Toen De Cock de volgende ochtend vrolijk en opgewekt fluitend de grote recherchekamer binnenstapte, trof hij Vledder achter zijn computer. De rappe vingers van de jonge rechercheur dansten over de toetsen. De grijze speurder bekeek het tafereeltje met genoegen. Daarna wierp hij vanaf de deur zijn hoedje naar de kapstok en miste. Hij raapte zijn trouwe hoofddeksel van het linoleum en hing het netjes op een haak. Daarna wurmde hij zich uit zijn oude regenjas met steekzakken. Op zijn gemak slenterde hij naar het bureau van Vledder.
“IJverig?”
Vledder liet zijn vingers rusten.
“Je bent voor jouw doen aardig op tijd,” sprak hij grijnzend. Hij keek op zijn horloge. “Nog geen twintig minuten te laat. Het mag geen naam hebben.”
De Cock glimlachte.
“Mijn vrouw had een vroege afspraak met de tandarts en bonjourde mij vanmorgen zonder pardon de deur uit.”
Vledder grinnikte.
“Vandaar.”
De Cock gebaarde naar de computer.
“IJverig?” vroeg hij nogmaals.
Vledder wuifde naar het scherm.
“Een omvangrijk proces-verbaal voor justitie. Over onze curieuze bevindingen, gistermiddag in het statige grachtenpand aan de Keizersgracht, had ik nog geen letter op papier.”
De Cock knikte begrijpend.
“Je bedoelt het aantreffen van het lijk van Friedrich Heinrich von Bodenwerder.”
De jonge rechercheur knikte opnieuw.
“Ik heb wel vermeld,” legde hij geduldig uit, “dat er in het souterrain een geur van parfum hing, maar het mogelijke verband met Petra van Sliedrecht heb ik nog maar buiten beschouwing gelaten.”
“Heel verstandig.”
Vledder grinnikte.
“Ik heb ook maar niet omschreven hoe wij het pand zijn binnengedrongen.”
Met een zoete grijns om zijn lippen streek De Cock met zijn pink over de rug van zijn neus.
“De…eh,” sprak hij haperend, “ik meen, dat beneden de deur van het souterrain niet was afgesloten. We konden zo naar binnen.”
Vledder keek schuin omhoog.
“Kunnen wij samen geen dwingende afspraken maken over het gebruik van dat apparaatje van Handige Henkie?”
De Cock plukte even aan het puntje van zijn neus.
“Nee.”
Vledder lachte en liet het onderwerp rusten.
“Ik heb wel de plotselinge interventie van Herman van Hogenbroek vermeld.”
De Cock knikte.
“In het licht van de verklaring van Samuel Ridderspoor zullen we hem toch nog eens moeten benaderen. Ik wil over zijn verhouding met de vermoorde Von Bodenwerder toch wat meer klaarheid. We zouden daarvoor naar Bussum moeten, waar hij woont.”
Hij slofte naar zijn eigen bureau en liet zich in zijn stoel zakken.
“Wat vind je van die Ridderspoor…kwam hij geloofwaardig over?”
De jonge rechercheur krabde zich even achter in de nek.
“De kreeg soms het idee,” sprak hij traag, “dat hij bang was…dat hij vreesde net als Friedrich von Bodenwerder het slachtoffer te worden van de machtsstrijd binnen de BHG.”
De Cock schudde afkeurend zijn hoofd.
“Het is na de gewelddadige dood van Alexander de Rijke wel een chaos geworden binnen de gelederen van de stichting. Nu de bindende factor van de leider is weggevallen, kakelen de kippen.”
Vledder zwaaide voor zich uit.
“Laten we hopen,” verzuchtte hij, “dat het bij het kakelen blijft en dat wij binnenkort ontdekken dat Friedrich om een andere reden is vermoord dan een greep naar het leiderschap…naar de absolute macht binnen de stichting.”
De Cock knikte instemmend.
“Het verbaast mij.”
“Wat?”
“Dat nog niemand zich bij ons heeft gemeld met de mededeling dat hij of zij door wijlen de heer Von Bodenwerder werd gechanteerd.”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Moord is geen frontpaginanieuws meer. Wat is er gepubliceerd over de moord op Von Bodenwerder? Zes regels op pagina vier rechts onderaan. Het is onze eigen schuld dat nog niemand heeft gereageerd. We zullen het feit van zijn overlijden een beetje moeten opblazen. De pers moet er meer aandacht aan besteden. Heb jij relaties?”
De Cock antwoordde niet.
“Hoe laat is de sectie?” vroeg hij.
