26 Een barst in het steen

Aviendha keek uit over het terrein bij het landhuis, waar het wemelde van de mensen die zich voorbereidden op hun vertrek. Basheres mannen en vrouwen waren goed geoefend voor natlanders, en ze werkten efficiënt terwijl ze hun tenten opvouwden en hun spullen inpakten. Maar vergeleken bij de Aiel deden de overige natlanders, die geen soldaten waren, maar wat. Kampvrouwen draafden overal rond, alsof ze zeker wisten dat ze een taak onuitgevoerd of een voorwerp oningepakt zouden laten. De boodschappenjongens renden met hun vrienden mee en deden alsof ze het druk hadden, zodat ze geen echt werk zouden hoeven doen.

De burgertenten en andere spullen werden slechts traag ingepakt en opgeborgen, en ze zouden paarden, wagens en menners nodig hebben om iedereen daarheen te krijgen waar ze naartoe moesten. Aviendha schudde haar hoofd. De Aiel namen alleen mee wat ze konden dragen, en hun strijdtroep bestond uitsluitend uit soldaten en Wijzen. En als er meer dan alleen speren nodig waren voor een langdurige veldtocht, wisten alle arbeiders en ambachtslieden hoe ze zich snel en doelmatig op het vertrek moesten voorbereiden. Daar lag eer in. Eer die eiste dat iedereen in staat was voor zichzelf en zijn gezin te zorgen, zonder de stam te hinderen.

Ze draaide zich weer om naar haar taak. De enigen die op een dag als vandaag werkelijk geen eer hadden, waren degenen die niet werkten. Ze stak haar vinger in de emmer water op de grond voor haar, hief haar hand en liet die boven een tweede emmer hangen. Een druppel water viel omlaag. Ze verplaatste haar hand en deed het opnieuw.

Dit was een straf waarin geen enkele natlander enige betekenis zou zien. Ze zouden denken dat het eenvoudig werk was, zittend op de grond met haar rug tegen de houten balken van het landhuis. Haar hand heen en weer bewegen, de ene emmer legen en de andere vullen, druppel voor druppel. Voor hen zou het amper een straf zijn. Maar dat kwam doordat natlanders vaak lui waren. Ze lieten liever water in emmers druipen dan stenen te dragen. Stenen dragen was echter een activiteit, en activiteit was goed voor lichaam en geest. Water verplaatsen was zinloos. Nutteloos. Ze kon er haar benen niet bij strekken of haar spieren oefenen. En ze deed het terwijl de rest van het kamp de tenten afbrak voor de tocht. Dat maakte de straf nog tien keer zo vernederend! Ze verdiende toh voor elk ogenblik dat ze niet hielp, en ze kon er helemaal niets tegen doen. Behalve water verplaatsen. Druppel, voor druppel, voor druppel. Het maakte haar boos. Toen maakte die boosheid haar beschaamd. De Wijzen lieten zich nooit zo door hun gevoelens leiden. Ze moest geduldig blijven en proberen te begrijpen waarom ze werd gestraft. Zelfs haar pogingen om het vraagstuk te benaderen gaven haar de neiging te schreeuwen. Hoe vaak kon ze in gedachten tot dezelfde gevolgtrekkingen komen? Misschien was ze te dom om erachter te komen. Misschien verdiende ze het niet om een Wijze te zijn. Aviendha stak haar hand weer in de emmer en verplaatste nog een druppel water. Ze was niet ingenomen met wat deze straffen met haar deden. Ze was een strijder, ook al droeg ze niet langer de speer. Ze vreesde haar straf niet, en ze had ook geen angst voor pijn, maar ze vreesde wel steeds meer dat ze de moed zou verliezen en even nutteloos zou worden als een zandstaarder.

Ze wilde een Wijze worden, wilde dat wanhopig graag. En daar keek ze van op, want ze had nooit gedacht dat ze naar iets zou kunnen verlangen met dezelfde hartstocht als waarmee ze lang geleden de speren wilde. Maar terwijl ze de afgelopen maanden de Wijzen had bestudeerd en haar eerbied voor hen was gegroeid, had ze zichzelf aanvaard als hun gelijke, om te helpen de Aiel te begeleiden in deze zo gevaarlijke tijd. De Laatste Slag zou een beproeving worden zoals haar mensen die nog nooit hadden doorstaan. Amys en de anderen werkten ter bescherming van de Aiel, en Aviendha zat waterdruppels te verplaatsen! ‘Gaat het goed met je?’ vroeg een stem.

Aviendha schrok en keek op, en ze reikte zo abrupt naar haar mes dat ze bijna de emmers water omgooide. Een vrouw met kort, donker haar stond een stukje verderop in de schaduw van het gebouw. Min Farsens armen waren over elkaar geslagen, en ze ging gekleed in een kobaltblauwe jas met zilveren borduursel. Ze droeg een stola om haar schouders.

Aviendha ontspande zich en liet haar mes los. Nu liet ze zich ook al besluipen door natlanders? ‘Ja, het gaat goed,’ zei ze, uit alle macht proberend niet te blozen.

Haar toon en houding hadden erop moeten wijzen dat het haar schande bracht om te worden aangesproken, maar Min scheen het niet te merken. De vrouw draaide zich om en keek uit over het kamp. ‘Heb je... niets te doen?’

