I Het afscheid

1

Glanzende trompetten lieten hun geschal horen. Het hertogelijk gezelschap reed opgewekt uit het Château de Riom, de paarden dansend en draaiend zoals ze waren getraind waardoor een opwekkend schouwspel ontstond dat toch de dames in hun ris­kante zijzit niet in gevaar bracht. De zon schitterde op de met juwelen bezette schabrakken van de paarden, maar het waren vooral de prachtig uitgedoste ruiters die het applaus van het publiek oogstten.

Groenblauwe reflecties van het feest op de monitor deden het kastanjebruine haar van Mercedes Lamballe donkerder lijken en trokken levendige sporen over het magere gezicht. ‘De toeris­ten trekken lootjes wie van hen in de processie van edelen mag meerijden,’ legde ze Grenfell uit. ‘Het is veel leuker om onder het gewone volk te zijn, maar leg hun dat maar eens uit. Natuur­lijk zijn de belangrijkste ruiters professionele acteurs.’ Jean, de hertog van Berry, hief zijn arm om de menigte te groe­ten. Hij droeg een lang overkleed in heraldisch blauw, bespik­keld met Bourbonse lelies. De doorstikte mouwen waren teruggevouwen en lieten daaronder kleding van fijn, geel brokaat zien. De broek van de hertog was smetteloos wit, geborduurd met gouden lovertjes; zijn sporen waren van goud. Aan zijn zijde reed de prins, Charles van Orléans; zijn gewaad was veelkleurig, in koninklijk scharlaken, in zwart en wit, de zware, gouden schouderriem was bezet met tinkelende belletjes. Andere edelen in de stoet, opzichtig uitgedost als siervogels, volgden daarachter met hun dames.

‘Is het toch niet riskant?’ vroeg Grenfell, ‘paarden met onge­trainde ruiters? Ik vind dat je het op robotpaarden had moeten houden.’

‘Het moet echt zijn,’ zei Lamballe zachtjes. ‘Ten slotte, dit is Frankrijk. De paarden zijn speciaal geselecteerd op intelligentie en stabiliteit.’

Ter ere van het meifeest was de verloofde prinses Bonne en heel haar gevolg gekleed in zijde van malachiet-groen. De maagden van hoge geboorte droegen de vreemde hoofdtooien uit de vroege 15e eeuw, vergulde bouwsels van draadwerk, bestikt met juwe­len die op de omhooggestoken haren rustten als katte-oren. De hoofdfranje van de prinses was nog ongewoner en daalde van de slapen af in lange gouden horens, terwijl een witte sluier het draadwerk daaronder verborg.

‘Geef de bloemenmeisjes het sein,’ zei Gaston, vanaf de andere kant van de controlekamer.

Mercy Lamballe zat doodstil, naar het heldere beeld starend met diepe intensiteit. De antennes van haar eigen communica­tieset deden de vreemde hoofdtooi van de middeleeuwse prinses op de kasteelgronden bijna doodgewoon lijken. ‘Merce,’ zei de chef nog eens met vriendelijke aandrang, ‘de bloemenmeisjes.’

Langzaam stak ze haar hand uit en toetste de opdracht in. Er klonken trompetten en de plattelandsmenigte die uit toeristen bestond, zuchtte opnieuw. Dozijnen meisjes met kuiltjes in hun wangen in korte jurken van roze en wit kwamen rennend uit de boomgaarden met manden vol appelbloesems. Ze stelden zich op langs de weg voor de hertogelijke stoet en strooiden hun bloemen terwijl de trombones en de fluiten lustig weerklonken. Gooche­laars, acrobaten en een dansende beer mengden zich tussen de menigte. De prinses wierp handkussen in het publiek en de her­tog wierp nu en dan een muntstuk. ‘Nu de hovelingen,’ zei Gaston.

Het meisje achter het controlepaneel zat doodstil. Bryan Grenfell zag druppels zweet in haar wenkbrauwen, de losse, kastan­jebruine haren werden er vochtig van. Haar mond stond strak. ‘Mercy, wat is er?’ fluisterde Grenfell. ‘Wat is er fout?’ ‘Niets,’ zei ze. Haar stem klonk laag en gespannen. ‘De hovelin­gen komen eraan, Gaston.’

Drie jongemannen, eveneens in het groen, kwamen uit de tegen­overliggende bossen aangegaloppeerd, hun armen vol bebladerde twijgen. Onder veel gegiechel vlochten de dames er kransen van die ze de chevaliers van hun keuze op het hoofd drukten. De ridders maakten soortgelijke, lichtzinnige tooisels voor de vrou­wen en daarna vervolgde het gezelschap zijn weg naar de weide waar de meiboom wachtte. Ondertussen, gedirigeerd door de signalen van Mercy, mengden blootvoetse meisjes en grinniken­de jongens zich onder de half verlegen menigte en reikten bloe­sems en groene takken uit, schreeuwend: ‘Groen! Groen voor de meimaand!’

Precies op tijd begon de hertog met zijn gevolg te zingen, bege­leid door de fluiten.

C’est le mai, c’est le mai,

C’est le joli mois de mai!

‘Ze klinken weer vals,’ zei Gaston vermoeid. ‘Laat die stemmen aanvullen, Merce. Ik wil wat leeuwerikentrillers erbij en laat een paar van die vlinders los.’ Hij zorgde dat zijn stem hoorbaar werd via een van de geluidskanalen en riep: ‘Hee Minou! Haal die kluit weg voor de poten van het paard van de hertog. En houd dat jong in het rood in de gaten. Het lijkt alsof hij de belletjes van de riem van de prins wil jatten.’

Mercedes Lamballe voerde de gevraagde aanvullende stemmen in. De hele menigte zong nu mee met de muziek, ze hadden er onderweg op gestudeerd na de kroning. Mercy zorgde ervoor dat vogelgezang de boomgaarden vervulde en stuurde signalen uit waardoor de vlinders uit hun verdekt opgestelde kooitjes werden losgelaten. Ongevraagd zorgde ze voor een licht geparfumeerd briesje om de toeristen uit Aquitaine en Blois en Foix en al die andere ‘Franse’ planeten binnen het Galaktisch Bestel wat ver­koeling te bezorgen. Zij waren, met andere francofielen en lief­hebbers van de Middeleeuwen uit nog tal van andere werelden gekomen om de verrukkingen van het antieke Auvergne aan den lijve mee te maken.

‘Ze krijgen het nu warm, Bry,’ zei ze tegen Grenfell. ‘Een fris windje zal hen gelukkiger maken.’

Bryan ontspande nu haar stem weer gewoon klonk. ‘Ik neem aan dat er grenzen zijn aan het ongemak dat ze willen verdragen ter wille van zoveel culturele praalzucht.’

‘Wij reproduceren het verleden,’ zei Lamballe, ‘zoals wij gewild hadden dat het was. De echte werkelijkheden van het middel­eeuwse Frankrijk zagen er heel anders uit.’ ‘Er zijn achterblijvers, Merce,’ waarschuwde Gaston. Zijn han­den vlogen over de knoppen voor de voorbereidende choreografie voor de meidansen. ‘Ik zie twee of drie vreemde snuiters. Mis­schien zijn dat die vergelijkende etnologen uit Krondak voor wie we gewaarschuwd zijn. Stuur er een troubadour op af om hen bezig te houden tot ze de hoofdgroep hebben ingehaald. Dat soort bezoekers heeft de neiging aanmatigende stukjes te schrij­ven als ze verveeld worden.’

‘Sommigen van ons bewaren hun objectiviteit,’ zei Grenfell mild.

De directeur snoof. ‘Als je maar bedenkt dat jij daar niet buiten bent om in een onmogelijke jurk door de paardestront te bagge­ren op een wereld die minder zuurstof heeft dan jij gewend bent en waar de zwaartekracht twee maal zo hoog is!... Merce? Verdomme, meid, dwaal je nu al weer af?’ Bryan stond op van zijn stoel en liep naar haar toe, ernstige bezorgdheid op zijn gezicht. |Gaston, zie je dan niet dat ze ziek is?’

‘Dat ben ik niet!’ Mercy’s stem klonk scherp. ‘Dat gaat in een paar minuten over. De troubadour is onderweg, Gaston.’ De monitor zoemde in op een zanger. Hij boog voor een klein groepje achterblijvers, sloeg een akkoord aan op zijn luit en dreef hen onderwijl vakkundig in de richting van de meiboom terwijl hij voor hen zong. De doordringende zoetheid van zijn tenor vul­de de controlekamer. Hij zong eerst in het Frans, vervolgens in standaard-Engels voor hen die met de oude talen niet uit de voe­ten konden.

Le temps a laissê son manteau

De vent, de froidure et de pluie,

Et s’est vestu de broderie

De soleil luisant—cler et beau.

De tijd wierp af zijn tooi

Van wind en vorst en regen

En kleedt zich nu weer daarentegen

In helder zonlicht, fris en mooi.

Een echte leeuwerik voegde zijn eigen coda toe aan de zang van de minstreel. Mercy liet haar hoofd zakken, tranen vielen op het paneel beneden haar. Dat verdomde lied. En voorjaar in de Auvergne. En dan die verrekte leeuweriken en opnieuw gekweekte vlinders en een keurig geschoren weide en boomgaar­den vol met dankbaar volk van ver verwijderde planeten waar het leven hard was en die, op een enkele mislukkeling na, elke uitdaging weerstonden. Mislukkelingen die het prachtig groei­ende weefsel van het Bestel bedierven. Mislukkelingen zoals Mercy Lamballe.

‘Beaucoup regrets, jongens,’ zei ze met een treurig lachje terwijl ze haar gezicht afveegde. ‘Verkeerde stand van de maan, denk ik. Of anders al te Keltische emoties. Je hebt precies de verkeer­de dag gekozen om dit gekkenhuis te bezoeken, Bry. Het spijt me.’

‘Jullie Kelten zijn allemaal gek.’ Gaston excuseerde haar met luchthartige vriendelijkheid. ‘Ik ken een Bretonse ingenieur op Sun King Pageant die me vertelde dat ie alleen kan klaarkomen als het op een megaliet gebeurt. Vooruit, baby. Laten we deze show aan de gang houden.’

Op de schermen vlochten de meiboomdansers nu slingers ineen en dansten volgens de oude, ingewikkelde patronen. De hertog van Berry en de andere acteurs uit zijn gevolg lieten toe dat de opgewonden toeristen zich overtuigden van de onweerlegbare echtheid van de edelstenen op hun kleding. De fluiten weerklon­ken, doedelzakken klaagden, verkopers leurden met zoetigheid en wijn, schaapherders lieten de toeristen hun dieren strelen en op dat alles keek de zon lachend neer. Alles ging goed in het douce France van 1410 na Christus en zo zou het nog een volle zes uur blijven tot na het toernooi en de Finale braspartij. Daarna zouden de vermoeide toeristen, zevenhonderd jaren ver­wijderd van de middeleeuwse wereld van de hertog van Berry, worden afgevoerd in comfortabele ondergrondse treinen op weg naar de volgende culturele onderdompeling, in Versailles. Bryan Grenfell en Mercy Lamballe zouden, wanneer de avond viel, de boomgaard beneden opzoeken om erover te praten of ze nog naar Ajaccio zouden zeilen en om te zien hoeveel vlinders het spektakel hadden overleefd.

2

Het waarschuwingssignaal snerpte door de wachtkamer van het centrale platform van Lissabons krachtcentrale. ‘Vooruit maar, ik wou er toch al mee op houden,’ zei de grote Georgina. Ze hees de draagbare luchtververser van haar pak omhoog en hobbelde weg naar het wachtende boorvoertuig, de helm onder haar arm.

Stein Oleson smakte zijn kaarten op de tafel. De beker met drank ging ondersteboven en doorweekte het magere hoopje fiches voor hem. ‘Eindelijk een joekel van een kaart in m’n han­den en voor het eerst een pot die de moeite loont. Jullie aan je grootmoeder hangende miskleunen hebben weer eens geluk!’ Hij kwam overeind, stootte de stoel in het evenwicht en stond zwaaiend rechtop, meer dan twee meter lelijk-aantrekkelijke moordzucht. Het met rood doorschoten wit van zijn ogen con­trasteerde vreemd met het heldere blauw van de irissen. Oleson loerde naar de andere spelers, leunend op zijn van een eigen krachtstation voorziene, gehandschoende vuisten. Hubert liet een diepe geeuw zien. Hij kon lachen, hij was hier goed uitgekomen. ‘Brave poes! Houd je in, Stein. Al dat gelul heeft je spel geen goed gedaan.’

De vierde kaartspeler viel hem bij. ‘Ik zei je toch dat je uit moest kijken met de drank, Steintje. Je ziet wat ervan komt! We verlie­zen als gekken en jij bent weer half platzak.’ Oleson vuurde een moordzuchtige blik op hem af. Daarna klom hij in zijn eigen boorvoertuig en gespte zich in. ‘Houd jij je bek maar dicht, Jango. Zelfs stomdronken snijd ik een beter gat dan welke afval vretende Portugese sardientjesvisser ook.’ ‘Oh, in godsnaam,’ zei Hubert, ‘Houden jullie toch op.’ ‘Probeer jij maar es zo’n grijsbaard met een plaat voor z’n kop te temmen,’ zei Jango. Hij snoot zijn neus op zijn Spaans, over de mouw van zijn uitrusting en klapte zijn helm dicht. Oleson snoof. ‘En jij noemt mij een lui?’ De elektronische stem van Georgina, hun teamleidster, gaf het slechte nieuws door terwijl ze hun controles uitvoerden. ‘We zijn een stuk van de hoofdlijn Cabo da Roca-Azoren kwijt op een diepte van 793 kilometer. Een stuk van de servicetunnel is naar de bliksem. Beschadiging Klasse Drie, maar de buis is tenminste afgesloten. Het ziet eruit als een langdurige klus, kinders.’ Stein Oleson zette zijn machine aan. De neus van het honderd­tachtig ton zware voertuig kwam dertig graden omhoog, gleed uit zijn bekken en joeg zijwaarts over de helling, met zijn staart­stuk zwaaiend als een lichtelijk aangeschoten ijzeren dinosau­rus.

‘Moeder van God,’ gromde Jango. Zijn machine kwam die van Stein direct achterna, gehoor gevend aan de strikte voorschrif­ten. ‘Die man is een gevaar, Georgina! Ik mag vervloekt zijn als ik naast hem ga zitten boren. Ik zal je wat vertellen, ik dien epn klacht in bij de vakbond! Hoe zou jij het vinden wanneer een dronken stommeling het enige was tussen jouw reet en een plas gloeiendhete basalt?’

Het lachen van Oleson bulderde metalig in al hun oren. ‘Ga je gang en dien maar een klacht in, schijtluis! En zie dat je een baan krijgt waar je zenuwen tegen kunnen. Gaten boren in Zwitserse kaas bijvoorbeeld met je ...’

‘Schei uit met die onzin,’ zei Georgina vermoeid. ‘Hubey, jij gaat dit keer samen met Jango en ik werk wel naast Oleson.’ ‘Nou, wacht es even, Georgina,’ begon Oleson. ‘Het is geregeld, Stein.’ Ze sloot haar luchtsluis. ‘Jij en Grote Mama gaan samen tegen de hele wereld, Blauwoogje. En bid maar dat Jezus je zieltje redt als je niet zorgt dat we nuchter zijn voor we bij die breuk aankomen. Laten we opschieten, kinde­ren.’

Een massieve poort, elf meter hoog en bijna even dik, zwaaide open en verleende toegang tot de diensttunnel die onder de zee dook. Georgina had de coördinaten van de breuk in de radiohel­men van elke machine gevoerd en voor het ogenblik hadden ze dus allemaal niets anders te doen dan af te wachten, met hun gat in hun cabine te draaien of iets opwekkends te snuiven terwijl ze met een vaart van vijfhonderd kilometer per uur naar de rotzooi stoven onder de bodem van de Atlantische Oceaan. Stein Oleson verhoogde de zuurstofdruk en gunde zichzelf een stoot aldetox en stimvim. Toen droeg hij de ingebouwde keuken­unit op een maaltijd af te leveren bestaande uit een liter rauwe eieren, gerookte haring in saus en zijn favoriete borrel om nuch­ter te worden, aquavit.

Hij hoorde een vaag gemompel in de ontvanger van zijn helm. ‘Verdomde primitieve pokkeherrie. We zouden een stel koeiehorens op zijn helm moeten monteren en zijn ijzeren kont in een onderbroek van berevel steken.’

Stein moest er desondanks om glimlachen. In zijn meest gelief­koosde dromen zag hij zichzelf als een viking. Of, omdat hij zowel Noors als Zweeds bloed bezat, als een Varangiaans plun­deraar die zich met zijn zwaard een weg naar het zuiden baande in het oude Rusland. Wat zou het mooi zijn om elke belediging met een bijl of een zwaard te beantwoorden, ongehinderd door de stomme tegenwerpingen van de beschaving! Om rode woede te kunnen laten vloeien zoals het hoorde, opgejut tot zijn spieren ervan zwollen! Sterke, blonde vrouwen overmeesteren die zich eerst zouden verzetten om zich daarna met zoete zachtheid over te geven! Voor zo’n soort leven was hij geboren. Maar jammer genoeg voor Stein Oleson was dat soort menselij­ke woestheid in dit Galaktisch Tijdperk uitgestorven, alleen betreurd door een paar etnologen. En de fijnzinnigheden van de nieuwe, geestelijke kwellerijen gingen Stein volkomen boven de pet. Dit opwindende en gevaarlijke baantje was hem toebedeeld door een meedogende computer, maar de honger van zijn ziel werd er niet door bevredigd. Hij had nooit overwogen om naar de sterren te emigreren; binnen geen enkele menselijke kolonie in het Galaktisch Bestel bestond er zoiets als een primitief Eden. Het zaad van de mensheid was te kostbaar om te verspillen in de poel van een neolithisch verleden. Ieder van de 783 nieuwe men­selijke werelden was volstrekt beschaafd, gebonden door de ethiek van het Concilie en verplicht om bij te dragen aan het langzaam evoluerende Geheel. Mensen die hunkerden naar de simpele wortels van vroeger moesten er tevreden mee zijn op de Oude Aarde de pijnlijk nauwkeurige nabootsingen van vroegere culturele omgevingen te bezoeken. En anders waren er de thea­traal voornaam georkestreerde Historische voorstellingen die bijna maar net niet helemaal tot in het laatste detail authentiek waren en waardoor de bezoeker actief de geselecteerde brokken van zijn erfenis kon meebeleven.

Stein, die nog op de Oude Wereld geboren was, had zo de Fjordland Sage bezocht toen hij nog maar net meerderjarig was en van Chicago met de metro naar Scandinavië reisde, samen met andere studenten. Hij werd uit het nagemaakte vikingschip gedonderd en kreeg een zware boete opgelegd nadat hij te mid­den van een in scène gezet oproer een harige viking een arm had afgeslagen en een veroverde Britse maagd ‘gered’ had van een verkrachting. (De gewonde acteur had nogal filosofisch gedaan over zijn drie maanden in de hersteltank. ‘Dat zijn de risico’s van het vak, jongen,’ had hij tegen zijn berouwvolle aanvaller gezegd.)

Een paar jaar later, nadat Stein volwassen was geworden en een zekere ontlading in zijn werk had gevonden, ging hij er opnieuw heen. Dit keer leek het allemaal nogal pathetisch. Hij keek nu naar de gelukkige bezoekers, afkomstig van andere planeten die Scandinavische namen droegen als Trondelag, Thule en Finmark, alsof het een zootje vreemd verklede gekken waren die in troebel water liepen te masturberen, lui die zichzelf verneukten op hun jacht naar een verloren identiteit. ‘Wat gaan jullie beginnen als jullie erachter komen wie je echt bent, kleinkinderen van reageerbuizen!’ had hij stomdronken op het Walhallafeest geschreeuwd. ‘Donder op naar waar je van­daan bent gekomen, de nieuwe werelden die de monsters jullie gegeven hebben.’

Toen was hij op de tafel van de Asen geklommen en had in de drankbeker gepist.

Ze smeten hem er weer uit en gaven hem opnieuw een boete. Maar dit keer kwam er een ponsgaatje in zijn kredietkaart waar­door hij automatisch bij elke Historische Voorstelling werd geweigerd. ..

Terwijl hun snelheid nog toenam, raasden de boormachines onder het continentale plat. Hun koplichten vingen glinsteringen op van roze, groen en wit, afkomstig van de granieten wanden van de tunnel. Daarna drongen ze door in het duistere basalt van de dieper onder de oceaan gelegen aardkorst. Drie kilometer boven hun tunnel was het zeewater, tien kilometer daaronder de gesmolten kern van de planeet.

Terwijl ze twee aan twee door de lithosfeer joegen, hadden de leden van het team de illusie langs een reusachtige helling af te dalen, die met regelmatige tussenpozen scherp omlaagviel. De machines vlogen een tijdlang steeds recht en horizontaal, daarop doken de neuzen scherp naar beneden. Een paar tellen later werd dezelfde manoeuvre herhaald. De diensttunnel volgde de curvenlijn van de Aarde in een reeks rechte verlengingen; dat moest wel omdat het hoorde bij het boorgat waarlangs de ener­gie werd getransporteerd en die uit een parallelle tunnel bestond met een diameter die maar net groot genoeg was om één boor­machine toegang te verlenen wanneer dat voor belangrijke repa­raties noodzakelijk was. In de meeste delen van dit onderwater­energiesysteem werden de diensttunnels en de boorgaten om de tien kilometer door horizontale overlopen met elkaar verbonden om de onderhoudsploegen makkelijker toegang te verschaffen; maar als dat moest, konden de boormachines dwars door de omringende rotsmassa’s heen om zich onder iedere hoek een weg te banen naar de plek waar ze wezen moesten. Tot de tijd dat het alarm in Lissabon afging, had er een energie­verbinding bestaan tussen continentaal Europa en de uitgebrei­de maritieme gewasculturen op de Azoren die oplichtte met de gloed van een fotonenstraal. Dit antwoord op de eeuwige honger naar energie van de Aarde vond op dit uur van de dag zijn oor­sprong in de zonneschijn van Siërra da Estrela op de 39e Laag van het verzamelcentrum ten noordwesten van Lissabon. Samen met zustercentra in Jiuquan, op het Akebono Platform en in Cedar Bluffs, verzamelde het zonne-energie en distribueerde dat weer aan gebruikers langs de 39e breedtegraad rondom de gehele aardbol. Een stelsel van spinachtige stratosfeertorens, afgeschermd tegen de zwaartekracht en hoog boven de normale weerscondities, verzamelde lichtstralen uit de hier wolkeloze hemelen, verbond die tot een samenhangende bundel die veilig ondergronds werd getransporteerd en gedistribueerd via een stelsel van hoofdboorgaten en kleinere lokale afsplitsingen. Een foton, afkomstig uit het Portugese daglicht (of het Chinese, of dat van de Pacific of uit Kansas) werd over zijn weg gedirigeerd door middel van plasmaspiegels binnen de boorgaten en bereikte zo in een oogwenk de bevolking van boerderijen die diep in de mist verzonken lagen. De oceaanboeren gebruikten de energie voor alles, variërend van onderwateroogstmachines tot elektri­sche dekens. En maar weinig van die gebruikers vroegen zich af hoe en waar ze vandaan kwam.

