11 december 2005

27

Þóra werd wakker met een behoorlijk intensief gebonk in haar hoofd, alsof haar hersenen uit haar schedel probeerden te ontsnappen. Ze greep naar haar voorhoofd en kreunde. Uitgerekend Cointreau. Ze zou inmiddels toch moeten weten dat likeur gelijk stond aan een kater. Ze ademde diep in en draaide zich op haar zij. Daarbij raakte haar hand iets warms aan, zodat ze haar ogen geschokt wijd open sperde. Er lag een man in haar bed. Ze keek naar de rug van Matthias. Of van Óli, de barman? Ze probeerde zich de vorige avond te herinneren en zuchtte zachtjes, opgelucht dat ze voor de minst erge optie had gekozen. De mist in haar hoofd maakte het haar moeilijk om een vluchtweg uit de situatie te verzinnen: hoe kwam ze ongezien en zonder Matthias wakker te maken weg? En wat erger was: hoe kon ze het hoofd koel houden? Kon ze net doen alsof er niets gebeurd was? Misschien herinnerde hij het zich niet. Dat was het: ertussenuit knijpen en hem daarna gewoon onder ogen komen en het erop wagen dat hij vier keer zo veel als zij had gedronken.

Haar planning viel grondig in duigen, toen Matthias zich omdraaide en naar haar glimlachte. ‘Goedemorgen,’ zei hij met een schorre stem. ‘Hoe gaat het?’

Þóra trok het dekbed op tot aan haar kin. Ze was naakt onder de dekens. Als ze een wens mocht doen, had ze gewenst dat ze onder het dekbed helemaal aangekleed was. Ze maakte een paar onherkenbare geluiden, voordat haar stembanden begonnen te werken. ‘Dit was eens maar nooit weer. Dat we het even duidelijk hebben, begrijp je.’ Matthias keek haar niet-begrijpend aan, maar liet haar doorpraten. ‘Dat van gisteravond, dat was niet ik maar de drank. Je bent dus met andere woorden met een fles Cointreau naar bed geweest, niet met mij.’

‘Hè, ja,’ zei Matthias en hij kwam leunend op zijn elleboog omhoog. ‘Ze blijven me verbazen, die drankflessen. Ik wist niet dat ze hiertoe in staat waren. Je complimenteerde me zelfs met mijn schoenen. Je wilde dat ik ze aan hield.’

Þóra bloosde. Ze probeerde iets te vinden ter verdediging van haar preutsheid, maar er schoot haar niets te binnen. Langzaam herinnerde ze het zich weer en ze moest voor zichzelf toegeven dat ze het niet iets vond om je voor te schamen. ‘Ik weet niet wat er met me aan de hand was,’ zei ze, terwijl ze een kleur kreeg.

‘Je bent zo gestrest,’ zei Matthias en hij legde zijn hand op haar dekbed.

‘Ik doe normaal nooit zoiets; dat is het gewoon. Ik ben moeder van twee kinderen en jij bent een buitenlander.’

‘Als je twee kinderen hebt, dan zal dit je toch niet overrompelen.’ Hij glimlachte toegeeflijk naar haar. ‘Zulke dingen gebeuren overal, neem ik aan.’

Haar wangen werden nog roder. Haar angst werd nog vergroot, toen Amelia Guntlieb haar ineens te binnen schoot. ‘Ga je dit aan het echtpaar Guntlieb vertellen?’

Matthias gooide zijn hoofd in zijn nek en begon te lachen. ‘Uiteraard. Er staat een alinea in mijn functiebeschrijving waarin vastgelegd staat, dat ik aan het eind van de maand een verslag van mijn seksuele activiteiten bij hen moet inleveren.’

Toen hij begreep dat Þóra niet zeker wist of hij een grapje maakte, voegde hij eraan toe: ‘Natuurlijk niet; hoe kom je erbij?’

‘Ik weet het niet; ik wil gewoon niet dat mensen denken dat ik de gewoonte heb om met mijn collega’s naar bed te gaan. Ik heb zoiets nog nooit eerder gedaan.’ Als je bedacht dat ze samenwerkte met een oude vent als Bragi, die vreselijke Bella en de timide Þór, betekende die verklaring eigenlijk niets.

‘Dat dacht ik ook helemaal niet,’ zei Matthias. ‘Ik dacht dat jij op dat moment met mij naar bed wilde; dat je mijn sex appeal eenvoudigweg niet kon weerstaan.’ Hij keek haar plagend aan.

Þóra draaide met haar ogen. Ze ging hier nu maar liever niet op in. ‘Ik heb een dodelijke kater. Ik kan in deze toestand niet helder denken.’

Matthias ging rechtop zitten. ‘Ik heb bruistabletten; ik zal er eentje voor je klaarmaken, dan voel je je meteen beter.’

Voordat Þóra nee had kunnen roepen – het was haar duidelijk dat hij net zo schaars gekleed was als zij — was Matthias opgestaan en de badkamer in gelopen. Spiernaakt. Wat was het toch dat mannen zo veel minder bang waren om zichzelf voor schut te zetten, dacht Þóra. Deze overwegingen waren bedoeld om andere gedachten die zich bij haar opdrongen, te onderdrukken, bijvoorbeeld dat hij eigenlijk wel een verdomd mooi en gespierd lichaam had. Dit was misschien nog niet zo vreselijk stom geweest, als ze er goed over nadacht. Ze hoorde in de badkamer water uit de kraan lopen en ze deed haar ogen weer dicht.

Ze deed ze pas weer open, toen ze merkte dat Matthias weer onder het dekbed lag. Hij hield een glas met bruisend water vast en Þóra beheerste zich, ging rechtop zitten en sloeg het in één teug achterover. Daarna viel ze terug in het kussen en wachtte totdat de misselijkheid over was. Toen ze een paar minuten zo gelegen had, werd er door het dekbed heen tegen haar schouders geduwd. Ze deed haar ogen open.

‘Luister eens.’ Matthias draaide haar hoofd in zijn richting. ‘Ik heb een voorstel.’

‘Wat?’ kreeg Þóra met moeite voor elkaar te zeggen. Ze begon zich ineens weer wat beter te voelen.

‘Wat zeg je ervan om jouw mening dat dit een vergissing was, te heroverwegen?’ Hij glimlachte naar haar. ‘Ik kan mijn nette schoenen aandoen, als je wilt.’


* * *

Þóra werd wakker van het gedempte geluid van stromend water in de douche. Ze veerde onmiddellijk op en trok snel haar kleren aan, terwijl ze over de vloer hinkelde. Ze kon haar ene sok niet vinden, maar pakte de rest van haar kleren op. Ze riep de badkamer in dat ze hem wel bij het ontbijt zou zien. Ze voelde zich heel opgelucht op het moment dat ze de deur van haar kamer achter zich dichtdeed.

Nadat ze een lange en hete douche had genomen, voelde ze zich lichamelijk en geestelijk beter. Voordat ze naar beneden ging, pakte ze haar gsm en koos het nummer van haar vriendin Laufey.

‘Weet je wel hoe laat het is?’ vroeg die slaperig.

Þóra negeerde deze opmerking, aangezien het al bijna tien uur was.

‘O mijn god, raad eens?’ vroeg ze snel.

‘Eh, gezien je opgewonden stemming en de onchristelijke tijd waarop je belt, moet het wel ongelofelijk groot nieuws zijn.’ Hierop volgde een gaap.

‘Nee. Ik ben met een man naar bed geweest!’ De reactie liet niet lang op zich wachten. Laufey ging hoorbaar rechtop zitten, want direct nadat Þóra het nieuws verteld had, was er een vreselijk kabaal te horen.

‘Echt waar? Zeg op: met wie?’

‘Matthias, de Duitser. Ik zal je de rest later vertellen, want ik ga nu met hem ontbijten. We zitten in een hotel.’

‘Een hotel? Ja zeg, ik kan je ook geen moment uit het oog verliezen.’

‘Ik spreek je later; ik ben een beetje bezorgd. Ik moet hem op een of andere manier aan het verstand zien te krijgen dat dit maar eenmalig was: ik wil geen relatie.’

Er klonk een hinnikend gelach aan de andere kant van de lijn. ‘Hallo? Waar ben jij de laatste tijd geweest: heb je te veel naar de Teletubbies gekeken? Er zijn maar heel weinig ongetrouwde mannen van die leeftijd die wanhopig op zoek zijn naar een ingewikkelde relatie. Zet dat maar uit je hoofd, lieverd.’

Þóra sloot het gesprek af, een beetje teleurgesteld over het nieuws dat Laufey blij had moeten maken. Ze haastte zich naar de ontbijtzaal, maar nam nog even de tijd om de dekens overhoop te halen, zodat het personeel van het hotel niet zou denken dat ze losbandig was. Matthias zat aan een tweepersoonstafel bij het raam in de ontbijtzaal koffie te slurpen. Het viel Þóra op hoe knap hij was: ze had dat eerder niet voor zichzelf willen toegeven. Hij had de grove trekken in zijn gezicht waartoe ze zich aangetrokken voelde: ferme kaak, grote tanden, welgevormde jukbeenderen en zware wenkbrauwen. Ze had het ongetwijfeld van haar vrouwelijke voorouders in een grijs verleden geërfd om gecharmeerd te zijn van een uiterlijk dat wees op vastberaden strengheid en doorzettingsvermogen; van een perfecte jager. Þóra ging zitten. ‘Oef, een ontbijtje zou er nu wel in gaan,’ zei ze om het ijs te breken.

Matthias schonk koffie uit een stalen kan in haar kopje. ‘Je hebt je sok bij mij laten liggen. Het bleek geen wollen sok te zijn: ongelofelijk, maar waar.’

Er was niets in hun optreden dat deed vermoeden dat ze elkaar nu nader waren dan tijdens het eten de avond ervoor, behalve dat Matthias zijn hand over die van Þóra legde en haar een samenzweerderige knipoog gaf. Ze glimlachte terug, maar zei niets. Hij haalde daarna zijn hand weg en ging verder met eten. Na het ontbijt gingen ze allebei naar hun eigen kamer om in te pakken.

Terwijl Þóra bij de receptie op Matthias wachtte, ging haar gsm. Het was Gylfi. Voordat Þóra op het knopje duwde om het gesprek aan te nemen, herinnerde ze zichzelf eraan dat hij natuurlijk niet mocht weten waar zijn moeder die nacht mee bezig was geweest.

‘Hoi lieverd,’ zei ze en ze probeerde gewoon te doen.

‘Hoi.’ Gylfi klonk serieus en het duurde even, voordat hij zei waar hij voor belde. ‘Eh, wat ik je wilde vertellen… Waar ben je?’

‘Ik ben in Hotel Rangá. Ik was aan het werk dit weekend. Ben je al thuis?’

‘Ja.’ Weer was het even stil. ‘Wanneer kom je naar huis?’

Þóra keek op de klok. Het was bijna elf uur. ‘Ik ben er voor één uur, denk ik.’

‘Oké, dan zie ik je dan.’

‘Waarom ben je niet nog steeds bij je vader? Waar is je zusje?’ zei Þóra vlug, voordat hij ophing.

‘Zij is nog steeds bij hem. Ik ben weggegaan.’

‘Weggegaan? Waarom? Hebben jullie ruzie gehad?’

‘Ja, dat kun je wel zeggen,’ antwoordde hij. ‘Hij begon.’

‘Hoe dan?’ Þóra’s mond viel open van verbazing. Hannes was gewoonlijk erg goed in het voorkomen van ruzies en had tot nu toe een prima relatie met zijn zoon gehad, hoewel die laatste hem niet bijzonder onderhoudend vond.

Hij zuchtte. ‘Hij leek wel met me te willen praten en toen ik dacht dat hij me begreep en hem het nieuws vertelde, ging hij helemaal door het lint. Ik zweer het je: hij sprong drie meter de lucht in en deed een flikflak achterover. Ik had geen zin om daarnaar te luisteren. Ik dacht dat hij me zou begrijpen.’

De ene na de andere gedachte spookte door Þóra’s hoofd. Ze besefte dat Gylfi’s beschrijving van de reactie van zijn vader erg overdreven was. Wat was er eigenlijk gebeurd? Þóra had er enorm veel spijt van dat ze Hannes uitgedaagd had om met de jongen te praten: dat had dus duidelijk niet geholpen. ‘Gylfi, waarom werd je vader zo boos, lieverd? Is het datgene waarover je straks met me wilt praten?’

‘Ja.’ Geen verdere uitleg en het was duidelijk dat ze zou moeten wachten totdat ze hem zag, om dit opgehelderd te krijgen.

‘Luister eens, ik kom eraan. Ik ga niet naar de sportschool, zodat jij en ik hierover rustig kunnen praten. Blijf waar je bent.’

‘Dan moet je voor één uur komen. Ik moet je aan wat mensen voorstellen.’

Mensen? Mensen? Zat hij bij een sekte? Þóra werd kil vanbinnen. ‘Gylfi, je gaat niet naar wie dan ook, voordat ik thuis ben. Begrepen?’

‘Kom voor één uur,’ zei hij daarop. ‘Dan is papa er ook.’ Hij nam afscheid en hing op.

Þóra’s hart bonkte hard en snel onder haar ribben en ze moest grote moeite doen om het niet uit te schreeuwen. Met trillende handen koos ze het mobiele nummer van Hannes, maar de telefoon had geen bereik of hij stond uit. Ze staarde naar haar telefoon. Hannes had anders nooit zijn gsm uit staan: hij sliep met zijn mobiele telefoon op zijn nachtkastje voor het geval men hem midden in de nacht wilde bereiken. Zelfs paardrijtochten waren zo geregeld dat ze binnen het bereik van het telefoonnetwerk bleven; ze betwijfelde of Hannes zichzelf ooit daarbuiten had gewaagd sinds hij zijn gsm had. Ze probeerde het nummer van zijn vaste telefoon, maar daar kreeg ze geen gehoor. Wat zou die jongen gedaan kunnen hebben? Zou hij begonnen zijn te roken? Nee, dat kon haast niet. Zou hij aan drugs verslaafd zijn geraakt en hard op weg naar het afkickcentrum zijn? Nee, onmogelijk: dat zou ze gemerkt hebben. Zou hij homo zijn? Was hij van plan om met hen naar een bijeenkomst van de IJslandse homo-organisatie te gaan? Hannes zou daar zeker niet van in verlegenheid raken, want één ding kon je hem nageven: hij ging betrekkelijk goed met zijn tijd mee. Bovendien had ze zo’n idee gehad dat Gylfi verliefd was op een meisje van wie ze de naam nooit had kunnen achterhalen. Nee, dat was het niet. Er schoten haar allerlei gedachten door het hoofd, de een nog absurder dan de ander. Que sera sera. Ze stond op en keek om de hoek de gang in om te kijken of Matthias eraan kwam. Hij bleek in de deuropening van zijn kamer te staan, druk bezig om zijn tas naar buiten te krijgen.