Aviendha kon deze keer haar blos niet onderdrukken. ‘Ik doe wat ik moet doen.’

Min knikte, en Aviendha dwong zichzelf haar ademhaling te kalmeren. Ze kon het zich niet veroorloven boos te worden op die vrouw. Haar eerstezuster had haar gevraagd aardig tegen Min te zijn. Ze besloot zich niet beledigd te voelen. Min wist niet wat ze deed. ‘Ik hoopte dat ik even met je kon praten,’ zei Min, nog steeds uitkijkend over het kamp. ‘Ik weet niet wie ik anders kan benaderen. Ik vertrouw de Aes Sedai niet, en hij ook niet. Ik weet niet of hij nog wel iemand vertrouwt. Misschien mij niet eens.’ Aviendha keek opzij en zag dat Min keek naar Rhand Altor die door het kamp liep, gekleed in een zwarte jas en met zijn roodgouden haar gloeiend in het middaglicht. Hij leek uit te torenen boven de Saldeanen die bij hem waren.

Aviendha had gehoord over de gebeurtenissen van de vorige avond, toen hij was aangevallen door Semirhage. Een van de Schaduwzielen zelf; Aviendha wenste dat ze het schepsel had kunnen zien voordat ze was omgebracht. Ze huiverde.

Rhand Altor had gevochten en gewonnen. Hoewel hij zich meestal als een dwaas gedroeg, was hij wel vaardig – en zat het geluk hem mee – als strijder. Wie anders kon beweren eigenhandig zoveel Schaduwzielen te hebben verslagen als hij ? Hij had veel eer in zich. Door zijn gevecht had hij littekens opgelopen die zij nog niet begreep. Ze voelde zijn pijn. Ze had het ook gevoeld toen Semirhage aanviel, hoewel ze aanvankelijk dacht dat hij een nachtmerrie had. Ze had al snel beseft dat ze zich vergiste. Geen enkele nachtmerrie kon zo verschrikkelijk zijn. Ze voelde nog altijd echo’s van die ongelooflijke pijn, die folterende golven, de razernij in hem.

Aviendha had alarm geslagen, maar niet snel genoeg. Ze had toh aan hem voor haar vergissing; daar zou ze mee afrekenen zodra ze klaar was met haar straffen. Als ze daar ooit mee klaar was. ‘Rhand Altor zal zijn problemen oplossen,’ zei ze, terwijl ze nog wat water liet druppelen.

‘Hoe kun je dat nou zeggen?’ vroeg Min. ‘Voel je zijn pijn niet?’

‘Ik voel het doorlopend,’ antwoordde Aviendha met opeengeklemde kiezen. ‘Maar hij moet zijn eigen beproevingen onder ogen zien, net zoals ik dat doe. Misschien komt er een dag dat hij en ik ze samen onder ogen kunnen zien, maar nu nog niet.’ Ik moet eerst zijn gelijke zijn, voegde ze er in gedachten aan toe. Ik wil niet naast hem staan als zijn ondergeschikte.

Min keek haar onderzoekend aan en Aviendha verkilde terwijl ze zich afvroeg wat voor beelden de vrouw zag. Men zei dat haar toekomstvoorspellingen altijd uitkwamen. ‘Je bent niet wat ik had verwacht,’ zei Min uiteindelijk. ‘Heb ik je misleid?’ vroeg Aviendha fronsend. ‘Nee, dat niet,’ zei Min met een klein lachje. ‘Ik bedoel dat ik me in je heb vergist, denk ik. Ik wist niet echt wat ik moest denken, na die avond in Caemlin toen... nou, die nacht toen we de binding aangingen met Rhand. Ik heb het gevoel dat ik dicht bij je sta, maar tegelijkertijd ver van je af sta.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Ik denk dat ik had verwacht dat je naar me toe zou komen zodra je in het kamp aankwam. We hadden dingen te bespreken. Toen je niet kwam, maakte ik me zorgen. Ik dacht dat ik je misschien had beledigd.’

‘Je hebt geen toh aan mij,’ antwoordde Aviendha. ‘Mooi,’ zei Min. ‘Ik ben soms nog steeds bang dat we... tot een confrontatie zullen komen.’

‘En wat zou een confrontatie voor zin hebben?’

‘Weet ik niet,’ antwoordde Min schouderophalend. ‘Ik dacht dat het misschien een Aiels gebruik was. Dat je me zou uitdagen tot een ere-gevecht. Om hem.’

Aviendha snoof. ‘Vechten om een man? Wie zou er nou zoiets doen? Als je toh aan mij had, dan zou ik misschien kunnen eisen dat we de speren dansten, maar alleen als je een Speervrouwe was. En alleen als ik er ook nog steeds een was. Ik neem aan dat we kunnen vechten met messen, maar dat zou nauwelijks een eerlijke strijd worden. Wat valt er voor eer te winnen bij een gevecht tegen iemand zonder vaardigheid?’