Net als alle boorgaten die voor het transport van energie werden gebruikt, werd ook deze tussen Cabo da Roca en de Azoren regelmatig gecontroleerd door kleine robotkruipers en snuffe­laars. Die waren in staat kleine reparaties zelf te verrichten wan­neer de aardkorst zich bewoog binnen de grenzen van een Klasse-Eén-verschuiving zonder de fotonenstroom zelfs maar te onderbreken. Maar een Klasse-Twee-schade leidde tot automa­tische afsluiting. Een beving kon een segment van het boorgat licht uit lijn brengen of een van de vitale spiegelstations bescha­digen. Dan daalden bemanningen van het oppervlak af naar de plaats van de scheuring en doorgaans werden de reparaties dan in korte tijd verricht.

Maar vandaag was de tectonische beweging van de grootte van Klasse Drie geweest. De Despacho-bevingszone had haar schou­ders opgehaald en een hele reeks van kleinere holtes in het suboceanische basalt waren daarin meegegaan. Hete rots die een drie kilometer lange sectie van tunnels omgaf, had zich plotse­ling noord-zuid en oost-west, omhoog en omlaag bewogen waar­door niet alleen het boorgat voor het energietransport was inge­stort, maar de veel grotere diensttunnel eveneens. Terwijl het spiegelstation in een kleine thermonucleaire ontploffing ten onder ging, had de ziedende fotonenstroom van de energiebun­del een microseconde tijd gehad voor de automatische afsluiting volgde. De bundel was dwars door het ineengestorte boorgat gegaan en had zich westwaarts een kaarsrecht pad gebaand dwars door de aardkorst tot hij in zee uitmondde. Een stoomexplosie in de gesmolten rots, net voor de energiebundel uitdoofde, had het gat effectief afgedicht, maar een groot gebied dat eerst had bestaan uit redelijk stabiele rotsmassa’s was nu herschapen ’n een ruïne van puin, oceaanwater en modder en langzaam afkoelende gaten vol gesmolten lava.

Een omleiding herstelde de energievoorziening naar de Azoren binnen een seconde na de breuk. Totdat de reparaties waren verricht, zouden de eilanden het merendeel van hun energie krij­gen via de Gibraltar-Madeira-lijn, afkomstig van de 38e Laag ten noordwesten van Lorca in Spanje. Booreenheden zouden het beschadigde segment van twee kanten naderen om de rommel op te ruimen, de spiegel te herbouwen en om verstevigingen in de tunnels aan te leggen die nu door deze nieuwe zone van instabili­teit voerden.

Daarna zou er opnieuw licht zijn.

‘Lissabon leider, dit is Ponta Del Drie-Alfa. We naderen Kilo­meter Zeven-Negen-Zeven, over.’

‘Lissabon Zestien. We krijgen je echo, Ponta Del,’ zei Georgina. ‘We zitten op Zeven-Acht-Nul en rijden nog. Gaan nu op Zeven-Acht-Vijf, Zeven-Negen-Nul en dan Zeven-Negen-Twee. Nemen jullie het gat met de prop voor je rekening?’ ‘Bevestigd, Lissabon. We houden één eenheid op het gat voor de verbinding. Lang niet gezien, Georgina. We moeten ophouden met dit soort ontmoetingen! Zet je beste snijer op het nieuwe gat voor de hoofdlijn, liefje. Dit wordt een ellendige rotklus. Over.’ ‘Wees maar niet bang, Ponta Del. Zie je gauw, Larry liefje. Zes­tien Echo, over en sluiten.’

Stein Oleson klemde zijn tanden op elkaar en legde zijn knuisten om de twee hendels van zijn machine. Hij wist dat hij de beste man was die ze in Lissabon hadden. Niemand boorde een beter gat dan hij. La va builen, magnetische verstoringen, niks kon hem weerhouden. Hij was klaar om te rammen. ‘Hubert, begin jij aan de hoofdlijn,’ zei Georgina. Vernedering en woede krampten door zijn darmen. Een verstik­kend mengsel van gal en haring kwam in Steins strot omhoog. Hij slikte. Hij ademde. Hij wachtte.

‘Jango, jij gaat Hubey achterna om de mantel te versterken tot je bij de spiegel bent. Dan begin je daaraan. Steinie, jij en ik maken die diensttunnel weer open.’

‘Gelijk heb je, Georgina,’ zei Stein rustig. Hij duwde met zijn duim de knop op de rechterhendel naar beneden. Een groenwitte straal kwam uit de neus van de machine te voorschijn. Lang­zaam begonnen beide grote machines zich een weg te snijden door de stomende zwarte rots terwijl kleine robots heen en weer begonnen te scharrelen om de losgemaakte rommel verder weg te transporteren.

3

De hele Voorhees-familie was de verste ruimte ingetrokken, vrij­wel direct na de Grote Interventie. Dat was te verwachten van de afstammelingen van zeevaarders uit Nieuw Amsterdam die nog eens vier generaties van vliegend marinepersoneel hadden gele­verd voor het leger. Een smachtend verlangen naar eindeloze horizonnen zat in de Voorhees-genen ingebakken. Richard Voorhees en zijn oudere verwanten Farnum en Evelyn waren geboren op Assawompset, een van de oudste ‘Amerikaan­se’ werelden waar hun ouders gestationeerd waren bij de Veer­tiende Vloot. Far en Ewie vervolgden de familietraditie, beiden officieren, zij als bevelvoerster van een diplomatiek lijnschip, hij als uitvoerder van kolonisatietransporten naar een asteroïde. Ze hadden zich beiden onderscheiden tijdens de Metapsychische Opstand van de Tachtiger Jaren, een eer voor de naam van de familie, voor de dienst en voor de mensheid in het algemeen. En dan was er Richard.

Ook hij ging naar de sterren, maar niet in regeringsdienst. Het strak georganiseerde militaire leven was niets voor hem en hij had bovendien een sterke fobie voor buitenaardse levensvormen. Leden van de vijf andere rassen bezochten veelvuldig de basis in de Assawompset Sector en Richard had hen gehaat en gevreesd vanaf de tijd dat hij een kleuter was. Later, nog op school, had hij een rationele verklaring voor die angst gevonden toen hij las over de halve eeuw die aan de Interventie op de Oude Aarde vooraf­ging, toen steeds meer beluste antropologen van het Bestel de mensheid hadden verontrust en angst aangejaagd. Vooral de Krondaku hadden zich nogal eens schuldig gemaakt aan tactlo­ze experimenten en bemanningen van sommige Simbiari-werelden waren zelfs zover gegaan herrie te schoppen onder de inheemsen wanneer ze zich tijdens hun lange surveillances begonnen te vervelen.

Het Galaktisch Concilie had dit soort schendingen, die gelukkig gering in aantal waren, grondig aangepakt. Toch was iets van de oude psychose voor ‘buitenaardse invasies’ in de menselijke geest blijven hangen, ook nadat de Interventie de weg naar de sterren voor hen had geopend. Milde vormen van die xenofobie waren tamelijk algemeen onder menselijke kolonisten, doch maar weinig mensen gingen in hun vooroordelen zo ver als Richard Voorhees.

Aangewakkerd door gevoelens van persoonlijke mislukking, groeiden die irrationele kinderangsten uit tot volwassen haat in de volgroeide man. Richard wees de dienst binnen het Bestel van de hand en probeerde een carrière als particulier vrachtvaarder.

Op die manier kon hij zijn eigen bemanning kiezen en de havens die hij wenste aan te doen. Farnum en Evelyn deden hun best zijn probleem te begrijpen, maar Richard wist maar al te goed dat ze in het geheim op hem neerkeken. ‘Onze broer, de koopman,’ zouden ze lachend zeggen. ‘Nou ja, piraterij is erger.’

Richard had twintig jaar moeten doen alsof dat soort grapjes hem niets deden en in die tijd was hij opgeklommen van scheepsmaatje tot schipper in loondienst en ten slotte eigenaar en gezag­voerder. Er kwam een dag dat hij op de dokken van de Bedford Sterrehaven stond om de tweehonderdvijftig meter lange slank­heid te bewonderen van de Wolverton Mountain in het besef dat hij er de eigenaar van was. Het schip was een snelheidsmonster geweest om hoge gasten te vervoeren, uitgerust met de krachtig­ste sneller-dan-licht-transmissie en met buitensporig krachtige systemen voor vervoer beneden de lichtsnelheid. Voorhees had de passagiersaccommodatie eruit gesloopt en alles veranderd in laadruimen voor expressevervoer, want daarmee was het grote geld te verdienen.

Hij liet weten dat voor hem geen reis te lang of te gevaarlijk was om te ondernemen, dat hij bereid was tot elk risico om een uit­zonderlijke of wanhopig noodzakelijke vracht waar dan ook bin­nen het Bestel af te leveren. En dus kwamen de klanten. In de jaren die volgden maakte Richard Voorhees de tot de ver­beelding sprekende reis naar Hub acht keren voor de riskante kolonies daar werden opgegeven en verlaten. Hij liet vier sets energiekristallen van upsylon doorbranden en verwoestte bijna zijn eigen zenuwstelsel op een waanzinnige recordreis naar de Hercules Zwerm. Hij vervoerde medicijnen en levensreddende uitrustingen en onderdelen voor de reparaties van vitale machi­nes. Hij bracht ertsmonsters over en kweekbakken vol verdachte organismen uit ver verwijderde menselijke kolonies naar de uit­gestrekte laboratoria op de Oude Wereld. Hij zag kans om een catastrofe in een rasveredelingsproces te voorkomen door ver­vangend sperma naar Bafut te brengen. Hij had een stervende magnaat een laatste genoegen bezorgd door een kostbare fles Jack Daniel’s van de Aarde naar het Cumberland Systeem te vliegen. Hij had bijna alles vervoerd behalve serum naar Nome en boodschappen naar Garcia.

Richard Voorhees werd rijk en een klein beetje beroemd. Hij onderging een verjongingskuur, ontwikkelde een voorkeur voor antieke vliegtuigen, zeldzame Aardse wijnen, exquise lekker­nijen en dansmeisjes; hij liet een grote, zwarte snor groeien en vertelde zijn deftige oudere broer en zuster dat ze naar de hel konden lopen.

En toen, op een dag in 2110, zaaide Richard het zaad voor zijn eigen ondergang.

Hij bevond zich, zoals gewoonlijk, alleen op de brug van de Wolverton Mountain, diep in het grijze niets van de subruimte en hard op weg naar het afgelegen Orissa Systeem dat 1870 lichtja­ren verwijderd lag ten zuiden van de Galaktische Vlakte. Hij vervoerde een grote en ingewikkelde Jagannath-tempel, com­pleet met heilige beelden en rollend materieel om een religieus complex te vervangen dat door een ongeluk was verwoest, op een planeet die door Hindoes was gekoloniseerd. Ambachtslieden op Aarde, die gebruik maakten van gereedschap en kennis die in de kolonie niet meer voorhanden was, hadden een perfecte replica gebouwd, maar ze hadden er veel te lang over gedaan. In het contract van Voorhees stond nadrukkelijk dat hij de tempel en alles wat erbij hoorde binnen zeventien dagen naar Orissa moest brengen, op tijd voor de plaatselijke viering van Rath Yatra, wanneer het Godsbeeld in een heilige processie van de tempel naar een zomerverblijf werd gedragen. Wanneer het schip te laat binnenkwam en de gelovigen hun heilige dagen moesten vieren zonder de tempel en de beelden, zou het honorarium wor­den gehalveerd. En dat honorarium loog er niet om. Voorhees was vol vertrouwen over die datum geweest. Hij pro­grammeerde een strak schema door de hyperruimte, zorgde voor extra pijnstillers om de ellende te weerstaan wanneer hij door de tijd-ruimte-vlakken brak met zulke korte tussenpozen en ging er toen rustig bij zitten om schaak te spelen met de boordcomputer en kletspraat uit te wisselen met de andere scheepssystemen. Wolverton Mountain was volledig geautomatiseerd op de schip­per zelf na, maar Richard had nog voldoende sociale behoeften overgehouden en er dus voor gezorgd dat de hele robotica in het schip was toegerust met persoonlijke kenmerken, een eigen iden­titeit en stem, plus een aanzienlijke voorraad schandaalinforma­tie van een handvol favoriete werelden, aangevuld met grappen en vleierige kletspraat. Dat hielp om de tijd door te komen. ‘Communicatie aan het bruggedek,’ zei een innemende alt, daarmee zijn aanval op de koningin van de computer onderbre­kend.

‘Voorhees hier. Wat is er, Lily liefje.’

‘We hebben een alarmsignaal uit de subruimte ontvangen,’ zei het systeem. ‘Een Poltroyaans onderzoeksschip zit vast met transmissiemoeilijkheden. Navigatie is al bezig haar subjectieve lokatie vast te leggen.’

Die verdomde, grijnzende kleine dwergen! Zaten waarschijnlijk weer overal hun nieuwgierige neus in te steken en lieten onder­tussen hun energiekristallen naar de donder gaan zonder er goed voor te zorgen.

‘Navigatie aan het bruggedek.’ ‘Ja Fred?’

‘Dat schip in moeilijkheden zit verdomd dicht op onze eigen cur­ve, kapitein. Ze hebben geluk. Zoveel verkeer is er niet in dit deel van de hyperruimte.’

Richards vuist sloot zich rondom een pion en kneep hard. Nu kon hij er dus op uit om verpleegster voor die kevers te spelen. En een mooie kans dat hij naar de helft van zijn commissie kon fluiten. Dat kon wel eens verschillende subjectieve dagen kosten als je rekening hield met het gebrek aan vingervaardigheid van die Poltroyanen en het feit dat de Wolverton Mountain maar drie robottechnici aan boord had. Als het nu een schip vol mensen was, dan wist hij wel wat hem te doen stond. Maar die vreemde­lingen!

‘Ik heb de ontvangst van hun alarmsignaal bevestigd,’ zei Lily. ‘Het Poltroyaanse schip heeft leefsystemen die aan het aftakelen zijn. Ze moeten daar al geruime tijd vastzitten, schipper.’ Sodeju. Hij was nog maar twee dagen van Orissa verwijderd. De Poltroyanen konden het vast nog wel een paar dagen langer uit­houden. Op de terugweg was vroeg genoeg. ‘Attentie alle systemen. Ga door op de oorspronkelijke tijdruimtekoers. Communicatie: stop alle signalen naar buiten. Lily, ik wil dat je de notitie van dat alarmsignaal uit het logboek haalt en alle daarop volgende interne gesprekken over dat onder­werp ook tot en met mijn merkteken. Klaar? Merkteken!’ Richard Voorhees leverde op tijd af en ontving zijn volledige honorarium van de dankbare vereerders van Jagannath. Een kruiser van de Lylmik Vloot verleende de Poltroyanen assi­stentie op hetzelfde moment dat Voorhees in Orissa in het dok gleed. De Poltroyanen hadden minder dan vijftien uren zuurstof in hun tanks toen de redders arriveerden. Ze gaven hun opname van Voorhees’ oorspronkelijke antwoord op hun alarmsignaal door aan de Magistratuur van die sector. Toen Richard in Assawompset terugkwam, werd hij onder arrest geplaatst op verden­king van overtreding van de Galaktische Altruïsme Wet, artikel 24: ‘Ethische verplichtingen van schepen in de hyperruimte.’ Nadat hij schuldig was bevonden, werd Richard Voorhees ver­oordeeld tot het betalen van een ongelooflijk grote som geld die al zijn bezittingen opslokte. De Wolverton Mountain werd in beslag genomen en de schipper voor de duur van zijn verdere leven uitgesloten van sterrereizen en interstellaire handel. ‘Ik denk dat ik de Oude Wereld maar eens ga bezoeken,’ zei Richard tegen zijn advocaat toen alles voorbij was. ‘Ze zeggen dat er geen plek zo goed is om door te branden.’

4

Felice Landry zat kaarsrecht in het zadel op de rug van haar drietons verrul, het verdovingsgeweer in de boog van haar rech­terarm. Ze boog haar hoofd voor de luide begroetingen. Er waren bijna vijftigduizend fans in de arena, dat was een gewel­dig aantal voor zo’n kleine planeet als Acadië. Ze zette de verrul aan tot een ingewikkeld dressuurpatroon. Het monsterachtige beest, dat nog het meest weg had van een rinoce­ros op stelten met een lange, voorwereldlijke nek en boosaardig gloeiende ogen, trippelde over de lichamen zonder er ook maar één te raken. Van al de spelers op de groen en witte, met zaagsel gevulde speelvlakken was Landry de enige die nog overeind zat en bij bewustzijn was.

Andere verruls, opgesloten in de stallen naast de zijlijnen en veilig achter de zware vluchtwanden, voegden hun getrompetter toe aan het applaus van het publiek. Met geroutineerde behen­digheid liet ze haar rijdier met zijn neushoorn de vuurrode ring oppikken. Daarna stuurde ze het dier galopperend naar het nu niet langer verdedigde doel van de Witten, hoewel er nu voor snelheid geen enkele reden meer was. ‘Lan-drie Lan-drie!’ schreeuwden de toeschouwers. Het leek erop dat het jonge meisje en haar rijdier hals over kop in de grotachtige holte aan het einde van het veld zouden stormen. Met net voor ze daar waren, hield Landry de verrul scherp in en gaf een ander commando. Het beest draaide helemaal rond, schuddend met het monsterachtige hoofd dat bijna zo lang was als het lichaam van het meisje. De ring zeilde door de lucht en bleef liggen in het midden van het doel. Het signaal lichtte schreeuwend op. ‘Lan-DRIE!’

Ze hield haar geweer omhoog en schreeuwde terug naar de menigte. Schokgolven van een orgasme schoten door heen heen. Een lange minuut kon ze niets zien, hoorde ze zelfs de eenmalige diepe klank niet van de scheidsrechtersbel die het einde van het spel aangaf.

Toen haar zintuigen weer helder werden, verwaardigde ze zich te glimlachen naar de springende, wuivende menigte. Vier mijn overwinning, volk-kinderen-minnaars. Schreeuw mijn naam. Maar raak me niet aan. ‘Lan-drie! Lan-drie! Lan-drie!

Een scheidsrechter kwam aanlopen met de kampioensbanier hangend aan het einde van een lange lans. Ze stak het geweer in de holster, nam de vlag over en hief die hoog in de lucht. Zij en de verrul maakten een langzame rondgang door de arena, beiden knikkend met het hoofd onder het oorverdovende applaus van al de fans, niet enkel die van de Groenhamers maar ook van de Witten.

Nooit eerder was er zo’n seizoen geweest, zo’n kampioenschap. Niet voor de komst van Felice Landry.

De sportgekke bevolking van het ‘Canadese’ Acadië nam ringhockey heel serieus. Eerst hadden ze Landry niet gemogen omdat zij het waagde aan dit gevaarlijke spel deel te nemen. Daarna hadden ze haar verslonden. Klein, stevig gebouwd, ongewoon sterk naar lichaam en geest en met een beangstigend vermogen om de vaak slecht gehumeurde verrulhengsten in toom te houden, had ze alle mannelijke spelers met talent en ervaring snel achter zich gelaten om een sportidool te worden in het eerste profseizoen. Ze speelde zowel aanvallend als verdedi­gend en haar razendsnelle stunts met de verdover werden al legende. Zelf was ze nog nooit gevallen. In deze wedstrijd, de laatste om het kampioenschap, had ze acht doelpunten gescoord, een nieuw record. Terwijl al haar ploegge­noten in de laatste wedstrijdhelft neer waren gegaan, had ze in haar eentje een laatste stormaanval van de Witten op het doel van de Groenhamers afgeslagen. Vier koppige reuzen van de Witten hadden in het stof moeten bijten voordat ze triomfeerde en dat allerlaatste loop-naar-de-hel-doelpunt had kunnen sco­ren.

Klap maar. Vereer me maar. Zeg me dat ik jullie koningin ben, jullie minnares, jullie slachtoffer. Maar blijf uit de buurt. Ze stuurde de verrul naar de spelersuitgang, breekbaar ogend op de rug van het reusachtige beest. Ze droeg een doorschijnende groene kilt, groene pluimen op de naar achter geschoven helm. Haar eerst zo stralende, platinablonde kapsel hing in losse slier­ten op het glanzende zwarte leer van haar wapenrusting in namaak-Grieks model. ‘Lan-drie! Lan-drie!’

Ik heb mezelf leeggestort en uitgegoten voor jullie, slaven-vreters-woestelingen. Laat me nu gaan.

Kleine brancards reden door de gangen achter de arena om de gewonden naar binnen te brengen. Felice moest haar verrul goed in bedwang houden terwijl ze in de richting van het Groenhamerkamp reed. Plotseling waren ze allemaal om haar heen, assi­stenten, trainers, staljongens, reserves, mooipraters en alles wat rondom de arena hing. Er ging een verward geroep op van begroetingen en felicitaties en het klonk allemaal iets te fami­liair. De heldin onder haar soortgenoten. Ze schonk hun een smal, hooghartig lachje. Iemand nam de teu­gels over en gaf de verrul te eten.

‘Felice! Felice, baby!’ Trainer Megowan, zo van de bank op het veld, de handen vol slierten tape met aanvalsmogelijkheden die als confetti om hem heen slierden, kwam hijgend uit de arena omlaag. ‘Je was geweldig, liefje! Niet te geloven. Steengoed.’ ‘Daar ga je,’ zei ze, terwijl ze in het zadel voorover leunde en hem de kampioensvlag overhandigde. ‘Onze eerste trofee. Maar niet de laatste.’

De duwende omstanders begonnen te schreeuwen om meer.

‘Laat ze het maar horen, Felice! Nog eens, liefje-baby.’

De verrul begon waarschuwend te grommen.

Landry strekte sierlijk haar zwart beklede arm uit naar de coach. Megowan schreeuwde dat iemand een platform moest brengen zodat ze kon afstijgen. Stalknechten hielden het dier in bedwang terwijl het meisje haar trainer een hand toestond.

Verering—vreugde—pijn—walging. De last. De noodzaak.

Ze liet de Griekse helm met de grote groene pluimen van haar hoofd glijden en gaf die aan een bewonderende trainster. Een van haar ploeggenoten, een massieve reserveverdediger, werd aangemoedigd door de razernij van hun overwinning.

‘Geef es een dikke, natte zoen, Landry!’ giechelde hij en nam haar in zijn armen voor ze opzij kon stappen.

Een tel later lag hij wijdbeens tegen de gangmuur. Felice lachte.

Een seconde later vielen de anderen haar bij. ‘Een andere keer, mooie jongen!’ Haar bruine en zeer grote ogen vonden die van de liggende atleet. Het voelde aan alsof iemand hem bij de strot greep.

Het meisje, de trainers en de meeste anderen uit de menigte liepen door, op weg naar de kleedkamers waar de verslaggevers zaten te wachten. Enkel de onbeschaamde verdediger bleef ach­ter, langzaam verder langs de muur naar beneden glijdend, naar adem snakkend, de voeten vooruitgestoken, de armen machte­loos langs zijn lichaam. Een verpleger achter zijn rollende vlees­wagen vond hem een paar minuten later en hielp hem over­eind.