“Vanmiddag om twee uur. Dokter Rusteloos kon niet eerder. Hij had eerst nog een sectie in Rotterdam.”
“Denk je om die vreemde gele vlek op het overhemd van Von Bodenwerder?”
Vledder knikte.
“Vanmiddag, voordat dokter Rusteloos met zijn sectie begint, neem ik het hemd officieel in beslag. Ik heb afspraken gemaakt met de motordienst aan het Hoofdbureau. Het hemd wordt met een speciale koerier naar het Gerechtelijk laboratorium in Rijswijk gebracht.”
De Cock knikte hem bewonderend toe.
“Dat is prima geregeld.” Hij wees naar de computer op het bureau van Vledder. “Sluit dat ding af, Dick.”
De jonge rechercheur schudde zijn hoofd.
“Waarom? Ik ben nog lang niet klaar. Ik moet nog een groot gedeelte van…”
De Cock interrumpeerde. Hij wees opnieuw naar de computer.
“Sluit dat ding af,” sprak hij dwingender.
Vledder reageerde geprikkeld.
“Waarom moet die computer uit?”
De Cock boog zich iets naar voren.
“We hebben een afspraak.”
De jonge rechercheur keek hem niet-begrijpend aan.
“Met wie?”
De Cock maakte een gebaar van wanhoop.
“Dick Vledder,” schreeuwde hij, “het AMC…jouw Adelheid…haar verdwenen blindedarm.”
De jonge rechercheur kneep zijn ogen even dicht en drukte daarna op een paar toetsen. Het beeld op het scherm gleed weg. Hij kwam traag overeind. Met gebogen rug sjokte hij in een soort trance achter De Cock aan naar de kapstok.
De knappe Adelheid, zo bleek aan het ziekbed, had haar blindedarmoperatie goed doorstaan. Ze was uiterst opgewekt, zelfs vrolijk, en toonde een grote belangstelling voor de verwikkelingen rond de gruwelijke moord op Alexander de Rijke.
“Doen jullie er nog wat aan?”
De twee rechercheurs keken elkaar even zwijgend aan. Er kwam geen antwoord.
“Doen jullie er nog wat aan?” herhaalde ze.
Toen beide mannen bleven zwijgen, glimlachte Adelheid.
“Jullie hebben daarover een verschil van mening?” vroeg ze liefjes.
De Cock wees gniffelend in haar richting.
“Vrouwen hebben een feilloze intuïtie voor dergelijke zaken. Dick en ik komen er wel uit. Vertel ons liever hoe het met jou gaat…hoe jij je voelt.”
“Als er zich geen complicaties voordoen,” rapporteerde ze, “mag ik morgen of overmorgen naar huis.”
De beide rechercheurs verlieten met een blij gevoel het immense AMC en liepen over het parkeerterrein terug naar hun Golf.
De Cock keek Vledder van terzijde aan.
“Kun je een herstellende Adelheid in huis hebben?”
“Ik zal haar moeder laten opdraven.”
Plotseling bleef de jonge rechercheur staan en sloeg zijn rechterhand voor zijn mond.
“Stom,” riep hij luid, “hartstikke stom.”
De Cock keek hem verschrikt aan.
“Wat?”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Je had je bij Buitendam moeten melden. De commissaris stond al voor negen uur naast mijn bureau: stuur De Cock naar mij toe zo gauw hij binnenkomt.”
De oude rechercheur glimlachte.
“Dat zei hij?”
Vledder knikte.
“Hij heeft mij niet verteld wat hem bezighield, maar hij leek mij nogal opgewonden.”
De Cock trok zijn schouders op.
“Dat is zijn aard.”
“Wat doen we?”
“Wat bedoel je?”
“Met dat vergeten verzoek van Buitendam.”
De Cock wees voor zich uit naar de Golf.
“We rijden terug naar de Kit. Daar stap ik uit.”
“En dan?”
“Dan rij jij door naar Westgaarde voor het bijwonen van de gerechtelijke sectie en ik stap rustig het bureau Warmoesstraat binnen en meld mij gedwee bij commissaris Buitendam.”
Vledder trok een bedenkelijk gezicht.
“Geen problemen?”
De Cock grijnsde breed.
“Die los ik op.”
Het vale gezicht van commissaris Buitendam, de lange statige politiechef van bureau Warmoesstraat, stond op storm. Zijn neusvleugels trilden en de kleine ogen onder zijn borstelige wenkbrauwen fonkelden kwaadaardig. Hij wuifde met een slanke hand wat bruusk naar de stoel voor zijn bureau.