Min bloosde alsof Aviendha haar had beledigd. Wat een merkwaardige reactie. ‘Ach, dat weet ik niet,’ zei Min, die een mes uit haar mouw liet vallen en het over haar knokkels liet draaien. ‘Ik ben niet bepaald weerloos.’ Ze liet het mes in haar andere mouw weer verdwijnen. Waarom pochten de natlanders toch altijd zo met dergelijke kunstjes met hun messen? Thom Merrilin had dat ook vaak gedaan. Begreep Min niet dat Aviendha haar keel al drie keer had kunnen afsnijden in de tijd die het haar kostte om als een straatkunstenaar met dat mes te spelen? Aviendha zei echter niets. Min was overduidelijk trots op haar vaardigheid, en het was niet nodig om haar te beschamen.

‘Het is niet belangrijk,’ zei Aviendha, die doorging met haar werk. ‘Ik zou alleen met je vechten als je me diep beledigde. Mijn eerstezuster ziet je als vriendin, en ik zou dat ook graag doen.’

‘Goed,’ zei Min, die haar armen over elkaar sloeg en omkeek naar Rhand. ‘Nou, ik neem althans aan dat het goed is. Ik moet toegeven dat de gedachte om te delen me niet zo bevalt.’ Aviendha aarzelde, en toen stak ze haar vinger weer in de emmer. ‘Mij ook niet.’ Althans, het beviel haar niet om te delen met een vrouw die ze niet zo goed kende. ‘Wat gaan we dan doen?’

‘Doorgaan zoals nu,’ zei Aviendha. ‘Jij hebt wat je wilt, en ik word in beslag genomen door andere dingen. Als dat verandert, zal ik het je laten weten.’

‘Dat is... eerlijk van je,’ zei Min met een verwarde blik. ‘Je wordt in beslag genomen door andere dingen? Zoals je vinger in een emmer water dopen?’

Aviendha bloosde weer. ‘Ja,’ snauwde ze. ‘Dat soort dingen. Neem me niet kwalijk.’ Ze stond op en beende weg bij de emmers. Ze wist dat ze haar geduld niet had moeten verliezen, maar ze kon er niets aan doen. Min die herhaaldelijk op haar straf wees. Haar onvermogen om te ontcijferen wat de Wijzen van haar wilden. Rhand Altor die zichzelf doorlopend in gevaar bracht, terwijl Aviendha geen vinger kon uitsteken om hem te helpen.

Ze kon er niet meer tegen. Ze liep over het bruine stro op het terrein bij het landhuis, balde en ontspande haar vuisten en bleef bij Rhand uit de buurt. Zoals deze dag tot nu toe verliep, zou hij haar gerimpelde vinger opmerken en vragen waarom ze ermee in het water had gezeten! Als hij ontdekte dat de Wijzen haar straften, zou hij waarschijnlijk iets overhaasts doen en zich voor gek zetten. Zo waren mannen, en Rhand Altor nog wel het meest. Ze beende over de verende grond, het bruine stro vol vierkante indrukken waar tenten hadden gestaan, en zocht zich een weg tussen de natlanders door die her en der ronddraafden. Ze kwam langs een rij soldaten die zakken graan naar elkaar door gooiden en die op een wagen laadden met twee trekpaarden met grote hoeven, ervoor. Ze liep door en probeerde uit alle macht niet te ontploffen. De waarheid was dat ze de neiging had om net zoiets ‘overhaasts’ te doen als Rhand Altor. Waarom? Waarom kon ze er niet achter komen wat ze verkeerd deed? De andere Aiel in het kamp leken even onwetend als zij, hoewel zij natuurlijk niet tegen haar hadden gesproken over haar straffen. Ze kon zich nog goed herinneren dat ze gelijksoortige straffen bij anderen had gezien toen ze Speervrouwe was, en ze had altijd geweten dat ze zich niet met zaken van de Wijzen moest bemoeien.

Ze liep om de wagen heen en zag dat ze weer in de richting van Rhand Altor ging. Hij praatte met drie kwartiermeesters van Davram Bashere, en hij stak een kop boven hen alle drie uit. Een van hen, een man met een lange zwarte snor, wees naar de piketlijnen en zei iets.

Rhand kreeg Aviendha in het oog en stak zijn hand naar haar op, maar ze draaide zich snel om en liep naar het kamp van de Aiel, aan de noordkant van het veld.

Ze knarste met haar tanden en probeerde – tevergeefs – haar woede te bedwingen. Had ze geen recht op woede, al was het maar op zichzelf? De wereld liep bijna ten einde, en zij werd hele dagen gestraft! Verderop zag ze een groepje Wijzen – Amys, Bair en Melaine – bij een stapel bruine tenten staan. De strakke, rechthoekige bundels waren voorzien van riemen om ze eenvoudig over de schouder te kunnen meedragen.

Aviendha had moeten terugkeren naar haar emmers en haar inspanningen moeten verdubbelen. Maar dat deed ze niet. Als een kind dat met een stok achter een moeraskat aan zat, beende ze briesend naar de Wijzen toe.

‘Aviendha?’ vroeg Bair. ‘Heb je je straf al voltooid?’

‘Nee, dat heb ik niet,’ zei Aviendha. Ze ging voor hen staan, met haar handen tot vuisten gebald langs haar lichaam. De wind trok aan haar hemd, maar ze liet het wapperen. Haastige kamparbeiders – Aiel en Saldeanen – liepen met een grote boog om de groep heen. ‘Dus?’ vroeg Bair.