‘Jezus, man! En je hebt niet eens meegespeeld!’ Schaapachtig vloekend gaf de ander toe wat er was gebeurd. De verpleger schudde zijn hoofd, vol verbazing. ‘Je moet ook wel gek zijn geweest om zoiets te proberen. Zo’n lieve bek als ze heeft, die kleine hoer jaagt me de stuipen op het lijf.’ De verdediger knikte nadenkend. ‘Zal ik je wat vertellen? Ze houdt ervan kerels neer te schieten. Ik bedoel, zo komt ze aan naar gerief. Je kan zien dat ze liever zou willen dat ze dood waren dan alleen maar in slaap. Begrijp je? Ze is leip! Een geweldige, steengoeie, hardstikke leipe kutkampioen.’ De verpleger trok een gezicht. ‘Waarom zou een vrouw anders aan dit waanzinnige spel meedoen? Kom hier, held. Ik rijd je naar de ziekenzaal. Daar hebben we precies het goeie spul voor die zweefbuik van jou.’

De verdediger klom op de brancard, naast een ronkende gewon­de. ‘Zeventien jaar pas! Kun jij je voorstellen wat dat wordt als ze ouder is?’

‘Lummels als jij moesten geen verbeelding hebben. Dat staat de spelstrategie in de weg.’ De verpleger schoot met het wagentje door de gang in de richting van het verre gelach en geschreeuw.

Buiten, in de arena, was het hoerageroep opgehouden.

5

‘Probeer het nog eens, Elizabeth.’

Ze concentreerde al haar geestkracht op haar projecterende ver­mogens of wat daarvan over was. Hyperventilerend en met een bonzend hart spande ze zich in tot ze het gevoel had in haar stoel te drijven.

Projecteer vanaf de tekst voor je:

GLIMLACH—GROET. AAN U KWONG CHUN-MEI THERAPEUT VAN ELIZABETH ORME VERSPREEK­STER. ALS IK DE VLEUGELS BEZAT VAN EEN ENGEL ZOU IK OVER DEZE GEVANGENISMUREN VLIEGEN. EINDE.

‘Probeer het nog eens, Elizabeth.’

Dat deed ze. En opnieuw en nog eens en nog een keer. Verzend die sarcastische kleine boodschap die ze zelf had uitgezocht. (Gevoel voor humor is het bewijs van persoonlijke integratie.) Verstuur haar. Verstuur haar.

De deur van haar cabine ging open en eindelijk kwam Kwong binnen. ‘Het spijt me, Elizabeth, maar ik ontving helemaal niets.’

‘Zelfs de glimlach niet?’

‘Het spijt me. Nog niet. Er zijn helemaal geen beelden. Alleen de beelddrager. Waarom houden we het niet voor gezien vandaag? Je gezondheidsmonitor geeft al geel als indicatie. Je hebt echt meer rust nodig, meer tijd om beter te worden. Je spant je veel te veel in.’

Elizabeth Orme leunde achterover en drukte haar vingers tegen haar kloppende slapen. ‘Waarom blijven we doen alsof, Chun-Mei? We weten allebei dat de kans dat ik ooit weer kan werken met mijn psychische vermogens net even iets groter is dan nul. De tank heeft prachtig werk gedaan door me na het ongeluk weer gaaf af te leveren. Geen littekens, geen verminkingen. Ik ben een gezond en doodgewoon specimen van de vrouwelijke helft van onze mensheid. Normaal. Niks meer.’ ‘Elizabeth ...’ De ogen van de therapeut vulden zich met mede­dogen. ‘Geef jezelf een kans. Je hebt een bijna complete hersenregeneratie ondergaan. Niemand begrijpt precies waarom je wel al je overige mentale functies terug hebt gekregen en niet deze, maar als we ons de tijd gunnen en eraan werken, dan kan ook dat best gebeuren.’

‘Niemand met mijn soort verwondingen is dat ooit overkomen.’ ‘Nee,’ werd er met tegenzin toegegeven. ‘Maar er is hoop en we moeten het blijven proberen. Je hoort nog steeds bij ons, Eliza­beth. We willen dat je weer aan het werk kunt, hoe lang dat ook mag duren. Maar je moet het blijven proberen.’ Probeer de blinde vrouw maar zover te krijgen dat ze de drie volle manen van Denali kan zien. Probeer het dove meisje maar te leren van Bach te houden of de tongloze om Bellini te zingen. Waarom ook niet.

‘Je bent een goede vriend, Chun-Mei en God weet dat je heel hard met me hebt gewerkt. Maar het zou misschien gezonder zijn als ik dit verlies probeerde te aanvaarden. Denk eens aan die miljoenen doodgewone mensen die een gelukkig en vervuld leven leiden zonder wat voor psychisch vermogen dan ook. Ik moet me gewoon leren schikken in dat nieuwe perspectief.’ Vergeet de herinnering aan de engelenvleugels die de geest is kwijtgeraakt. Wees gelukkig binnen de gevangenismuren van je eigen schedel. Vergeet die onuitsprekelijke Eenheid, de synergie, het ademloos bruggen slaan van wereld naar wereld, de onbe­vreesde warmte van aanverwante zielen, de vreugde om talent­volle kindergeesten volledig bewust te maken van hun vermo­gens. Vergeet de smartelijke herinnering aan de dode Lawrence. Waarom niet?

Kwong aarzelde. ‘Waarom volg je het advies van Czarneki niet op? Een mooie, lange vakantie op een warme, liefdevolle wereld? Tuamotu. Rivièra. Tamiami. Of zelfs de Oude Aarde! Wanneer je terug bent, kunnen we beginnen met simpele afbeel­dingen.’

‘Dat zou wel eens precies goed voor me kunnen zijn, Chun-Mei.’ De therapeut ontging de lichte nadruk niet, zijn mond trok bezorgd verder samen. Maar hij zei niets, bang nog meer pijn te veroorzaken.

Elizabeth deed haar met bont afgezette mantel aan en keek door de gordijnen van het kantoor naar buiten. ‘Goeie genade, kijk eens hoe de storm is aangewakkerd! Ik zou wel gek zijn als ik de kans niet greep om aan de winter op Denali te ontkomen. Ik hoop dat mijn karretje wil starten. Het was weer eens het enige vanrnorgen dat het niet deed, het is zo ongeveer rijp voor de schroot­hoop.’

Net als de bestuurster.

De therapeut volgde Elizabeth Orme naar de deur en legde impulsief een hand op haar schouder. Hij projecteerde vrede, hoop. ‘Je mag de moed niet verliezen. Je bent het aan jezelf en onze hele gemeenschap verplicht om het te blijven proberen. Je hoort bij ons.’

Elizabeth glimlachte. Het was een rustig gezicht met slechts een paar lijntjes rondom de ooghoeken, de stigmata van grote emo­ties die hoorden bij het herstel dat haar gebroken vierenveertig jaar oude lichaam had teruggebracht naar de volmaaktheid van een jonge volwassene. Net zo makkelijk als een kreeft nieuwe poten liet groeien, zo had zij in de tank nieuwe cellen vervaar­digd om de kapotte armen, maag en ribbenkast te vervangen, de longen en het hart en de buikorganen, het versplinterde bot en het grijze materiaal van schedel en hersenen. De regeneratie was vrijwel perfect geweest, hadden de artsen haar verzekerd. Natuurlijk.

Ze drukte de hand van de therapeut zachtjes. ‘Tot ziens, Chun-Mei. Tot de volgende keer.’ Nooit, nooit meer.

Ze liep naar buiten in de sneeuw die al enkelhoog lag. De verlich­te kantoorramen van het Denali Instituut voor Metapsychologie wierpen hoekige gouden patronen op de witte sneeuw. Frank, de concierge, zwaaide haar toe terwijl hij met een schop langs de stoeprand ging. De goten zaten zeker weer eens verstopt. Dat goede oude Denali.

Ze zou niet terugkeren naar dit Instituut waar ze zoveel jaren had gewerkt, eerst als studente, later als lesgevend vérspreekster en redactrice en ten slotte als patiënte. De voortdurende pijn van die vernedering was meer dan haar gezondheid kon verdragen en Elizabeth was in haar hart een uiterst praktische vrouw. Het werd eens tijd voor iets heel anders.

Doelbewust, terwijl ze de kap van haar mantel losjes over haar hoofd sloeg, liep ze naar het wagenpark. Ze bewoog haar lippen terwijl ze bad, dat was nu haar gewoonte geworden. ‘Gezegend Diamant Masker, leid me op mijn weg naar Balling­schap.’

6

De toelating van het menselijk ras tot het Galaktisch Bestel, vooruitlopend op haar sociopolitieke volwassenheid, was riskant geweest.

Zelfs na de eerste psychische bedreiging van de veiligheid van het Bestel door mensen, die overigens met succes was verhinderd door de zeer geëerde Jack en Illusio, bleven de koppige bewijzen van de oorspronkelijke zonde der mensheid zich manifesteren. Bij mensen als Aiken Drum.

Aiken was een van die uiterst eigenaardige persoonlijkheden die gedragstherapeuten tot waanzin konden drijven. Zijn chromoso­men waren normaal. Zijn hersenen waren onbeschadigd, hij was niet ziek en bezat een hoog intelligentiequotiënt. Hij zat boven­dien volgestouwd met latente psychische vermogens die te zijner tijd wellicht operationeel konden worden gemaakt. De opvoe­ding tijdens zijn jeugd op de nieuw gestichte kolonie op Dalriada verschilde in geen enkel opzicht van de dertigduizend andere ongeborenen die waren opgekweekt uit het zorgvuldig geselec­teerde genenmateriaal van Schotse voorouders. En toch was Aiken anders dan de rest van het nest. Hij was een geboren misdadiger.

Ondanks de liefde van surrogaatouders, de toewijding van erva­ren leraren en de onvermijdelijk toegediende correctieve behan­delingen tijdens zijn stormachtige groeiperiode, klemde Aiken zich koppig vast aan zijn eenmaal gekozen pad vol schurkerijen. Hij stal. Hij loog. Hij bedroog wanneer hij er maar even de kans­toe kreeg. Hij genoot ervan regels te overtreden en voelde niets dan minachting voor zijns gelijken die zich normaal gedroegen. ‘De persoon Aiken Drum,’ zo vermeldde zijn persoonsregistra­tie, ‘legt een fundamentele disfunctie aan de dag in zijn bele­vingswereld. Zijn vermogen om de sociale en persoonlijke conse­quenties van zijn handelingen te doorzien is essentieel bescha­digd en hij is zo ego-gericht dat het schadelijk moet worden genoemd. Hij is bestand gebleken tegen alle technieken tot ver­andering.’

Maar Aiken Drum was ook charmant. En Aiken Drum had een ruw soort gevoel voor humor. Aiken Drum was bovendien, los van al zijn schurkenstreken, een geboren leider. Hij was uitge­sproken vaardig met zijn handen en vindingrijk wanneer het erom ging nieuwe manieren te bedenken om de gevestigde maat­schappelijke orde tot wanhoop te brengen. Tijdgenoten hadden daardoor de neiging hem als een enigszins duistere held te bewonderen. Zelfs de volwassenen van Dalriada, die al genoeg de handen vol hadden met de ellendige taak een hele generatie reageerbuiskinderen tot kolonisten op te voeden met wie een lege wereld moest worden bevolkt, moesten soms om zijn streken lachen.

Toen Aiken Drum twaalf was, werd het Ecologisch Korps waarbij hij was aangesloten, de opdracht gegeven om het stinkende en rottende karkas van een grote walvisachtige op te ruimen, die aangespoeld was op het strand van de op drie na grootste kolonie. De gezondste koppen onder de kinderen waren er voor om de twintig ton wegende rommel met bulldozers onder het zand te schuiven, maar Aiken overtuigde hen ervan dat er een meer opzienbarende methode moest worden gevonden. Dus bliezen ze de dode walvis op met een plastic bom van Aikens eigen vinding. Vuistgrote brokken stinkend vlees regenden neer op het hele stadje, een bezoekende delegatie van Bestelfunctionarissen inbe­grepen.

Toen Aiken Drum dertien was, werkte hij in een groepje burger­technici, die de loop van een kleine waterval moesten wijzigen die het nieuwe reservoir zou gaan vullen dat De Oude Man van de Berg was gaan heten. Laat op een nacht stal Aiken met een bende jonge volgelingen een voorraad cement en flink wat leidin­gen en ging aan het beeldhouwen op de rand van de waterval. De volgende dageraad onthulde een redelijke imitatie van een paar reusachtige mannelijke geslachtsorganen, pissend in het veertig meter lager gelegen reservoir.

Toen Aiken Drum veertien was, verstopte hij zijn kleine lichaam aan boord van een lijnschip op weg naar Caledonië. De passa­giers werden geplaagd door diefstallen van sieraden, maar de monitors onthulden dat er geen menselijk wezen in hun kamers had ingebroken. Een zoektocht door de voorraadruimen bracht de verstekeling aan het licht, samen met de stalen robotmuis die hij er vandaar op uit stuurde en die geprogrammeerd was op kostbare metalen en juwelen. Hij was van plan geweest ze in New Glasgow van de hand te doen, gaf hij kalm toe. Ze stuurden hem natuurlijk naar huis en de gedragsdeskundigen kregen weer de kans om Aikens overtredersvoeten terug te bren­gen op het smalle pad der deugd. Maar de methodes sloegen weer niet aan.

‘Hij breekt je hart,’ zei de ene psycholoog tegen de andere. ‘Je moet van dat jong houden of je nu wilt of niet. Hij heeft een schitterend inventieve geest in dat aardmannetjeslijf van hem. Maar wat gaan we voor de donder met hem aanvangen? In het Galaktisch Bestel is geen plaats voor een nieuwe Tijl Uilenspie­gel!’

Ze probeerden zijn neiging tot zelfbewondering om te buigen in de richting van het komieke theater, maar leden van zijn toneel­gezelschap vermoordden hem bijna toen hij door bleef gaan hun optredens met eigen grappen om zeep te helpen. Ze probeerden iets te doen met zijn technische vermogens, maar hij misbruikte de werkplaatsen van de technische school om illegale zwarte dozen te bouwen die hem toegang gaven tot de helft van alle gecomputeriseerde kredietsystemen in de sector. Ze probeerden een metafysische dieptebehandeling, ze werkten met onthou­dingstechnieken, ze gaven hem narcotherapie en multigefaseerde elektroschokken. Ze waagden het zelfs met oude godsdien­sten.

Maar Aiken Drums ondeugden triomfeerden over alles. En dus werd hij, op een weinig berouwvolle eenentwintigste ver­jaardag, geconfronteerd met een meerkeuzevraag waarop het antwoord zijn toekomst zou bepalen:

Welke van de volgende mogelijkheden kiest u, nu is vastgesteld dat u een overtuigd recidivist bent die schadelijk is voor de harmonie in het Galaktisch Bestel?

Permanente opsluiting in het Correctief Instituut van Dalriada Microchirurgische implantatie van een handelbaar makende eenheid Euthanasie.

‘Geen van drieën,’ zei Aiken Drum. ‘Ik kies Ballingschap.’

7

Zuster Annamaria Roccaro ontmoette Claude voor het eerst toen hij zijn stervende vrouw naar het Oregon Cascade Hospi­taal bracht.

Beide oude mensen waren exopaleontologen geweest—Claude Majewski was gespecialiseerd in macrofossielen en Genevieve Logan in micro’s. Ze waren langer dan negentig jaar plus een gezamenlijke verjonging getrouwd geweest en samen hadden ze de uitgestorven levensvormen onderzocht van meer dan veertig planeten die door de mensheid waren gekoloniseerd. Maar Genevieve was ten slotte vermoeid geraakt en had een derde levensverlenging geweigerd. Claude had zich bij haar beslissing neergelegd, zoals hij dat het grootste deel van zijn leven had gedaan. Ze bleven werken zolang ze konden en brachten toen enige jaren van hun oude dag door in een landhuisje aan de Pacific in het echte Amerika op de Oude Aarde. Claude had nooit over het onvermijdelijke einde nagedacht tot net vlak bij was. Hij had een soort vaag idee dat ze op een zekere dag samen rustig in hun slaap zouden wegdrijven. De werkelijk­heid was natuurlijk iets minder netjes. Claudes stevige, Poolse boerenlijf bleek op het eind toch wat meer weerstand te hebben dan dat van zijn Afro-Amerikaanse vrouw. De tijd kwam dat Genevieve naar het verzorgingstehuis moest waarbij Claude haar vergezelde. Ze werden welkom geheten door zuster Roccaro, een grote vrouw met een open gezicht die de persoonlijke zorg op zich nam om de stervende geleerde en haar echtgenoot gees­telijk en lichamelijk te verzorgen.

Genevieve, geplaagd door poreuzer wordende botten, gedeelte­lijk verlamd en versuft door enkele hartaanvallen, nam lang de tijd voor haar overgang. Misschien was ze zich bewust van de pogingen van haar echtgenoot om haar gerust te stellen, maar daar bleek weinig van. Ze leed geen pijn en bracht dagen door in diepe slaap of in door medicijnen veroorzaakte dromerijen. Zus­ter Roccaro merkte dat stilaan meer van haar tijd besteed werd aan het verzorgen van Claude, die zeer gefrustreerd was en diep verontrust door de langzame gang van zijn vrouw naar haar levenseinde.

De oude man was fysiek nog altijd tanig op zijn leeftijd van honderddrieëndertig en dus nam de non hem van tijd tot tijd mee op een bergwandeling. Ze liepen dan door de mistige, altijd groe­ne bossen en visten op forel in de stromen die van de gletsjers afkwamen. Ze noteerden welke vogels en welke bloemensoorten ze tegenkwamen terwijl de zomer vorderde, ze beklommen de flanken van de bergen en brachten hete namiddagen in de scha­duwzijde van de hellingen door zonder veel te spreken, want het lukte Majewski niet om zijn verdriet onder woorden te bren­gen.

Op een ochtend, vroeg in juli, 2110, begon Genevieve Logan snel achteruit te gaan. Zij en Claude konden elkaar alleen nog maar aanraken, want zien of horen of spreken kon ze niet meer. Toen de monitor in de ziekenkamer liet zien dat de hersens van de oude dame niet meer werkten, droeg de zuster een requiemmis op en diende het laatste oliesel toe. Claude sloot zelf de machines af en zat naast het bed, Genevieves skeletachtige bruine hand vasthoudend tot alle warmte eruit was verdwenen. Zuster Roccaro sloot voorzichtig de gerimpelde, koffiekleurige oogleden over de ogen van de dode geleerde. ‘Wil je een tijdje bij haar blijven, Claude?’

De oude man glimlachte afwezig. ‘Ze is niet meer hier, Amerie. Wil jij een eindje met me wandelen als niemand anders je op dit moment nodig heeft? Het is nog vroeg. Ik denk dat ik nu praten kan.’

Ze trokken dus schoenen aan en gingen weer de bergen in, met de wagen kostte dat maar een paar minuten. Ze parkeerden op Cloud Cap, gingen via een gemakkelijke weg omhoog tot aan Cooper Spur en stopten beneden de Tie-In Rock op een rand op ongeveer 2800 meter hoogte. Ze vonden een goede plek om te zitten en haalden blikjes en een lunch te voorschijn. In het noor­den, voorbij de kloof van de Columbiarivier, lag Mount Adams en wat verderweg Rainier, beide met sneeuw bedekt, net als de Hood. De symmetrische kegel van Mount St. Helens zond een grijze pluim van vulkanische rook en stoom omhoog. IVlajewski zei: ‘Het is mooi hierboven, hè? Toen Gen en ik nog kinderen waren, was de vulkaan niet actief. Ze haalden nog hout uit de bossen. Er lag een dam in de Columbia zodat de zalm stroomopwaarts moest klimmen via visladders. Oregon Metro heette toen nog Portland en Fort Vancouver. Er was nogal wat mist en de nodige overbevolking als je op plekken wilde wezen waar de baantjes waren. Maar alles bij elkaar was het leven hier redelijk goed, zelfs in die slechte dagen toen de vulkaan uitbarst­te. Pas tegen het einde, net voor de Interventie, toen de hele wereld zonder energie raakte en de economie in elkaar stortte, begonnen ze er hier hun portie van mee te krijgen.’ Hij wees naar het oosten, in de richting van de droge canyons en de hooggelegen woestijnbegroeiïng van het oude lavaplateau buiten de Cascaden.

‘Daar liggen de fossiele lagen die naar John Day vernoemd zijn. Gen en ik verzamelden daar onze eerste stukken toen we nog studenten waren. Zo’n dertig of veertig miljoen jaar geleden was dat weelderig weideland en zwaar beboste heuvels. Het was dicht bevolkt met zoogdieren, rinocerossen, paarden, kamelen, oreodonten—wij noemden ze slimme monstertjes—en zelfs een groot soort honden en sabeltandtijgers. Toen begonnen op een dag de vulkanen te werken. Ze strooiden een dikke deken van as en afval over al die oostelijke vlaktes. De planten werden eronder begraven en de rivieren en de meren vergiftigd. Er waren vuurstormen, een soort van woeste wolken die bestonden uit gas en as en brokken lava die met snelheden van honderdvijftig kilometer per uur voorbijjoegen.’

Hij pakte bedaard een boterham uit, beet en kauwde. De non zei niets. Ze nam haar haarband af en gebruikte die om het zweet van haar brede voorhoofd te vegen.

‘Het deed er niet toe hoe hard of hoe ver die arme beesten konden rennen, ze konden niet ontsnappen. Ze kwamen om in de aslagen. En toen hield het vulkanisme ineens op. De regen waste de gifstoffen weg en de planten keerden terug. Na een tijdje kwa­men ook de dieren terug en het land raakte weer vol. Maar dat goede leven duurde niet lang. De vulkanen begonnen opnieuw te werken en er kwamen meer aslagen. Dat gebeurde steeds weer opnieuw over een periode van zo’n vijftien miljoen jaar. Het doden en de herbevolking, de fonteinen van dood en de terugkeer van het leven. Laag na laag van fossielen en as zijn hier neergelegd. De John Day-formatie is meer dan vijfhonderd meter dik en daarboven en er beneden liggen soortgelijke formaties.’

Terwijl de oude man sprak, staarde de non naar het tafelland in het oosten. Een paar reusachtige condors zweefden rond op de thermiek. Beneden hen vloog een dichte formatie van negen eivormige toestellen langzaam over een onzichtbare kloof. ‘De beddingen vol as werden afgedekt met lava. Toen, na nog een paar miljoen jaar, baanden de rivieren zich steeds lager een weg door de rots en de aslagen. Gen en ik hebben fossielen gevon­den langs al die oude waterwegen, niet enkel botten en tanden, maar afdrukken van bladeren en complete bloemen. Het verslag van hele reeksen verdwenen werelden. Heel overtuigend, ’s Nachts bedreven zij en ik de liefde onder de woestijnsterren en keken naar de Melkweg in Sagittarius. We vroegen ons af hoe de hemel er had uitgezien in de ogen van al die uitgestorven dieren. En hoe lang de oudgeworden mensheid het nog kon uithouden voor het in haar eigen asbed zou worden begraven, wachtend op de paleontologen van Sagittarius om ons op te graven na nog eens dertig miljoen jaar.’

Hij gniffelde. ‘Melodrama. Dat is een van de nadelen van fossie­len graven in een romantische omgeving.’ Hij at de rest van zijn brood op en dronk uit het blikje. Toen zei hij: ‘Genevieve’ en was lange tijd stil.