Zodra Matthias afgerekend had, nam Þóra hem bij de arm en trok hem mee.

‘Wat is er aan de hand?’ vroeg hij verbaasd, terwijl Þóra hem de deur uit duwde.

‘Er is een probleem bij mij thuis en ik moet er echt zo snel mogelijk heen.’

Hij geloofde haar direct en zonder verder te vragen wat er aan de hand was, zette hij zijn tas in de auto en ging achter het stuur zitten. Ze reden zonder omwegen naar Reykjavík, via Hella, Selfoss en Hveragerði. Matthias zei onderweg weinig. Pas toen ze in Kambar waren, vroeg hij of hij iets voor haar kon doen en Þóra zei dat ze niet eens wist wat het probleem was, laat staan wat er aan te doen viel. Ze vertelde hem dat het om haar zoon ging en om het nieuws dat hij haar wilde vertellen. Bij Skíðaskáli lagen ze goed op schema en bij Het Kleine Café ook. Bij Rauðavatn kregen ze een lekke band.

‘Shit,’ zei Matthias en hij greep het stuur steviger vast om er niet de macht over te verliezen. Ze verminderden vaart en stopten aan de kant van de weg.

‘O nee, o nee,’ jammerde Þóra. Ze keek op haar horloge. Vijf voor half één. Ze konden Seltjarnarnes nog halen voor één uur, als het verwisselen van de band goed ging.

‘Verdraaide kloteband,’ mompelde Matthias, terwijl hij worstelde om het wiel van de achterkant van de auto af te krijgen. Uiteindelijk lukte dat en ze werkten geconcentreerd samen om de auto op te krikken en de band te verwisselen. Toen ze dat gedaan hadden, nam Matthias het oude wiel en gooide het achter in de auto, waar het boven op Þóra’s trolleykoffer belandde. Het kon haar niets schelen: het was al bijna één uur.

Ze gingen in de auto zitten en Matthias sjeesde weg. ‘Wacht even,’ zei Þóra, toen ze bij haar thuis de oprit opreden, en rende naar het huis. Al rennend haalde ze haar sleutels tevoorschijn, zodat het aanbellen haar niet zou vertragen. Ze drukte met haar linkerhand op de bel om Gylfi te laten weten dat ze er was, terwijl ze met rechts de sleutels in het slot stak en de deur openmaakte. ‘Gylfi,’ riep ze hijgend.

‘Hoi mama.’ Sóley kwam haar met een stralende glimlach rennend tegemoet. Als er iets gebeurd was, dan was haar dat duidelijk helemaal ontgaan.

‘Hoi lieverd. Waar is je broer?’ Þóra duwde zich langs Sóley om naar haar zoon uit te kijken.

‘Hij is weggegaan. Ik heb een briefje voor je,’ zei ze en ze haalde een in elkaar gefrommeld stukje papier uit haar broekzak.

Þóra trok het briefje uit haar handen. Terwijl ze het openvouwde, vroeg ze: ‘Hoe laat is hij weggegaan? En waarheen?’

‘Hij is gewoon weggegaan. Een uur geleden.’ Sóleys gevoel voor tijd was nog niet helemaal goed ontwikkeld; voor hetzelfde geld kon Gylfi daarom een seconde of twee weken geleden weggegaan zijn. ‘Daarop staat waar hij heen ging.’ Ze wees met haar pink naar het briefje, alsof ze wilde voorkomen dat ze het zou verwarren met een ander briefje.

‘Kom.’ Þóra zag dat het adres in Seltjarnarnes was en dus niet zo ver weg. ‘We gaan een eindje rijden met deze aardige meneer.’ Ze gooide Gylfi’s donsjack over de schouders van Sóley, deed haar snel haar rubberlaarzen aan en dirigeerde haar naar buiten. Þóra trok de deur van de achterbank open en hielp haar dochter met snelle bewegingen naar binnen. Zelf sprong ze vervolgens voorin en vroeg Matthias te gaan rijden. ‘Matthias, dit is mijn dochter Sóley. Ze spreekt alleen IJslands. Sóley, lieverd, dit is Matthias. Hij kan geen IJslands, maar jullie worden beslist goede vrienden.’

Matthias nam de tijd om naar het kleine meisje te kijken en naar haar te glimlachen. ‘Net zo mooi als haar moeder,’ zei hij en hij draaide de auto in de richting van haar handgewapper. ‘En dezelfde smaak wat kleding betreft.’

‘Hier, en nu naar rechts. Ik ben op zoek naar nummer 45,’ zei Þóra, nog steeds opgewonden. Het huis was al snel te zien. Het was gemakkelijk herkenbaar, omdat Gylfi van achteren te zien was, terwijl hij het pad naar het huis opliep.

‘Daar, daar,’ zei Þóra snel en ze wees naar haar zoon. Matthias gaf een beetje gas en stuurde de auto tot aan de stoep voor het huis: de oprit stond al vol. Þóra herkende de andere auto: die was van Hannes. Þóra gooide het portier open, terwijl de auto tot stilstand kwam. ‘Sóley, lieverd, wacht jij hier bij die aardige Matthias.’

Gylfi keek pas op toen zijn moeder herhaaldelijk zijn naam riep, terwijl ze naar het huis rende. Hij was al bij de voordeur, waar hij nu een beetje slungelig stond, nadat hij net had aangebeld. ‘Hoi,’ zei hij terneergeslagen.

‘Ik had vertraging,’ zei Þóra hijgend. Ze legde haar hand op de schouder van haar zoon. ‘Wat is er eigenlijk aan de hand, lieverd? Wie wonen hier?’

Gylfi keek haar aan en zijn blik was een en al wanhoop. ‘Sigga is zwanger. Ze zit nog maar in de derde klas. Ik ben de vader. Haar ouders wonen hier.’

De voordeur ging precies open toen hij het laatste woord geuit had. Þóra stond verstijfd en met open mond. Om de een of andere reden kon ze haar ogen niet afhouden van de iPod die haar zoon om zijn nek had hangen, misschien omdat ze net daarnaar keek toen de wereld ineenstortte. Als degene die de deur openmaakte niet witheet van woede was geweest, had hij ongetwijfeld gelachen om de idiote uitdrukking op haar gezicht. ‘Hallo,’ zei een man van middelbare leeftijd tegen haar. Hij keek toen naar Gylfi, kneep zijn ogen minachtend samen en zei: ‘Goedendag.’ In dit ene woord lag alles verborgen, behalve de wens voor een goede dag. Tussen de regels was eerder te lezen: Loop naar de hel jij, die de jonge en onschuldige dochters van respectabele mensen verleidt.

Uit gewoonte nam beleefdheid het over en Þóra probeerde te glimlachen. ‘Ik ben Þóra. Gylfi’s moeder.’

De man snoof, maar hij vroeg hen niettemin binnen te komen. Ze deden hun schoenen uit onder het toeziend oog van de man, die dreigend tegen de deurpost in de gang geleund stond. Het kwam Þóra nog het meest voor dat de man verwachtte dat Gylfi geen genoegen zou nemen met alleen zijn kleine meid, maar dat hij er niet voor terugschrok om ook nog de vrouw des huizes te onteren.

‘Dank u,’ zei ze zonder daar iets specifieks mee te bedoelen, toen ze langs de man de kamer in liep. Ze hield met beide handen de schouders van haar zoon vast en dirigeerde hem zo voor zich uit, voor het geval de man hem wilde aanvallen. Ze gingen rechtdoor de grote, open kamer in waar drie mensen te zien waren: Hannes, die Þóra herkende aan zijn achterhoofd; een vrouw van Þóra’s leeftijd, die opstond toen ze dichterbij kwamen, en een jong meisje dat op een stoel zat, met gebogen hoofd in totale overgave.

‘Aha, daar zijn jullie eindelijk,’ zei ze met een schelle stem. O god, laat het kind mijn diepe alt erven, bad ze in stilte. Ze probeerde voor een tweede keer een geforceerde glimlach te produceren. Haar handen hield ze op de schouders van haar zoon.

‘Hannes,’ zei Þóra en ze keek naar haar ex-man. Ze probeerde hem telepathisch duidelijk te maken dat hij zijn plicht moest doen door haar in het meubilair op te laten gaan. Hij liet niet merken dat hij de boodschap doorgekregen had en keek haar streng aan. ‘Dag Sigga,’ zei ze zo vriendelijk als ze kon tegen het meisje, dat bij die woorden opkeek. Haar ogen waren rood van het huilen en er blonken twee dikke tranen in allebei haar ooghoeken.

Gylfi maakte zich uiteindelijk los uit Þóra’s greep en rende naar haar toe. ‘Sigga!’ schreeuwde hij, duidelijk geroerd om zijn vriendin in zo’n slechte toestand te zien.

‘O, geweldig!’ gilde de moeder. ‘Romeo en Julia. Geef me een teiltje!’

Þóra draaide zich snel in haar richting. Er borrelde woede in haar op. Hier hadden twee jonge mensen een vreselijke misstap begaan en mevrouw had het lef om met hun lot te spotten, ook al was een van de twee haar dochter. Þóra verloor niet vaak haar zelfbeheersing, maar dit was zo’n moment. ‘Neemt u mij niet kwalijk, maar het is al moeilijk genoeg op dit moment – maakt u het niet nog erger met uw sarcasme.’ Hannes sprong op en Þóra merkte hoe hij haar op de sofa trok zonder dat ze kon tegenstribbelen. De vrouw snakte naar adem: woede vonkte uit haar ogen als nooit tevoren.

‘Ik zie al van wie uw zoon zijn manieren heeft,’ zei ze en ze ging zitten, haar rug recht als een ballerina. Haar man besloot te blijven staan en vanaf zijn plaats midden in de kamer, torende hij boven hen uit als een enorme ijspegel.

‘Mama!’ zei Sigga met een snik in haar keel. ‘Hou je mond!’ Þóra mocht het meisje meteen, haar toekomstige schoondochter.

‘Een mooie klotezooi is dit,’ zei de ijspegel. ‘Als we niet eens in staat zijn om hierover te kunnen praten als fatsoenlijke mensen, dan kunnen we het wel vergeten. We zijn hier bij elkaar gekomen om elkaar in de ogen te kijken bij dit verschrikkelijke nieuws en dat zullen we doen ook.’ Hij legde veel nadruk op het woord ‘verschrikkelijk’.

Hannes ging rechtop zitten. ‘Mee eens, laten we proberen om ons te beheersen: dit is voor geen van ons hier gemakkelijk.’

De vrouw snoof nog eens.

‘Ja, precies,’ ging Hannes ernstig verder. ‘Ik zou om te beginnen willen zeggen dat het mij vreselijk spijt en dat ik jullie, namens mijn gezin, mijn welgemeende excuses wil aanbieden voor het gedrag van onze zoon en voor jullie verdriet dat hij veroorzaakt heeft.’

Þóra haalde diep adem om dit te laten bezinken, voordat ze Hannes zou vermoorden. Ze wendde zich doodkalm tot hem. ‘Ten eerste, om het even duidelijk te stellen, wij zijn geen gezin. Ik, mijn zoon en dochter: wij zijn een gezin. Jij bent een zielig aftreksel van een weekendvader die, anders dan de meeste weekendvaders, niet eens zijn kind kan bijstaan als het erop aankomt.’ Ze wendde haar blik van Hannes af en zag dat de anderen haar aanstaarden. Het gezicht van haar zoon lichtte op van trots. Ze herhaalde haar verklaring: ‘Dat dat even duidelijk is.’

Hannes snakte naast haar naar adem, maar was te laat om nog iets te zeggen, want de moeder nam het woord. ‘Wat toepasselijk: ik wilde van de gelegenheid gebruik maken om je erop te wijzen dat jouw oogappel – die zoon van jou of van jullie daar – binnenkort…’ In deze familie lieten de leden zich duidelijk graag meeslepen door hun theatrale talenten. De vrouw zette haar woorden kracht bij door met overdreven handgebaren naar Gylfi te wijzen: ‘… dat hij dezelfde zielige weekendvader zal worden als jouw ex-man.’

‘Nee,’ werd er geroepen. Het was Gylfi. Hij ging trots verder: ‘Ik… ik bedoel wij. Wij. Wij zijn van plan om samen verder te gaan. We zullen een appartement huren en voor het kind zorgen.’

Þóra had ineens zin om in lachen uit te barsten. Gylfi een appartement huren! Hij realiseerde zich zeker niet dat de meeste dingen die hij vanzelfsprekend vond – verwarming, elektriciteit, televisie, water, het ophalen van het huisvuil – allemaal geld kostten. Ze bemoeide zich niet met de discussie, uit angst dat haar zoon de moed zou verliezen. Als hij van mening was dat hij een appartement ging huren, dan moest dat maar zo.

‘Ja!’ schreeuwde Sigga. ‘Dat kunnen we best; ik ben al bijna zestien.’

‘Verkrachting!’ riep de vrouw. ‘Natuurlijk. Ze is nog geen zestien! Dit is verkrachting!’ Ze keek naar Gylfi en gilde: ‘Verkrachter!’

Þóra begreep niet helemaal hoe dit de zaak zou kunnen verbeteren. Ze richtte zich tot Sigga. ‘Hoeveel maanden ben je al, lieverd?’

‘Ik weet het niet; een maand of drie misschien. Ik ben tenminste al drie maanden niet meer ongesteld geweest.’ Haar vader werd rood tot achter zijn oren.

Gylfi was anderhalve maand geleden zestien geworden. Niet dat dat iets aan de zaak veranderde. ‘Mag ik u erop wijzen dat de wettelijk aansprakelijke leeftijd in zulke zaken veertien jaar is, niet zestien. Bovendien was mijn zoon zelf nog geen zestien toen het kind verwekt werd en in de wet staat niets over het geslacht als het seksuele intimidatie betreft, zoals dat heet.’

‘Wat een onzin,’ snoof de vader. ‘Alsof een vrouw een man kan verkrachten. Laat staan in het geval dat het een kind betreft, zoals mijn dochter hier.’

‘En zoals mijn zoon hier,’ antwoordde Þóra en ze grijnsde naar de man.

‘Mag ik u erop wijzen dat uw zoon al in de bovenbouw zit en mijn dochter nog maar in de onderbouw? Daar zal toch wel iets over in de wet staan,’ zei de man triomfantelijk.

‘Helemaal niet,’ antwoordde Þóra. ‘Ik kan u verzekeren dat er niets specifieks in staat over de klas waar ze in zitten.’

De man trok een gezicht. ‘Die klootzakken in de regering.’