‘Je leert niet snel genoeg,’ zei Amys, schuddend met haar grijze hoofd. ‘Ik leer niet snel genoeg?’ wilde Aviendha weten. ‘Ik heb alles geleerd wat jullie van me hebben gevraagd! Ik heb elke les uit mijn hoofd geleerd, alle feiten herhaald, alle plichten uitgevoerd. Ik heb al jullie vragen beantwoord en jullie goedkeurend zien knikken bij elk antwoord!’

Ze staarde hen strak aan en vervolgde: ‘Ik kan beter geleiden dan elke andere levende Aielvrouw. Ik heb de speren achtergelaten en verwelkom mijn plaats onder jullie. Ik heb mijn plicht gedaan en bij alle gelegenheden naar eer gestreefd. Maar jullie blijven me straffen! Ik pik het niet meer. Zeg wat jullie van me willen, of stuur me weg.’

Ze verwachtte woede. Ze verwachtte teleurstelling. Ze verwachtte dat ze zouden uitleggen dat een eenvoudige leerling geen volle Wijzen in twijfel mocht trekken. Ze verwachtte in het beste geval een nog zwaardere straf voor haar vermetelheid.

Amys keek naar Melaine en Bair. ‘Wij zijn niet degenen die je straffen, kind,’ zei ze, en ze scheen haar woorden zorgvuldig te kiezen. ‘Die straffen komen door je eigen hand.’

‘Wat ik ook heb gedaan,’ zei Aviendha, ‘ik zie niet in dat jullie me daarom da’tsang moeten maken. Jullie beschamen jezelf door me zo te behandelen.’

‘Kind,’ zei Amys, die haar in de ogen keek. ‘Wijs je onze straffen af?’

‘Ja,’ zei ze met bonzend hart. ‘Dat doe ik inderdaad.’

‘Denk je dat jouw belangen even groot zijn als die van ons?’ vroeg Bair, die haar hand boven haar verweerde gezicht zette. ‘Matig je je aan dat je onze gelijke bent?’

Hun gelijke? dacht Aviendha terwijl ze werd bekropen door paniek. Ik ben hun gelijke niet! Ik heb nog jaren van leren voor de boeg. Waar ben ik mee bezig?

Kon ze nog terug? Om vergiffenis smeken, op de een of andere wijze haar toh onder ogen zien? Ze zou zich terug moeten haasten naar haar straf en water moeten verplaatsen. Ja! Dat moest ze doen. Ze moest hier weg en...

‘Ik zie geen reden meer om te leren,’ hoorde ze zichzelf in plaats daarvan zeggen. ‘Als die straffen alles zijn wat jullie me nog te leren hebben, dan moet ik aannemen dat ik alles heb geleerd wat ik weten moet. Ik ben klaar om me bij jullie aan te sluiten.’ Ze knarste met haar tanden en wachtte op een uitbarsting van woedend ongeloof.

Wat haalde ze zich in haar hoofd? Ze had zich niet zo moeten laten opjutten door het domme gezwets van Min. En toen begon Bair te lachen.

Het was een hartelijk, vol geluid, dat niet paste bij de kleine vrouw.

Melaine lachte met haar mee, en de goudblonde Wijze hield haar buik vast, die lichtjes bolde door haar zwangerschap. ‘Het kostte haar nog langer dan jou, Amys!’ riep Melaine. ‘Zo koppig heb ik ze nog nooit gezien.’

Amys’ gezicht stond voor haar doen mild. ‘Welkom, zuster,’ zei ze tegen Aviendha.

Aviendha knipperde met haar ogen. ‘Wat?’

‘Je bent nu een van ons, meisje!’ zei Bair. ‘Of dat zul je binnenkort zijn.’

‘Maar ik heb jullie getart!’

‘Een Wijze mag niet over zich heen laten lopen,’ antwoordde Amys. ‘Als ze tot onze zusterorde toetreedt terwijl ze nog denkt als een leerling, dan zal ze zichzelf nooit zien als een van ons.’ Bair keek naar Rhand Altor, die in de verte stond te praten met Sarene. ‘Ik heb nooit beseft hoe belangrijk onze gebruiken waren totdat ik die Aes Sedai bestudeerde. De zusters onderaan glimlachen en bedelen als honden, en ze worden genegeerd door degenen die zich beter voelen. Het is een wonder dat ze iets bereiken!’

‘Maar er zijn toch ook rangen onder de Wijzen?’ vroeg Aviendha. ‘Rangen?’ Amys keek verwonderd. ‘Sommigen van ons hebben meer eer dan anderen, verdiend door hun wijsheid, handelen of ervaring.’ Melaine stak haar vinger op. ‘Maar het is belangrijk – wezenlijk zelfs – dat elke Wijze bereid is haar eigen bron te verdedigen. Als ze denkt dat ze gelijk heeft, dan mag ze zich niet opzij laten duwen, zelfs niet door andere Wijzen, hoe oud of wijs die ook zijn.’

‘Geen enkele vrouw is klaar om zich bij ons aan te sluiten totdat ze dat zelf verklaart,’ vervolgde Amys. ‘Ze moet zich bij ons aanbieden als een gelijke.’