‘Wasje geschokt door de Interventie?’ vroeg zuster Roccaro ten slotte. ‘Sommige van de ouderen die ik heb helpen verzorgen, leken bijna teleurgesteld dat de mensheid op die manier de eco­logische woestijn werd bespaard die haar toekwam.’ ‘Het was niet makkelijk voor de lui die last hadden van leedver­maak,’ gaf Majewski toe. ‘Het slag dat de mensheid beschouwde als een soort onkruid dat verwoestte wat anders een aardige pla­neet had kunnen zijn. Maar paleontologen hebben de neiging wat verder te kijken. Sommige soorten overleven, andere sterven uit. Maar hoe groot de ecologische schade soms ook is, de para­dox die wij leven noemen, blijft de entropie bestrijden en naar volmaaktheid streven. Harde tijden lijken de evolutie op weg te helpen. De Ijstijd uit het Pleistoceen had alle plantenetende mensachtigen kunnen uitroeien. Maar in plaats daarvan heeft het woestere klimaat en de veranderingen in de vegetatie sommi­gen van onze voorouders aangemoedigd om vlees te gaan eten. En als je vlees eet, heb je minder tijd nodig om voedsel te verza­melen. Je kunt erbij gaan zitten en leren nadenken.’ ‘En op een keer bracht de jager-moordenaar het er het beste af?’

‘Jagen is niet gelijk aan moorden. Ik moet niets hebben van dat totaal gedegenereerde aapmensbeeld dat sommigen voor onze voorouders willen laten doorgaan. Er moet goedheid en menslie­vendheid in onze hominide voorouders zijn geweest, net als nu.’ ‘Maar het kwaad is werkelijk,’ zei de non. ‘Noem het egocentrisrne? kwaadaardige agressie, de eerste zonde of wat ook. Maar het is er. Het paradijs is verdwenen.’

‘Is het bijbelse Eden niet een ambivalent symbool? Het lijkt mij dat die mythe alleen maar aantoont dat zelfbewustzijn en intel­ligentie gevaarlijke eigenschappen zijn. En soms dodelijk. Maar kijk eens naar het alternatief voor de Boom van Kennis? Zou iemand onschuld willen voor zulk een prijs? Ik niet, Amerie. We zouden dat stukje appel niet echt terug willen geven. Zelfs onze agressieve instincten en koppige trots hebben meegeholpen om ons heersers over de Aarde te maken.’ ‘En op een dag misschien van de sterren?’ Claude toonde een kort lachje. ‘God weet dat we daar lang genoeg over gepraat hebben toen de Gi en de Poltroyanen met ons samenwerkten in allerlei reddingsoperaties. De consensus schijnt te zijn dat wij, ondanks al onze rotzooi en eigenzinnigheid toch een ongelooflijk potentieel bezitten dat de Interventie rechtvaardigde, voor we onszelf helemaal in de nesten werkten. Aan de andere kant, wanneer je kijkt naar de last die we veroor­zaakt hebben in de Tachtiger Jaren met de Metapsychische Opstand, dan ga je je afvragen of we ons talent om de boel te verzieken niet gewoon van één enkele planeet naar een flink stuk kosmos hebben verschoven.’

Ze aten een paar sinaasappels en na een tijdje zei Claude: ‘Wat er ook gebeurt, ik ben blij dat ik de sprong naar de sterren heb meegemaakt en ik ben blij dat Gen en ik samen hebben mogen werken met andere denkende wezens van goede wil. Dat is nu allemaal voorbij, maar het was een prachtig avontuur.’ ‘Wat vond Genevieve van al die reizen?’ ‘Ze was meer aan de Aarde gebonden dan ik, hoewel ze van die reizen hield. Maar ze stond er ook op hier een huis aan te houden waar we opgegroeid waren. Als we kinderen hadden gekregen, had ze misschien nooit weg gewild, maar haar rode bloedcellen hadden een afwijking en de techniek om dat via de genetische code te herstellen werd pas echt ontwikkeld toen haar beste jaren om kinderen te krijgen al voorbij waren. Nog weer later, toen we rijp waren voor een verjonging, waren onze ouderinstincten al behoorlijk geatrofieerd en los daarvan, er was zoveel werk te doen. We zijn dus maar met ons tweeën gebleven, vierennegen­tig jaar lang Claude.’ Zuster Roccaro strekte haar hand naar hem uit. Een lichte bries bewoog haar kortgeknipte, krullende haar. ‘Merkje dat je bezig bent te genezen?’

Ik wist dat dat gebeuren zou. Nadat Gen dood zou zijn. Het was haar heengaan dat ik zo moeilijk vond. Weet je, al maanden geleden hadden we dit doorgepraat, toen ze nog in het bezit was yan al haar vermogens. Toen hebben we heel wat emoties eruit gelaten en dingen geaccepteerd en betreurd. Maar toch, toen moest ze nog gaan en ik moest toekijken en wachten hoe de mens die ik meer liefhad dan mijn eigen leven, langzaam verder en verder weggleed zonder ooit helemaal weg te zijn. Nu ze gestor­ven is, ben ik weer functioneel. Ik vraag me alleen af wat ik nu in hemelsnaam moet gaan doen.’

‘Ik heb diezelfde vraag moeten beantwoorden,’ zei de non uiterst zorgvuldig.

Majewski keek verbaasd en bestudeerde toen haar gezicht alsof hij het nooit eerder had gezien. ‘Amerie, meisje toch. Je hebt een leven doorgebracht met mensen verzorgen die dat nodig hadden, de stervenden en hun nabestaanden. Waarom zou jij je zulke vragen moeten stellen?’

‘Ik ben geen meisje meer, Claude. Ik ben zevenendertig jaar oud en ik heb vijftien lange jaren in dit tehuis gewerkt. Dat werk is... niet gemakkelijk geweest. Ik ben opgebrand. Ik had al besloten dat jij en Genevieve mijn laatste cliënten zouden zijn. Mijn superieuren hebben ingestemd met mijn beslissing om de Orde te verlaten.’

Buitensporig geschokt staarde de oude man haar aan. Toen ging ze verder: ‘Ik merkte dat ik geïsoleerd raakte, dat ik verteerd werd door de emoties van de mensen met wie ik werkte. En mijn geloof verschrompelde, Claude.’ Ze haalde even haast onmerk­baar haar schouders op. ‘Dat is een risico dat iedereen in het religieuze leven min of meer loopt. Een evenwichtige geleerde als jij zal daar waarschijnlijk om moeten lachen ...’ ‘Ik zou nooit om jou lachen, Amerie. En als je echt denkt dat ik zo evenwichtig ben, dan kan ik je misschien helpen.’ Ze stond op en sloeg het gruizige stof van haar broek. ‘Het is tijd om te zorgen dat we van deze berg afkomen. We hebben zeker twee uur nodig om naar de parkeerhaven terug te lopen.’ ‘En onderweg ga jij mij vertellen wat jouw probleem is en wat je plannen zijn voor de toekomst,’ hield hij aan. Annamaria Roccaro keek de zeer oude man met geamuseerde geprikkeldheid aan. ‘Doctor Majewski, je bent een gepensio­neerde bottenspitter, geen spiritueel raadsman.’ ‘Toch ga je het me vertellen. En voor het geval je het niet weet, er bestaat niks stijfkoppigers in het hele universum dan een Pool die ergens zijn zinnen op heeft gezet. En ik ben een heel stuk koppiger dan de meeste Polen, want ik heb de tijd gehad om die eigenschap te vervolmaken. Afgezien daarvan,’ hij klonk ineens verlegen, ‘je zou er niet over begonnen zijn als je er niet met mij over had willen praten. Kom op dus. Laten we gaan lopen.’ Hij begon langzaam het pad af te lopen en zij volgde. Ze wandel­den zeker tien minuten in zwijgzaamheid door voor ze begon te praten.

‘Toen ik een klein meisje was, waren mijn religieuze helden de heiligen uit de Galaktisch Eeuwen. Ik heb me nooit kunnen iden­tificeren met Père Teilhard of Saint Jacques de Lichaamsloze of Illusio Diamant Masker. Ik hield meer van de echt oude mystie­ken, Simeon de Styliet, Antonius de Kluizenaar Maar vandaag de dag is dat soort overgave in afzondering om boete te doen in strijd met de nieuwe visie van de Kerk op de menselijke energetica. We worden verondersteld onze privé-reis naar de volmaakt­heid te maken binnen én in eenheid met de rest van de mensheid en de goddelijke liefde.’

Claude grijnsde over zijn schouder. ‘Ik kan je niet meer volgen, meisje.’

‘Vaktaal. In gewone woorden wil het zeggen dat liefdadigheid in is en mystiek uit. Dit galaktische tijdperk is veel te druk doende om ruimte te hebben voor kluizenaarsters. Die manier van leven wordt als een vlucht gezien, zelfzuchtig, masochistisch en tegen­gesteld aan de sociale evolutie van de Kerk.’ ‘Maar jij denkt er anders over, is het niet zo? Jij wilt ervandoor, vasten, contempleren op een of ander eenzaam plekje en lijden tot je verlichting hebt bereikt.’

‘Je moet er niet om lachen, Claude. Ik heb geprobeerd in een klooster te komen ... de cisterciënzers, de arme clarissen, de karmelitessen. Ze namen me even grondig op en zeiden dat ik maar door moest lopen. Zelfs de Zen-brigitijnen wilden me geen kans geven. Maar ten slotte heb ik ontdekt dat er één plek is waar een ouderwetse eenzame mystica op haar plaats zou zijn. Heb je ooit gehoord van Ballingschap?’ ‘Welke paleobioloog heeft dat niet?’

‘Dan weet je misschien ook dat er al een flink aantal jaren een soort ondergronds transport daarheen bestaat. Maar je weet misschien niet dat het gebruik van het tijdportaal vier jaren gele­den door het Bestel officieel is toegestaan als reactie op de toege­nomen vraag. Allerlei soorten mensen zijn inmiddels in Balling­schap gegaan nadat ze een soort overlevingscursus hadden door­lopen. Mensen uit ieder denkbaar milieu en beroep, van de Aar­de maar ook uit de kolonies. Al die tijdreizigers hebben één ding gemeen: Ze willen verder leven, maar kunnen niet langer func­tioneren binnen de ingewikkeld gestructureerde wereld van onze galaktische beschaving.’ ‘En daar heb jij voor gekozen?’

Mijn aanmelding is ruim een maand geleden goedgekeurd.’ Ze kwamen op een lastig stuk afdaling, het overblijfsel van een oude lawine. Ze concentreerden zich op de oversteek. Toen ze de overkant hadden bereikt, hielden ze een moment stil. De zon scheen heet. De condors waren verdwenen.

Amerie,’ zei de oude man, ‘het zou de moeite waard zijn om fossielen te zien met het vlees er nog aan.’

Ze trok een wenkbrauw op. ‘Is zo’n opmerking niet net iets te impulsief?’

‘Misschien heb ik niets beters te doen. De dieren uit het Plioceen in levenden lijve zien zou best eens een aardig besluit van een lange carrière in de paleobiologie kunnen zijn. En de dagelijkse overleving zou voor mij geen probleem zijn. Ik heb buiten tijdens het veldwerk wel geleerd me iets te ontzeggen. Ik zou je mis­schien zelfs kunnen helpen met het opzetten van je kluizenaars­hut. Dat wil zeggen, als je me niet als een te grote bedreiging ziet voor je eerbaarheid.’

Ze barstte in een schaterend gelach uit, stopte toen en zei: ‘Claude! Jij maakt je zorgen over mij. Denk je soms dat ik door een sabeltandtijger wordt opgegeten of vertrapt door een masto­dont?’

‘Verdomme, Amerie! Heb jij wel door waar je aan begint? Omdat je een paar simpele bergen kunt beklimmen en weet hoe je forel moet vangen in Oregon, geloof je dat je een soort vrouwe­lijke Franciscus van Assissi kunt worden in een woest stuk wil­dernis!’ Hij keek van haar weg, smalend. ‘God weet \Vat voor menselijk afval daar inmiddels rondsjouwt. Ik zou je levensstijl niet verstoren, kind. Ik zou alleen een oogje in het zeil houden. Eten brengen en dat soort dingen. Zelfs die mystici van vroeger lieten zich voedsel brengen door de gelovigen, dat weet je best. Begrijp je wat ik bedoel, Amerie? Ik wil jouw droom niet in de soep zien lopen.’

Ze sloeg ineens haar armen om hem heen en stapte toen glimla­chend achteruit. Een ogenblik zag hij haar niet in spijkerbroek en hemd, maar in iets wits van zelfgesponnen wol, met een touw vastgehouden om haar middel. ‘Doctor Majewski, het zal me een eer zijn jou als beschermer te hebben. Hoewel je best een verlei­ding zou kunnen zijn. Maar ik zal volharden en al je avances afslaan hoeveel ik ook van je houd.’

‘Dat is dan geregeld. Dan kunnen we nu maar beter naar bene­den gaan en alles voor de crematie van Genevieve in orde maken. We zullen haar as mee naar Frankrijk nemen en in het Plioceen begraven. Dat zou Gen een goed idee hebben gevonden.’

8

De weduwe van professor Théo Guderian was verbaasd geweest toen de eerste tijdreiziger aan de poort van haar huis verscheen op de hellingen van de Monts du Lyonnais.

Dat gebeurde in 2041, in het begin van juni. Ze was bezig in haar rozentuin en knipte dode bloemen weg uit de prachtige struiken Meillandrozen terwijl ze zich tegelijk afvroeg hoe ze haar suc­cessierechten zou kunnen betalen, toen een stevig gebouwde lif­ter met een dashond over de stoffige weg kwam aanlopen uit de richting van Saint-Antoine-des-Vignes. De man wist waar hij wezen wilde. Hij stopte voor de poort en wachtte tot ze dichterbij kwam. De kleine hond ging één stapje achter zijn baas zitten. ‘Goedenavond, monsieur,’ zei ze in standaard-Engels, terwijl ze de schaar wegstak in de zak van haar zwarte schort. ‘Burgeres Angélique Montmagny?’

‘Ik geef de voorkeur aan de ouderwetse aanduiding. Maar ja, dat ben ik inderdaad.’

Hij boog formeel. ‘Madame Guderian! Staat u mij toe dat ik me voorstel. Richter, Karl Josef. Dichter van beroep. Tot nu toe heb ik in Frankfurt gewoond. Ik ben hier, chère madame, om met u een zakelijk voorstel te bespreken dat betrekking heeft op de experimentele apparatuur van uw overleden echtgenoot.’ ‘Tot mijn spijt ben ik niet langer in staat de werking te demon­streren.’

Madame kneep haar lippen opeen, waardoor de rug van haar rechte neus trots omhoogkwam. Haar kleine zwarte ogen glans­den van onvergoten tranen. ‘Ik ben zelfs van plan om de machi­nes binnen afzienbare tijd uit elkaar te halen zodat de meer waardevolle onderdelen kunnen worden verkocht.’ ‘Dat mag u niet doen! Dat mag u niet doen!’ riep Richter uit, terwijl hij de bovenste stijl van de poort beetgreep. Madame deed een stap achterwaarts en staarde hem vol verba­zing aan. Hij had een vollemaansgezicht met bleke, enigszins uitpuilende ogen en dikke, rossige wenkbrauwen die nu in afschuw omhoog waren getrokken. Hij droeg een kostbare trek­kersuitrusting compleet met rugzak. Daaraan vast zat een viool­kist, een gevaarlijk uitziende dural katapult en een paraplu zoals golfers die droegen. De flegmatieke hond bewaakte een groot pak boeken die zorgvuldig in plastic waren verpakt en voorzien van touwen en een handvat waardoor het gedragen kon wor­den.

Zijn emoties beheersend zei Richter: ‘Vergeef me, madame. Maar u mag dat zo prachtige werk van uw vroegere echtgenoot piet vernietigen. Dat zou heiligschennis zijn.’ ‘Dat kan wel zijn,’ antwoordde madame, ‘maar de successie­rechten zijn er ook nog, monsieur. En er hebben al zoveel journa­listen over het werk van mijn man geschreven ...’

Ik ben geen journalist,’ zei Richter met een vaag trekje van afschuw, ‘ik ben een dichter! En ik hoop dat u mijn voorstel uiterst serieus wilt overwegen.’ Hij ritste een zijvak uit zijn kleding los en haalde daar een leren etui uit waaruit hij een smal blauw vierkant te voorschijn haalde. Dat stak hij haar toe. ‘Zie­hier, madame, bewijs van mijn kredietwaardigheid.’ De blauwe kaart was afkomstig van de bank in Lyon en liet zien dat de drager over een buitensporig groot geldbedrag kon beschikken.

Madame Guderian maakte de poort open. ‘Komt u binnen, mon­sieur Richter. Ik hoop dat het hondje te vertrouwen is?’ Richter tilde het pakket boeken op en glimlachte dunnetjes. ‘Schatzi is beschaafder dan de meeste mensen.’ Ze gingen zitten op een stenen bank onder een van bijen gonzen­de boog Soleil d’Or-rozen en daar legde Richter uit waarvoor hij gekomen was. Hij had over de tijdpoort van Guderian gehoord op een cocktailparty van een uitgever in Frankfurt en diezelfde avond besloten alles te verkopen en meteen naar Lyon te gaan. ‘Het is heel eenvoudig, madame. Ik wil door die tijdpoort ver­voerd worden om blijvend verder te leven in de prehistorische eenvoud van het Plioceen. Wat een vredig koninkrijk! Locus amoenus! Het Woud van Arden! Een schuilplaats voor de onschuld. Een rustplaats, vrij van menselijke tranen!’ Hij pau­zeerde en tikte op de kredietkaart die ze nog steeds in haar hand had. ‘Ik ben bereid ruimschoots te betalen voor mijn over­tocht.’

Een gek! Madame sloot haar vingers om de schaar in haar zak. ‘De tijdpoort,’ zei ze zorgvuldig, ‘gaat maar in één richting. Er is geen terugkeer mogelijk. En we bezitten geen enkele gedetail­leerde kennis over wat er zich aan de andere kant bevindt. Het is nooit mogelijk gebleken om driedimensionale camera’s of soort­gelijke opname-apparatuur over te brengen.’ ‘De fauna uit dat tijdperk is goed genoeg bekend, madame, net als het klimaat. Een voorzichtig persoon hoeft niets te vrezen. En u, gnädige Frau, behoeft geen bezwaren te koesteren wanneer u mij de poort laat gebruiken. Ik kan uitstekend voor mijzelf zor­gen in de wildernis. Ik heb mijn uitrusting zorgvuldig uitgezocht en als gezelschap heb ik mijn trouwe Schatzi. Aarzel niet, smeek ik u. Laat me er vannacht nog door. Nu!’ Inderdaad, een gek, maar misschien eentje die door de Voorzie­nigheid werd gezonden. Ze debatteerde geruime tijd met hem, terwijl de hemel naar indigo verkleurde en de nachtegalen begonnen te zingen. Richter weerlegde al haar bezwaren. Hij bezat geen familie die hem zou missen. Hij had niemand iets over zijn voornemens verteld, dus zou er bij haar geen navraag worden gedaan. Niemand had hem gezien terwijl hij over deze eenzame weg naar haar toe was gekomen. Ze zou hem een zegenrijke dienst bewijzen, een Arcadische droom vervullend die lang onmogelijk had geleken. Hij was niet van plan zelf­moord te plegen, hij ging eenvoudig een nieuw en rustiger leven binnen. Maar wanneer ze hem weigerde, zou zijn zielesmart hem voor een bitterder keuze plaatsen. En dan was er het geld nog. ..

‘C’est entendu,’ zei madame ten slotte. ‘Vergezelt u mij, alstu­blieft.’

Ze bracht hem naar de kelders en ontstak de lichten. Daar stond het toestel met al zijn kabels, precies zoals de arme Théo het had achtergelaten. De dichter gaf een kreet van vreugde en rende naar het apparaat, de tranen stroomden over zijn wangen. ‘Eindelijk!’

De dashond sjouwde gehoorzaam achter hem aan. Madame greep het pakket boeken en zette dat binnen het latwerk. ‘Vlug, madame! Vlug!’ Richter klapte in zijn handen van geëxal­teerde opwinding.

‘Luister naar me,’ zei ze scherp. ‘Wanneer je bent overgezet, verlaat dan direct de plek van aankomst. Loop drie of vier meter weg en neem de hond met u mee. Is dat duidelijk? Anders word je teruggebracht naar deze tijd, maar dan als een dode. Er blijft niets dan as van je over.’ ‘Ik begrijp het! Vite, madame, vite! Vlug!’ Beverig liep ze naar het simpele controlepaneel en activeerde het tijdportaal. De spiegelende krachtvelden sprongen op en de stem van de dichter brak af als bij een verbroken televisieverbinding. De oude vrouw zonk op haar knieën en bad drie maal een Wees­gegroet, kwam toen overeind en verbrak de energie. De spiegels verdwenen. Binnen de machine was het leeg. Madame Guderian liet een diepe zucht over haar lippen komen. Toen deed ze zuinig de kelderlichten uit en klom de trappen op terwijl ze de kleine blauwe kredietkaart secuur in haar zak stak.

Na Karl Josef Richter kwamen er anderen. De allereerste stelde madame Guderian in staat haar successie­rechten te betalen en al haar andere schulden te voldoen. Enige maanden later, nadat ze zich bewust was geworden van het winstgevende karakter van de tijdpoort door de komst van ande­re bezoekers, liet ze hier en daar bekend worden dat ze bezig was een rustige herberg te openen voor wandeltoeristen. Ze kocht land dat aan haar woning grensde en liet een aangenaam gasten­verblijf bouwen. De rozentuin werd uitgebreid en ze trok ver­schillende verwanten aan om het huishoudelijke werk te doen. Tot de verbazing van sceptische buren begon de zaak te flore­ren.

Niet alle gasten die over de vloer kwamen, zag men ook weer bij Guderian weggaan. Maar dat was geen punt voor discussie, want madame maakte er onveranderlijk een gewoonte van voor­uitbetaling te eisen.

Enkele jaren gingen voorbij. Madame onderging een verjonging en legde daarna een streng soort chic aan de dag. In de vallei beneden de herberg veranderde ook het oudste, bewoonde cen­trum van Frankrijk volkomen van gezicht. Dat gebeurde overi­gens met alle grote steden van de Oude Aarde rond die tijd. Elk spoor van de afzichtelijke, ecologisch zo funeste technologie werd beetje bij beetje afgebroken rondom die grote stad die op de plek lag waar Rhöne en Saöne samenvloeiden. De noodzake­lijke fabriekshallen en de dienst- en transportsystemen werden in ondergrondse infrastructuren ondergebracht. Terwijl de over­tollige bevolking van Lyon langzaam wegsijpelde naar andere werelden, veranderden de lege sloppen en buitenwijken lang­zaam weer in weiden en wouden met slechts hier en daar een klein tuinstadje of een efficiënt woon- en werkcomplex. De histo­rische structuur van Lyon, waarin iedere eeuw van de meer dan 2000 jaar oude stadsgeschiedenis werd weerspiegeld, werd her­steld en elk onderdeel ervan als een juweeltje tentoongesteld bin­nen een daarbij passende omgeving. Laboratoria, kantoren, hotels en zakelijke ondernemingen kregen een vermomming om ze beter te doen harmoniëren met de uitstraling van de dichtbij gelegen monumenten. Parken en boulevards vervingen de afzichtelijke betonnen snelwegen. Amusementsparken, pittores­ke doorkijkjes, antiekwinkels en culturele stichtingen vermenig­vuldigden zich snel, toen de kolonisten op vakanties terugkeer­den naar de Oude Aarde om daar hun etnische erfenis te zoe­ken.