‘Jullie zijn gek!’ gilde Sigga. ‘Dit is mijn kind. Ik ben het die ermee moet rondlopen en een dikke buik en lelijke borsten krijgt en nooit naar een schoolfeest zal kunnen gaan.’ Verder kwam ze niet, omdat ze in huilen uitbarstte.

Gylfi probeerde haar te omhelzen, waarmee hij waarschijnlijk hopeloos romantisch dacht te zijn. Hij zei met een van emotie overlopende stem, zodat iedereen het hoorde: ‘Het maakt mij niet allemaal niet uit: je mag een enorm dikke buik krijgen en weerzinwekkende borsten. Ik ga niet bij je weg en ik zal niemand anders naar het schoolfeest vragen. Ik ga gewoon alleen. Van alle meisjes houd ik het meest van jou.’

Sigga huilde nog harder, terwijl de volwassenen alleen maar met open mond naar Gylfi konden staren. Op de een of andere manier zorgde deze groteske liefdesverklaring ervoor dat hun ogen geopend werden voor het feit dat moeder natuur een verschrikkelijke fout had gemaakt: dit waren kinderen die een kind zouden krijgen; wie van beiden de schuld droeg was misschien niet noodzakelijkerwijs het belangrijkste.

Hannes verloor zijn zelfbeheersing na dit collectieve inzicht. Hij wendde zich tot Þóra met een van woede vertrokken gezicht. ‘Het is allemaal jouw schuld. Jij leeft een of ander wild leven, gaat met iedereen naar bed die ook maar de minste interesse in je toont. Toen ik nog thuis was, deed die jongen niet zo: hij imiteert het enige voorbeeld dat hij heeft.’

Þóra was te verbijsterd om te kunnen antwoorden. Wild leven? Eén keer was ze met iemand naar bed geweest, of eigenlijk twee keer, in twee jaar. Dat kon nauwelijks doorgaan voor een wild leven. Zelfs haar 88-jarige opa had haar aangemoedigd om wat meer uit te gaan om plezier te hebben en dan had ze het nog niet eens over Laufey, die nauwelijks een heilig boontje kon worden genoemd.

‘Ik wist het wel: jij bent zo’n losbandige slet!’ gilde de moeder zo hard dat het pijn deed aan haar oren. ‘Een seksmaniak: de appel valt niet ver van de boom, zeg ik altijd maar.’ De vrouw staarde haar triomfantelijk aan.

Þóra kreeg hulp uit onverwachte hoek, toen de vader zich ermee ging bemoeien. ‘Het is uiteindelijk wel duidelijk dat je dochter in elk geval niet zo lomp en ordinair is als jij!’

Toen had Þóra er plotseling schoon genoeg van: dit was meer informatie over de aanstaande schoonfamilie van haar zoon dan gezond voor haar was. Een doop, een hoop verjaardagen, een belijdenis en god weet wat nog meer lagen nog in het verschiet. Þóra had niet bijzonder veel zin om bij een dergelijke gelegenheid de diepste geheimen van deze mensen te bespreken. Ze stond op. ‘Weet u, ik weet niet welk genie heeft bedacht dat we nu bij elkaar zouden moeten komen.’ Ze richtte zich tot Hannes. ‘Het staat u vrij om met de vader van Gylfi te praten, tot diep in de nacht als u wilt, maar ik heb hier genoeg van.’ Ze draaide zich abrupt om, maar moest zich weer naar het gezelschap omdraaien, toen ze besefte dat ze haar zoon uit deze toestand wilde krijgen. ‘Kom, Gylfi.’ Ze richtte haar laatste woorden tot de arme Sigga, die haar hoofd weer liet hangen en huilde. ‘Sigga, lieverd, het kindje van jou en Gylfi zal bij mij thuis altijd welkom zijn en jullie allebei ook, als jullie willen gaan samenwonen. Tot ziens.’

Ze ging naar buiten, helemaal kapot, met Gylfi een eindje achter zich. Ze gooiden de voordeur achter zich dicht en liepen naar de huurauto, die gelukkig nog op zijn plaats stond. Zonder iets te zeggen ging Þóra voorin zitten en Gylfi achterin, naast zijn zusje. ‘Hannes-ar-dóttir,’ zei Sóley beslist.

‘Rijden maar’ zei Þóra en ze greep naar haar voorhoofd. Ze keek naar Matthias, blij over het feit dat haar kinderen geen Duits verstonden. ‘Raad eens? Ik ben ineens in waarde verminderd: je bent zojuist met een oude oma naar bed geweest.’

Tot Þóra’s verbazing barstte Matthias in lachen uit. ‘Ik moet zeggen dat de IJslandse oma’s heel anders zijn dan de Duitse.’ Hij wierp een blik op de achterbank, waar Gylfi zat, onzeker nu alles in zijn bestaan aan het wankelen was. De enige strohalm die hij op dit moment had, was zijn moeder die net tegen iedereen was uitgevallen, voornamelijk omdat ze nog steeds een beetje een kater had. ‘Dag, zoon van Þóra. Ik ben Matthias.’ Hij knipoogde naar Þóra. Ze draaide zich om naar de achterbank, klaar om hem met gelijke munt voor zijn eerlijkheid te belonen: nu zou ze haar zoon moeten vertellen dat Matthias meer dan een vriend en collega van haar was. Haar ogen vielen op de iPod, die nog steeds om de hals van de jongen bungelde, en ze besloot het niet te doen.

‘Gylfi, dit is Matthias. Hij werkt met mij samen. Ik heb hem uitgenodigd voor het eten. We zullen in alle rust met elkaar praten, als hij weg is, jongen.’ Ze slikte de brok weg die ze plotseling in haar keel kreeg. Ze zou oma worden, op 36-jarige leeftijd. Jezus, Maria, de Heilige Geest en wie van boven ze ook maar om bijstand kon smeken, laat het kind gezond zijn en het leven van de ouders gelukkig, ondanks deze misstap. Ze hield haar tranen weer tegen die haar ongevraagd in de ogen sprongen. Plotseling drongen zich oude voortekenen en andere dingen aan haar op waarvan ze had moeten weten dat er iets achter zat. Het is helemaal niet leuk om alleen met Gylfi thuis te zijn: hij is altijd op zijn bed aan het springen en aan het roepen.

‘Þóra.’ Matthias bracht haar terug in de werkelijkheid. ‘Ik kreeg een telefoontje van het Heksenmuseum. Ze hebben een verklaring gevonden voor het gesnij in Haralds lijk.’

28

Þóra wilde het etentje helemaal niet afzeggen. Ze gooide als in trance alles wat ze in haar kastjes en in het vriesvakje kon vinden in pannen, zonder zich al te veel om het resultaat te bekommeren.

‘Tast toe,’ riep ze gemaakt opgeruimd. Matthias zat al aan de keukentafel en volgde met grote ogen hoe de ene schaal na de andere tevoorschijn kwam. Toen alles op tafel stond, bestond de maaltijd uit erwten, patat, rijst, couscous, soep, jam en pannenkoeken.

‘Dat ziet er lekker uit,’ zei hij beleefd toen iedereen was gaan zitten, en hij nam wat erwten uit blik.

Þóra liet haar blik over de tafel gaan en zuchtte. ‘We hebben geen hoofdgerecht,’ zei ze berustend. ‘Ik wist dat er iets niet klopte.’ Ze wilde opstaan om iets te zoeken dat kon redden wat er te redden viel: diepgevroren lasagne, pasta, vlees of vis. Ze wist tegelijkertijd dat ze niets van dat alles in huis had: ze had naar de winkel willen gaan om boodschappen te doen, maar ze was volkomen uit het veld geslagen geweest. Matthias pakte haar bij haar bovenarm en trok haar weer op haar stoel.

‘Het is prima zo. Dit avondeten is niet erg gewoon, maar dat is het tijdstip ook niet, dus dat klopt dan wel.’ Hij glimlachte tegen de kinderen die in het allegaartje op hun bord prikten.

Þóra keek op de klok. Het was nog maar drie uur: het was duidelijk dat ze helemaal uit haar normale doen was. Ze probeerde te glimlachen. ‘Ik ben er nog helemaal kapot van; misschien ben ik er over een jaar wel weer overheen. Tegen die tijd zal ik je gewoon nog een keer uitnodigen om te komen eten.’

‘Nee, nee, dat is niet nodig. Ik vind het leuker om jou uit eten te vragen,’ zei Matthias en hij stak een stuk pannenkoek zonder beleg in zijn mond. ‘Heerlijk,’ zei hij en hij lachte inschikkelijk.

Niemand at zijn bord leeg en de vuilnisemmer zat aan het eind van de maaltijd vol. Sóley vroeg of ze naar buiten mocht om haar vriendinnetje Kristína op te zoeken en Þóra vond dat goed. Gylfi verdween naar zijn kamer, zei dat hij ging internetten. Þóra hoopte dat hij geen sites zou bezoeken die over babyverzorging gingen. Hij zou ongetwijfeld overdonderd raken, als hij zwart op wit zag wat dat inhield. Toen ze met zijn tweeën overgebleven waren, gingen Þóra en Matthias in de huiskamer zitten. Ze had koffie gezet die ze mee daarnaartoe namen.

Tja, nou,’ zei hij ongemakkelijk. ‘Ik zal niet lang blijven gezien de hele toestand. Oma’s doen toch een dutje na het eten?’

Þóra snoof. ‘Deze oma heeft vooral zin in een gin-tonic.’ Ze nam echter genoegen met een kop koffie. ‘We weten aan de andere kant allebei waar dat toe kan leiden, dus ik denk dat ik dat nu maar laat.’ Ze glimlachte naar hem en haar wangen werden een beetje rood. ‘Maar ik zit klaar om te horen wat de man van het Heksenmuseum te vertellen had.’ Ze leunde achterover op de bank en trok haar voeten onder zich.

Matthias haalde een papier tevoorschijn en vouwde het open op de salontafel. ‘Þorgrímur belde en zei dat hij contact had opgenomen met die Páll, die alles zou moeten weten. Kort gezegd wist hij alles over dat magische symbool. Weet je waarom?’

Þóra schudde haar hoofd. Ze zag dat Matthias had gehoopt op meer reactie en zei: ‘Ik weet het niet; omdat hij een genie is?’

‘Nee. Of toch wel, het kan best zijn dat hij een genie is. Hij wist in ieder geval alles over dat magische symbool, omdat hij zich zo goed kon herinneren dat Harald enorm stond te popelen, toen het genoemd werd.’

‘Harald heeft dus met name over dit ene symbool met hem gepraat?’ vroeg Þóra.

‘Ja en nee. Aanvankelijk nam hij contact op met Páll voor algemene informatie over magische symbolen en vroeg om informatie over tekens die bijvoorbeeld in geen enkel boek stonden. Daarna vroeg Harald naar het IJslandse boek over toverij dat we in dat museum hebben gezien. Páll vertelde hem over de belangrijkste boeken over toverij en zei dat één in het bijzonder Haralds interesse wekte: een soort magie die kennelijk nogal kwaadaardig is, hoewel het qua inhoud bij de liefdesmagie wordt ingedeeld. Hij vroeg trouwens of we het niet toevallig gezien hadden: de bladzijde die wij in het museum hebben bekeken laat het begin ervan zien, maar er stond eigenlijk veel meer op de volgende twee bladzijden, die niet te zien waren. Jij mag raden wat het voor een vloek is.’

‘Je haalt de ogen uit een overledene en doet er iets mee?’ antwoordde Þóra hoopvol.

‘Nee, eigenlijk niet, maar het is wel belangrijk. Als ik de man goed heb begrepen, dan wordt deze liefdesspreuk uitgesproken om een vrouw verliefd te laten worden op degene die hem uitspreekt, wat natuurlijk duidelijk is. Daartoe moet een kuil in de grond worden gegraven waar de vrouw overheen moet lopen. Daar moet ze dan bloed van een slang in doen en er haar naam en wat magische symbolen in krassen. Ten slotte wordt er een spreuk gezegd, precies dezelfde spreuk als naar de moeder van Harald gestuurd werd.’ Matthias glimlachte trots.

‘Bedoel je dat gedicht?’ vroeg Þóra.

‘Precies,’ antwoordde Matthias. ‘En dat is niet het enige. Die Páll zei dat Harald een enorme interesse had voor magie en ze spraken er tot in detail over: of het alleen ging om een minnares of dat het zou kunnen gaan om andere soorten liefde, of de kuil in de grond moest zijn, enzovoorts. Hieruit ontstond de discussie over het symbool dat in de marge van de bladzijde met de spreuk gekrabbeld was.’ Matthias pauzeerde even.

‘Wat?’ zei Þóra ongeduldig.

‘Toen bleek dat het symbool in de marge onbekend is, maar het lijkt niettemin veel op een Oudijslands teken, dat een wraaksymbool is. Er zit maar één lijntje verschil in de bovenste tak. Het Oudnoorse symbool staat slechts op een fragment van een handschrift en de spreuk ontbreekt in zijn geheel. Er is alleen een beschrijving bewaard gebleven, samen met de eerste zin van de spreuk, die luidt: ‘Ik kijk naar jou’; dezelfde beginzin als in de liefdesspreuk. Het lijkt Páll waarschijnlijk dat de eigenaar van het boek het symbool naast het liefdessymbool heeft getekend, aangezien dezelfde vloek bij beide symbolen hoort, of hij nu zeker wist of alleen dacht dat deze spreuk bedoeld werd vanwege een soortgelijk begin. Páll vermeldde verder dat het boek waarschijnlijk geschreven was door vier verschillende mannen, drie IJslanders en een Deen, en het zou best kunnen dat degene die het boek als laatste onder handen genomen heeft, het symbool om dezelfde reden bij de vloek heeft getekend. Hij vertelde me dat deze Oudijslandse vloek veel donkerder is dan andere symbolen en het is onbekend waar hij vandaan komt, hoewel de tekst die er op het fragment van het handschrift bij stond, in het Deens was. Het handschrift is in privé-bezit; de leeftijd ervan is onderzocht en men denkt dat het uit het eind van de zestiende eeuw komt, maar het IJslandse toverboek is waarschijnlijk rond 1650 geschreven.’

‘In welk opzicht is dit symbool donkerder dan andere symbolen?’ vroeg Þóra.

‘“Zwarter” is misschien een beter woord, of “meer sinister”. Wat hij bedoelde, is dat het ongetwijfeld was bedoeld om anderen kwaad te doen. Degene die het symbool na zijn dood in zijn lichaam laat kerven, kan iemand achtervolgen die hem bij leven dwars heeft gezeten, achtervolgt hem of haar vanuit het graf en zorgt ervoor dat de desbetreffende persoon erge spijt krijgt van zijn misdragingen tegenover de overledene. En die spijt helpt die persoon dan uiteindelijk naar de verdoemenis. O ja, en om de vloek ten uitvoer te brengen zijn er een paar lichaamsdelen nodig waarvan je ongetwijfeld kunt raden welke dat zijn.’