‘Een straf is pas een echte straf als je die aanvaardt, Aviendha,’ zei Bair, nog altijd glimlachend. ‘Wij vonden dat je er weken geleden al klaar voor was, hoewel jij koppig weigerde te gehoorzamen.’

‘Ik begon al bijna te denken dat je trots was, meisje,’ voegde Melaine er met een glimlach vol genegenheid aan toe. ‘Nee, geen meisje meer,’ wierp Amys tegen.

‘O, ze is nog steeds een meisje,’ zei Bair. ‘Totdat er nog één ding is gedaan.’

Aviendha voelde zich verdoofd. Ze hadden gezegd dat ze niet snel genoeg leerde. Leerde voor zichzelf op te komen! Aviendha had zich nooit door anderen laten koeioneren, maar dit waren geen ‘anderen’, dit waren Wijzen, en zij was de leerling. Wat zou er zijn gebeurd als Min haar niet tegen de haren in had gestreken? Ze zou die vrouw moeten bedanken, ook al besefte Min niet wat ze had gedaan. Tot er nog één ding is gedaan... ‘Wat moet ik nog doen?’ vroeg Aviendha.

‘Rhuidean,’ antwoordde Bair.

Natuurlijk. Een Wijze bezocht die heilige stad twee maal in haar leven. Eenmaal wanneer ze leerling werd, eenmaal wanneer ze een volle Wijze werd.

‘Het zal er nu anders zijn,’ zei Melaine. ‘Rhuidean is niet meer wat het ooit was.’

‘Dat is geen reden om de oude gebruiken te laten varen,’ antwoordde Bair. ‘De stad mag dan open zijn, maar niemand zal zo dom zijn om tussen de pilaren door te lopen. Aviendha, je moet...’

‘Bair,’ onderbrak Amys haar, ‘als je het goed vindt, wil ik het haar graag vertellen.’

Bair weifelde, maar toen knikte ze. ‘Ja, natuurlijk. Dat is beter. We keren je nu de rug toe, Aviendha. We zullen je pas weer zien wanneer je bij ons terugkeert als een zuster die terug is van een lange reis.’

‘Een zuster van wie we waren vergeten dat we die kenden,’ zei Melaine glimlachend. De twee wendden zich van haar af en Amys liep naar het Reisterrein. Aviendha haastte zich om haar in te halen. ‘Deze keer mag je je kleding aanhouden,’ zei Amys, ‘omdat het een teken is van je status. Als het er anders voor stond, zou ik je aanraden te voet naar de stad te gaan, ook al kennen we het Reizen nu, maar ik denk dat we in dit geval het gebruik beter kunnen aanpassen. Maar toch moet je niet rechtstreeks naar de stad Reizen. Ik stel voor dat je naar de Koudrotsveste Reist en van daaruit verder te voet gaat. Je moet tijd doorbrengen in het Drievoudige Land om je tocht te overpeinzen.’

Aviendha knikte. ‘Ik zal een waterbuidel en proviand nodig hebben.’

‘Die liggen op je te wachten bij de veste,’ zei Amys. ‘We hadden verwacht dat je deze kloof sneller zou overbruggen. Je had het dagen geleden al moeten doen, na alle aanwijzingen die we je hadden gegeven.’ Ze keek naar Aviendha, die haar blik op de grond richtte.

‘Je hebt geen reden tot schaamte,’ zei Amys. ‘Die last dragen wij. Ondanks Bairs grapjes heb je het goed gedaan. Sommige vrouwen laten zich maanden en nog eens maanden straffen voordat ze besluiten dat ze er genoeg van hebben. We moesten wel hard voor je zijn, kind. Harder dan we ooit zijn geweest voor een leerling die er klaar voor was. Er is zo weinig tijd!’

‘Ik begrijp het,’ zei Aviendha. ‘En... dank je.’

Amys snoof. ‘Je hebt ons gedwongen heel vindingrijk te zijn. Onthoud deze tijd en de schande die je hebt gevoeld, want het is de schande die elke da’tsang zal kennen als je hen aan dat lot uitlevert. En zij kunnen er niet aan ontkomen door eenvoudigweg te eisen dat ze worden vrijgelaten.’

‘Wat moet je doen als een leerling tijdens de eerste maanden van haar onderwijs al verklaart dat ze er klaar voor is een Wijze te zijn?’

‘Haar een paar oorvijgen geven en dan gaten laten graven, vermoed ik,’ zei Amys. ‘Ik heb nog nooit gehoord dat zoiets is gebeurd. Alleen Sevanna is er dicht bij in de buurt gekomen.’ Aviendha had zich al afgevraagd waarom de Wijzen de Shaido zonder klagen hadden aanvaard. Haar verklaring was voldoende geweest; daarna waren Amys en de anderen gedwongen haar te aanvaarden.

Amys trok haar stola dichter om haar hals. ‘Er ligt een bundel voor je bij de Speervrouwen die het Reisterrein bewaken. Zodra je in Rhuidean aankomt, moet je naar het midden van de stad. Daar vind je de pilaren van glas. Loop er middendoor en keer dan hier terug. Besteed je dagen van naar de stad rennen goed. We hebben je erg onder druk gezet, zodat je deze tijd voor overpeinzing zou hebben. Het zal waarschijnlijk lang duren voordat je er weer gelegenheid voor hebt.’