Maar er kwam ook een ander slag zoekers naar Lyon. Zij vonden hun weg naar de herberg op de westelijk gelegen lagere hellin­gen, die nu 1’Auberge du Portail heette en werden daar door madame Guderian persoonlijk welkom geheten. In die vroege jaren, toen ze het tijdportaal nog steeds bekeek als een zakelijke onderneming, had madame uiterst simpele criteria voor het beoordelen van haar klanten. De tijdreizigers in spe moesten tenminste twee dagen met haar in de herberg doorbren­gen, terwijl zij en de computer de burgerstatus en het psychoso­ciale profiel van de gast natrokken. Ze liet niemand door de tijcP poort gaan die op de vlucht was voor de politie, geestelijk in de war was of nog niet de leeftijd van achtentwintig jaar had bereikt (want deze grote stap eiste volgens haar volledige volwassen­heid). Niemand kreeg toestemming om moderne wapens naar het Plioceen te vervoeren of andere ingewikkelde hulpbronnen. Enkel de simpelste, door zonne-energie aangedreven machines waren toegestaan. Personen die duidelijk niet fit waren om een voorwereldlijke wildernis te overleven werden teruggezonden met de boodschap eerst maar eens de noodzakelijke vaardighe­den te verwerven.

Nadat ze diep over de zaak had nagedacht, besloot madame dat er nog een extra voorwaarde moest zijn voor vrouwelijke kandi­daten. Zij dienden hun vruchtbaarheid op te geven. ‘Luister,’ snauwde ze dan tegen een met stomheid geslagen vrouw die zich had aangemeld. ‘Denk aan het onvermijdelijke lot van vrouwen in de wildernis. Ze is voorbestemd om het ene kind na het andere ter wereld te brengen tot haar lichaam is versleten en al die tijd is ze onderworpen aan de grillen van haar mannelijke overheersers. Het is waar dat wij moderne vrouwen de baas zijn over ons eigen lichaam en heel goed weten hoe we onszelf moeten beschermen tegen overlast. Maar hoe zit dat met jullie dochters als die daarginds geboren worden? Je zult dan niet meer beschikken over de technologie die je hier de vrijheid verschaft wel of niet vruchtbaar te zijn. En met de terugkeer van de oude biologische patronen, komt ook de ondergeschikte rol van de vrouw weer terug. Wanneer jouw dochters volwassen zijn, zullen het slavinnnen worden. Wil je je geliefde kinderen aan zo’n lot onderwerpen?’ Dan was er nog de kwestie van de paradox. De opvatting dat tijdreizigers mogelijk verstoringen konden aanbrengen in de huidige wereld door in het verleden de zaken ondersteboven te gooien, had madame Guderian diep veront­rust, nog heel wat weken na het vertrek van Karl Josef Richter. Ze was ten slotte tot de overtuiging gekomen dat zo’n paradox onbestaanbaar was op grond van de gedachte dat het verleden zich al in het heden manifesteerde, terwijl dat geheel ongetwij­feld in stand werd gehouden door de liefhebbende handen van Onze Lieve Heer.

Maar aan de andere kant behoorde men geen onnodige risico’s te nemen.

Daarom ging ze ervan uit dat menselijke wezens, zelfs wanneer ze een verjongingskuur hadden ondergaan en de hoge ontwikke­ling bezaten die bij dit Galaktisch Tijdperk hoorde, aan wie de mogelijkheid was ontnomen zich verder voort te planten, onmo­gelijk veel invloed konden uitoefenen in het Plioceen of enig andere, daar kort op aansluitende periode. Tegen de vrouwen die protesteerden, zei ze: ‘Ik realiseer me best dat het niet eerlijk is om een deel van de vrouwelijke natuur te moeten opgeven. Zou ik dat niet begrijpen? Ik heb zelf twee kinderen gehad die overleden voor ze volwassen waren. Maar je moet begrijpen dat de wereld waar jij heen wilt, niet die van het gewone leven is. Het is een schuilplaats voor mislukkelingen, een surrogaat voor de dood, een afwijzing van de normale menselijke bestemming. Ainsi, wanneer je overgaat naar Ballingschap, zijn de gevolgen voor jou. Wanneer het leven je nog steeds roept, dan moetje hier blijven. Alleen zij die alle vreugde in de tegenwoor­dige wereld hebben verloren, mogen de wijk nemen naar de schaduwen van het verleden.’

Nadat ze deze sombere toespraak hadden aangehoord, vervielen de vrouwen eerst in gepeins en gaven dan toe. De enkeling die dat niet deed, verliet de herberg en keerde nooit terug. Mannelijke tijdreizigers overtroffen de vrouwen echter in een verhouding van vier op één. Madame verbaasde dat niet bijzonder. Het bestaan van de tijdpoort kwam onder de aandacht van de lokale autoriteiten een jaar of drie nadat de Auberge du Portail haar zaken was begonnen. Dat gebeurde na een ongelukkig inci­dent rondom een geweigerde aspirant. Maar de dik betaalde advocaten van madame in Lyon wisten aan te tonen dat de onderneming geen enkele plaatselijke of galaktische wet over­trad. Ze had al de vergunningen die nodig waren voor een hotel, een psychosociaal adviesbureau en een reisagentschap. Daarna probeerden lokale overheden van tijd tot tijd allerlei beperkin­gen op te leggen, maar dat mislukte keer op keer omdat er geen enkel precedent bestond. En afgezien daarvan ... de tijdpoort deed nuttig werk.

‘Ik doe genadewerk,’ vertelde madame Guderian aan de leden van een onderzoekscommissie. ‘Het is een werk dat honderd jaar geleden onbegrijpelijk zou zijn geweest, maar nu, in het Galaktisch Tijdperk, is het een zegen. Men behoeft enkel de dossiers te bestuderen van deze stakkers zelf om in te zien dat ze niet thuis­hoorden in onze snel voortschrijdende moderne wereld. Zulke psychosociale anachronismen zijn er altijd geweest, onaange­past aan het tijdperk waarin ze geboren waren. Tot op dit moment hebben ze nooit de kans gehad hun lot te verbeteren.’ ‘Bent u er zo zeker van, madame,’ vroeg een van de leden, ‘dat het tijdportaal werkelijk naar een betere wereld leidt?’ ‘Het leidt naar een andere en eenvoudiger wereld in elk geval, burger-onderzoeker,’ zei ze vinnig. ‘En dat schijnt voor mijn cliënten voldoende te zijn.’

De herberg hield zorgvuldig verslagen bij van wie er via het tijd­portaal naar het Plioceen vertrokken en dat zou later fasci­nerend voer worden voor statistici. Zo bleek bijvoorbeeld dat de reizigers doorgaans hoog ontwikkeld waren, intelligent, sociaal onaangepast en een groot gevoel bezaten voor esthetica. En bovenal waren het romantici. De meesten van hen waren afkom­stig van de Oude Aarde, niet van de kolonies. Vele van de tijdrei­zigers waren leraren geweest, professoren, technici. Een etnische doorsnede van het reizigersbestand gaf beduidende aantallen Angelsaksen, Kelten, Germanen, Slaven, Latijnen, Indianen, Arabieren, Turken en andere Centraal-Aziaten en Japanners.

Daarentegen waren er weinig Afrikaanse zwarten, maar wel enige Afro-Amerikanen. Eskimo’s en Polynesiërs werden door het Plioceen aangetrokken, Chinezen en Indiërs niet. Ongelovi­gen waren in de meerderheid, maar veel fanatieke tijdreizigers waren daarvoor teleurgesteld in de moderne religieuze ontwik­kelingen, vooral in de doctrines die zich keerden tegen revolutio­nair socialisme, heilige oorlogen en elke vorm van theocratie. Joden kwamen nogal eens in de verleiding om naar het verleden te ontsnappen, alsmede een onevenredig groot aantal moham­medanen en katholieken.

De psychoprofielen van de reizigers toonden aan dat een opval­lend hoog percentage van hen behoorlijk agressief was. Ex-gedetineerden, bij wie het doorgaans ging om kleinere misdrijven, waren talrijk, de werkelijk grote misdadigers leken de voorkeur te geven aan het heden. Daarnaast was er een kleine maar gesta­ge toeloop van minnaars met een gebroken hart, homofielen zowel als heteroseksuelen. En zoals te verwachten was, waren heel wat van de aspiranten narcistisch en geneigd tot fantasieën. Dat slag had de neiging om reeds verkleed bij de herberg aan te komen in de vermomming van Tarzan, Crusoe, Rima of Pocahontas of uitgedost in de historische kleding van het tijdperk dat hun het liefst was.

Sommigen, zoals Richter, rustten zichzelf voor de reis uit met Spartaans pragmatisme. Anderen wilden alles meesjouwen wat tot de ‘verlaten eiland’-inventaris behoorde, hele bibliotheken van ouderwets gedrukte boeken, muziekinstrumenten en opna­men, ingewikkelde wapenrustingen of uitgebreide garderobes. De meer praktisch ingestelden gaven de voorkeur aan vee, zaden en landbouwgereedschappen. Verzamelaars hadden weer ande­re eigenaardigheden. Schrijvers kwamen met ganzeveren en flessen vol inkt of met de allerlaatste snufjes op het gebied van stemschrijvers, durofilm vellen en vertaalinstrumenten. De lichtzinnigen verkozen uitzonderlijke soorten drank of voedsel of chemische stimulantia.

Madame deed haar uiterste best om de daardoor veroorzaakte belemmeringen tot het uiterste te beperken, de machine had nu eenmaal slechts een beperkte fysische inhoud, ongeveer zes kubieke meter. Ze zette de reizigers ertoe aan hun materialen bijeen te voegen en soms gebeurde dat ook. De Zigeuners en de Russische Oude Gelovigen en de Eskimo’s waren uitgesproken slim in dat soort zaken. Maar de meesten gaven er de voorkeur aan volledig onafhankelijk te zijn van hun medereizigers, zoals je op grond van hun karakters ook mocht verwachten en er waren er ook die dit soort praktische zaken eenvoudig negeerden omdat ze de voorkeur gaven aan romantische idealen of kostbare fetisjen.

Madame zorgde ervoor dat iedere reiziger een soort minimum­overlevingskans kreeg en buiten de gewone overzettingen om werden met regelmatige tussenpozen extra hoeveelheden medi­cijnen naar het Plioceen getransporteerd. De rest moest ze over­laten aan de Voorzienigheid.

Gedurende bijna vijfenzestig jaar en twee verjongingen hield Angélique Guderian persoonlijk toezicht op de psychosociale evaluatie van haar cliënten en hun eventuele transmissie naar het Plioceen. Terwijl haar bedenkelijke zucht naar geld in de latere jaren langzaam plaats maakte voor mededogen met haar cliënten, werd de rekening voor de transmissie steeds vatbaarder voor onderhandelingen en soms helemaal weggewuifd. Het aan­tal belangstellenden nam echter voortdurend toe en er ontstond een lange wachtlijst. Aan het begin van de 22e eeuw waren meer dan negentigduizend vluchtelingen door de tijdpoort getrokken op weg naar een onbekende toekomst.

In 2106 ging madame Guderian zelf de Pliocene Wereld binnen die Ballingschap werd genoemd. Ze ging alleen, in haar tuinkleren met niets bij zich dan een simpele rugzak en een vers gesne­den bos van haar favoriete rozen. Ze had het standaard-Engels van het Bestel altijd geminacht, want dat was een belediging voor haar Franse afkomst. Het briefje dat ze achterliet, luidde dus:

‘Plus qu’il n’en faut.’

Maar de overheden van het Galaktisch Concilie waren met dit ‘het is meer dan genoeg’-oordeel niet ingenomen. Het tijdportaal voorzag duidelijk in een behoefte als ontsnappingsgat voor lastige lieden die van het gewone patroon afweken. Na een humane en ook wat meer efficiënte reorganisatie, mocht de ope­ratie doorgaan. Er werd geen publiciteit aan gegeven en verwij­zingen ernaar werden discreet binnen de beroepsmatige sfeer gehouden. Het ethische dilemma of mensen mocht worden toe­gestaan zichzelf naar het Plioceen te verbannen, kwam opnieuw ter sprake. Maar een studie stelde vast dat er niet zoiets als een tijdparadox bestond. En wat het lot van de reizigers betrof, op de een of andere manier waren ze toch allemaal verdoemd.

9

De hele weg terug van Brevon-su-Mirikon naar de Aarde had Bryan Grenfell overdacht hoe hij het wilde aanpakken. Hij zou Mercy van Sterhaven Unst opbellen zodra hij door de douane was en haar er dan aan herinneren dat ze ermee had ingestemd met hem uit zeilen te gaan. Ze zouden elkaar vrijdagsavonds in Cannes kunnen ontmoeten en dat zou hem de tijd geven om wat conferentiegegevens bij de CAS in Londen af te geven, de boot op te halen en wat kleren uit zijn flat. De komende drie dagen zou het weer goed zijn, ze zouden op hun gemak naar Corsica kunnen varen of zelfs naar Sardinië.

Op een of andere afgelegen plek, terwijl de maan boven de Mid­dellandse Zee scheen en met zachte muziek op de achtergrond, zou hij haar klem zetten.

‘Hier spreekt uw kapitein. Over vijf minuten keren we terug naar de normale ruimte rondom de planeet Aarde. Het kan even onaangenaam zijn terwijl we door de tijdruimtebarrière gaan en dat kan ongemak inhouden voor gevoelige personen. Aarzelt u niet het personeel te waarschuwen wanneer u medicijn nodig hebt en wees ervan overtuigd dat uw comfort en tevredenheid bij ons hoofdzaak zijn. Dank u voor het vliegen met United.’ Grenfell leunde voorover en bestelde via de communicator een Glendessarry met Evian. Toen het drankje kwam, dronk hij het snel op en sloot zijn ogen, denkend aan Mercy. Die droevige, zeekleurige ogen, omgeven door donkere wimpers. Haren die de kleur hadden van rood cederhout en haar bleke, hoge jukbeende­ren omlijstten. Haar lichaam, bijna zo mager als dat van een kind, maar lang en elegant in een tot op de voeten vallende japon van bladgroen, afgezet met donkerder fluweel. Hij kon haar stem horen, zangerig en resonerend zoals ze die avond na het middeleeuwse schouwspel samen in de boomgaard hadden gelo­pen.

‘Er bestaat niet zoiets als liefde op het eerste gezicht, Bryan. Er bestaat enkel seks op het eerste gezicht. Maar als mijn bottige charmes jou in brand zetten, laten we dan bij elkaar gaan liggen, want je bent een aardige man en ik kan het gebruiken. Maar praat niet over liefde.’

Hij had het toch gedaan. Hij kon er niets aan doen. Hij realiseer­de zich het onlogische ervan, hij kon naar zichzelf kijken met een wat chagrijnige objectiviteit waardoor hij toch de situatie niet de baas kon. En hij wist dat hij haar had liefgehad vanaf het eerste ogenblik dat ze elkaar zagen. Voorzichtig had hij geprobeerd dat uit te leggen zonder een complete stumper te lijken. Ze had alleen maar gelachen en hem omvergetrokken langs het met bloesems bestrooide pad. Hun passie had hen beiden verrukt, maar hem niet de ontspanning gebracht. Hij was haar gevange­ne. Hij zou zijn leven met haar moeten delen of anders in een­zaamheid ten onder gaan.

Maar één dag met haar! Eén dag voor hij op reis moest naar een belangrijke vergadering op een Poltroyaanse planeet. Ze had gewild dat hij bleef, gesuggereerd dat ze konden gaan zeilen, maar hij, aan zijn plichten gebonden, had het afgehouden. Stomkop! Ze kon hem nodig hebben gehad. Hoe had hij haar alleen kunnen laten? Maar één dag.

Bryans oude vriend, Gaston Deschamps, die hij zo fortuinlijk had ontmoet in een Parijs restaurant, had hem uitgenodigd enkele lege uren te vullen door het middeleeuwse spektakel dat Fête d’Auvergne werd genoemd, vanachter de coulissen gade te slaan. Gaston, directeur, had het een grappige oefening genoemd in toegepaste etnologie. En dat was het ook geweest, totdat ze werden voorgesteld.

‘We keren terug naar die opwindende dagen van vroeger,’ had Gaston uitgeroepen nadat hij hem rond had gereden door het dorp en om het kasteel. De directeur was hem voorgegaan naar een grote toren, had een deur opengeworpen naar de ingewikkel­de controlekamer en daar had ze gezeten. ‘Maak kennis met mijn collega-tovenares, assistent-directeur van het Fête en de meest middeleeuwse levende vrouw binnen het Galaktisch Bestel. Mademoiselle Mercedes Lamballe!’ Ze had opgekeken vanachter haar regelpanelen en geglimlacht. Het was hem dwars door het hart gegaan. ‘Hier spreekt uw kapitein. We gaan nu de normale ruimte bin­nen rondom de planeet Aarde. De procedure zal twee seconden duren. Weest u zo goed die korte periode van betrekkelijk onge­mak met ons te verdragen.’ Zang.

Tandentrekkerijhamerende duimen dwars doorjebotten. Zung.

‘Dank u voor uw geduld, dames en heren en zeer geëerde passa­giers van andere geslachten. We landen nu op de Sterhaven Unst op de prachtige Shetland Eilanden van de Aarde om precies 1500 uur plaatselijke planetaire tijd.’

Grenfell veegde zijn voorhoofd af en bestelde nog een drankje. Dit keer dronk hij bedachtzamer. Ongevraagd kwam hem een oud liedje in de geest en hij glimlachte omdat het hem zo aan Mercy deed denken.

Er is een vrouw zo zoet en zacht, die nooit verdwijnt uit mijn gedacht’. Hoewel ik haar slechts éénmaal zag, blijft zij mijn lief tot aan mijn stervensdag.

Hij zou de ondergrondse nemen naar Nice en dan met een wagen naar Cannes. Ze zou op de kade van die vredige oude stad op hem wachten, misschien gekleed in iets groens. Haar ogen zou­den weer die uitdrukking van zachtmoedige melancholie verto­nen en ze zouden groen zijn of grijs, veranderlijk als de zee en even diep. Hij zou komen aanlopen met dat stoffen valies en een picknicktas vol met eten en drinken (champagne, Stiltonkaas, ganzeleverworstjes, boter, stokbrood, sinaasappels, zwarte bes­sen) en hij zou over zijn eigen voeten struikelen en eindelijk zou ze tegen hem glimlachen.

Hij zou de boot te voorschijn halen en ervoor zorgen dat de jon­gens rondom de ligplaatsen uit de buurt bleven. (Er waren tegenwoordig altijd weer jongens rondom de havens, nu hele gezinnen de Cöte d’Azur opnieuw hadden ontdekt.) Hij zou de buis die het opblaaselement verbond vastmaken en het glanzen­de pakket van zwart en zilveren decamole in het water gooien. En langzaam, terwijl de jongens zich vergaapten, zou de acht meter lange sloep groeien, de kiel, de romp, de dekken, de cabi­ne, de stuurhut, de railingen en de mast. Daarna zou hij aan de afzonderlijke elementen beginnen, roer en helmstok, de stabili­satievinnen, de boom met de nog opgevouwen zeilen, de lijnen, de dekstoelen, opbergkasten, emmers, beddegoed, alles zou als een wonder geboren worden uit de combinatie van stevig deca­mole en samengeperste lucht. De kranen in de haven zouden de kiel en de stabilisators vullen met kwik en de rest van de boot met gedistilleerd water om massa en gewicht te geven aan de micro­structuur van het opgeblazen materiaal. Het overige noodzake­lijke zou hij huren, lampen, pompen, navigatiemiddelen, het anker en al het andere. Hij zou de havenmeester betalen en de rondslenterende jongens een fooitje geven zodat ze niet op de boot zouden spugen.

Dan zou zij aan boord komen. Hij zou afvaren. Met een stevige bries kon dan het zeil omhoog, op weg naar Ajaccio. En ergens gedurende de dagen op weg daarheen zou hij haar zover krijgen dat ze met hem trouwde. ... Hoewel ik haar slechts éénmaal zag ... Toen het sterreschip landde op de prachtige Shetland Eilanden was het zes graden Celsius en er stond een ellendige noordoosterstorm. Mercedes Lamballes telenummer antwoordde met de mededeling GEABONNEERDE NIET MEER AANGESLO­TEN.

In paniek kreeg Grenfell ten slotte Gaston Deschamps te pak­ken. De directeur van het middeleeuwse spektakel probeerde de vraag eerst te ontwijken, werd toen boos en vervolgens veront­schuldigend. ‘De waarheid is, Bry, dat die verdomde vrouw ervandoor is. Moet gebeurd zijn twee maanden geleden, de dag nadat jij de planeet weer verliet. Liet ons gewoon barsten, in de drukste tijd van het seizoen ook nog eens.’ ‘Maar waarheen, Gaston? Waar is ze naar toe?’ Op het beeldscherm keek Deschamps de andere kant op. ‘Door dat vervloekte tijdportaal naar Ballingschap. Ik ben er beroerd van, Bry. Ze had alles wat ze wensen kon. Ze was een beetje van streek natuurlijk, maar niemand van ons had in de gaten dat ze blijkbaar zover heen was. Het is verdomd jammer. Ze had meer gevoel voor de Middeleeuwen dan wie ook die ik ken.’ ‘Ik begrijp het. Bedankt dat je het me verteld hebt. Het spijt me erg.’

Hij verbrak de verbinding en zat in de openbare telecel, een antropoloog van middelbare leeftijd en enige bekendheid, met een vriendelijk gezicht, nogal conservatief gekleed, in zijn hand een tas vol met paperassen bestemd voor de Vijftiende Galaktische Conferentie over Cultuurtheorie. Twee Simbiari, die met hetzelfde schip waren aangekomen, wachtten een paar minuten geduldig en klopten toen op de deur waarbij ze kleine groene vegen op het raam achterlieten. ... blijft zij mijn lief...

Bryan Grenfell stak een verontschuldigende hand omhoog naar de Simbiari en keerde terug naar het scherm. Hij toetste infor­matie in.

‘Over welke stad, alstublieft?’ ‘Lyon,’ zei hij.

... tot aan mijn stervensdag ...

Bryan deed zijn papieren op de post voor het CAS en pikte zijn eigen wagen op in Londen. Hij had zijn onderzoek makkelijk thuis kunnen doen, maar hij vertrok diezelfde namiddag nog naar Frankrijk. Hij installeerde zich in Galaxie-Lyon, bestelde een maaltijd van gegrilde kreeft, sinaasappel-soufflé en Chablis en dook onmiddellijk in de literatuur.