‘Ogen,’ zei Þóra overtuigd.

Matthias knikte. ‘Wacht nog even. Toen Harald deze vloek beschreef, was hij ongelofelijk enthousiast en wilde dat hij precies zou beschrijven hoe hij moest worden uitgevoerd. Páll legde het hem allemaal aan de telefoon uit en stuurde hem toen een gescand exemplaar van het toverboek en het handschrift dat hij had.’

‘Oké. En toen?’ mopperde ze ongeduldig.

‘In ieder geval, het werkt als volgt: degene die wraak wil nemen, maakt een afspraak met iemand anders om na zijn dood de vloek uit te voeren. Ongeveer net zoals bij het ritueel waarbij het onderlijf van een man wordt gevild. Samen moeten ze het symbool op een stuk huid tekenen, waarbij ze een mengsel van hun bloed en dat van een raaf moeten gebruiken. Er zijn niet slechts een paar druppels nodig, want onder het symbool moeten ze schrijven dat X belooft om de vloek voor Y uit te voeren en vervolgens moeten X en Y dat bevestigen door hun naam eronder te schrijven.’ Matthias nam een slok koffie, voordat hij verderging. ‘Nu komt het belangrijkste. Na de dood van Y moet X het symbool in zijn lijk kerven en een hoeveelheid van diens bloed aftappen, genoeg om ermee te kunnen schrijven en – hoe smakelijk – de ogen uit het lijk halen.’

‘Jezus,’ zei Þóra en ze huiverde. ‘Waarom in godsnaam? Is het niet genoeg om met bloed te schrijven en in het lijk te kerven?’

Matthias glimlachte. ‘Blijkbaar niet. Páll zei dat het symbool in het lijk moest worden gekerfd om de overledene eraan te herinneren dat zijn ogen op zijn eigen verzoek werden verwijderd. Anders zou hij uit zijn graf rijzen om een zoektocht naar zijn ogen te beginnen – en waarschijnlijk zijn vriend, die ze eruit had gehaald, vermoorden. Het bloed moet gebruikt worden om de spreuk te schrijven die bij het symbool hoort: de spreuk die verloren gegaan is. Dit moet dan weer met ravenbloed worden vermengd.’

‘Wat het zangvogel-dna verklaart dat bij de analyse van het bloed is gevonden,’ onderbrak Þóra. ‘De raaf is de grootste zangvogel van IJsland.’ De kennis van de natuur die ze op de lagere school had opgedaan, liet haar nooit in de steek, als het erop aankwam.

‘Ja, maar je hoeft er dus geen bloed van degene die achterblijft aan toe te voegen. De ogen moeten dan worden ingepakt in het stuk huid met de spreuk erop en ze moeten alle twee terechtkomen in handen van degene die de dode dwars heeft gezeten en op wie hij wraak wil nemen. Daarna is hij nergens meer veilig: de dode zal hem achtervolgen om hem constant aan zijn misdaden te herinneren, totdat de desbetreffende persoon instort en een verschrikkelijke dood sterft.’

‘En die spreuk is dezelfde die Haralds moeder kreeg opgestuurd,’ zei Þóra bedroefd. Dat was verschrikkelijk. Wat kon Haralds zo diepgewortelde haat voor zijn moeder hebben veroorzaakt? Wat had die vrouw hem in godsnaam misdaan? Misschien zat dit inderdaad alleen maar tussen zijn oren: misschien was hij gewoon psychisch gestoord en gaf hij zijn moeder de schuld van zijn falen. ‘Wacht even, heeft ze ook de ogen gekregen?’

‘Nee,’ zei Matthias. ‘Die zaten er niet bij. Ik heb geen idee waar ze gebleven zijn: misschien zijn ze verloren of beschadigd.’

Þóra dacht even na. ‘Halldór, de geneeskundestudent. Hij is natuurlijk degene die het lijk heeft toegetakeld,’ zei Þóra. ‘Dan heeft hij Harald vermoord.’

‘Daar lijkt het wel op,’ antwoordde Matthias. ‘Behalve als Matthias zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen dood en Halldór het daarna heeft overgenomen.’

‘Hoe dan?’ vroeg Þóra. ‘Hij is gewurgd.’

‘Misschien was hij aan wurgseks aan het doen? We moeten het in ieder geval in ons achterhoofd houden. Ja, of dat een van die anderen Harald vermoord heeft of een overeenkomst met hem gesloten. Ze keken in ieder geval allemaal even schaapachtig, toen we hun het symbool lieten zien. Wat dat aangaat zou Hugi ook medeplichtig kunnen zijn, als je erover nadenkt.’

‘We moeten weer met Halldór praten, dat is duidelijk. En met hen allemaal waarschijnlijk. Ik wens ons veel sterkte, als we ze allemaal weer met ons om de tafel moeten krijgen.’

Matthias glimlachte naar Þóra. ‘We zijn toch niet helemaal gek. We zijn nu al zo ver gekomen. Het enige wat in het plaatje ontbreekt is Haralds geld: wat is daarmee gebeurd?’

Þóra haalde haar schouders op. ‘Misschien heeft Harald dat vreselijke toverhandschrift kunnen kopen.’

Matthias dacht daar even over na. ‘Misschien. Ik betwijfel het eigenlijk, omdat Páll zei dat het in het bezit was van de Nationale Bibliotheek van Noorwegen. Dat was bovendien de reden dat de politie het symbool niet heeft gevonden: het is niet erg bekend, eigenlijk kent niemand het hier in IJsland, behalve Páll, die in het buitenland zit. Ze hebben zich dus nooit tot hem gewend over de herkomst van het symbool.’

‘Maar misschien heeft hij dat geld naar Noorwegen overgemaakt met de bedoeling om informatie te kopen van die Páll en vervolgens dat oude boek van de bibliotheek, maar werd toen vanwege die informatie en het boek door een van die zogenaamde vrienden van hem vermoord. Zij zouden het geld mee hebben kunnen nemen, of niet? Er zijn mensen die voor minder moorden.’

Matthias was het daarmee eens. Hij keek op de klok en keek toen bedachtzaam naar Þóra. ‘Het vliegtuig uit Frankfurt is om halfvier geland.’

‘Shit,’ riep Þóra uit. ‘Ik kan nu niet met de moeder praten; ik kan het gewoon niet. Wat als ze me naar mijn eigen kinderen vraagt? Wat moet ik dan zeggen? Ja, mevrouw, mijn zoon is erg vroegrijp; ik had u misschien nog niet verteld dat hij vader wordt?’

‘Geloof mij nou maar, ze zal waarschijnlijk niet erg geïnteresseerd zijn in jouw kinderen,’ zei Matthias rustig.

‘Het had niet slechter kunnen uitkomen dan om nu met haar over haar zoon te praten. Hoe kan ik haar in de ogen kijken en vertellen dat Harald een pact met de duivel had gesloten of bijna dan, alleen om haar leven een ware hel te maken en haar de dood in te jagen.’ Þóra keek naar Matthias in de hoop op een opbeurend antwoord.

‘Ik zal haar dat nieuws brengen, daar hoef je niet bezorgd over te zijn. Maar je komt er echt niet onderuit om met haar te praten. Als je het vandaag niet doet, dan moet je het morgen doen. Die vrouw is van ver gekomen, alleen om met jou te praten, weet je nog? Toen ze tegen me zei dat ze je in eigen persoon wilde ontmoeten en onder vier ogen met je wilde praten, was haar stem veel ontspannener dan ik haar ooit gehoord heb. Je hoeft nergens bang voor te zijn.’

Þóra vond Matthias niet echt overtuigend genoeg klinken. ‘Bellen zij of wat was het plan?’

‘Ze bellen, als ze in het hotel zijn.’ Hij keek op de klok. ‘Waarschijnlijk binnen afzienbare tijd. Ik kan ook naar hen bellen als je wilt.’

Oef. Dat was een moeilijke keus. Þóra kon maar geen beslissing nemen. ‘Ja, bel jij maar,’ zei ze snel, maar ze voegde daar meteen aan toe: ‘Nee, doe maar niet!’

Voordat ze weer van gedachte kon veranderen, ging de telefoon van Matthias. Þóra kreunde, terwijl hij zijn telefoon oppakte, erop keek en zei: ‘Dat zijn ze.’ Hij duwde op het knopje om aan te nemen en zei: ‘Hallo, met Matthias.’

Þóra verstond maar de helft van het telefoongesprek, hoewel ze aan de andere kant van de lijn een zacht stemgeluid kon onderscheiden wanneer Matthias luisterde. Het gesprek leek erg oppervlakkig: ‘Hebben jullie een goede reis gehad?’

‘Dat spijt me om te horen.’

‘Jullie hebben toch de naam van het hotel, nietwaar?’ enzovoorts. Het telefoongesprek eindigde toen hij zei: ‘Tot dan. Dag.’ Hij keek naar Þóra en glimlachte. ‘Je hebt geluk, omaatje.’

‘Wat?’ vroeg Þóra verwachtingsvol. ‘Is ze niet gekomen?’

‘Jawel, ze is wel gekomen. Maar ze heeft migraine en wil jullie ontmoeting tot morgen uitstellen. Ik had Elisa aan de telefoon; ze zijn in een huurauto onderweg naar Hotel Borg. Ze wil ons daar over een halfuur ontmoeten.’

29

De jonge vrouw had niets weg van haar moeder, maar had wel eenzelfde voorkomen. Ze had net als haar vader donker haar en leek eigenlijk helemaal op hem, als de familiefoto’s die Þóra had gezien als bewijs konden dienen. Haar hele uiterlijk was niet pretentieus: haar lange, steile haren werden uit haar gezicht gehouden door middel van een staartje en ze was gekleed in een mooie, zwarte, lange broek en een zwarte blouse die van zijde gemaakt leek. Het enige juweel was een diamanten ring aan haar rechter ringvinger, dezelfde ring die Þóra had gezien op de foto die in de keuken was gemaakt. Het viel Þóra op hoe slank ze was en toen ze haar een hand gaf, voelde ze dat het meisje waarschijnlijk nog dunner was dan ze al leek in deze kleren. Matthias kreeg een veel innigere begroeting: Elisa omhelsde hem en ze gaven elkaar twee zoenen op de wang.

‘Hoe gaat het met je?’ vroeg hij nadat hij Elisa’s schouders had losgelaten. Þóra merkte op dat hij haar tutoyeerde, wat ze niet verwacht had aangezien hij toch een werknemer van de familie was. Matthias had duidelijk een vrij hechte relatie met deze mensen of had een hogere functie in het bedrijf dan Þóra zich had gerealiseerd.

Elisa haalde haar schouders op en lachte zwakjes. ‘Niet al te best,’ zei ze. ‘Het was een moeilijke tijd.’ Ze richtte zich tot Þóra. ‘Als ik had geweten dat jullie met me wilden praten, was ik veel eerder gekomen. Het was niet in me opgekomen dat mijn bezoek aan Harald van belang kon zijn.’

Dat vond Þóra opmerkelijk, aangezien het meisje vlak voor de moord bij haar broer was geweest, maar ze zei alleen: ‘Ja, maar nu ben je er en dat is het belangrijkste.’

‘Ja, ik heb meteen een ticket gekocht, toen Matthias belde. Ik wil jullie helpen,’ zei ze en ze leek het te menen vanuit de grond van haar hart. En ze voegde eraan toe: ‘En mama ook.’

‘Mooi,’ zei Matthias ongewoon hard en Þóra vroeg zich af of hij bang was dat ze iets ongepasts zou zeggen.

‘Ja, mooi,’ praatte ze hem na om hem ervan te verzekeren dat ze er niet aan dacht om zoiets te doen.

‘Zullen we gaan zitten?’ vroeg Elisa. ‘Mag ik jullie koffie aanbieden of een glas wijn?’ Þóra besloot niet te drinken en nam een kop koffie, de anderen bestelden een glas witte wijn.

‘Nou,’ zei Matthias en hij ging weer in de leunstoel zitten. ‘Wat kun je ons over je bezoek vertellen?’

‘Zullen we niet even op de wijn wachten? Ik denk dat ik daar eerst behoefte aan heb,’ zei Elisa, waarbij ze vragend naar Matthias keek.

‘Uiteraard,’ antwoordde hij en hij boog zich naar voren om haar in haar arm, die op de leuning van de sofa rustte, te knijpen.

Elisa keek verontschuldigend naar Þóra. ‘Ik kan het niet goed uitleggen, maar ik vind het niet erg prettig om weer aan dat bezoek te denken. Ik zit nog steeds in de knoop met mijn gevoelens: ik vind dat ik zo egoïstisch ben geweest en alleen over mezelf met hem gepraat heb. Als ik geweten had dat ik hem nooit meer zou zien, dan had ik hem zo veel meer over mijn gevoelens voor hem verteld.’ Ze beet op haar onderlip. ‘Maar dat deed ik niet en ik zal het nu nooit meer kunnen doen.’

De ober kwam met de drankjes en ze proostten op niets in het bijzonder. Þóra had er spijt van dat ze besloten had te stoppen met alcohol drinken, terwijl ze kleine slokjes van haar koffie nam en toekeek hoe de anderen hun wijn dronken. Ze nam zich voor om bij de volgende gelegenheid weer mee te doen, maar vond het ook weer niet netjes om later om een glas wijn te vragen.

‘Ik doe er misschien goed aan om te zeggen waarom ik naar Harald ben gegaan,’ zei Elisa, nadat ze haar glas had neergezet. Þóra en Matthias knikten allebei. ‘Zoals je weet, Matthias, lig ik een beetje overhoop met papa en mama. Zij willen dat ik bedrijfskunde ga studeren en dan bij de bank ga werken. Harald was de enige die altijd tegen me zei dat ik moest doen wat ik wilde doen: cello spelen. Iedereen vindt dat ik me in het bedrijfsleven zou moeten storten en voor mijn plezier cello zou moeten spelen. Harald wist echter dat het zo niet werkte, ondanks het feit dat hij geen muzikant was. Hij begreep dat het óf het een, óf het ander is, als je een bepaald niveau hebt bereikt.’

‘Ik begrijp het,’ zei Þóra, maar ze begreep het toch eigenlijk niet.

‘Vandaar dat we het meer over mij hadden tijdens mijn bezoek,’ zei Elisa. ‘Ik ging bij hem op bezoek, op zoek naar iemand die me een hart onder de riem kon steken, en kreeg precies wat ik zocht: Harald zei dat ik me niets moest aantrekken van mama en papa en moest doorgaan met spelen. Hij zei dat er massa’s stropdassen met een hoofd erin waren die een bank konden bestieren, maar er zijn er minder die het talent hebben om fantastisch op een instrument te spelen.’ Ze haastte zich eraan toe te voegen: ‘Stropdassen met een hoofd erin waren zijn woorden: zo zei hij dat.’