“Ga zitten, De Cock,” sprak hij geaffecteerd. “Ik moet je spreken.”
De Cock monsterde het gezicht van zijn chef en koos voor de aanval. “Als het u hetzelfde is,” reageerde hij nonchalant, “ik blijf liever staan.”
Buitendam kuchte.
“Zoals je wilt,” reageerde hij kortaf. Demonstratief schoof hij de linkermouw van zijn colbert iets terug en keek op zijn horloge. “Het is bijna één uur. Ik heb jou vanmorgen vroeg al bij mij ontboden.”
De Cock knikte.
“Ik hoorde het van Vledder,” antwoordde hij kalm.
“En?”
De Cock pauzeerde even.
“Wij…eh, wij waren in het AMC…ziekenbezoek. Adelheid van Buuren, een collega van ons en de vriendin van Vledder ligt daar te herstellen van een blindedarmoperatie.”
Op de vale wangen van Buitendam kwam een blos.
“En dat vind jij belangrijker dan een bevel van mij op te volgen?”
De Cock keek hem onbewogen aan en knikte.
“Dat vond ik belangrijker,” sprak hij zonder enige emotie, “en ik verwacht dat u dezelfde mening bent toegedaan.”
Omdat commissaris Buitendam van verwarring secondelang niet in staat bleek om te reageren, nam De Cock het initiatief over.
“Het interesseert mij,” sprak hij vriendelijk, “waarover u mij vanmorgen had willen spreken.”
Commissaris Buitendam leek verbijsterd door de opening van De Cock. Het duurde nog enige tijd voordat de commissaris zichzelf had hervonden.
“De…eh, ik heb klachten,” formuleerde hij onzeker. “Een klachtenregen over jou en Vledder.”
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
“Van wie?”
Buitendam wuifde.
“Van commissaris Van Rossum van het bureau Lijnbaansgracht. Hij beklaagt zich erover dat jij en Vledder je te intensief met de moord op Alexander de Rijke bemoeien. Hij vindt dat storend voor zijn rechercheurs die zich met die zaak bezighouden.”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Dat is niet waar. Het klopt niet. Wij bemoeien ons niet met de moord op Alexander de Rijke. Integendeel, we houden de zaak waar wij mee bezig zijn…de moord op Friedrich Heinrich von Bodenwerder…streng gescheiden van de moord op Alexander de Rijke.”
Buitendam raadpleegde een paar notities voor zich op zijn bureau.
“Vledder heeft een paar maal aan de recherche van het bureau Lijnbaansgracht telefonisch inlichtingen doorgespeeld over zaken die jullie ter ore zijn gekomen, maar die verband houden met de moord op Alexander de Rijke.”
De Cock knikte.
“Dat klopt. De moord op Alexander de Rijke houdt de gemoederen van velen bezig. Er zijn mensen, die — volgens mij volkomen ten onrechte — menen dat ik de raadselen rondom elke moord kan oplossen. Die reputatie heb ik in de loop der jaren blijkbaar verworven. Daarom komen ze naar mij. Ik kan dat niet voorkomen. Ik kan die mensen moeilijk de deur wijzen of hen het zwijgen opleggen. Maar ik verzeker u dat Vledder en ik geen enkele informatie hebben achtergehouden. Alles wat wij te weten zijn gekomen, hebben wij doorgespeeld.”
Commissaris Buitendam kneep zijn lippen opeen.
“Van Rossum,” sprak hij ferm, “wil geen inlichtingen meer uit de tweede hand. Daarom beveel ik jou en Vledder om mensen die inlichtingen kunnen of willen verschaffen omtrent de moord op Alexander de Rijke, rechtstreeks naar het bureau Lijnbaansgracht te verwijzen.”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Dat werkt niet,” legde hij geduldig uit. “Er zijn mensen die vertrouwen hebben in mij…in rechercheur De Cock van het bureau Warmoesstraat…en die uit dat vertrouwen de zekerheid putten dat er iets met hun informatie wordt gedaan. Wanneer ik die mensen zonder meer naar het bureau Lijnbaansgracht verwijs, dan gaan ze daar niet heen. Ze voelen zich dan onbegrepen en houden hun informatie achter. Daar is toch niemand mee gebaat?”
De oude rechercheur zweeg even.
“En als commissaris Van Rossum onze inlichtingen niet vertrouwt, dan roept hij die getuigen maar op voor een nader verhoor aan zijn bureau.”
Commissaris Buitendam stak zijn kin iets omhoog.
“Jij en Vledder,” sprak hij streng, “sturen vanaf nu mensen met mogelijke inlichtingen over de moord op Alexander de Rijke rechtstreeks naar het bureau Lijnbaansgracht, zonder een verhoor vooraf.”