De bibliotheekeenheid in zijn kamer produceerde een depressief makend lange lijst van artikelen, boeken en theses over de tijdpoort van Guderian. Hij dacht er even over om al de teksten die voorkwamen onder de hoofden Fysica en Paleobiologie maar over te slaan en zich enkel te concentreren op Psychoanalogie en Psychosociologie, maar dat leek hem tegenover haar niet hele­maal eerlijk. Dus stak hij zijn kaart in het machineslot en bestelde de hele verzameling. De machine spoog genoeg mate­riaal uit om de grote hotelkamer zes keer mee te bedekken. Hij begon dat methodisch te sorteren en ging daarna aan het werk. Soms gebruikte hij de projector, soms zat hij te lezen en de meest vervelende brokken nam hij in zich op terwijl hij sliep. Drie dagen later zond hij de boeken terug. Hij rekende af in het hotel, riep zijn wagen op en ging naar het dak om erop te wachten. Al het materiaal dat hij de laatste dagen in zich had opgenomen, klotste daar rond zonder vorm of structuur. Hij wist dat hij onbe­wust het hele onderwerp en wat eraan vastzat, verwierp, maar die wetenschap hielp hem weinig.

Gebroken harten herstelden zich weer en herinneringen aan ver­loren liefdes vervaagden, zelfs dit vreemde gevoel van liefde dat hij nooit eerder zo had gekend. Hij wist dat dit waar moest zijn. Een weloverwogen oordeel, zorgvuldige beschouwing van de fei­ten die hij had verzameld en doodgewoon gezond verstand ver­telden hem wat hij diende te doen. Wat verstandig zou zijn. Oh, Mercy. Oh, mijn lief. Het verst verwijderde deel van de kosmos is dichterbij dan jij, die ik slechts éénmaal zag. En toch. En toch.

10

Alleen Georgina had er spijt van dat Stein wegging. Ze waren samen op zijn laatste dag in Lissabon glorieus dronken geweest en ze had gezegd: ‘Hoe zou jij het vinden om het in een vulkaan te doen?’ Hij had vertederd wat gemompeld dat ze een mesjokke dik wijf was, maar ze gaf hem de verzekering dat ze een vent kende die om menslievende redenen de andere kant op zou kij­ken wanneer ze een dieptedriller voor onderzoek uit Messina haalden, waar een tunnel was die rechtstreeks toegang gaf tot de hoofdkamer in de Stromboli.

Wat donderde het ook. Ze vlogen erheen en die vent liet hen inderdaad hun gang gaan. Het kostte wel het een en ander, maar wat zou dat? Het was een kosmische ervaring daar beneden, te midden van de hitsige lava en de gekleurde gasbellen die lang­zaam voor het observatieraam opborrelden als een zootje kwal­len in een schaal vol oplichtende tomatensoep. In de treurnis na de coïtus had hij liggen kreunen. ‘Oh, Georgina, ga met me mee.’

Ze rolde over de vloer van de cabine naar hem toe; haar witte vlees werd vuurrood en daarna zwart door de uitstraling van buiten en daar gaf ze de huilende reus alle moederliefde die haar meloengrote borsten konden missen.

‘Steinie, liefje. Ik heb drie prachtige kinderen en met mijn genen kan ik er nog eens drie krijgen als ik dat wil. Ik ben zo gelukkig als een mossel bij hoogwater zolang ik bij mijn kinderen ben en af en toe een of andere kerel in bed kan krijgen die niet bang is dat ik hem levend zal opvreten. Steinie, wat zou ik daar in Bal­lingschap moeten? Dit is mijn wereld. We gaan drie miljoen kanten tegelijk op. In ieder uithoekje van de kosmos zie je ons van de Aarde verschijnen en ons vermenigvuldigen. Je ziet onze soort zich voor je eigen ogen tot iets fantastisch ontwikkelen!

Weet je dat één van mijn eigen kinderen meta aan het worden is?

Overal gebeurt van alles. De menselijke biologie is zich voor het eerst langs culturele lijnen aan het ontwikkelen en ik zou het voor geen goud willen missen. Om de dooie dood niet.’

Hij maakte zich los en wreef de tranen uit zijn ogen, de pest in over zichzelf. ‘Dan moet je maar hopen dat ik daarnet niks in jouw tomatenveldje heb achtergelaten, want mijn genen zullen zich wel niet met de jouwe kunnen meten.’

Ze nam zijn gezicht in beide handen en kuste hem. ‘Ik begrijp waarom je moet gaan, Blauwoog. Ik heb je PS-profïel gezien. De kronkels daar hebben niks te maken met je erfelijkheid, geloof mij maar. Een ander soort opvoeding toen je klein was en je zou het verdomd goed hebben gedaan, jochie.’

‘Een beest. Hij noemde me een moordlustig rotbeest,’ fluisterde Stein.

Ze wiegde hem in haar armen heen en weer. ‘Het heeft hem ontzettend pijn gedaan toen ze stierf en hij kon niet weten dat jij begreep wat hij allemaal zei. Probeer hem te vergeven, Steinie. Probeer jezelf te vergeven.’

De dieptetriller begon gewelddadig heen en weer te schudden toen massieve erupties gas uit de darmen van de Stromboli omhoogkwamen. Ze besloten dat ze als de bliksem moesten maken dat ze hier wegkwamen voor de hitteschilden het bega­ven. Ze vonden een weg uit die ruimten vol lava via een onderwa­terdoorgang. Toen ze ten slotte op de bodem van de zee, weste­lijk van het eiland bovenkwamen, weerklonk de hele romp met de geluiden van vallende rotsblokken. Ze rezen naar het opper­vlak en kwamen terecht in een nacht boordevol melodrama. De Stromboli was weer ontwaakt en scheet rode en gele vuurballen en gloeiende brokken lava omhoog die als raketten prachtige bogen beschreven voor ze in zee terechtkwamen en uitdoofden. ‘Heilige voetzoeker,’ zei Georgina, ‘hebben wij dat gedaan?’ Stein keek haar uilig aan terwijl de machine op de stomende rotsen lag te rollen. ‘Zullen we dat nog eens onder het vasteland proberen?’ vroeg hij, terwijl hij zijn armen naar haar uitstak.

11

Richard Voorhees nam de ondergrondse expres van Unst over Parijs naar Lyon, en huurde daar van Hertz een wagen voor het laatste stukje van de reis. Zijn eerste idee om zich etend en drin­kend en neukend een weg door Europa te banen en dan van een Alp te springen, had zich een beetje gewijzigd toen een medepassagier op het lijnschip van Assawompset toevallig begon te pra­ten over dat eigenaardige aardse fenomeen dat Ballingschap werd genoemd.

Dat, wist Richard direct, was precies wat hij nodig had. Een nieuwe start op een primitieve wereld vol mensen en zonder regels. Niks dat je lastig viel behalve af en toe een voorbijko­mend prehistorisch monster. Geen groene Lekgriezels, geen dwergachtige Polliwogs, geen vieze Gi en geen loerende Krondaku die je het gevoel gaven dat al je nachtmerries net werkelijk­heid waren geworden. En vooral geen Lylmik. Hij begon wat te organiseren zodra hij de luchthaven had verla­ten en bij een telecel kon komen. De meeste kandidaten voor Ballingschap meldden zich maanden van tevoren aan via hun PS-raadslieden en onderwierpen zich aan al de noodzakelijke tests nog voor ze weggingen. Maar Voorhees, die oude vracht­vaarder, wist dat er wegen moesten zijn om de zaak te bespoedi­gen. Het magische sleutelwoord was op zijn weg gekomen via een grote zakelijke onderneming op Aarde voor wie hij minder dan een jaar geleden een delicaat zaakje had vervoerd. Het kwam allebei goed uit wanneer de vroegere ruimtevaarder zo snel mogelijk het hier en nu via de enige uitgang zou verlaten. Dus kwamen er nauwelijks vreemde toeren aan te pas om de firma al haar relaties te laten gebruiken om de mensen in de herberg ervan te overtuigen dat Richard de verplichte tests rechtstreeks op de luchthaven kon ondergaan om vandaaruit naar het vertrekpunt te gaan.

Deze avond echter, terwijl hij uit de Rhönevallei te voorschijn gleed in de richting van de bergen rondom Lyon, waren niet al zijn bange vermoedens helemaal gesust. Hij landde in Saint-Antoine-des-Vignes op een paar kilometer van de herberg en besloot tot een laatste maaltijd op vrije voeten. De augustuszon was achter de Col de la Luère gezakt en het volstrekt ouderwetse dorpje dommelde. Het café was klein maar gelukkig ook sche­merig en koel en, godzijdank, niet zo quasi gezellig ingericht. Terwijl hij naar binnen liep, zag hij tot zijn geruststelling dat het driedimensionale beeldscherm niet aanstond hoewel de muziek wel speelde, maar dat was niet meer dan een onderdrukt, zange­rig geluid op de achtergrond. En de geuren van het eten waren ronduit onweerstaanbaar.

Een jong stelletje en twee oudere mannen, dorpsbewoners aan hun kleding te zien, zaten bij de tafeltjes aan het raam grote borden worst en salade naar binnen te werken. Op een kruk aan de bar zat een grote, blonde man in een glanzend pak van nacht­zwart nebulin. Hij was bezig een hele kip te eten, overgoten met een rozige saus en spoelde dat weg met bier uit een tweeliterkan. Na een moment aarzelen, liep Richard die richting uit en nam een andere kruk.

De grote kerel knikte, gromde en bleef het eten in zijn muil stop­pen. Uit de keuken kwam de eigenaar aangelopen, een man met een welgemoed gezicht en een ronde buik en een heldhaftig uit­ziende Romeinse neus. Hij heette Voorhees hartelijk welkom en had blijkbaar direct door dat hij van een andere wereld afkom­stig was.

‘Ik heb horen vertellen,’ zei Richard behoedzaam, ‘dat het voed­sel in dit deel van de Aarde nooit iets synthetisch bevat.’ De gastheer zei: ‘We zouden nog liever onze maag laten wegsnij­den dan haar bederven met kunstalgen of biocake en de hele rest van die troep. Vraag maar aan iedere gozer in het dorp.’ ‘Zeg dat nog eens, Louis!’ kakelde een van de ouderen bij het raam, terwijl hij een druipende worst aan zijn vork omhoog­stak.

De eigenaar leunde over de bar naar voren met zijn handpalmen op het blad. ‘Dat Frankrijk van ons heeft heel wat veranderingen ondergaan. Onze mensen zijn over alle sterren uitgezwermd. Onze Franse taal is dood. Het land is een ondergrondse indus­triële bijenkorf geworden en een soort van historisch Disneyland op de koop toe. Maar drie dingen zijn onveranderlijk en onster­felijk gebleven, onze kaas, onze wijn en onze keuken! Maar goed, ik kan wel zien dat u van ver komt.’

Een ooglid kwam naar beneden in een zwaarwichtige knipoog. ‘Net als onze andere gast hier hebt u misschien nog een eindje te gaan. Dus als u op zoek bent naar een werkelijk kosmische maal­tijd ... nou ja, we zijn maar een klein bedrijfje, maar onze keu­ken en de wijnkelder zijn goed voor vier sterren, als u betalen kunt, tenminste.’

Richard zuchtte. ‘Ik vertrouw u. Doe me zoiets maar aan.’

‘Dan beginnen we met een apéritif, die is gekoeld en staat klaar!

Dom Pérignon 2100. Geniet u daar eerst van, dan zet ik er wat kleinigheden bij om de eetlust op te wekken!’

‘Is dat champagne?’ vroeg de kippe-eter, ‘in dat kleine pokkeflesje?’

Richard knikte. ‘En waar ik vandaan kom, ben je voor een glas ervan gauw drie centibux kwijt.’

‘Shit, nietwaar toch? Van hoe ver kom jij dan wel, man?’ ‘Assawompset. Het oude Assawompset-gat uit het universum, zo noemen wij het. Maar dat kan jij maar beter niet proberen.’ Stein stiklachte zowat in zijn kip. ‘Ik vecht nooit met een vent voor ik aan hem ben voorgesteld.’

De gastheer bracht een servet met twee kleine pasteitjes en een klein zilveren blaadje vol witte, stomende brokjes. ‘Brioche de foie gras, croustade de riz veau a la financière en quenelles de brochet au beurre d’évrevisses. Eet en geniet!’ Hij verdween als de wind.

‘Financier, hè,’ mompelde Richard, ‘dat is een mooi grafschrift.’ Hij begon van de pasteitjes te eten. De ene smaakte romig luch­tig naar verrukkelijk op smaak gebrachte lever. De ander leek op een taartje, gevuld met stukjes vlees, paddestoelen en onherken­bare andere brokjes in maderasaus. Het blaadje met de witte saus bestond uit verrukkelijke visknoedels. ‘Dit smaakt heerlijk, maar wat eet ik eigenlijk?’ vroeg hij de gastheer die net te voorschijn was gekomen om de kredietkaar­ten van de dorpsklanten in te nemen.

‘De brioche is gevuld met ganzeleverpâté. In het taartje zitten truffels en kalfsvlees en een mengsel van kleine stukjes kip, hanekam en niertjes in wijnsaus. De visnoedels worden geser­veerd in boter met rivierkreeft.’ ‘Goeie God,’ zei Richard.

‘Ik heb een opvallend goede wijn voor bij het hoofdgerecht. Maar eerst, gegrild lamsvlees met fijngesneden groente en daarbij een prachtige jonge Fumé van het Château du Nozet.’ Richard at en dronk, dronk en at. Ten slotte kwam de gastheer terug met een kleine kip, gelijk aan die welke Stein nog maar net had verorberd. ‘De specialiteit van het huis, poularde Diva! De grootste van onze jonge hennen, gevuld met rijst, truffels en lever, overgoten met een paprikasaus. En erbij, een magnifieke Château Grillet.’

‘U houdt me voor de gek,’ riep Richard uit. ‘Zo’n wijn verlaat de Aarde nooit,’ verzekerde zijn gastheer plechtig, ‘zelfs Frankrijk maar zelden. Krijg dat maar eens ach­ter je huig, meneertje en je maag zal denken dat je gestorven bent en naar het paradijs gegaan.’ Opnieuw verdween hij met grote snelheid.

Stein staarde stomverbaasd. ‘Mijn kip smaakte prima,’ probeer­de hij, ‘maar ik heb er Tuborg bij gedronken.’ ‘Ieder het zijne,’ zei Richard. Na een lange pauze waarin hij druk bezig was, veegde hij de rozige saus uit zijn snor en zei: ‘Denk jij dat iemand aan de andere kant van die poort inmiddels heeft uitgevonden hoe hij een goeie borrel moet stoken?’ Steins ogen werden kleiner. ‘Hoe weet jij waar ik heenga?’ ‘Omdat je absoluut niet lijkt op de een of andere gozer die van de kolonies komt om de Ouwe Aarde nog eens op te zoeken. Heb je er ooit aan gedacht waar je eerste emmertje zuip in het Plioceen vandaan moet komen?’ ‘Christus!’ riep Stein uit.

‘Neem mij nou, ik ben een wijngek. Voor zover dat kon tenmin­ste, terwijl ik mijn achterste door de hele Melkweg heb gesleept. Ik was een ruimteman. Ik heb het verknald en ze pakten me. Daar wil ik niet over praten. Noem me maar Richard. Geen Rick. Ook geen Dick. Richard.’

‘Ik ben Steinie.’ De grote boorder dacht een minuut na. ‘Uit wat ze mij over dat Ballingschap hebben gestuurd, dacht ik dat ze je in slaap iedere simpele techniek lieten aanleren die in die andere wereld bruikbaar zou kunnen zijn. Ik herinner me niet of het op de lijst stond, maar ik denk dat de brouwerij me wel goed zou af gaan. En alcohol, dat kan je van bijna alles maken. Het enige lastige is de condensatiekolom en dat zou makkelijk te maken zijn van een stukje met koper bedekte decamole dat je in een holle kies zou kunnen verstoppen als ze er geen trek in hadden je daarmee op weg te laten gaan. Maar jij met je wijn, jij kon wel eens in de problemen komen. Gebruiken ze daar geen speciale druiven en zo voor?’

‘Reken maar dat ze dat verdomme doen,’ zei Richard broedend, scheel kijkend door een glas Grillet. ‘Ik denk trouwens dat de samenstelling van de aarde toen ook knap anders was. Maar misschien dat het toch lukt om iets te fabriceren dat er zo half­weg mee door kan. Laat me eens zien. Druivestekken hebben we nodig en gist natuurlijk, anders krijg je een soort van kattepis aan het eind. En we zouden iets moeten hebben om flessen van te maken. Wat gebruikten ze eigenlijk voor we glas en plastic had­den?’

‘Kleine bruine kroezen?’ stelde Stein voor. ‘Precies. Aardewerk. En ik geloof waarachtig dat je zelfs flessen uit leer zou kunnen maken als je het verhitte en zacht liet worden in water . .. Christus! Hoor je dat? De ruimtevaarder is bezig een nieuwe carrière uit te denken als illegale drankstoker.’ ‘Zou je geen recept van aquaviet te pakken kunnen krijgen?’ Stein keek bedroefd. ‘Je hebt er alleen pure alcohol voor nodig en wat karwijzaad. Ik koop alles wat je maken kunt.’ Hij dacht een tweede keer na. ‘Kopen? Ik bedoel, ruilen, wat dan ook... God­ver .. . Denk jij dat daar iets wat op beschaving lijkt op ons zit te wachten?’

‘Ze hebben bijna zeventig jaar de tijd gehad om daar iets aan te doen.’

‘Het zal er allemaal wel van afhangen,’ zei Stein twijfelachtig. Richard gromde. ‘Ik weet wat je denkt. Het hangt er vanaf wat alle voorgaande idioten tot nu toe hebben uitgevreten. Zijn ze inmiddels aan een klein, primitief paradijsje begonnen of hebben ze hun tijd verdaan met vlooien zoeken en elkaar op de huid zitten?’

De gastheer kwam te voorschijn met een vuile, oude fles die hij in zijn arm droeg alsof het zijn liefste kleinkind was. ‘En nu, het hoogtepunt! Maar het gaat u wel wat kosten. Château d’Yquem ‘83, de beroemde verloren oogst uit het Jaar van de Metapsychi­sche Opstand.’

Richards gezicht, even getekend door oude pijn, veranderde ineens. Hij bekeek het beschadigde etiket met eerbied. ‘Zou die nog steeds goed zijn?’

‘Als God het wil.’ Zijn gastheer haalde de schouders op. ‘Vier en een halve kilobux de fles.’

De mond van Stein viel van verbazing open. Richard knikte en de herbergier begon de kurk eruit te trekken. ‘Jezus, Richard! Kan ik één slok meekrijgen! Kan me niet sche­len wat het kost. Ik heb nog nooit zoiets duurs gedronken.’ ‘Heer waard, drie glazen. Ik wil een toost uitbrengen.’ Hun gastheer rook hoopvol aan de kurk, liet een hemelse glim­lach zien en schonk toen drie glazen halfvol met het goudbruine vocht dat sprankelde als topaas in het lamplicht. Richard hief zijn glas naar de twee anderen.

Een man kust zijn liefje vaarwel

en de vlinder de pimpernel

de wijn kust het glas zo rond,

maar jullie vrienden, kus m’n kont.

De ex-ruimteman en de café-eigenaar sloten hun ogen en lieten de wijn in hun mond rondgaan. Stein goot zijn glas in één slok naar binnen, grijnsde en zei: ‘Hé, dat smaakt naar bloemen! Maar erg sterk is het niet, of wel?’

Richard huiverde. ‘Breng mijn makker maar een kan eau de vie. Dat zal je bevallen, Steinie. Een soort aquaviet, maar zonder de zaadjes. U en ik, meneer de eigenaar, zullen doorgaan onze verhemeltes te strelen met de Sauternes.’

Zo ging de avond voorbij. Voorhees en Oleson vertelden elkaar de gecorrigeerde versies van hun droevige levensgeschiedenis­sen, de eigenaar van het café knikte bewogen mee en bleef zijn eigen glas bijvullen. Er kwam een tweede fles Yquem aan te pas en later een derde. Na verloop van tijd begon Oleson schuchter te vertellen wat Georgina hem nog meer als afscheidsgeschen­ken had meegegeven. Zijn nieuwe vrienden stonden erop dat hij het liet zien, dus ging hij naar buiten naar de parkeerhaven, haalde de spullen uit zijn luchtwagen en stommelde het café weer binnen, schitterend uitgedost in een kilt van wolfsvel, een halsband en een brede riem van leer, volgestouwd met goud en amber, een bronzen vikinghelm en een grote stalen strijdbijl. Richard toostte op de viking met het laatste van de Château d’Yquem dat hij zo uit de fles slurpte.

Stein zei: ‘De horens op de helm zijn waarschijnlijk als versiering bedoeld, zei Georgina. De vikingen droegen ze niet als ze voch­ten. Dus zijn deze afneembaar.’

Richard giechelde. ‘Je maak ‘elemaal de blits, Steinie, ouwe donder. ‘Elemaal! Laat al die mastodingesen en dinobeesten maar kommen. As se jou zien, gaan ze der pissend vandoor.’ Zijn gelaatsuitdrukking veranderde. ‘Werom ‘eb ik geen pak. Ieder­een terug in de tijd heb een kostuum nodig. Waarom niet angedacht? Nou mot ik door de tijdpoort in m’n burgerkloffie. Geen klasse, Voorhees, domme, verdommese Hollander. Geen spatje verdomde klasse.’

‘Ah, niet verdrietig zijn, Richard,’ smeekte de caféhouder. ‘Be­derf je maal en de mooie wijn niet.’ Zijn kraaloogjes lichtten op bij een plotselinge dronken ingeving. ‘Ik weet het. Ik ken een vent in Lyon die daar de opera doet. Komt hier vaak en eet zichzelf te barsten. Dat ciel du cochon is mesjokke van een speciaal wijntje en daar heb ik een hele kist van. Daar kujj’em mee omkopen als je nog geld hebt. In de opera hebben ze elk soort kostuum dat je maar zou willen. Merde alors, het is nog geen 200 uur. Die vent slaapt misschien nog niet eens! Nou?’

Stein sloeg zijn nieuwe vriend op de rug en Voorhees greep naar de rand van de bar. ‘Kom op, Richard. Ik doe voor de helft mee!’

‘Ik bel die vent meteen,’ zei de grijnzende gastheer. ‘Wedden dat ie ons bij de opera opwacht.’

Ze begonnen de zaak te regelen en aan het eind vloog Stein zijn luchtwagen met de half bewusteloze Voorhees en een kist Châ­teau Mouton-Rothschild ‘95 over het slapende Lyon naar de Cours Lafayette waar een steelse figuur hen door de onder­grondse dirigeerde en vervolgens door een netwerk van gangen en trappen meenam naar de ruimten achter het toneel van de opera waar de kostuums werden bewaard. ‘Dat daar,’ zei Richard ten slotte, wijzend. ‘So! Der fliegende Holländer,’ zei de man. ‘Dat zou ik nooit van jou gedacht hebben, jongen.’

Hij hielp Richard met het aantrekken van het 17-eeuwse kos­tuum waar een vorstelijk zwart wambuis met teruggeslagen mouwen bij hoorde, een grote kraag van kant, zwarte bretels, schoenen met overslagen, een korte cape en een breedgerande hoed met zwarte pluimen.

‘Ik mag verdomd zijn, dat lijkt er meer op.’ Stein sloeg Richard weer op de rug. ‘Je ziet eruit als een prima struikrover. Zo voel jij je dus echt van binnen, hè? Een echte Blauwbaard.’ ‘Niks Blauwbaard, zwarte snor,’ mompelde Voorhees en klapte in elkaar, helemaal van de kaart.