‘Mag ik vragen wat je hebt besloten?’ vroeg Þóra nieuwsgierig.

‘Doorgaan met spelen,’ zei Elisa en ze glimlachte bitter. ‘Maar nu ben ik ingeschreven bij bedrijfskunde en begin binnenkort met die studie. Je besluit het ene en doet het andere, zoals dat zo gaat.’

‘Is je vader dan niet blij?’ vroeg Matthias.

‘Jawel, maar ze zijn vooral opgelucht. Het is moeilijk om blij te zijn in ons gezin. Zeker nu.’

‘Elisa, ik weet dat het niet gemakkelijk is om over je familie te praten, maar we hebben een paar e-mails gezien die over en weer gingen tussen Harald en jullie vader. Je vader en je broer leken niet echt een hechte band te hebben.’ Ze viel stil, maar voegde er toen aan toe: ‘Ook hebben we een goede reden om aan te nemen dat zijn relatie met jullie moeder allesbehalve voorbeeldig was.’

Elisa nipte van haar wijn, voordat ze antwoordde. Ze keek Þóra recht aan. ‘Harald was de beste broer die je maar kon bedenken. Hij was misschien anders dan de meeste mensen, zeker de laatste tijd.’ Ze stak haar tong uit en kneep erin om te verwijzen naar de gespleten tong van Harald. ‘Toch liep ik altijd trots naast hem, bij welke gelegenheid dan ook. Hij was een fijn mens en niet alleen tegen mij: hij droeg ons zusje op handen; niemand was aardiger tegen een gehandicapte dan hij tegen haar.’ Ze keek bedroefd naar haar glas voor zich op tafel. ‘Mama en papa, ze deden… Ik weet eigenlijk niet hoe ik het moet zeggen… Ze waardeerden Harald nooit. Mijn eerste herinnering is dat ze me eindeloos omhelsden, liefde en zorg hebben gegeven en dat zag ik nooit als het om Harald ging. Ze leken gewoon… Ja, het leek of ze hem niet uit konden staan.’ Ze onderbrak zichzelf. ‘Ze waren nooit ronduit gemeen tegen hem of zo. Ze hielden gewoon niet van hem. Ik weet niet waarom, als er tenminste sprake is van een waarom.’

Þóra probeerde om niets van haar weerzin te laten merken tegenover de familie Guntlieb. Ze voelde hoe de rillingen over haar rug liepen; ze wilde degene vinden die deze arme jongen vermoord had. Ze kon zich niets verschrikkelijkers voorstellen dan zonder liefde op te groeien. De behoefte van kinderen aan genegenheid was overduidelijk en het was ronduit misdadig om hun dat te ontzeggen. Geen wonder dat Harald een vreemde vogel was geweest. Ze zag ineens uit naar de ontmoeting met zijn moeder morgen. ‘Ja,’ zei ze, om de stilte te doorbreken. ‘Dat klinkt niet best, moet ik eerlijk zeggen. Hoewel het misschien niets te maken heeft met datgene wat we aan het onderzoeken zijn, vind ik dat het veel zegt over zijn karakter. Maar dit is ongetwijfeld niet iets wat je wilt bespreken met een buitenstaander, dus misschien zouden we ons liever moeten richten op datgene waarover jullie het zoal met elkaar hadden.’

Elisa glimlachte opgelucht. ‘Zoals ik net al zei, praatten we vooral over mij en mijn problemen. Harald was geweldig en we deden op zich niets bijzonders. Hij ging in ieder geval met me mee naar de Blue Lagoon en we gingen een geiser bekijken. Verder slenterden we gewoon door de stad of keken we thuis dvd’s, kookten en hingen maar wat.’

Þóra probeerde Harald voor zich te zien in de Blue Lagoon, maar het lukte haar niet om een beeld in haar geest op te roepen dat voldoende overtuigend was. ‘Waar keken jullie naar?’ vroeg ze uit nieuwsgierigheid.

Elisa glimlachte. ‘Naar The Lion King, hoe ongeloofwaardig dat ook mag lijken.’

Matthias knipoogde naar Þóra. Hij had dus niet gelogen over de film in de dvd-speler. ‘Vertelde hij je iets over datgene waar hij mee bezig was?’

Elisa peinsde. ‘Niet veel in ieder geval. Hij was eigenlijk in een ongelofelijk goed humeur. Hij deed het goed hier op IJsland. Ik heb hem tenminste nog nooit zo vrolijk gezien. Misschien was dat omdat hij ver van papa en mama was. Misschien vanwege het boek dat hij had gevonden.’

‘Boek?’ vroegen Þóra en Matthias tegelijkertijd. ‘Welk boek?’ voegde Matthias eraan toe.

Elisa was duidelijk verbaasd over hun reacties. ‘O, dat oude boek. Malleus Maleficarum. Staat dat niet bij hem thuis?’

‘Ik weet het niet; ik weet niet eens over welk boek je het hebt,’ zei Matthias. ‘Heeft hij het je laten zien?’

Elisa schudde haar hoofd. ‘Nee, hij had het nog niet gekregen.’ Ze viel plotseling stil. ‘Hij heeft het misschien niet eens in handen gehad voordat hij werd vermoord. Dat was natuurlijk vlak daarvoor.’

‘Weet je of hij van plan was om het op te gaan halen?’ vroeg Matthias. ‘Heeft hij daar iets over gezegd?’

‘Nee,’ antwoordde Elisa. ‘Ik heb er eigenlijk verder niet naar gevraagd; had ik dat misschien moeten doen?’

‘Dat maakt niet uit,’ zei Matthias. ‘Maar heeft hij je iets verteld over dat boek?’

Elisa’s gezicht lichtte op. ‘Ja. Het was namelijk een fantastisch verhaal. Wacht even, hoe ging het ook alweer?’ Ze dacht even na, voordat ze weer het woord nam. ‘Je herinnert je opa’s oude brieven nog wel, of niet?’ Ze richtte haar woorden tot Matthias, die instemmend knikte. Þóra wilde haar niet onderbreken om te vragen over welke brieven ze het hadden, maar nam aan dat het de brieven uit Innsbruck in het leren omslag waren. ‘Harald was net als opa,’ ging Elisa verder, ‘hij was erdoor gefascineerd, las ze steeds maar weer. Hij was ervan overtuigd dat de briefschrijver Kramer iets verschrikkelijks had aangedaan, als wraak voor diens gedrag ten opzichte van zijn vrouw.’ Ze keek naar Þóra. ‘Je weet wie Kramer is, of niet?’

Nu was het de beurt aan Þóra om te knikken. ‘Ja, ik ben zelfs zo diep gezonken dat ik zijn meesterwerk heb gelezen, als je dat woord kunt gebruiken voor de Heksenhamer.’

‘Ik heb me er verder niet in verdiept, maar ik weet desondanks alles over dat boek: iets anders is niet mogelijk in mijn familie. Harald haalde het in zijn hoofd om uit te zoeken wat er gebeurd was. Ik probeerde hem erop te wijzen dat het vijfhonderd jaar geleden was gebeurd en dat hij dat nu met geen mogelijkheid meer boven water kon krijgen. Hij bleef echter altijd volhouden dat dat helemaal niet uitgesloten was: de Kerk had ook met de zaak te maken en de meeste documenten die de Kerk ontvangen heeft, zijn bewaard gebleven. Hij gaf het in elk geval niet op: hij schreef zich in voor de studie Geschiedenis aan de universiteit om zeker te zijn van toegang tot de archieven. Toen koos hij ervoor om zijn scriptie te schrijven over de heksenvervolging om zijn zoektocht geloofwaardiger te maken. Hij had het goed voor elkaar met dat onderzoeksonderwerp: hij had de bibliotheek van zijn opa tot zijn beschikking en het enthousiasme van de oude man in zijn bloed.’

‘Je opa was dus wel aardig tegen hem?’ vroeg Þóra, wetend dat het antwoord positief zou zijn, maar ze wilde toch een bevestiging krijgen.

‘O, ja,’ zei Elisa. ‘Ze brachten uren samen door. Harald ging vaak bij hem op bezoek, vooral nadat opa in het ziekenhuis terechtkwam en op zijn sterfbed lag en niet meer besefte wat er om hem heen gebeurde. Opa was begrijpelijkerwijs van ons kinderen het meest op Harald gesteld; misschien ook omdat hij voelde hoezeer Harald bij papa en mama het zwarte schaap was. Maar Harald heeft zijn interesse voor de geschiedenis van de heksenverbrandingen dus van hen. Ze konden er eindeloos mee bezig zijn.’

‘Maar voegde de studie nog iets toe?’ vroeg Þóra. ‘Ontdekte hij daar nog iets?’

‘Ja,’ zei Elisa. ‘Dat zei Harald tenminste. Via de universiteit van Berlijn kreeg hij toegang tot het archief van het Vaticaan en ging naar Rome in de lente nadat hij het tweede jaar had afgemaakt. Hij bleef daar lange tijd, waarschijnlijk tot na de zomer. Hij zei dat hij daar een document gevonden had waarin Kramer erom vroeg een tweede aanval op de heksen van Innsbruck te mogen doen: hij zei dat ze een exemplaar hadden gestolen van een boek dat hij had geschreven. Volgens Harald zei Kramer dat het exemplaar van enorm grote waarde was: er stonden richtlijnen in over hoe men de hekserij het beste de kop in kan drukken en heksen kan vervolgen. Hij zette vervolgens zijn bezorgdheid uiteen over het feit dat ze het boek konden gebruiken om onheil over hem af te roepen. Hij wilde daarom koste wat kost het boek terugkrijgen. Harald zei dat hij het antwoord van het Vaticaan op deze boodschap niet had kunnen vinden, maar het is niet bekend of Kramer terug naar Innsbruck is gegaan, dus waarschijnlijk is er geen gehoor gegeven aan zijn verzoek. Harald was niettemin erg opgewonden en dacht dat hij had ontdekt wat er was gestolen van Kramer en op een lange weg naar de hel was gestuurd: Kramers eigen exemplaar van de Heksenhamer, het oudste bekende exemplaar van dit beroemde boek. Feitelijk, zei Harald, was dat exemplaar natuurlijk niet precies hetzelfde als het exemplaar dat een jaar later is uitgegeven; het was bijvoorbeeld waarschijnlijk geïllustreerd en met de hand geschreven. Bovendien had Springer, Kramers collega-auteur, er zijn mening nog niet over gegeven, maar dat was niet het enige wat Haralds interesse wekte. Het oorspronkelijke handschrift van Kramer zou zwart op wit hebben laten zien wie wat heeft geschreven. Sommigen zeggen namelijk dat Springer er niets mee te maken heeft gehad.’

‘Maar heeft degene die het handschrift had gestolen, het niet naar de hel gebracht? Waren dat niet precies jouw woorden?’ vroeg Þóra. ‘Je zou zeggen dat het logischer is dat het verbrand is.’

Elisa glimlachte. ‘In de laatste brief aan de bisschop van Brixen was er sprake van een bode die de taak op zich had genomen om naar de hel te gaan. Er werd gevraagd om hulp van de Kerk bij zijn tocht daarheen. Het boek is dus niet verbrand, tenminste niet meteen.’

Þóra trok haar wenkbrauwen op. ‘Juist. Een bode op weg naar de hel. Dat klinkt als de normaalste zaak van de wereld.’

Matthias glimlachte. ‘Precies.’ Hij nam een slok wijn.

‘In die tijd was dat niet zo absurd,’ zei Elisa serieus. ‘Men dacht dat de hel een echte plaats was, in het binnenste van de aarde. Er was zelfs een opening daarheen en men zei dat die op IJsland was, in een of andere vulkaan waarvan ik me trouwens de naam niet kan herinneren.’

‘Hekla,’ haastte Þóra zich te zeggen, voordat Matthias het zou proberen uit te spreken. Dus zo zat het: dit was de reden van Haralds komst naar IJsland. Hij was op zoek naar de hel, zoals Hugi beweerde dat hij hem ingefluisterd had.

‘Ja, precies,’ zei Elisa. ‘Dat was het reisdoel van het handschrift. Of dat dacht Harald althans.’

‘En? Kwam het op de plaats van bestemming aan?’ vroeg Þóra.

‘Harald vertelde me dat hij naar bronnen over de reis van deze bode had gezocht en een verwijzing naar hem had gevonden in de annalen van de Kerk in Kiel uit 1486; hij ging er althans vanuit dat dezelfde man bedoeld werd. In de annalen wordt een man genoemd die op weg naar IJsland was en een brief van de bisschop van Brixen bij zich had, waarin werd verzocht om hem onderdak en andere zorg te geven tijdens zijn reis. Hij was te paard gekomen en had iets bij zich waar hij voor zorgde alsof het zijn eigen kind was; iets zwarts en slechts. Hij kon dus niet ter communie gaan, aangezien het pakje niet mee de kerk in mocht en hij het nooit uit het oog verloor. Men schreef dat hij twee nachten is gebleven en toen verder naar het noorden is gereisd.’

‘Heeft Harald iets gevonden waaruit duidelijk werd hoe het afliep met de reis van de bode?’ vroeg Matthias.

‘Nee,’ antwoordde Elisa. ‘Niet meteen, in ieder geval. Harald kwam hierheen, nadat hij zijn speurtocht in Europa opgegeven had. In het begin ging liep het helemaal niet goed, maar toen kreeg hij een oude brief uit Denemarken in handen waarin wordt verteld van een jongeman die stierf aan de mazelen in een bisdom waarvan ik me de naam nu even niet kan herinneren… een jongeman die onderweg was naar IJsland. Hij kwam midden in de nacht aan bij het bisdom, was er slecht aan toe, werd ziek en stierf een paar dagen later. Hij kon echter nog voor zijn dood de bisschop verzoeken om voor het pakje te zorgen dat naar IJsland moest en in de Hekla moest worden gegooid, met de zegen van de bisschop van Brixen. In deze brief, die een aantal jaren later is geschreven, vraagt die Deense bisschop de katholieke Kerk op IJsland om dit af te handelen. Hij zei dat het pakje met een man mee zou komen die op weg was naar IJsland om voor de paus in Rome aflaten te verkopen vanwege de bouw van de Sint-Pieter, als ik het me goed kan herinneren.’

‘Dus het pakje is op IJsland terechtgekomen?’ vroeg Þóra.

‘Daar was Harald vast van overtuigd,’ zei Elisa. Ze liet haar rechter wijsvinger over de rand van het wijnglas glijden.

‘Maar is het document dan niet in de Hekla gegooid?’ vroeg Matthias.

