker leken, donkerder dan mijn eigen bruine ogen.

Ik zei hees: ‘Pardonnez-moi, mamselle,’ en slaagde er in mijn ogen af te wenden.

Ze antwoordde in het Engels : ‘O, ik vind het niet erg. Kijk maar zoveel u wilt,’ en nam me net zo nauwkeurig van het hoofd tot de voeten op als ik het haar gedaan had. Haar stem was een warme, volle alt, verrassend diep in de laagste tonen. Ze deed twee stappen naar me toe en stond bijna over me heen. Ik begon op te staan en ze wenkte me te blijven zitten met een gebaar dat gehoorzaamheid verwachtte, alsof ze gewend was bevelen te geven. ‘Blijf liggen waar u ligt,’ zei ze.

De bries bracht haar geur naar me over en ik kreeg overal kippevel. ‘U bent Amerikaan.’

‘Ja.’ Ik was er zeker van dat zij geen Amerikaanse was en toch was ik er even zeker van dat ze geen Française was. Niet alleen was er geen spoor van een Frans accent, maar ook — nou ja, Franse vrouwen provoceren altijd, althans lichtelijk; daar kunnen ze niets aan doen, het is in de Franse cultuur ingeworteld. Er was niets provocerends aan deze vrouw — behalve dat haar bestaan alleen al aanleiding zou geven tot relletjes.

Maar zonder provocerend te zijn had ze die zeldzame gave voor onmiddellijke intimiteit; ze sprak tegen me zoals een heel oude vriendin zou kunnen doen, vrienden die elkaars zwakste punten kennen en tête-à-tête volkomen op hun gemak zijn. Ze stelde me vragen over mezelf, sommige bepaald persoonlijk en ik beantwoordde ze allemaal eerlijk, en het kwam helemaal niet bij me op dat ze het recht niet had me te ondervragen. Ze vroeg me niet naar mijn naam en ik de hare niet — ik vroeg haar helemaal niets.

Tenslotte zweeg ze en bekeek me weer zorgvuldig en ernstig. Toen zei ze bedachtzaam: ‘Je bent bijzonder mooi,’ en voegde er aan toe: ‘Au ‘voir,’ — keerde zich om en liep over het strand het water in en zwom weg.

Ik was te verbijsterd om me te bewegen. Niemand had me ooit ‘knap’ genoemd, zelfs niet voor mijn neus gebroken was. En wat ‘mooi’ betreft!

Maar ik geloof niet dat ik er iets aan gehad had haar te achtervolgen, zelfs als ik daar tijdig aan had gedacht. Die zus kon zwemmen.

Загрузка...