Aviendha knikte. ‘De Slag nadert.’

‘Ja. Keer snel terug als je tussen de pilaren door bent gelopen. We moeten bespreken hoe we het beste kunnen omgaan met de Car’a’carn. Hij is... veranderd sinds gisteravond.’

‘Ik begrijp het,’ zei Aviendha, die diep ademhaalde. ‘Ga nu,’ zei Amys, ‘en keer terug.’ Ze legde nadruk op dat laatste woord. Sommige vrouwen overleefden Rhuidean niet. Aviendha keek Amys in de ogen en knikte. Amys was in veel opzichten een tweede moeder voor haar geweest. Ze werd beloond met een zeldzame glimlach. Toen keerde Amys Aviendha de rug toe, net zoals de andere twee hadden gedaan.

Aviendha haalde nog eens diep adem en keek om naar het vertrapte gras voor het landhuis, waar Rhand sprak met de kwartiermeesters, met een streng gezicht en de handloze arm op zijn rug terwijl hij met de andere arm druk gebaarde. Ze glimlachte naar hem, ook al keek hij niet haar kant op. Ik kom terug voor jou, dacht ze.

Toen draafde ze naar het Reisterrein, pakte de ransel en weefde een Poort die haar op veilige afstand van de Koudrotsveste zou brengen, bij een rotsformatie die bekendstond als de Speer van de Speervrouwe, van waaruit ze naar de veste kon rennen om zich voor te bereiden. De Poort ging open naar de vertrouwde, droge lucht van de Woestenij.

Ze dook door de Poort en verheugde zich – eindelijk – over wat er net was gebeurd. Haar eer was teruggekeerd.

‘Ik ben naar buiten gekomen door een kleine waterpoort, Aes Sedai,’ zei Shemerin, die haar hoofd boog voor de anderen in de tent. ‘Eigenlijk was het niet zo moeilijk, zodra ik de Toren had verlaten en in de stad was. Ik durfde niet over een van de bruggen te vertrekken. De Amyrlin mocht niet weten wat ik deed.’ Romanda keek toe, met haar armen over elkaar geslagen. Haar tent werd verlicht door twee koperen lampen waarin vlammetjes dansten. Zes vrouwen luisterden naar het verhaal van de wegloopster. Lelaine was er ook bij, ook al had Romanda geprobeerd te voorkomen dat ze over de bijeenkomst zou horen. Romanda had gehoopt dat de slanke Blauwe het te druk zou hebben met genieten van haar status in het kamp om zich druk te maken over zo’n schijnbaar onbelangrijke gebeurtenis.

Naast haar zat Siuan. De vroegere Amyrlin had zich aan Lelaine vastgeklampt met de kracht van een zeepok. Romanda was best ingenomen met haar pas verworven vermogen om een gesuste te Helen – ze was immers een Gele – maar een deel van haar wenste dat het Siuan niet was overkomen. Alsof Lelaine al niet erg genoeg was. Romanda was Siuans sluwe aard niet vergeten, ook al leek dat bij zoveel anderen in het kamp wel het geval te zijn. Dat ze minder sterk was in de Kracht betekende nog niet dat ze minder vermogen tot kuiperij had.

Sheriam was er natuurlijk ook bij. De roodharige Hoedster zat naast Lelaine. Sheriam was de laatste tijd in zichzelf gekeerd en wist amper de waardigheid van een Aes Sedai te bewaren. Dwaze vrouw. Ze moest worden afgezet; iedereen zag dat in. Als Egwene ooit terugkeerde – en Romanda hoopte dat ze dat deed, al was het maar omdat dat Lelaines plannen zou dwarsbomen – dan zou er een kans ontstaan. Een nieuwe Hoedster.

De andere aanwezige in de tent was Magla. Romanda en Lelaine hadden geruzied – beheerst, natuurlijk – over wie Shemerin als eerste mocht ondervragen. Ze hadden besloten dat de enige eerlijke aanpak was om het samen te doen.

Omdat Shemerin een Gele zuster was, had Romanda de bijeenkomst in haar eigen tent kunnen houden. Het was een schok geweest toen Lelaine was komen opdagen met niet alleen Siuan, maar ook Sheriam achter zich aan. Maar ze hadden nooit gezegd hoeveel vrouwen ze elk mochten meebrengen. En dus had Romanda alleen Magla.

De breedgeschouderde vrouw zat naast Romanda en luisterde zwijgend naar de bekentenis. Had Romanda nog iemand anders moeten uitnodigen? Het zou erg doorzichtig zijn geweest als ze de bespreking daarom had uitgesteld.

Maar het was niet echt een verhoor. Shemerin sprak vrijuit, zonder verzet te bieden tegen de vragen. Ze zat op een krukje voor hen; een kussen had ze afgeslagen. Romanda had maar zelden een vrouw gezien die zo vastbesloten was om zichzelf te straffen als dit arme kind. Nee, geen kind, dacht Romanda. Een volle Aes Sedai, ongeacht haar beweringen. Het Licht brande je, Elaida, omdat je een van de onzen hiertoe hebt verlaagd!

Shemerin was een Gele zuster geweest. Bloedvuur, ze was een Gele. Ze praatte nu al bijna een uur, beantwoordde vragen over de toestand in de Witte Toren. Siuan was de eerste die had gevraagd hoe de vrouw was ontkomen.