‘Harald zei dat het niet waarschijnlijk is dat iemand de berg heeft durven beklimmen. De eerste bronnen daarover zijn veel jonger. Zo weten we zeker dat er een uitbarsting was en Harald dacht dat dat uiteindelijk iedereen zou afschrikken die zich aan zo’n reis zou wagen.’

‘En waar dook het boek dan op?’ vroeg Matthias.

‘In een bisdom waarvan de naam met een s begon, dacht Harald.’

‘In Skálholt?’ vroeg Þóra.

‘Ja, zoiets,’ antwoordde Elisa. ‘Dat was waar de verkoper van de aflaten ook heen ging; tenminste, waar hij met het geld dat hij ingezameld had, heen ging.’

‘En toen? Er is op Skálholt nooit een manuscript van de Heksenhamer gevonden,’ zei Þóra en ze nam een slok koffie.

‘Harald beweerde dat het manuscript daar is geweest, totdat de eerste boekdrukpers in het land kwam, maar dat het toen is verplaatst naar een ander bisdom. Iets met een p en een i.’

‘Hólar,’ zei Þóra, hoewel daar niet eens een p in voorkwam.

‘Ik kan het me echt niet meer herinneren,’ zei Elisa. ‘Dat zou best zo kunnen zijn.’

‘Dacht Harald dat ze van plan waren geweest om het daar uit te geven of zo?’

‘Ja, dat heb ik begrepen. Het was een van de meest wijdverspreide boeken van Europa in die tijd, op de Bijbel zelf na, en het is waarschijnlijk dat ze er in ieder geval over hebben nagedacht.’

‘Waarschijnlijk heeft iemand het pakje opengemaakt en ontdekt wat erin verborgen zat: er is niemand die zo ongeïnteresseerd is, dat hij niet zou proberen te kijken wat erin zat,’ zei Matthias. ‘Maar wat gebeurde er met het boek? Het is hier nooit uitgegeven, of wel?’ Hij richtte zijn woorden tot Þóra.

‘Nee,’ antwoordde ze. ‘Voor zover ik weet niet.’

‘Harald zei dat hij op het juiste spoor zat,’ zei Elisa. ‘Hij zei inderdaad dat hij op het verkeerde spoor zat wat betreft de boekdrukpers en het bisdom met de p…’

‘Hólar,’ onderbrak Þóra haar.

‘Ja, precies,’ zei Elisa. ‘Hij dacht dat die bisschop zich had ontdaan van het boek, voordat hij werd terechtgesteld, maar hij leek ook ontdekt te hebben dat het boek waarschijnlijk nooit weg is geweest uit dat ene bisdom, dat met de s.’

‘Skálholt,’ onderbrak Þóra haar.

‘Of zoiets,’ antwoordde Elisa. ‘Hij vond het boek in ieder geval, toen hij het in die hoek zocht; hij zei dat het verborgen was om te voorkomen dat het uit het land zou verdwijnen.’

‘En waar was het?’ vroeg Þóra.

Elisa nam een slokje van haar wijn, voordat ze antwoordde. ‘Ik weet het niet. Dat wilde hij me niet vertellen. Hij zei dat hij de rest van het verhaal geheim wilde houden, totdat hij mij het boek kon laten zien.’

Þóra en Matthias probeerden hun teleurstelling niet te verbergen. ‘Heb je niet doorgevraagd? Liet hij niets doorschemeren?’ vroeg Þóra ongeduldig.

‘Nee, het was al laat en hij was er zo blij over dat ik het niet voor hem wilde verpesten door erover door te zeuren.’ Elisa glimlachte gegeneerd. ‘De dag daarna hadden we het weer over andere dingen. Denken jullie dat het wat met de moord te maken heeft?’

‘Ik weet het echt niet,’ zei Þóra teleurgesteld. Ineens schoot haar Mal te binnen; misschien kende Elisa Haralds vrienden. Ze leken een hechte relatie te hebben, zoals ze over hem vertelde. Die Mal beschikte misschien over de informatie waaraan het hun ontbrak. ‘Elisa, weet je toevallig wie Mal is? Harald had een e-mail van hem waaruit bleek dat ene Mal iets wist over Haralds zoektocht naar het boek.’

Elisa glimlachte. ‘Ja, Mal. Ik weet wel wie Mal is: hij heet Malcolm en ze hebben elkaar leren kennen in Rome. Mal is ook historicus. Hij belde mij laatst; hij zei dat hij een rare e-mail over Harald uit IJsland had gekregen. Ik vertelde hem dat hij vermoord was.’

‘Denk je dat hij hier meer over weet?’ vroeg Matthias. ‘Zou je ons in contact met hem kunnen brengen?’

‘Nee, hij weet niets,’ antwoordde Elisa. ‘Hij hoorde me namelijk helemaal uit over het boek; hij zei dat Harald hem had verteld dat hij het gevonden had, maar het verder niet had toegelicht. Malcolm dacht altijd dat Harald in een eindeloze zoektocht verwikkeld was en hij wilde daarom graag weten hoe het allemaal was afgelopen.’

Þóra’s telefoon ging. Het was de politie.

Þóra wisselde een paar woorden met de politieman, legde haar telefoon weg en keek naar Matthias. ‘Ze hebben de geneeskundestudent Halldór gearresteerd voor de moord op Harald. Hij wil dat ik hem verdedig.’

30

Þóra zat op het politiebureau en zat zich op te vreten. Ze dacht erover na of het mogelijk was dat haar advocatenlicentie vanwege grof misbruik van haar positie en schandalige belangenverstrengeling ingetrokken kon worden. Ze wist eigenlijk niet of iets dergelijks bij wet geregeld was, maar zo niet, dan zou dat zeker moeten worden gedaan. De situatie was als volgt: aan de ene kant werkte ze voor de familie van de man die vermoord was, en aan de andere kant stond ze op het punt om advocaat van de vermeende moordenaar te worden. Ze had de beslissing genomen op het moment dat ze in de huurauto weggereden was. Matthias bleef achter bij Elisa en nam de taak op zich om het nieuws aan mevrouw Guntlieb te vertellen en hun haastige beslissing te verklaren. Hij zou waarschijnlijk zeggen dat Þóra in de gelegenheid gesteld was om persoonlijk met de moordenaar te praten en antwoorden te krijgen op onopgeloste zaken. Þóra wenste hem sterkte, want ze benijdde hem er niet om: mensen die last hadden van migraine, waren ongetwijfeld niet erg begripvol.

‘Goedendag. Hij zit er klaar voor.’ De politieman was naar haar toe gekomen zonder dat ze hem had opgemerkt.

‘Fijn, dank u wel,’ zei Þóra en ze stond op. ‘Mag ik hem onder vier ogen spreken of moet er iemand aanwezig zijn tijdens het verhoor?’

‘Hij heeft al een verklaring afgelegd. Hij weigerde op dat moment gebruik te maken van een raadsman. Dat was een nogal ongemakkelijke situatie: we zijn er niet aan gewend om iemand zonder raadsman te verhoren in het geval van zulke ernstige zaken. Maar hij hield voet bij stuk en we moesten hem uiteindelijk toestaan zelf te beslissen. Pas tegen het eind van het verhoor vroeg hij om een advocaat. U.’

‘Is Markús Helgason er ook?’ vroeg Þóra. ‘Ik vroeg me af of ik even met hem mag overleggen, voordat ik naar Halldór ga,’ voegde ze er zo bescheiden als ze kon aan toe.

De politieman wees haar naar de kamer van zijn collega.

Þóra groette Markús, die aan zijn bureau zat met een Manchester United-shirt voor zich. ‘Ik zal u niet lang storen; ik wilde u even spreken, voordat ik naar Halldór ga.’

‘Uiteraard,’ zei Markús, hoewel uit de klank van zijn stem bleek dat hij niet al te enthousiast was.

‘U kunt zich waarschijnlijk nog wel herinneren dat ik voor de familie Guntlieb werk, of niet?’ De politieman knikte nadenkend. ‘De situatie waarin ik nu terechtgekomen ben, is nogal ongemakkelijk: ik zit tussen twee vuren in, als je het zo kunt stellen.’

‘Ja, dat is zonder meer waar. U moet weten dat we Halldór sterk hebben afgeraden om u te kiezen, om precies dezelfde reden. Maar hij liet zich niet op andere gedachten brengen. U bent een soort Robin Hood volgens hem. Hij heeft de moord niet bekend: waarschijnlijk denkt hij dat u hem uit deze situatie kunt redden.’ Markús grijnsde gemeen. ‘Dat zal u niet lukken.’

Þóra liet zich niet van haar stuk brengen door deze verklaring. ‘Volgens jullie is hij is dus schuldig?’

‘O ja,’ zei Markús. ‘Er zijn bewijzen aan het licht gekomen die erop duiden dat hij erbij betrokken was. Waterdicht, absoluut. Ze waren samen aan het werk geweest, deze jonge vrienden. Het grappige is, als ik dat zo mag zeggen, dat de bewijzen op een en dezelfde dag van twee verschillende bronnen kwamen. Ik ben altijd gek geweest op toevalligheden.’ Hij glimlachte.

‘En dat gebeurde zomaar ineens?’ vroeg Þóra.

‘Gistermiddag. We werden gebeld door twee mensen die met de overledene te maken hadden. Beiden zijn aan informatie gekomen die enerzijds Halldórs schuld bewijst en anderzijds de plek waar de moord waarschijnlijk gepleegd is.’

‘Wie waren dat, als ik mag vragen?’

‘Het maakt niet zoveel uit of u dat nu of later te horen krijgt.’ Þóra haalde haar schouders op. ‘Er stond een doos met allerlei onaangename zaken bij Harald thuis, in het washok. In de doos zat een stuk huid met daarop een te…’

‘Een tekst over ogen en het verlies daarvan,’ onderbrak Þóra hem rustig. ‘Daar wist ik van.’

De politieman kreeg een rood hoofd. ‘En het is niet in u opgekomen om contact met mij op te nemen? Weet u soms nog meer dingen die met deze zaak te maken hebben, en waarvan u gemeend hebt die voor ons achter te moeten houden?’

Þóra ontweek de laatste vraag door alleen de eerste te beantwoorden. ‘Eerlijk gezegd kwamen Matthias en ik dat pas vandaag te weten en toen vermoedden we het alleen maar: wij hadden geen bevestiging in handen zoals jullie leken te hebben.’

‘En toch zou het normaal zijn geweest om ons dat te laten weten,’ zei Markús, nog steeds geïrriteerd.

‘Natuurlijk zouden we dat gedaan hebben,’ kaatste Þóra de bal terug. ‘Het is zondag vandaag; we willen u toch niet op uw vrije dag lastigvallen met alleen een vaag vermoeden.’ Ze schonk hem een allerliefste glimlach.

‘Als u dat zegt. Waarschijnlijk hebt u gelijk.’ Hij keek haar aan alsof hij haar niet geloofde.

‘Wat voor andere onaangename dingen hebben jullie gevonden?’ vroeg Þóra.

‘Twee vingers, een hele hand, een voet en een beschadigd oor.’ Hij keek haar aan alsof hij er half op was voorbereid dat ze daar ook al van wist. Aan haar gezicht zag hij dat dat niet zo was. ‘Allemaal van een andere persoon, naar het schijnt.’ Hij wachtte op een reactie van haar.

‘Wat?’ Þóra begreep er niets van. Ze wist alleen van die ene vinger, waarover Gunnar had verteld: de vinger die in Árnagarður was gevonden, maar die ze niet met Harald in verband hadden kunnen brengen. Wat was er hier eigenlijk aan de hand? ‘Wilt u zeggen dat er hier sprake is van een massamoord? Een verzameling van lichaamsdelen van de slachtoffers?’

‘Daar weten we op dit moment niets van. Uw cliënt zegt hier niets over te weten. Maar hij liegt. Ik weet wanneer mensen liegen.’

‘Maar wat voor bewijzen hebt u; alleen die tekst die dan waarschijnlijk door Halldór is ondertekend, of zo?’

‘Ja,’ antwoordde Markús. ‘Dat, en er is ook nog een stalen sterretje gevonden van de schoenen die Harald droeg in de nacht toen hij vermoord werd, onder de drempel van het studentenhok in Árnagarður. Dat duidt erop dat het lijk door de deuren is gesleept en daarbij moet vermeld worden dat Halldór toegang had tot deze kamer. De moord heeft dus ongetwijfeld daar plaatsgevonden. Op dezelfde plek is namelijk een theelepel gevonden: een theelepel die onder het bloed zat. Het is op vingerafdrukken onderzocht en er bleek onder andere een vingerafdruk van Halldór op te zitten. Het bloed op het lepeltje is van Harald; tenminste, daar wijzen de eerste onderzoeken op.’

‘Een theelepeltje,’ zei Þóra. ‘Een theelepeltje dat onder het bloed zat. Wat heeft dat volgens jullie met de zaak te maken?’

Markús antwoordde niet meteen. ‘De conciërge, die tevens de leiding heeft over het schoonmaakteam daar, gaf het aan een professor, die onmiddellijk hierheen belde.’ Markús keek naar Þóra met een allesbehalve vrolijk gezicht. ‘Die man besloot niet zoals sommigen om tot maandag te wachten.’

‘Maar dat bloederige theelepeltje. Ik begrijp niet helemaal hoe dat hiermee te maken heeft en afgezien daarvan waarom het nu pas gevonden is. Hebben jullie na de vondst van het lijk niet het hele gebouw doorzocht?’

‘Het theelepeltje is vermoedelijk gebruikt om de ogen uit het lijk te halen. Wat de huiszoeking betreft…’ Markús aarzelde en Þóra zag dat hier een zwakke plek lag. ‘Natuurlijk is het gebouw doorzocht. Hoe dit lepeltje ons ontgaan is, is op dit moment onduidelijk. We zijn het aan het uitzoeken.’

‘Dus jullie hebben die tekst en het bloederige theelepeltje,’ zei Þóra en ze keek hoe Markús in zijn stoel op en neer schoof. Er was nog meer. ‘Ik vind dat helemaal geen waterdicht bewijs voor Halldórs schuld, als ik eerlijk ben. Hij heeft een alibi, als ik me goed herinner.’

‘Die ober in De Koffiebrander?’ zei Markús smalend. ‘We zullen nog eens beter met hem moeten praten. Maakt u zich er maar niet al te druk over als er wat barstjes in zijn verklaring komen, wanneer we hem wat meer onder druk zetten.’ Hij keek haar verwaand aan. ‘We weten bovendien nog meer over uw cliënt. Twee feiten zelfs.’

Þóra haalde haar wenkbrauwen op. ‘Twee?’