Stein betaalde de man van de opera, vloog hen terug naar het duister geworden café om Richards bagage uit de gehuurde luchtwagen te halen en ging daarna door naar l’Auberge du Por­tail. Tegen de tijd dat ze daar aankwamen, was de ex-ruimteman weer wat bij zijn positieven.

‘Nog één drankje,’ stelde Stein voor. ‘Probeer het mijne es ...’ Richard nam een slok van de bijna pure alcohol. ‘Niet veel bouquet... maar heel wat zeggingskracht!’ De twee gekostumeerde nachtbrakers trokken zingend door de rozetuinen en bonsden op de eikehouten deur van de herberg met de stompe kant van Steins strijdbijl.

De staf reageerde onverschrokken. Ze waren eraan gewend dat gasten in een nogal verfomfaaide conditie aankwamen. Zes poti­ge bedienden namen de viking en Zwartsnor voor hun rekening en binnen de kortste keren lagen ze te snurken tussen lakens die naar lavendel roken.

12

Felice Landry en de psychosociale raadsman liepen over de met plavuizen belegde binnenplaats van de herberg naar een kan­toortje dat uitkeek op bloemen en een fontein. De kamer was een kopie van de studeerkamer uit een 15e-eeuwse abdij. De stenen vuurplaat met daarboven het nagemaakte familiewapen was versierd met een groot boeket gladiolen, weggestoken tussen twee vuurijzers met hondekoppen.

‘Je hebt zo’n lange reis achter de rug, burgeres Landry,’ zei de raadsman, ‘het is jammer dat je aanmelding op zoveel moeilijk­heden stuit.’

Hij leunde achterover in de gebeeldhouwde stoel, zijn vingers tegen elkaar gedrukt. Hij had een scherpe neus, droeg een voort­durende halve glimlach en zwart krullend, achterovervallend haar met een modieuze witte vlek erin. Zijn ogen stonden zorge­lijk. Hij had haar profiel gelezen. En toch, ze zag er meegaand genoeg uit in die grijsblauwe jurk terwijl ze haar vingers onrus­tig samenkneep.

Vriendelijk zei hij: ‘Zie je, Felice, je bent werkelijk nog erg jong om zo’n belangrijke stap te overwegen. Zoals je misschien weet, heeft de eerste bewaakster van het tijdportaal...’ hij knikte naar een olieverfportret van de heilig verklaarde Madame die boven de schoorsteen hing—’een minimumleeftijd bepaald van achtentwintig jaar voor al haar cliënten. Nu kunnen we het er vandaag wel over eens zijn dat die beslissing van Angélique Guderian betwistbaar was en gebaseerd op ouderwetse thomisti­sche ideeën over de vraag wanneer iemand psychisch gezien vol­wassen is. Maar het basisprincipe geldt nog steeds. Een volledig gevormd karakter is nodig voor dit soort beslissingen over leven en dood. En jij bent pas achttien. Ik ben ervan overtuigd dat je volwassener bent dan de meesten van jouw leeftijd, maar toch zou het beter zijn nog een paar jaar te wachten voor je je aan­meldt voor Ballingschap. Er is geen weg terug, Felice.’ Ik ben ongevaarlijk en bang en klein. Ik ben in jouw macht en ik heb je hulp dringend nodig en ik zou er dankbaar voor zijn. ‘U hebt mijn profiel gezien, raadsman Shonkwiler. Ik zit nogal in de puree.’

‘Ja, ja, maar dat kan behandeld worden, burgeres!’ Hij leunde naar voren en nam haar koele hand. ‘We hebben hier op Aarde zoveel meer mogelijkheden dan op jouw thuisplaneet. Acadië is verweg. Het was nauwelijks te verwachten dat de raadslieden ginds de beschikking zouden hebben over de allernieuwste the­rapietechnieken. Maar je zou naar Wenen kunnen gaan of naar New York of Wuhan. De topmensen daar zou het geen moeite kosten om dat SM-probleempje op te lossen, samen met die over­maat aan agressie en op de man gerichte jaloezie. Je persoonlijk­heid zou er nauwelijks door veranderen. Je zou bij wijze van spreken weer zo goed als nieuw zijn na de behandeling.’ De bijna vochtige en onderworpen bruine ogen begonnen iets te verhelderen. ‘Ik weet dat u alleen maar het beste met me voor hebt, raadsman Shonkwiler. Daarom vraag ik u mij te begrij­pen.’ Medelijden, hulp, empathie, toegeven aan de impuls dat kleine, pathetische ding te willen helpen. ‘Ik geef er de voorkeur aan te blijven wie ik ben. Daarom heb ik ook behandeling gewei­gerd. De gedachte dat andere mensen mijn geest manipule­ren—veranderen—dat vervult me met de afschuwelijkste ang­sten. Ik zou het niet kunnen verdragen.’ Ik zou het niet toestaan.

De raadsman bevochtigde zijn lippen en realiseerde zich ineens dat hij haar hand aan het strelen was. Hij hield daar even plotse­ling mee op en zei: ‘Wel, je psychosociale problemen zijn op zichzelf geen beletsel. Het gaat om je leeftijd en dan is er nog een tweede probleem. Het Concilie staat niet toe dat personen met werkzame metapsychische vermogens naar Ballingschap gaan. Ze zijn te waardevol voor het Bestel. De tests hebben aange­toond dat jij dergelijke latente metafuncties bezit op het psychokinetische, het psychocreatieve en het communicerende vlak. In hoge mate zelfs. Ongetwijfeld zijn die eigenschappen mede de oorzaak van je succes als beroepsatlete.’ Ze liet een treurige glimlach zien en liet daarna langzaam haar hoofd zakken zodat het loshangende platina haar als een gordijn voor haar gezicht kwam te hangen. ‘Dat is allemaal nu voorbij. Ze wilden me niet langer hebben.’

‘Dat is juist,’ zei Shonkwiler. ‘Maar wanneer je psychosociale problemen werden opgelost, zou het voor de mensen in het MPinstituut misschien mogelijk worden je latente vermogens werk­zaam te maken. Stel je voor wat dat zou kunnen inhouden! Je zou tot de elite van het Bestel gaan behoren—een mens met grote invloed—je zou de wereld kunnen veranderen. Dat zou een edele bestemming zijn, je leven door te brengen in dienst van een dankbaar sterrenrijk. Zelfs een plaats binnen het Concilie is niet ondenkbaar.’

‘Oh, ik zou aan zoiets niet eens kunnen denken. Al die geesten, het is beangstigend. En daarnaast, ik zou nooit kunnen opgeven wat ik nu ben. Er moet een manier zijn om mij door dat tijdportaal te laten gaan, zelfs wanneer ik er te jong voor ben. En u moet me daarbij helpen, raadsman.’

Hij aarzelde. ‘De recidivistenclausule had kunnen worden toege­past wanneer die ongelukkige MacSweeny en Barstow aan­klachten hadden willen indienen. Er is geen leeftijdsbeperking voor recidivisten.’

‘Dat ik daar zelf niet aan gedacht heb!’ Haar glimlach van opluchting was hartveroverend. ‘Dat maakt het allemaal zo een­voudig!’

Ze kwam overeind en liep om het bureau naar de kant waar Shonkwiler zat. Nog steeds glimlachend nam ze zijn beide schouders tussen haar koele, kleine handen, drukte met de dui­men en brak zijn beide sleutelbeenderen.

13

Cicaden gonsden in de takken van de oude bomen die het terras overschaduwden. De geur van reseda’s uit de tuinen mengde zich in de middaghitte met die van de rozen. Elizabeth Orme speelde wat met haar fruitsalade en dronk gekoelde muntthee terwijl ze zich verbaasde over de lijst die langzaam over het oppervlak van haar boek gleed.

‘Moet je eens naar deze beroepen luisteren, Aiken! Architect, tenen en gepleisterde leem. Architect, hout. Architect, niet-gemetselde steen. Bewerker van bamboe (ik wist niet dat er in Europa bamboe groeide tijdens het Plioceen!). Bakker. Lucht­schipper, Mandemaker. Bijenhouder. Brouwer. Kaarsemaker. Keramist. Houtskoolbrander. Kaasmaker. Dompteur (-euse) ... Wat zou dat in hemelsnaam zijn, denk je?’ Aiken Drums zwarte ogen schitterden. Hij sprong overeind, zijn rode lappehaar helemaal in de war en liet een denkbeeldige zweep knallen. ‘Ha! Sabeltandkleintje! Neer jij! Dus jij wilt niet luisteren naar de bevelen van je meester? Rol om! Pak ze. Nee, niet de dompteur, idioot!’

Verschillende eters aan nabije tafeltjes keken verbaasd op. Elizabeth lachte. ‘Natuurlijk. Temmers van wilde dieren zouden meer dan bruikbaar zijn in het Plioceen. Sommige van die grote­re antilopen en dergelijke zouden heel waardevol kunnen zijn als ze tam werden gemaakt. Ik zou anders niet graag een mastodont of een rinoceros te pakken nemen met geen andere achtergrond dan een vlugge slaapcursus.’

‘Oh, maar de mensen hier geven je heel wat meer dan dat, sui­kerpop. Wat er werkelijk gebeurt, is het volgende. In je slaap krijg je basislessen in neolithische technologie en overleving in het algemeen. Op die manier zul je tenminste slim genoeg zijn om een latrine te graven waar je niet zelf in bedolven raakt en je zult weten welk fruit uit die tijd je maar beter kunt laten staan of hangen. Na die basisopleiding kies je zelf een onderwerp uit die lijsten voor je bij wijze van specialisatie. Dat gebeurt uitgebrei­der in je slaapje krijgt proefwerk te maken en een soort nascho­ling voor de lastigste dingen.’ ‘Hmmm,’ overwoog ze.

‘En ik denk dat ze hun best zullen doen je over te halen tot een beroep dat niet al eerder vaak is gekozen. Ik bedoel maar, die lui aan de andere kant zouden weinig gelukkig zijn wanneer je ze drieëntachtig luitspelers zou sturen, terwijl ze in werkelijkheid zitten te springen om één kerel die weet hoe je zeep moet maken.’

‘Weet je, dat is helemaal niet zo leuk, Aiken. Wanneer er werke­lijk aan de andere kant een soort van georganiseerde gemeen­schap bestaat, dan zijn ze volkomen van de organisatie hier afhankelijk voor het zenden van geschoolde mensen. De vrouwe­lijke tijdreizigers zijn gesteriliseerd, dus zijn er geen jonge leer­lingen die het werk van ouderen kunnen overnemen wanneer die sterven of gewoon maar ervandoor gaan. Wanneer in jouw gehucht de kaasmaker zoek zou raken, was je gedwongen rom­mel te eten totdat er weer es een kaasmaker door de tijdpoort kwam opdagen.’

Drum dronk zijn gekoelde thee op en begon daarna op de smel­tende ijsblokjes te kauwen. ‘Zo’n ordeloze boel kan het daar in Ballingschap niet meer wezen. Er zijn al mensen door die poort gegaan sinds 2041. Die begeleiding in de beroepskeuze is nog niet zo lang aan de gang, misschien een jaar of vier; maar dan nog, de oudere bewoners van het gekkenkamertje moeten toch iets hebben opgebouwd!’ Hij dacht even na. ‘Ik stel me zo voor dat de meesten daar door de poort zijn gegaan volkomen immuun en soms zelfs na een verjonging, want dat waren twee technieken die al in de vroege jaren ‘40 geperfectioneerd waren. Als je dan rekening houdt met een verlies door ongelukken, opgegeten door monsters, verdwijning naar het Pliocene land der tegenvoeters of door doodgewone menselijke bloeddorstig­heid, dan moet er toch nog een aardige menigte over zijn. Tach­tig* of negentigduizend met gemak. En het meest waarschijnlijk met een ruileconomie als basis. De meeste van de tijdreizigers waren behoorlijk intelligent.’ ‘En geschift,’ zei Elizabeth Orme, ‘net als gij en ik.’ Ze maakte een onopvallend gebaar in de richting van een nabu­rig tafeltje waar een grote blonde man in een viking-uitrusting bier zat te drinken met een zwaarmoedige, toegetakelde reiziger in slordige zeemanslaarzen en een gekreukeld zwart hemd. Aiken liet zijn ogen rollen en zag er daardoor nog dwergachtiger uit dan ooit. ‘En jij vindt dat gek? Wacht maar es tot je mijn uitmonstering hebt gezien, liefie.’

‘Zeg me maar niks. Een Schotse Hooglander met doedelzak en tartan en spurran, uitpuilend van de explosieven.’ ‘Slim krengetje, jij. Je stond vast en zeker te liegen toen je zei dat je niet meer gedachten kon lezen. Ah-ah-ah! Ik zeg lekker niks. Het wordt allemaal een grote verrassing. Maar je mag wel weten wat voor beroep ik gekozen heb voor het Land zonder Terug­keer. Ik ga als manusje van alles. Een yankee uit Connecticut in Schotse stijl rondhangend in koning Arthurs hofhouding. En hoe ga jij, mijn prachtige, uitgebrande, geestenbuigster?’ Elizabeths glimlach stond dromerig. ‘Ik denk niet dat ik een andere persoonlijkheid wil. Ik blijf die ik ben—misschien in een rode spijkerbroek—en ik zal mijn vérspreekstersring blijven dragen met een van Illusio’s diamanten erin om me te herinneren aan het verleden. En wat mijn beroep betreft...’ Ze zette het boek op een hogere snelheid zodat de beroepenlijst over het schermpje vloog en begon daarna weer van voren af aan. Haar wenkbrauwen fronsten zich geconcentreerd. ‘Ik heb meer dan één beroep nodig. Mandenmaakster. Houtskoolbrandster. Leerlooister. Voeg die allemaal bij elkaar, het begint met een B en dan heb je mijn nieuwe beroep. Raad maar, Aiken Drum.’ ‘Bij m’n koperen ballen, mens!’ schreeuwde hij en sloeg verrukt met zijn hand op tafel. De viking en de piraat keken in milde verbazing op. ‘Een ballonvaarster! Oh, jij liefelijke Dame! Jij gaat weer op hoge vluchten, hoe dan ook, of niet, Elizabeth?’ Er klonk een bescheiden bel. Een lichaamloze vrouwenstem zei: ‘Kandidaten in Groep Groen, we zullen het op prijs stellen wan­neer u zich bij raadsman Mishima wilt voegen in de Petit Salon, waar direct een boeiend oriëntatieprogramma gaat beginnen. Kandidaten in Groep Geel...’

‘Groen, dat zijn wij,’ zei Aiken. Ze wandelden samen naar het hoofdgebouw dat helemaal uit witte steen en zware berookte balken was opgetrokken en dat van binnen vol stond met peper­dure kunstvoorwerpen. De Petit Salon was een gezellige kamer met luchtverversing en beklede leunstoelen, een paar prachtig besneden spiegelkasten en een verkleurd wandkleed met de afbeelding van een maagd en haar eenhoorn. Dit was de eerste maal dat de groep, die uitgezocht was om in haar geheel door de tijdpoort te gaan na een training van vijf dagen, bij elkaar kwam. Elizabeth bestudeerde haar medemislukkingen en probeerde te raden wat voor dwangmatigheden hen ertoe hadden gebracht voor Ballingschap te kiezen.

Ze werden in de overigens nog lege kamer opgewacht door een lieftallig, goudharig meisje in een simpele zwarte Chinese jurk met split. Haar stoel stond enkele meters bij die van de anderen vandaan. Een van haar slanke polsen was aan de stoelleuning geketend met een delicate zilveren ketting. De piraat en de viking keken naar binnen, kribbig en tegelijk verlegen omdat niemand anders nbg verkleed was. Ze bonkten naar voren en gingen precies in het midden van de rij stoelen zitten. Een ander paar, dat elkaar al scheen te kennen, kwam zwijgend binnenlopen—een frisse, gezond uitziende vrouw met bruin krulhaar die een witte overjas droeg en een stevige man van zo te zien middelbare leeftijd. Hij had een stompe neus, Slavische jukbeenderen en gespierde, harige onderarmen die eruitzagen alsof hij er een os mee zou kunnen kelen. Een quasi academisch personage in een antiek tweedjasje kwam als laatste binnen. Hij droeg een koffertje en zag er zo van zichzelf vervuld uit dat Elizabeth met geen mogelijkheid kon raden wat zijn pro­bleem kon zijn.

Ten slotte kwam raadsman Mishima binnen, lang en slank, glimlachend en knikkend. Hij gaf uitdrukking aan zijn blijd­schap over hun aanwezigheid en hoopte dat ze zouden genieten van de introductie over de geologie en de ecologie van het Plioceen, die hij nu zou gaan houden.

‘Onder ons hebben we een beroemd man die heel wat meer weet van paleo-ecologie dan ik,’ zei de raadsman, die vervolgens boog in de richting van het Slavische type, ‘en ik zou het op prijs stel­len als hij me wilde onderbreken wanneer mijn lezing correctie of aanvulling nodig heeft.’

Wel, wel, dat verklaart hem tenminste, dacht Elizabeth. Een paleontoloog met pensioen die perse terug wil naar de fossiele dierentuin. En die pop aan de ketting is ongetwijfeld een recidiviste met al te losse handjes, zonder twijfel nog een paar graadjes erger dan die arme Aiken. En de jongens in de verkleedkostuums zijn de onmisbare en onvermijdelijke verliezers. Maar wie is de Witte Dame? En de Peinzende Man die tweedjasjes draagt in augustus?

Het licht in de kamer ging uit en het wandkleed kwam langzaam omhoog om plaats te maken voor een groot holografisch scherm.

Er kwam muziek. (Here Jezus, dacht Elizabeth. Niet Strawinsky!) Het scherm lichtte op en toonde de Pliocene Aarde vanuit een omloopbaan, zes miljoen jaar geleden. Van die afstand zag het er tamelijk vertrouwd uit. Maar toen zoomde de lens in.

Mishima zei: ‘Zoals u ziet bevinden de continenten zich onge­veer in de posities die we kennen. Maar hun begrenzingen zijn ongewoon en dat komt voornamelijk door de aanwezigheid van enkele kleinere zeeën die toen bepaalde gebieden overdekten, terwijl andere gebieden die zich nu onder water bevinden, toen droog land waren.’

De globe roteerde langzaam en stopte toen Europa goed in zicht kwam. De camera kwam dichter en dichterbij. ‘U krijgt allemaal een durofilm map met kaarten van het Vroege Plioceen. Schaal één op zeven miljoen voor Europa en één op één miljoen voor het huidige Frankrijk. Mocht u naar andere delen van de wereld willen doorreizen of daar belangstelling voor heb­ben, dan zullen we ons uiterste best doen om u van goede land- en zeekaarten te voorzien.’

‘Hoe nauwkeurig zullen die kaarten zijn?’ vroeg de piraat. ‘Buitengewoon nauwkeurig, denken we.’ Mishima’s antwoord kwam gladjes. ‘Het Plioceen is ten slotte een van de meest recen­te geologische perioden en onze computers hebben de kaarten kunnen ontwerpen met een nauwkeurigheid van ongeveer twee­entachtig procent. De gebieden waar we het meest onzeker over zijn hebben doorgaans betrekking op de loop van kleine rivieren en nog wat andere aspecten van het Middellandse-Zeebassin.’ Hij begon close-ups te laten zien van verschillende gebieden, allemaal in levendig reliëf en aangevuld met een doorzichtige overtrek van de huidige vormen.

‘De Britse Eilanden zijn samengevoegd tot één grote massa, Albion. Waarschijnlijk door een nauw schiereiland verbonden met Normandië. De Lage Landen liggen nog onder de zeespie­gel net als het noordwestelijk deel van Duitsland. Scandinavië, inclusief Finland, is één geheel, nog niet onderbroken door de Baltische Zee. Polen en Rusland zijn overdekt met moerassen en meren, sommige zeer groot. Andere grote oppervlakken zoet water zijn te vinden in de Franse Vogezen en de bergmeren in de Alpen ...’

Verder naar het oosten zag het landschap er vrijwel onbekend uit. Een drassige lagune, het Pannonische Bassin, bedekte heel Hongarije en sijpelde door de Straat van Dacië naar een ondiep overblijfsel van de eens zo dominerende Zee van Thetys die ook wel Lac Mer werd genoemd. Vandaaruit vonden brakke moeras­sen en zout water hun weg tot diep in Centraal-Azië en ontmoet­ten in het noorden de ijsvrije Noordelijke Oceaan. In later jaren zouden alleen de Kaspische Zee en het Aralmeer overblijven als herinnering aan die verdwenen Zee van Thetys. ‘Let u er ook op dat het Euxinisch Bassin, dat later de Zwarte Zee zal worden, gevuld is met zoet water. Dat is afkomstig uit de bergen van de Kaukasus en Anatolië en de Alpen uit het westen. De tegenwoordige Zee van Marmara is hier één groot moerasge­bied. Daar beneden ligt Lac Levant, ongeveer overeenkomend met de Egeïsche Zee van nu.’

‘De Middellandse Zee ziet er nogal door elkaar gehaald uit,’ merkte de viking op. ‘In mijn vak moest ik het een en ander weten over de ingewikkelde geologie van dat gebied. En ik denk dat aan het maken van dit stuk van de kaart nogal wat giswerk te pas is gekomen.’

Mishima erkende dat dat waar was. ‘Er zijn problemen die ver­band houden met de chronologie van de achtereenvolgende inundaties. Wij denken dat deze samenstelling het meest voor de hand ligt. Kijkt u eens naar het nu verdwenen schiereiland van de Balearen, oostelijk van Spanje. Daar ligt één enkel klein eiland in plaats van het huidige Corsica en Sardinië. Van Italië bevond zich omstreeks die tijd alleen de Apennijnen boven de zeespiegel, samen met een heel onstabiel gebied in het zuiden dat we TyrrheniS hebben genoemd, maar dat eens veel groter was en nu alweer aan het verdwijnen is.’ Hij liet een grotere opname van West-Europa zien. ‘Dit is het gebied waar u direct belang bij hebt. De trog van de Rhöne en de Saöne bevat onder meer een grote rivier met omlig­gende moerasgebieden, afkomstig uit het noorden van Zwitser­land en het Lac de Bresse. De lagere delen van de Rhönevallei werden in het Plioceen waarschijnlijk van tijd tot tijd overspoeld door de Middellandse Zee. Er waren heel wat vulkanen actief en er was ook vulkanisme in Duitsland, Spanje en Centraal-Italië. Verder naar het noorden, in Frankrijk, kunnen we zien dat Engeland een eiland is, van het vasteland gescheiden door de smalle Straat van Redon. De Atlantische Oceaan vormt een die­pe inham tot Anjou. En een deel van Gascogne was water.’ ‘Bordeaux lijkt, goddank, in orde,’ zei de piraat. Mishima grinnikte. ‘Aha! Nog een connaisseur! Het zal u ver­heugen om te horen dat een redelijk aantal vroegere tijdreizigers al eerder naar datzelfde gebied rondom Bordeaux zijn gegaan. Ze hebben draagbare apparatuur van een zeker type meegeno­men en stekken van nogal wat druivesoorten ... Wat ik overi­gens in het algemeen wil zeggen, alle informatie over voorgaan­de tijdreizigers staat via de computer tot uw beschikking. En mocht u andere informatie willen hebben, bijvoorbeeld gegevens over etnische of religieuze groeperingen, of over het soort boeken en materiaal dat in de loop der jaren is overgebracht, aarzel dan niet ernaar te vragen.’