De Cock ademde diep. Hij voelde hoe de woede in zijn aderen kroop. Hij balde zijn vuisten tot zijn nagels in zijn handpalmen drongen.
“Ik laat mij,” siste hij van tussen zijn tanden, “door toedoen van een kortzichtige commissaris niet bewegen om na te laten wat ik als mijn plicht beschouw. En mochten er bij mij mensen komen die…”
Verder kwam hij niet. Het gezicht van Buitendam kleurde felrood. Zijn onderlip trilde. Met een gebaar van ingehouden woede strekte hij zijn arm naar de deur.
“Eruit.”
De Cock ging.
Vledder kwam met hangende schouders de grote recherchekamer binnen en plofte op de stoel achter zijn bureau.
“Ik heb anderhalf uur nodig gehad,” verzuchtte hij, “om van Westgaarde naar de Warmoesstraat te komen. Er was geen doorkomen aan. Het verkeer in de binnenstad zat muurvast. Alle straten waren verstopt. Geloof me, Amsterdam sterft aan een hartinfarct.”
De Cock lachte.
“En dokter Rusteloos weet hoe dat er vanbinnen uitziet.” Hij grinnikte. “Hoe was de sectie?”
Vledder trok zijn schouders op.
“Het gebruikelijke beeld bij een verwarging…gebroken kraakbeenringetjes van de slokdarm.” De jonge rechercheur tastte in een zijzak van zijn jasje en wierp De Cock een plastic zak toe.
“Wat is dat?”
“Het wurgkoord met wurgstokjes. Misschien kunnen we er wat mee.”
“Ben je er met je handen aan geweest?”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Dokter Rusteloos heeft het koord met zijn lancet doorgesneden en ik heb de stokjes aan de koordeinden in de plastic zak laten glijden.”
De Cock wierp de zak terug.
“Stop maar in een lade van je bureau tot we een vrije dactyloscoop kunnen vinden.”
Vledder boog zich iets naar voren.
“Hoe liep het af met Buitendam?”
De Cock wreef met zijn vlakke hand over zijn kin.
“Ik heb gezegd dat ik een bezoek aan een zieke vrouwelijke collega in het AMC, bovendien jouw vriendin, belangrijker vond dan de irritaties van een commissaris.”
Vledder lachte uitgelaten.
“Hoe reageerde hij?”
“Verbijsterd.”
“Waar had hij je voor nodig?”
De Cock spreidde zijn handen.
“We mogen ons niet meer met de moord op Alexander de Rijke bemoeien.”
Vledder keek hem verwonderd aan.
“Dat hebben we toch niet gedaan?”
De Cock maakte een verontschuldigend gebaar.
“Commissaris Van Rossum van het bureau Lijnbaansgracht meent van wel. Hij wil geen inlichtingen meer uit de tweede hand. Eenieder die ons iets wil vertellen over de moord op Alexander de Rijke, moeten wij direct doorverwijzen naar de recherche van het bureau Lijnbaansgracht.”
“Wat een onzin.”
De Cock knikte.
“Ik heb gezegd dat ik weet wat mijn plicht is en dat ik mij door een kortzichtige commissaris niet van de wijs laat brengen.”
In een groteske imitatie van Buitendam strekte Vledder lachend zijn rechterarm naar de deur.
“Eruit.”
De Cock gniffelde.
“Exact. Je schijnt hem te kennen.”
De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder boog zich ver naar voren en nam de hoorn op. De jonge rechercheur luisterde enige tijd en legde daarna de hoorn op het toestel terug. Zijn gezicht stond ernstig.
“Wie was dat?”
“Petra van Sliedrecht.”
“Wat had ze?”
Vledder gebaarde naar de telefoon.
“Ze probeert al sinds gisteravond Herman van Hogenbroek te bereiken.”
“Waarom?”
“Petra van Sliedrecht had hem nodig voor een spoedvergadering. Herman van Hogenbroek is lid van de raad van bestuur die na dood van Alexander de Rijke de perikelen van de BHG moet oplossen.”
“En?”
“Van Hogenbroek reageert niet. Petra van Sliedrecht is bang dat hem iets is overkomen…zoals bij Friedrich Heinrich von Bodenwerder…dat hij mogelijk het volgende slachtoffer is van de machtsstrijd binnen de familie van liefhebbende broeders en zusters van de BHG.”
Het gezicht van De Cock verstarde. Met een ruk kwam hij uit zijn stoel overeind en beende naar de kapstok.
“Kom.”