‘Ja, of beter gezegd een paar. Ze kwamen vanochtend bij de huiszoeking bij Halldór thuis boven water. Ik twijfel er niet aan dat dit zelfs genoeg is om zijn moeder van zijn schuld te overtuigen.’ Markús straalde zo’n zelfvoldoening uit dat Þóra nog het meest zin had in een lange geeuw en weg te gaan zonder hem hier verder nog iets te vragen. Haar nieuwsgierigheid won het echter van dit verlangen.

‘En wat hebben jullie daar gevonden?’

‘De ogen van Harald.’

31

Þóra keek Halldór zwijgend aan. Hij zat recht tegenover haar met zijn hoofd op zijn borst; hij had als het graf gezwegen sinds ze de verhoorkamer binnengelaten was. Hij had opgekeken toen ze ging zitten, maar was onmiddellijk daarna weer doorgegaan met naar de grond staren. ‘Halldór,’ zei Þóra nogal boos. ‘Ik kan hier niet veel langer blijven. Als je niet met me wilt praten, dan kan ik mijn tijd ook anders besteden.’

Hij keek op. ‘Ik heb zin in een sigaret.’

‘Dat zal niet gaan,’ zei Þóra. ‘Het is hier verboden om te roken. Je bent zo’n tien jaar te laat, als je hierheen bent gekomen om te roken.’

‘Dat verandert er evengoed niks aan dat ik zin heb in een sigaret.’

‘Misschien geeft de politie je toestemming om straks ergens te roken. Hierbinnen mag je niet roken, dus laten we maar meteen ter zake komen. Oké?’ Hij knikte vermoeid zijn hoofd. ‘Je weet waarom je hier bent, of niet?’

‘Ja. Min of meer.’

‘Dan is het je waarschijnlijk duidelijk dat je diep in de problemen zit. Echt heel diep.’

‘Ik heb hem niet vermoord,’ zei Halldór en hij keek haar recht in de ogen zonder te aarzelen. Toen ze daar niet op reageerde, begon hij aan een gat in de ene knie van de spijkerbroek die hij droeg te plukken; een gat dat er beslist al in zat, toen hij hem kocht en dat hem de helft duurder maakte.

‘We moeten één ding duidelijk krijgen, voordat we verder praten.’ Þóra wachtte totdat ze zijn onverdeelde aandacht had en ging niet verder voordat hij opkeek. ‘Ik werk voor de familie van Harald. Dat betekent dat jouw belangen en die van hen niet noodzakelijkerwijs samenvallen. En nu al helemaal niet. Ik adviseer je om zo snel mogelijk een andere advocaat te nemen. Voor jou kan ik niets anders doen dan hier en nu met je spreken. Ik kan je de namen geven van prima mensen die je alle hulp kunnen geven die je nodig hebt.’

Halldór kneep zijn ogen half dicht en bedacht zich. ‘Blijf nog even. Ik wil met je praten. Niemand van de politie gelooft me.’

‘Heb je eraan gedacht dat dat misschien komt omdat je tegen hen liegt?’ vroeg Þóra kortaf.

‘Ik lieg niet. Niet over de hoofdzaak,’ zei Halldór nors.

‘En ik neem aan dat het aan jou is om te bepalen wat hoofd- en wat bijzaak is?’

Zijn gezicht vertrok even van woede. ‘Je weet best wat ik bedoel: De hoofdzaak is dat ik hem niet heb vermoord.’

‘En de bijzaken? Wat zijn die?’ vroeg Þóra.

‘Gewoon,’ zei hij en hij liet zijn hoofd hangen.

‘Als ik je moet helpen, dan wil ik dat je één ding voor me doet,’ zei Þóra, terwijl ze over de grote tafel leunde die hen van elkaar scheidde. ‘Lieg niet tegen me. Ik weet wanneer mensen liegen.’ Ze hoopte dat het haar gelukt was om net zo overtuigend te klinken als de politieman.

Halldór knikte, nog steeds nors. ‘Goed, maar wat we bespreken blijft vertrouwelijk. Oké?’

‘Min of meer,’ zei Þóra. ‘Ik heb net tegen je gezegd dat ik niet van plan ben om als jouw advocaat op te treden als je wordt voorgeleid, en dus kun je me min of meer alles vertellen; behalve natuurlijk over de misdaden die je van plan bent later in je leven te plegen. Daarover moet je het niet met me hebben.’ Ze glimlachte tegen hem.

‘Ik ben niet van plan om een misdaad te plegen,’ zei hij somber. ‘Beloof je dat al het andere onder ons blijft?’

‘Ik beloof dat het niet bij de politie terechtkomt; maar het kan alleen maar leiden tot een verbetering van jouw situatie tegenover hen. Je bent in een uitzichtloze situatie beland: het kan niet veel erger worden. Maar als je je daar beter bij voelt, dan kunnen we afspreken dat we alleen nadenken over de dingen die jouw situatie kunnen verbeteren. Afgesproken? Dan zit je veilig en heb je in feite niets gezegd.’

‘Oké,’ zei hij, hoewel met een twijfelende stem. Kortaf voegde hij eraan toe: ‘Vraag dan maar raak.’

‘Haralds ogen zijn blijkbaar bij jou thuis gevonden. Hoe zit dat?’

Halldórs handen maakten een schokkende beweging. Hij krabde nerveus aan de rug van zijn hand. Þóra wachtte rustig, terwijl hij bedacht of hij de waarheid zou spreken of zou ontkennen dat hij er iets mee te maken had. Ze was van plan om weg te gaan, als hij voor het laatste zou kiezen.

‘Ik… Ik…’

‘We weten allebei wel wie je bent,’ zei Þóra ongeduldig. ‘Geef antwoord of ik ga weg.’

‘Ik kon ze niet opsturen,’ barstte hij plotseling uit. ‘Ik durfde het niet. Het lijk was gevonden en ik was zo bang dat ze in de post werden gevonden. Ik wilde het later doen, als de situatie wat rustiger zou zijn. Ik gebruikte het bloed om de spreuk te schrijven en deed de brief meteen die zondag in een envelop. Ik deed hem toen in de stad op de bus.’ Hij haalde diep adem na deze bekentenis en klemde zijn lippen toen op elkaar, alsof hij van plan was om verder niets te zeggen.

‘Was dat vanwege de vloek?’ vroeg Þóra. ‘Wilde je werkelijk proberen om die absurde wraakvloek uit te voeren?’

Halldór keek haar kwaad aan. ‘Ja. Ik heb gezworen dat ik dat zou doen en ik wilde mijn woord houden voor Harald. Het was zo belangrijk voor hem,’ antwoordde hij blozend. ‘Zijn moeder was echt weerzinwekkend.’

‘Je begrijpt toch wel dat dit te idioot voor woorden is?’ vroeg Þóra stomverbaasd. ‘Hoe ben je er in hemelsnaam bij gekomen?’

‘Gewoon,’ antwoordde hij ruw. ‘Maar ik heb hem niet vermoord.’

‘Wacht even, zo ver zijn we nog niet,’ zei Þóra geïrriteerd. ‘Je hebt dus zijn ogen uit het lijk gehaald; heb ik dat goed begrepen?’

Halldór knikte beschaamd zijn hoofd.

‘En je nam ze mee naar huis?’

Hij knikte nog een keer.

‘Waar hield je ze verborgen, als ik mag vragen?’

‘In de diepvries. In een brood. Ik heb ze erin geduwd en deed het brood in de diepvries.’

Þóra ging achterover zitten. ‘Natuurlijk. In een brood. Waar anders.’ Ze vermande zich en probeerde het beeld uit haar gedachte te wissen. ‘Hoe kreeg je dit voor elkaar; ik bedoel, hoe ben je te werk gegaan?’

Halldór haalde zijn schouders op. ‘Dat was een werkje van niks. Ik heb een theelepeltje gebruikt. Het was moeilijker om het symbool in hem te kerven. Dat ging niet zo goed. Ik was nogal van de wereld: moest vaak naar het raam lopen om frisse lucht te krijgen.’

‘Een werkje van niks, zeg je,’ zegt Þóra verbijsterd. ‘Sorry, maar dat waag ik te betwijfelen.’

Hij keek haar scherp aan. ‘Ik heb nog veel afschuwelijkere dingen gezien. En nog veel onplezierigere dingen gedaan. Hoe denk je dat het is om de tong van je vriend in te kerven? Of operaties in de OK te volgen?’

Þóra kon het zich niet voorstellen, maar betwijfelde tegelijkertijd of dat net zo weerzinwekkend was als met een theelepeltje je vriend de ogen uit te steken. Voortaan zou ze met een eetlepel in haar koffie roeren. ‘In ieder geval, dit was ook niet echt plezierig.’

‘Natuurlijk niet,’ zei Halldór hard. ‘We waren van de wereld. Dat heb ik al gezegd.’

‘We?’ vroeg Þóra verbaasd. ‘Heb je het niet alleen gedaan?’

Halldór wachtte even voor hij antwoordde. Hij plukte aan het gat bij zijn knie en begon weer aan zijn hand te krabben. Þóra moest de vraag herhalen, voordat hij antwoordde. ‘Nee, ik was niet alleen. We waren allemaal daar: ik, Marta Mist, Bríet, Andri en Brjánn. We kwamen uit de stad en wilden weer terug naar het feest gaan; Marta had zin in drugs en Bríet zei dat Harald wat xtc-pillen in het studentenhok had.’

‘En Hugi, was die niet bij jullie?’

‘Nee, ik heb Hugi die avond niet gezien. Hij was met Harald van het feest weggegaan en die hebben we daarna niet meer gezien. Harald ook niet. Dat wil zeggen: niet levend.’

‘Dus jullie gingen naar Árnagarður?’ vroeg Þóra verbaasd. ‘Hoe kwamen jullie naar binnen: het beveiligingssysteem had geen activiteit geregistreerd?’

‘De beveiliging stond niet aan; ik heb begrepen dat die eigenlijk nooit aanstaat. Wie heeft zin om rond te lopen en te controleren of hij de laatste is, denk je? Erg weinig mensen.’

‘Þorbjörn Ólafsson, Haralds mentor, houdt voet bij stuk dat hij hem heeft aangezet.’

‘Hij stond niet aan toen wij daar aankwamen. Degene die Harald heeft vermoord, moet hem hebben uitgeschakeld.’

‘Maar de deur zat toch op slot en je hebt een toegangscode nodig om binnen te komen,’ zei Þóra. ‘Dat wordt allemaal vastgelegd in een computerbestand en volgens dat bestand is er niemand door die deur gekomen.’ De print van het bewakingssysteem had bij de papieren van de politie gezeten en Þóra had hem met eigen ogen gezien.

‘We gingen naar binnen door een raam aan de achterkant van het gebouw. Dat staat eigenlijk altijd open: er is een of andere gek met een studeerkamer daar die altijd vergeet om het dicht te maken. Dat zegt Bríet tenminste; zij was degene die ons erop wees. We gingen er ook weer door naar buiten. Zij en Brjánn hadden allebei hun sleutels niet bij zich.’

‘En toen?’ vroeg Þóra. ‘Was Harald daar? Zijn roes aan het uitslapen? Dood? Wat gebeurde er?’

‘Ik heb je al verteld dat ik hem niet heb vermoord. Hij lag niet te slapen toen we binnenkwamen. Hij was in het studentenhok. Op de vloer. Dood. Hartstikke dood. Hij had een blauw gezicht en zijn tong hing uit zijn mond. Er was geen patholoog-anatoom voor nodig om te zien dat hij gewurgd was.’ Zijn licht gebarsten stem verried dat hij niet zo ijskoud was als hij deed voorkomen.

‘Kan hij gewurgd zijn terwijl hij aan wurgseks deed? Hebben jullie iets weggehaald dat daarop kon wijzen?’ vroeg Þóra.

‘Nee. Niets. Niets behalve zijn nek: die was één grote blauwe plek.’

Þóra dacht even na. Hij kon haar natuurlijk gewoon aan het voorliegen zijn, maar dan was hij een verdomd goede leugenaar; dat stond vast. ‘Hoe laat was het eigenlijk?’

‘Een uur of vijf. Misschien half zes. Of zes uur. Ik weet het niet. Ik kan me herinneren dat ik om een uur of vier naar de kroeg ben gegaan. Hoelang we hebben rondgelopen weet ik niet zeker. We waren niet echt op de tijd aan het letten.’

Þóra haalde diep adem. ‘En toen? Je begon daarbinnen zijn ogen eruit te halen en alles of hoe zat dat? En hoe is hij in het printerhok beland?’

‘Ik ben daar natuurlijk niet meteen mee begonnen. We stonden daar als een stel imbecielen. We wisten niet wat we moesten doen. Marta Mist was zelfs hysterisch en zij is normaal gesproken heel kalm. We waren radeloos en compleet van de wereld, dronken en stoned. Bríet begon toen ineens te praten over die vloek, begon aan me te hangen en zei dat ik hem moest uitvoeren, omdat Harald mij anders van gene zijde zou vervolgen. We hadden de belofte op een van de vergaderingen ondertekend in de aanwezigheid van de anderen: voornamelijk om stoer te doen; maar Harald was er bloedserieus over. Hugi was de enige die niets van de vloek wist. Harald zei dat hij de magie niet serieus genoeg nam.’

‘Had de spreuk alleen maar te maken met wraakmagie?’ vroeg Þóra.

‘Ja, de geschreven vloek,’ antwoordde Halldór. ‘We deden trouwens een spreuk van hetzelfde soort: dat was een liefdesspreuk die de andere spreuk zou moeten versterken door alsnog de liefde van Haralds moeder voor hem op te wekken en het haar nog moeilijker te maken door haar te achtervolgen. Deze vloek was alleen mondeling: ik moest dan aan het ene einde van Haralds graf een gat maken en er een paar symbolen en de naam van Haralds moeder in schrijven. Daarna moest ik er ook slangenbloed in doen. Harald had speciaal hiervoor zelfs een slang gekocht. Een week voor zijn dood vroeg hij me om ervoor te zorgen en ik zit nog steeds met dat beest. Ik word er stapelgek van. Ik moet hem levende hamsters te eten geven en ik kan er wel van kotsen.’

Harald had die hamsters dus gekocht om aan de slang te voeren. Natuurlijk.

‘Hij verwachtte dus dat hij dood zou gaan?’ vroeg Þóra verbaasd.

Halldór haalde zijn schouders op, maar ging er niet verder op in. ‘Ik deed alleen maar wat ik moest doen. Ik weet nog dat Marta Mist en Brjánn de hele tijd ontzettend moesten kokhalzen. Toen zei Andri dat we Harald uit dat lokaal moesten halen, omdat we anders onder verdenking zouden komen te staan. Wij gebruikten dat studentenhok het meest. Op dat moment vonden we dat de beste oplossing, dus tilden we hem op en droegen hem het printerhokje in. Daar zetten we hem neer, omdat er niet genoeg plaats op de grond was om hem neer te leggen. Dat was een hoop gesleep en gedoe. We zijn toen snel weggegaan; we gingen naar Andri, die niet zo ver daarvandaan woont, in Vesturbær. Marta Mist heeft daar de hele ochtend op de wc over zitten geven. De rest zat alleen maar als verstijfd in de kamer, totdat we in slaap vielen.’