‘Vergeef me dat ik werk in het kamp heb gezocht zonder naar jullie toe te komen, Aes Sedai,’ zei Shemerin met gebogen hoofd. ‘Maar ik ben onrechtmatig de Toren ontvlucht. Als Aanvaarde die zonder toestemming is vertrokken, ben ik een wegloopster. Ik wist dat ik zou worden gestraft als ik werd gesnapt.

Ik ben in deze streek gebleven omdat ik hem zo goed ken, en ik kan niet loslaten. Toen jullie leger kwam, zag ik een kans op werk en heb ik die aangepakt. Maar alsjeblieft, dwing me niet om terug te gaan. Ik zal geen gevaar zijn. Ik zal proberen te leven als een gewone vrouw, zonder mijn vaardigheden te gebruiken.’

‘Je bent Aes Sedai,’ zei Romanda, die probeerde niet al te streng te klinken. De houding van deze vrouw staafde veel van wat Egwene had gemeld over Elaida’s harde hand van bestuur in de Toren. ‘Het maakt niet uit wat Elaida zegt.’

‘Ik...’ Shemerin schudde haar hoofd. Licht! Ze was nooit een erg beheerste Aes Sedai geweest, maar het was schokkend dat ze zo diep was gezonken.

‘Vertel eens over die waterpoort,’ zei Siuan, die zich naar voren boog in haar stoel. ‘Waar kunnen we die vinden?’

‘Aan de zuidwestkant van de stad, Aes Sedai,’ zei Shemerin. ‘Te voet ongeveer vijf minuten ten oosten van de plek waar de oude standbeelden van Eleyan Allanderin en haar zwaardhanden staan.’ Ze aarzelde en leek plotseling ongerust. ‘Maar het is een klein poortje. Je kunt er niet met een leger doorheen. Ik wist er alleen van omdat het mijn taak was om te zorgen voor de bedelaars die zich daar ophouden.’

‘Toch wil ik een kaart,’ zei Siuan, en toen keek ze naar Lelaine. ‘Althans, ik denk dat we er een moeten hebben.’

‘Het is verstandig,’ reageerde Lelaine op misselijkmakend grootmoedige toon.

‘Ik wil meer weten over je... situatie,’ zei Magla. ‘Hoe kon Elaida denken dat het degraderen van een zuster verstandig was? Egwene heeft het hier al eens over gehad, en ik vond het toen al ongelooflijk. Wat dacht Elaida daarbij?’

‘Ik... kan niet zeggen wat de Amyrlin dacht,’ antwoordde Shemerin. Ze kromp ineen toen de vrouwen in de tent haar onverholen boos aankeken omdat ze Elaida de Amyrlin noemde. Romanda deed er niet aan mee.

Iets kleins kroop onder de canvasvloer van de tent door, van de hoek naar het midden van de tent. Licht! Was dat een muis? Nee, het was te klein. Misschien een krekel. Romanda verschoof onbehaaglijk. ‘Maar je hebt vast iets gedaan om haar toorn over je af te roepen,’ zei Magla. ‘Iets waardoor je zo’n behandeling zou verdienen.’

‘Ik...’ begon Shemerin. Ze bleef om een of andere reden maar naar Siuan kijken.

Dwaze vrouw. Romanda begon bijna te denken dat Elaida de juiste beslissing had genomen. Shemerin had nooit de stola moeten krijgen. Al was het natuurlijk ook niet de beste aanpak geweest om haar terug te zetten naar de rang van Aanvaarde. De Amyrlin mocht niet zoveel macht hebben.

Ja, er zat beslist iets onder het canvas, dat zich vastberaden een weg naar het midden van de tent baande: een bultje dat zich met rukjes naar voren bewoog.

‘Ik was zwak in haar bijzijn,’ zei Shemerin uiteindelijk. ‘We spraken over... de gebeurtenissen in de wereld. Ik kon ze niet verdragen. Ik toonde niet de beheersing die een Aes Sedai betaamt.’

‘Is dat alles?’ vroeg Lelaine. ‘Je hebt niet tegen haar samengespannen? Je hebt haar niet tegengesproken?’ Shemerin schudde haar hoofd. ‘Ik was trouw.’

‘Dat kan ik moeilijk geloven,’ schamperde Lelaine. ‘Ik geloof haar,’ zei Siuan droogjes. ‘Shemerin heeft er meerdere keren blijk van gegeven dat ze bij Elaida onder de duim zat.’

‘Dit is een gevaarlijk precedent,’ merkte Magla op. ‘Het Licht brande me, maar dat vind ik.’

‘Ja,’ beaamde Romanda, kijkend naar het onder het canvas bewegende ding dat voor haar langs kroop. ‘Ik vermoed dat ze die arme Shemerin als voorbeeld heeft gebruikt om de Witte Toren te laten wennen aan het concept van degradatie. Daardoor kan ze het straks gebruiken bij degenen die daadwerkelijk haar vijanden zijn.’ Het gesprek viel stil. De Gezetenen die Egwene steunden, zouden waarschijnlijk boven aan de lijst staan om in rang te worden teruggezet als Elaida haar macht behield en de Aes Sedai zich verzoenden. ‘Is dat een muis?’ vroeg Siuan met een blik op de grond. ‘Nee, het is te klein,’ zei Romanda. ‘En het is niet belangrijk.’

‘Klein?’ vroeg Lelaine, die zich naar voren boog. Romanda fronste haar voorhoofd en keek weer omlaag. Hij leek inderdaad groter te zijn geworden. Eigenlijk...

De bobbel gaf een plotselinge ruk en kwam omhoog. Het canvas op de vloer spleet, en een dikke kakkerlak – zo groot als een vijg – krabbelde erdoor.

Romanda ging walgend achteruit.

De kakkerlak scharrelde met zwiepende voelsprieten over het canvas. Siuan trok haar schoen uit om hem plat te slaan. Maar de vloer van de tent kwam rondom de scheur omhoog en een tweede kakkerlak klom naar binnen. Toen een derde. En toen een hele golf kakkerlakken, die door de spleet stroomde als te hete thee die werd uitgespuugd. Een zwart-met-bruin tapijt van kruipende, krioelende, krabbelende insecten, over elkaar heen lopend in hun haast om naar buiten te komen.

De vrouwen gilden van walging en hun stoelen en krukken vielen om toen ze opsprongen. Even later renden er zwaardhanden naar binnen; de breedgeschouderde Rorik, die was gebonden aan Magla, en de koperhuidige Burin Shaeren, een man met een als uit steen gehouwen gezicht die was gebonden aan Lelaine. Ze hadden hun zwaarden getrokken toen ze het gegil hoorden, maar ze leken niet te weten wat ze aanmoesten met de kakkerlakken. Ze bleven staan en staarden naar de stroom walgelijke insecten.

Sheriam sprong op haar stoel. Siuan wendde wevingen aan om de dieren te pletten die het dichtst bij haar waren. Romanda vond het vreselijk om de Ene Kracht te gebruiken om dood en verderf te zaaien, zelfs onder zulke weerzinwekkende schepsels. Desondanks merkte ze dat ze zelf ook Lucht geleidde en de insecten in groten getale plette, maar ze kwamen gewoon te snel binnen. Weldra was de vloer ermee bedekt, en de Aes Sedai waren gedwongen de tent uit te rennen naar de rustige duisternis van het kamp. Rorik trok de tentflap dicht, alsof dat de insecten zou binnenhouden. Buiten kon Romanda zich er niet van weerhouden met haar vingers door haar haren te kammen, om zeker te weten dat er geen beesten in zaten. Ze huiverde toen ze zich inbeeldde dat die insecten over haar heen kropen.

‘Heb je binnen iets liggen dat je dierbaar is?’ vroeg Lelaine, omkijkend naar de tent. Door het lamplicht zag ze de schaduwen van de insecten die tegen de wanden omhoog kropen. Romanda dacht even aan haar dagboek, maar ze wist dat ze die bladzijden nooit meer zou kunnen aanraken nu haar tent zo was overspoeld door ongedierte. ‘Niets wat ik nu nog wil houden,’ zei ze, terwijl ze Vuur weefde. ‘En niets wat ik niet kan vervangen.’ De anderen sloten zich bij haar aan en de tent vatte vlam. Rorik sprong achteruit terwijl zij geleidden. Romanda dacht dat ze de insecten binnen hoorde knappen en sissen. De Aes Sedai stapten achteruit voor de plotselinge hitte. Binnen enkele tellen was de hele tent een vuurzee. Vrouwen renden uit tenten in de buurt om toe te kijken.

‘Dat was niet natuurlijk,’ zei Magla zachtjes. ‘Dat waren vierpuntkakkerlakken. Zeelieden zien ze wel eens op schepen naar Shara.’

‘Nou, het is niet het ergste wat we van de Duistere hebben gezien,’ zei Siuan, die haar armen over elkaar sloeg. ‘En er komen nog wel ergere dingen; let op mijn woorden.’ Ze keek naar Shemerin. ‘Kom, ik wil die kaart van je hebben.’

Ze vertrokken samen met Rorik en de anderen, die de rest op de hoogte zouden brengen dat de Duistere het kamp vanavond had aangeraakt. Romanda bleef naar de brandende tent staan kijken. Even later bestond die enkel nog uit smeulende resten. Licht, dacht ze. Egwene heeft gelijk. Het is bijna zover. En dat meisje zat nu gevangen; ze had de afgelopen nacht in de Wereld der Dromen met de Zaal gesproken, om hun te informeren over haar rampzalige avond bij Elaida en de nasleep van het beledigen van de valse Amyrlin. En toch wilde Egwene nog altijd niet gered worden. Fakkels werden aangestoken en zwaardhanden gewekt, als voorzorgsmaatregel tegen nog meer kwaad. Ze bespeurde rook. Dat waren de resten van al haar aardse bezittingen.

De Toren moest geheeld worden, wat er ook voor nodig was. Zou Romanda bereid zijn te buigen voor Elaida om dat te bewerkstelligen? Zou ze weer het gewaad van een Aanvaarde aantrekken als dat de nodige eenheid zou brengen voor de Laatste Slag? Ze kon niet besluiten. En dat verontrustte haar bijna evenzeer als die scharrelende kakkerlakken.

Загрузка...