‘Waar haalden jullie het ravenbloed vandaan om mee te schrijven?’

De blik die Halldór in zijn ogen kreeg, was bijna beschaamd. ‘Harald en ik hebben hem geschoten. In Grótta. Dat kon niet anders. We waren naar de kinderboerderij gegaan om te kijken of daar iemand was die er ons een kon geven of verkopen en we gingen alle dierenwinkels af. Maar het lukte niet. We moesten die vloek met dat bloed schrijven.’

‘Waar haalden jullie het wapen vandaan?’

‘Ik heb een geweer bij mijn vader weggejat. Hij is jager. Hij heeft er niks van gemerkt.’

Þóra wist niet wat ze moest zeggen. Toen herinnerde ze zich de doos met lichaamsdelen. ‘Halldór,’ zei ze rustig. ‘Hoe zit het met die lichaamsdelen die bij Harald thuis zijn gevonden? Hebben jullie daar iets mee te maken of was het iets wat hij bezat?’ Het paste niet echt om in dit verband iets wat hij bezat te zeggen, maar het moest er maar mee door kunnen.

Halldór hoestte en haalde zijn hand over zijn neus. ‘Ehm, ja,’ zei hij schaapachtig. ‘Die komen niet van lijken, als je dat soms denkt.’

‘Denken? Ik denk helemaal niets,’ antwoordde Þóra kwaad. ‘Ik heb het gevoel dat ik alles kan verwachten. Als je me zou zeggen dat jullie die hebben opgegraven uit lijkkisten, zou ik dat heel vanzelfsprekend vinden.’

Halldór onderbrak haar. ‘Dat zijn gewoon spullen van mijn werk. Spullen die weggegooid moesten worden.’

Þóra lachte sarcastisch. ‘Dat is misschien het enige wat ik waag te betwijfelen. Spullen die weggegooid moesten worden.’ Ze gebaarde alsof ze iets oppakte en het met een vies gezicht bekeek. ‘Wat is dit nou weer voor voet? Er ligt hier ook zo veel rotzooi; weg ermee!’ Ze gooide de denkbeeldige voet aan de kant. ‘Doe niet zo idioot. Waar kwamen ze vandaan?’

Halldór staarde haar rood van woede aan. ‘Ik ben geen idioot. Het waren spullen die weggegooid moesten worden; of nee, niet weggegooid, maar verbrand. Als de politie het onderzoekt, zal duidelijk worden dat het allemaal beschadigde lichaamsdelen zijn die geamputeerd moesten worden. Mijn taak bestaat er onder andere in om ze te cremeren. In plaats daarvan heb ik ze mee naar huis genomen.’

‘Ik denk dat het beter is om te zeggen dat dat jouw taak was, vriend. Ik heb zo mijn twijfels dat jij ooit nog één dienst zult draaien.’ Þóra probeerde om de ontelbare vragen en gedachten die bij haar opkwamen, te negeren. ‘Hoe is het mogelijk om een voet en een vinger en weet ik wat allemaal zo’n tijd te bewaren? Bederven menselijke resten niet als je ze bewaart? Heb je die misschien ook in de diepvries bewaard?’

‘Nee, ik heb ze gebakken,’ antwoordde Halldór alsof het de normaalste zaak van de wereld was.

Þóra lachte weer nerveus. ‘Je hebt ze gebakken. Moet ik je niet liever Jamie Helliver noemen in plaats van Halldór? Mijn hemel, het enige wat ik kan zeggen is dat ik medelijden heb met je advocaat.’

‘Ha, ha, grappig hoor. Ik bakte ze niet op die manier,’ zei Halldór kwaad. ‘Ik heb ze op lage temperatuur in de oven gedroogd. Dan bederven ze niet. Althans langzamer. Het heet trouwens rotten en niet bederven als het over menselijk weefsel gaat.’ Halldór ging kwaad achterover in zijn stoel zitten. ‘We moesten ze gebruiken bij de vervloekingen: dat maakte het allemaal veel echter.’

‘En de vinger die ze in Árnagarður hebben gevonden? Was die van het soort dat jij gebakken hebt?’

‘Die was de eerste. Ik wilde er Bríet mee pesten en deed hem in de capuchon van haar trui. Ik dacht dat hij in haar gezicht zou vallen, zodat ze zich een ongeluk zou schrikken, maar hij viel eruit zonder dat ze hem opmerkte. Het was gelukkig toch niet mogelijk om hem met ons in verband te brengen. Daarna hield ik op met het gerotzooi met lichaamsdelen, omdat dat ons bijna in moeilijkheden had gebracht.’

Þóra dacht hierover na. Ze besloot om het over een andere boeg te gooien: ze had op het moment genoeg van deze smerigheden. ‘Waarom loog je tegen ons over jullie reis naar Strandir en Rangá? We weten dat je met Harald mee bent gegaan.’

Halldór sloeg zijn ogen neer. ‘Ik wilde niet dat jullie mij in verband zouden brengen met het Heksenmuseum: daar zag Harald het symbool dat bij onze vloek hoorde. Er is daar niets speciaals gebeurd. Ik wachtte buiten op een bankje, terwijl Harald praatte met degene die het museum beheert. Ze konden goed met elkaar overweg, dat was duidelijk: ze schudden elkaar hartelijk de hand, toen we weggingen. Ik had zo’n dodelijke kater dat ik het niet aandurfde om naar binnen te gaan. Ik kreeg gezelschap van een tamme raaf.’

‘Had hij het er verder niet meer over onderweg naar huis?’

‘Nee, de piloot zat er natuurlijk bij.’

‘En in Rangá? Wat deed hij daar?’ vroeg Þóra. ‘Ik weet dat je daar ook met hem bent geweest.’

Halldór bloosde. ‘Ik weet niet wat hij daar gedaan heeft. Eén ding is zeker: hij ging niet jagen. Meer weet ik eigenlijk niet. We logeerden in het hotel en Harald ging ergens heen, terwijl ik op mijn kamer aan het lezen was.’

‘Waarom ging je niet met hem mee?’ vroeg Þóra.

‘Dat wilde hij niet,’ antwoordde Halldór. ‘Hij nam me mee, omdat ik hem verteld had dat ik een beetje in de problemen zat met een vak. Hij zei dat hij me het hele weekend met mijn boeken zou opsluiten op een plek waar niets anders te doen was. En daar hield hij zich aan; natuurlijk niet letterlijk, maar hij weigerde me mee te nemen wanneer hij naar buiten ging. Wat hij deed weet ik niet precies, maar Skálholt is er vlakbij.’

‘Jullie moeten toch een tijdje samen hebben doorgebracht; praatten jullie er dan niet over?’ vroeg Þóra.

‘Jawel, we zagen elkaar natuurlijk ’s avonds; we aten en gingen daarna in de bar zitten,’ zei Halldór, naar haar glimlachend. ‘Toen hadden we het over heel andere dingen, begrijp je wel?’

‘Maar waarom zei je dat je niets van deze reis wist?’ vroeg Þóra stomverbaasd. ‘En waarom in hemelsnaam verbleef je daar onder de naam Harry Potter?’

‘Gewoon,’ zei Halldór geïrriteerd. ‘Harald had me onder die naam ingecheckt. Hij vond het grappig om mensen een bijnaam te geven en ik was op dat moment het slachtoffer.’ Hij zweeg even. ‘En waarom ik jullie daarover niet verteld heb? Ik weet het niet; ik loog gewoon om te liegen.’

‘Helaas denk ik dat de politie het bij het rechte eind had. Ik denk dat Hugi Harald heeft vermoord en dat jullie het daarna overgenomen hebben zonder dat jullie het je misschien helemaal realiseerden. Het kan wel zijn dat hij misschien alweer naar huis was gegaan. Jullie zijn duidelijk niet goed bij je hoofd en waarschijnlijk is hij net zo ziek in zijn hoofd als jij en heeft hij Harald vermoord om één of andere onzinnige reden die niemand begrijpt, behalve misschien hijzelf.’

‘Nee!’ De woede was verdwenen en er was wanhoop voor in de plaats gekomen. ‘Hugi heeft Harald niet vermoord; echt niet.’

‘Er is in zijn kast een T-shirt gevonden met bloed van Harald erop. Hugi kon niet verklaren hoe dat daarop is gekomen. De politie denkt dat het T-shirt is gebruikt om Haralds bloed op te vegen.’ Þóra keek Halldór aan. ‘Het T-shirt in kwestie is hetzelfde T-shirt als dat wat iemand aanhad tijdens het insnijden van Haralds tong. Er staat “100% siliconen” op. Herken je dat?’

Halldór knikte gretig. ‘Dat was het T-shirt dat Hugi aanhad. Er was wat bloed op gespetterd en hij trok het uit. Ik gebruikte het na de operatie om de vloer te dweilen.’ Hij keek beschaamd naar Þóra. ‘Ik wilde het niet aan Hugi vertellen. Ik heb het T-shirt gewoon in de kast gelegd. Hugi heeft Harald niet vermoord.’

‘Wie dan wel, makker?’ vroeg Þóra. ‘Iemand heeft het gedaan en ik voorzie dat Hugi in ieder geval daarvoor veroordeeld zal worden en jij voor een slechte behandeling van het lijk, als je niet voor iets ergers zult worden aangeklaagd.’

‘Bríet,’ zei Halldór ineens. ‘Ik denk dat Bríet hem heeft vermoord.’

Þóra dacht hierover na. Bríet. Dat was het kleine, blonde meisje met de grote borsten.

‘Waarom zeg je dat?’ vroeg ze rustig.

‘Gewoon,’ zei Halldór zwakjes.

‘Nee, vertel op. Je moet een idee hebben aangezien je haar in het bijzonder noemt. Waarom zij?’

‘Daarom. Ze verdween uit een kroeg toen we in de stad waren. Ze zei dat ze ons kwijt was geraakt, maar we zaten altijd in dezelfde kroeg; in ieder geval een paar van ons.’

‘Dat is niet genoeg,’ zei Þóra. Ze had geen zin om hem te vragen waarom ze dit niet tegen de politie hadden verteld. In hun getuigenverklaringen stond dat ze de hele tijd min of meer samen geweest waren.

‘Het theelepeltje,’ zei Halldór zachtjes. ‘Zij had ervoor moeten zorgen dat het zou verdwijnen, maar deed dat niet. Ze kan niet zo stom zijn geweest om het in die la te leggen waar de politie het gevonden heeft; dat geloof ik niet. Marta Mist was verantwoordelijk voor het mes en dat is verdwenen. Maar het theelepeltje dook ineens op. Dat klopt niet, vind ik.’

‘Waarom zou ze stiekem weer naar binnen zijn gegaan? Dat klinkt niet logisch.’

‘Ze wilde mij in de problemen brengen. Ze heeft dat theelepeltje nooit met blote handen vastgepakt zoals ik. Ze had handschoenen aan. Ze is boos op mij, omdat ik niks meer met haar te maken wil hebben. Ik weet het niet.’ Halldór wiebelde heen en weer op zijn stoel. ‘Die avond deed ze een beetje raar. Toen we bij het lijk kwamen, was zij de enige die niet schreeuwde en gilde. Alleen zij was rustig. Ze keek alleen naar hem en zei geen woord, terwijl wij volledig in paniek raakten. Geen woord totdat ze me aan de vloek herinnerde. Ze was van plan om de schuld op mij af te schuiven. Vraag maar aan de anderen, als je mij niet gelooft.’

Hij ging voorover zitten en pakte Þóra’s arm over de tafel vast. ‘Zij wist van dat raam; misschien was ze er al eerder die avond door gegaan, weet ik veel? Ze was kwaad op Harald omdat hij de week daarvoor niet met haar wilde praten; ook niet met de rest van ons, trouwens, maar dat maakt verder niet uit. Misschien ging ze door het lint. Misschien had ze een afspraak met hem en werd hij een beetje vervelend. Zoiets. Geloof me, ik heb hier veel over nagedacht en ik weet wat ik zeg. Controleer het maar; praat met haar, doe het voor mij.’

Þóra bevrijdde haar arm uit zijn greep. ‘Mensen reageren verschillend op een schok. Misschien is zij gewoon zo iemand die in een trance raakt. Ik heb geen zin om met haar te praten. Laat de politie dat maar doen.’

‘Als je mij niet gelooft, praat dan met iemand van de universiteit. Zij en Harald werkten samen aan een opdracht en die draaide helemaal in de soep. Je hoeft het alleen maar te vragen.’ Hij keek haar smekend aan.

‘Wat voor opdracht en wat is ermee gebeurd?’ vroeg Þóra rustig. Misschien was er toch een verband met Haralds zaak.

‘Het had te maken met het registreren en verzamelen van contemporaine bronnen over de bisschop Brynjólfur Sveinsson in verschillende handschriftencollecties. Ze kreeg toen in haar hoofd dat een of ander document gestolen was. Toen ging het helemaal mis. Dat bleek toen onzin te zijn. Ze is zo gestoord: ik heb dat eerder gewoon nooit opgemerkt. Doe mij alsjeblieft een plezier en praat met de universiteit.’

‘Voor welke docent deden ze die opdracht?’ vroeg Þóra en ze kreeg er meteen spijt van: nu begon ook zij iets te zien in zijn theorie, die nergens op gebaseerd was.

‘Ik weet het niet; zeker bij die Þorbjörn: dat weten ze daar wel. Ga er nou heen en vraag het. Alsjeblieft, ik beloof je dat je er geen spijt van zult krijgen.’

Ze stond op. ‘Tot ziens in de rechtbank, koksmaatje. Als je wilt, zal ik een advocaat voor je regelen.’

Hij schudde zijn hoofd en liet het zakken. ‘Ik dacht dat je het zou begrijpen; je wilde Hugi helpen en ik dacht dat ik je ook zo ver zou kunnen krijgen om mij te helpen.’

Þóra kreeg meteen medelijden met hem. Haar moedergevoelens speelden op. Of waren het grootmoedergevoelens? ‘Wie zei dat ik je niet zal helpen?’ zei ze. ‘We zullen wel zien wat ik te weten kan komen. Maar ik ben wel bang dat ik je niet kan verdedigen, vriend. Maar ik zal toch bij de rechtszaak aanwezig zijn: ik zou hem voor geen goud willen missen.’

Hij keek verdrietig glimlachend op. Þóra klopte op de deur en werd naar buiten gelaten. De puzzelstukjes begonnen op hun plaats te vallen. Ze voelde het aan haar theewater.

Загрузка...