Het academische type in het tweedjasje vroeg: ‘Verschaft de computer ook informatie over individuele personen?’ Aha! dacht Elizabeth.

‘De gebruikelijke statistische gegevens, overeenkomend met die in uw eigen dossier, zijn beschikbaar over alle personen die eer­der door de tijdpoort zijn gegaan. Informatie is ook beschikbaar over de voorwerpen die als bagage zijn meegenomen en over de bestemming van de reizigers naar het Plioceen.’ ‘Dank u.’

‘Als er verder geen vragen meer zijn ... ?’ Mishima knikte naar Felice die een lome hand had opgestoken. ‘Is het waar dat geen van de reizigers een wapen heeft meegeno­men?’

‘Geen moderne wapens. Zo wilde madame Guderian het en wij hebben dat wijze voorbeeld gevolgd. Geen mitrailleurs, geen verdovers, geen atoomwapens, geen sonische projectielen, geen wapens op zonne-energie, gassen, of op kruit gebaseerde explo­sieven en geweren. Geen drugs of machines met een soortgelijke werking. Maar allerlei soorten primitievere wapens uit verschil­lende tijdperken en culturen zijn wel toegestaan en dus ook mee­genomen naar het Plioceen.’

Landry knikte. Haar gezicht vertoonde geen enkele uitdrukking. Elizabeth probeerde, zonder te beseffen dat ze dat deed, een psychische sonde naar haar geest uit te werpen, maar natuurlijk was dat nutteloos. Des te verbaasder was ze, toen de jonge vrouw haar hoofd omdraaide en zeker een minuut lang rechtstreeks naar haar keek voor haar aandacht terugging naar het scherm. Ze kon niets hebben gemerkt, hield Elizabeth zichzelf voor. Er was niets te voelen. En zelfs als er een draagbeeld overkwam, kon ze niet hebben geweten dat ik dat had uitgezonden. Of wel?

Raadsman Mishima zei: ‘Laten we heel in het kort de verschil­lende aardrijkskundige namen opschrijven die we aan de geo­grafie van het Plioceen hebben gegeven. Dan zullen we het plantaardig en dierlijk leven van het Vroege Plioceen onder de loep gaan nemen ...’

14

Zodra de lezing was afgelopen, haastte Grenfell zich naar zijn kamer en de daar geplaatste computer die op een renaissancetafeltje van wormstekig perehout stond. Hij vroeg de gegevens op in permanente durovellen zonder echt te weten wat hij verwach­ten mocht. Wat te voorschijn kwam was een pathetisch magere oogst, maar het bevatte onverwachts wel een groot kleurenportret, waarschijnlijk genomen vlak voor haar vertrek door de poort.

Mercy Lamballe droeg een mantel met een capuchon van een diep roodachtig bruin, die het meeste van haar kastanjekleurige haren verborgen hield en haar ogen op duistere gaten deed lij­ken. Haar gezicht was wit en gespannen. De jurk was lang, een­voudig gesneden en van een Nijlkleurig groen met randen van gouden borduurwerk om de hals, de polsen en de boord. Om haar smalle taille droeg ze een gordel van een onbestemd donkere kleur waaraan een buidel hing en een schede met niet herkenba­re instrumenten. Ze droeg gouden armbanden en een gouden halsband, bezet met purperen steentjes. Een groot, geborduurd valies stond naast haar. Ze droeg een afgedekte mand en een leren etui dat eruitzag alsof het een harp bevatte. Ze was in gezelschap vari een grote, witte hond die een bespijker­de halsband droeg en vier schapen.

Hij staarde langere tijd naar het portret totdat zijn ogen begon­nen te branden. Daarna las hij haar beknopt samengevatte dos­sier.


LAMBALLE, MERCEDES SIOBHAN 8-049-333-032-421 F. Geb: St.-Brieuc 48:31N, 02.45W FrEu, Sol-3 (Aarde), 15.5.2082, uit Georges Bradford Lamballe 3-946-202-664-117 & Siobhan Maeve O’Connell 3-429-697-551-418. Sb:0.M:0.D:0.C:0. Fy: L170cm, Gew46kg, Sfr1, Hrd2, Egn4, DMmole Rscap. Men: 1A+ 146( + 3B2), PSA + 5+4.2 + 3.0-0.7 + 6,1, MPQ-079(L) + 28 + 6+133+468+1. MedGesch: NSI, NST (Suppl). PsychGesch: niet-eigen Refr-4 (non-dis), Fug-ö(non-dis), MDep-2 (.25 dis UT) (Supp2). Opl: BA Parijs 2102, MA (Antr) Oxon 2103, PhD(Fr-MedGesch) Parijs 2104, DLH(KeltFL) Dublin 2105. Emp: ImPag Ierland (T4-T1 )05-08; (DirAss3-2) 0-09. ImPag Frankrijk (DirAss1)09-10. Res: 25a Hab Cygne, Riom 45:54N, 03:07E, FrEu, Sol3. BurgSt: 1 A-0010.CrRt: A-01- Lic: E3, Ts, EITc2, Dg.

Opmerk: Aank: 10-5-2110 BerOpt: verven, schaaphoeden, weven,

woltechnieken. Perslnv: (Supp3). Best: NB.Afst: NB.

TRANS: 15-5-2110 REF: J.D. Evans GC2

SUPPLEMENT 3 Persoonlijke inventaris, Lamballe, M S.

Kleding: Jurk, zijde, grn.emb-Au. Jurk, zijde, wemb-r + grn. Jurk, veelkl, bik emb-Ag-myl. Sjaals, zijde, 3. Mantel, repelvel, terracotta. Korte broek, zijde, asst.w, 3. Kousen, zijde, w,

3 pr. Schoenen, laag, leer, 2 pr. Riem, leer. Buidel, leer. Riemtas, leer + schaar, mes, vijl, kam, potlood, vork, lepel. Bagage: Overlevingsset A-6. Klein-gereedschapsset F-1. Schaap Kit OV-1. Muziek, 5Ku, w/AVP (Supp4) Boeken, 10Ku, w/AVP (Supp5). Decamole werktuigen: SD’n.iewiel, handspinklos, kaarder, weefgetouw L4H, verf-tub. Valies: Leer, gebord. Mand: esparto. Sier. Halsketting Au & amethyst. Armbanden, Au & amethyst, 3. Ring, goud & parels. Spiegel, Ag, 10cm. Not.boek, 1Ku. Naaiset S-1. HARP, verguld, besneden, esdoornhout. Keltisch, w/tas, leer. Ha snaren & sleutels, asst.reserve. Fluit, open, Ag. Planten: Aardbei ‘Hautbois Supérieur 12e’ 100 pit. Hennep (Cannabis s. sinsemüla) 15 ctgs. CulHb Eenheid CH-1. Sm.Graan eenheid SG-1. Gem.Zaad. pkts: Bluebell (Campanula bellardi), Indigo (Indigofera tinctoria), Meekrap (Rubia tinctorum), Erwt ‘Mangetout’. Dieren: Chien des Pyrénées, Bidarray’s Deirdre Stella-Polaris’ (1F, pr4M+4F) Schapen, Rambouillet x Débouillet (3F a pr2F; 1M).


Er was meer dan dat, supplementen met de details van haar medische en psychiatrische geschiedenis, lijsten met alle meege­nomen boeken en muziek. Daar liep hij snel doorheen en ging toen terug naar de samenvatting en het portret. Zal ik je nog terugvinden, Mercy, in je zijden jurk en je goud en je juwelen, met je harp en je fluit, de aardbeien en de grasklok­jes? Waar zul je heen trekken om je zwangere schapen te hoe­den? (Best: NB) Zal ik je vinden in de eenzaamheid, met nie­mand bij je behalve de trouwe Deirdre en haar jongen, zoals je steeds hebt geleefd? Zul je me welkom heten en me de oudere liederen leren uit de Languedoc en Ierland of zal de wond in je hart nog altijd te diep zijn? (MDep-2,.25 dis UT) Wat heb je aan de andere kant van die poort gevonden toen je daar op je verjaardag doorheen stapte om je negenentwintigste levensjaar te beginnen op zes miljoen jaar afstand van waar je geboren was? En waarom ben ik bezig deze dapperste van alle werelden te verlaten in ruil voor het wurgende onbekende? Wat bevindt zich in het duister dat mij bang maakt het te vinden en niet te vinden?

O hart, betoverd toen zij vlood. Ik heb haar lief tot in de dood.

15

Claude Majewski deed zijn ogen open, veegde de slaap eruit met een papieren zakdoekje en verwijderde de oorplug die hem ter­wijl hij sliep, onderwezen had hoe hij nokbalken moet vastzetten aan het beschot van een uit boomstammen opgetrokken hut. Zijn linkerarm sliep en zijn voeten waren koud. Die verdomde bloedcirculatie begon wat krakkemikkig te worden. Hij mas­seerde het bloed terug in zijn spieren en dacht erover na hoezeer hij de luxe zou missen van donzen slaapkussens, een zachte matras en echte linnen lakens. Hij hoopte dat de overlevingsset die ze vandaag gingen uitproberen, tenminste een behoorlijk bed bevatte.

Hij liep door de zonnige kamer naar het bad. Hier was het mede­dogen van madame Guderian zichtbaar geworden in zwart en wit marmer, goudkleurige kranen, dikke badhanddoeken, geparfumeerde zeep, toiletgerei van Chanel, sauna en zonnelampen. Alles klaar om de cliënten van de herberg onder te dom­pelen in geruststellende verfijning na de ontnuchterende lessen in la vie sauvage.

Sommige arme tijdreizigers die worstelden om in de Pliocene wereld overeind te blijven, zouden zich die laatste dagen in de herberg met Franse maaltijden, zachte bedden en verfijnde kunstwerken maar al te goed herinneren. Maar Majewski wist dat zijn beste herinneringen zouden bestaan uit die sybaritische plee. Die warmpjes beklede bril die zijn spichtige botten welkom heette. Het papier, dat aanvoelde als geperforeerd konijnebont! Hij dacht terug aan sommige van de primitieve voorzieningen waarmee hij en Gen op nauwelijks ontgonnen planeten genoegen hadden moeten nemen—de draagbare warmwateruitrustingen, verwarmingselementen die het niet meer deden, de luidruchtige stenen en houten kakhuizen vol lawaaiige schijters, de ruwe zitplanken boven een ondergelopen gat; hij herinnerde zich zelfs een verschrikkelijke stormnacht op Lusatia, toen hij boven een houtblok gehurkt had gezeten en naderhand ontdekte dat het vol zat met kleine, kruipende monsterachtigheden. Oh, de zegeningen van het moderne loodgieterswerk! Wanneer in het Plioceen niemand nog een behoorlijk toilet had uitgevon­den, dan zou hij daar ernstig werk van maken. Hij nam een koele, geparfumeerde douche, poetste zijn tanden (zijn derde set, zo goed als nieuw) en trok een gezicht tegen zichzelf in de Louis XIV-spiegel. Niet al te vervallen. Een opper­vlakkige beschouwer zou hem voor een vijftiger houden. Hij was trots op zijn Poolse groene ogen en de opvallende bos zilveren haar die het resultaat was van zijn laatste verjonging waarbij het mannelijke patroon dat tot kaalheid voerde uit zijn genetische erfenis was verwijderd. Godzijdank had hij de rest van zijn huid laten ontharen! Lui van het soort als die piraat, die blijkbaar zo gek waren op gezichtshaar, zouden in de komende primitieve wereld nog wel eens een ander liedje zingen, vooral in dat warme en van de insekten wemelende Pontische Europa. De oude paleobioloog had met grimmige humor opgemerkt dat tijdens de lezingen gisteren en gedurende de slimme, geanimeerde films over de ecologie in het Plioceen de insekten en andere ongewer­velde bewoners nauwelijks waren genoemd. Het kwam dramati­scher over om hele kudden paardachtigen en gracieuze herten te laten zien die werden achtervolgd door nauwelijks minder sier­lijke luipaarden, of leeuwen die hun lange tanden lieten verzin­ken in brullende, horendragende prooidieren. Claude ging terug naar de slaapkamer en bestelde koffie met croissants. Omdat deze tweede dag besteed zou worden aan een­voudige overlevingstechnieken trok hij de kleren aan die hij ook van plan was te dragen wanneer hij door de tijdpoort ging. Erva­ring had zijn keuze beperkt en eenvoudig gehouden: netondergoed, een ouderwets geruit hemd, een broek van de beste Egyp­tische katoen, sokken van geitehaar waar het vet niet uitgewas­sen was en een paar onverwoestbare schoenen uit Etrurië. Hij had zelfs zijn eigen oude rugzak meegenomen, hoewel de her­berg vol stond met alle uitrusting die je maar kon wensen. In de rugzak zat zijn poncho die goed beschermde en toch goed venti­leerde en een trui van de Orkadische Eilanden. In het kleine zijvak zat een prachtig besneden houten doos uit Zakopane, de doos van Gen. Deze woog nauwelijks iets. Terwijl hij ontbeet, bestudeerde hij het programma voor die dag. Introductie van overlevingsset A-6. Onderdak en vuur. Beveili­ging tegen gevaren uit de omgeving. Oriëntatie. Visvangst en vallen zetten.

Hij zuchtte, dronk de uitstekende koffie en begon te kauwen op het zachte brood. Het zou een lange dag worden.

16

Zuster Annamaria Roccaro had heel wat gekampeerd, maar de dure en nieuwe decamole uitrusting die deel uitmaakte van set A-6 was een verrukking en een openbaring.- Zij en de andere leden van Groep Groen waren eerst naar een klaslokaal gegaan waar een hartelijke instructrice hen had voor­gelicht; daarna waren ze in paren opgedeeld en afgedaald naar een grot die tweehonderd meter beneden de herberg in de rotsen was uitgegraven. Ze werden losgelaten op een zonnige weide en kregen de opdracht vertrouwd te raken met hun uitrusting. Het nagemaakte zonlicht was heet, ondanks de werkende ther­mostaten op hun lichaam. Nadat zij en Felice een korte afstand hadden gelopen, besliste Amerie dat ze maar beter kon afzien van de sandalen die als schoeisel voor het Plioceen haar eerste keus waren geweest. Ze waren sober en luchtig genoeg, maar ze verleenden ook twijgjes en kiezelsteentjes toegang. Korte laar­zen of ander modern schoeisel zou waarschijnlijk beter zijn voor lopen in ruig terrein. Ze besloot ook dat het herteleren jack te warm was, zelfs wanneer de mouwen eraf gingen. Iets gewevens zou beter zijn. Maar een scapulier van leer of een mantel met een capuchon zou misschien wel goed zijn voor de koude dagen. ‘Heb jij het niet heet in dat pak, Felice?’ vroeg ze haar metgezel­lin. Landry droeg een groen en zwart ringhockey-uniform dat blijkbaar haar keuze was voor het Plioceen. ‘Het zit goed,’ zei het meisje. ‘Ik ben eraan gewend om hierin te werken en mijn eigen planeet was heel wat warmer dan de Aar­de. Met dat herteleer zie je eruit als een hogepriesteres, Amerie. Ik vind het heel mooi.’

De non voelde zich vreemd verward. Felice zag er zo buitenspo­rig ongewoon uit in haar vechtkuras met de beenplaten en die Griekse helm met dappere groene veren als een kroon op haar hoofd. Stein en Richard waren die morgen begonnen haar daar­mee te plagen zodra ze in dat kostuum te voorschijn kwam, maar om de een of andere reden waren ze daar vrijwel direct mee opgehouden.

‘Zullen we hier ons kamp opslaan?’ stelde de non voor. Er stond een grote kurkeik naast de beek, die schaduw wierp over een vlak stuk terrein dat een goede plek leek om de cabine op te zetten. De twee vrouwen namen hun bepakking af en Amerie bestudeerde de vuistgrote pomp van haar uitrusting. De instructrice had gezegd dat de verzegelde energievoorziening toereikend zou zijn voor ongeveer twintig jaar. Er waren twee ventielen, één om op te blazen en één om leeg te laten lopen. Er stond op: BELANG­RIJK! NIET-GEBRUIKTE VENTIELEN GOED VER­PAKT HOUDEN.

‘Probeer het mijne eens.’ Felice hield haar een pakje voor dat amper de grootte had van een dubbele boterham. ‘Ik kan me nauwelijks voorstellen dat dit een huis van vier bij vier meter moet worden.’

Zuster Roccaro bevestigde de bengelende, platte buis van het pak aan de opblaaspomp en drukte de knop in. Samengeperste lucht veranderde het pakje al snel in een groot, zilveren vierkant. De twee vrouwen legden dat vierkant in de juiste positie en keken toe hoe het groeide. De vloer werd negen centimeter dik en werd steeds steviger naarmate de lucht de ingewikkelde microcellulaire structuur begon te vullen. De wanden, iets dikker om isolatie te verzekeren, kwamen omhoog, compleet met transparante en uitritsbare ramen en jaloezieën aan de binnenzijde. Een spits toelopend zilveren dak werd het laatst opgeblazen. Felice keek door de deurloze entree naar binnen. ‘Moet je zien. In de vloer zit een compleet meubilair!’ Er waren twee slaapban­ken met verwijderbare kussens, een tafel, opbergrekken en ach­terin een zilverkleurige doos waaruit een pijp kwam die naar het dak leidde. Felice las hardop: ‘VUL STOOF MET ZAND, ANDERS ZAKT EENHEID IN BIJ AFKOELING ... Dit spul moet onverwoestbaar zijn!’ Ze voelde achter haar linker scheenplaat en haalde een glinsterende, kleine dolk met een gou­den handvat te voorschijn. ‘Er is geen kras in te krijgen.’ ‘Zonde dat het zo is gemaakt om na twintig jaar te vervallen. Maar goed, tegen die tijd zouden we moeten weten hoe we ons daar moeten redden.’

Grote, emmervormige holten in iedere hoek van de cabine moes­ten met stenen, aarde of water worden gevuld. Een klein zakje naast de deuropening bracht een hele handvol tabletgrote prop­jes te voorschijn die moesten worden opgeblazen en dan konden worden gevuld met zand of water. Ze konden daarna door mid­del van een sifon in vrijgelaten openingen worden vastgezet. De tabletten groeiden uit tot een deur, stoelen, kookgerei, kleden, dekens en andere huishoudelijke noodzakelijkheden. Minder dan tien minuten nadat ze begonnen waren, zaten ze ontspannen in een volledig uitgeruste cabine.

‘Ik kan het nauwelijks geloven,’ verbaasde zuster Roccaro zich, terwijl ze met haar knokkels op de wand sloeg. ‘Het voelt zo stevig aan. Maar met een beetje wind zou deze hele cabine wor­den weggeblazen als een zeepbel wanneer ze niet verzwaard werd.’

‘Ook hout bestaat voornamelijk uit lucht en water,’ zei Felice schouderophalend. ‘Dit decamole spul produceert blijkbaar een soort structureel versterkte basisvorm. Je hoeft er enkel het noodzakelijke gewicht aan toe te voegen. Ik vraag me af hoe de compensatie in het materiaal verloopt wanneer de temperatuur of de druk verandert? Er zullen wel ergens uitlaten zitten, denk ik. Ik veronderstel dat het bij harde wind met een stormlijn moet worden vastgezet, ook al zouden alle holten met water of wat anders zijn verzwaard. Maar het is beter dan welke tent ook. Er zitten zelfs ventilatoren in!’

‘Zullen we de boot ook nog opblazen, of de minitent met de overbruggingsdelen?’

‘Dat hoefde niet. Ik heb gezien hoe dit decamole werkt en wat mij betreft accepteer ik de rest in goed vertrouwen.’ Felice kruis­te haar benen en trok haar handschoenen uit. Ze zat boven op de kleine tafel. ‘Vertrouwen, geloof, daar is het jou om begonnen, is het niet?’

De non ging er ook bij zitten. ‘Zo zou je het kunnen zeggen. Technisch gesproken, ik wil een kluizenares worden, ik zoek reli­gieuze afzondering. Dat is een roeping waaraan binnen het Bestel geen enkele behoefte bestaat, maar in de Middeleeuwen was het soms heel populair.’

‘Wat wil je in godsnaam de hele dag doen? Niks anders dan bidden?’

Amerie lachte. ‘En een deel van de nacht ook. Ik ben van plan de hele oude Latijnse eredienst te herstellen. De metten, die om middernacht beginnen. Tegen de dageraad de lauden. Overdag zijn er dan de gebeden rond het eerste, het derde, het zesde en het negende uur. Dan de vespers bij zonsondergang en de com­pleten voor het naar bed gaan. De hele eredienst bestaat eigen­lijk uit psalmen, bijbelteksten, lofzangen en speciale gebeden waarin eeuwen van religieuze traditie weerspiegeld worden. Ik vind het heel erg dat niemand die gebeden meer in hun oorspron­kelijke vorm gebruikt.’

‘En daar ga je de hele godganse dag mee door?’ ‘Goeie hemel, nee. Zo lang duren die afzonderlijke gebeden niet. Maar ik zal ook de mis opdragen en boete doen en verder veel mediteren, misschien gecombineerd met Zen-meditatie. En wanneer ik schoffel of andere dingen doe, kan ik de rozenkrans bidden. Dat werkt bijna als een mantra, wanneer je het op de oude manier doet. Heel rustgevend.’

Felice keek haar met vijverdiepe ogen aan. ‘Het klinkt heel vreemd. En nogal eenzaam ook. Maakt het je niet bang, om daar alleen te gaan leven, alleen met die God van jou?’ ‘Die goeie oude Claude heeft beloofd dat hij me in stijl zal onder­houden. Ik weet niet of ik dat helemaal serieus moet nemen. Maar als hij me van tijd tot tijd wat eten kan bezorgen en ik zie kans het een en ander te vervaardigen in mijn vrije tijd, dan kunnen hij en ik ruilen.’

‘Claude!’ De stem van Landry klonk misprijzend. ‘Die ouwe moetje ook in de gaten houden. Hij is niet zo’n complete macho als die twee in hun carnavalspak, maar ik heb wel een paar keer gezien hoe hij naar me loerde.’

‘Je kunt het de mensen niet kwalijk nemen dat ze naar je kijken. Je bent heel mooi. Ik heb gehoord dat je een beroemde sportheldin was op je eigen wereld.’

De lippen van het meisje krulden op in een grimmige kleine glim­lach. ‘Acadië. Ik was de beste ringhockeyspeelster aller tijden. Maar ze waren bang voor me. Aan het eind durfden de andere spelers—allemaal mannen—niet meer tegen me uit te komen. Ze maakten allerlei moeilijkheden. En ik werd van het spel uit­gesloten toen twee spelers een klacht indienden dat ik met opzet had geprobeerd hen ernstig te verwonden.’ ‘En was dat zo?’

Felice keek naar de grond. Ze frommelde aan de vingers van haar handschoenen en kreeg een kleur die van haar hals naar haar wangen opsteeg. ‘Misschien. Ik denk het wel. Ze waren zo verschrikkelijk.’ De kleine kin kwam verdedigend omhoog waar­door de achterwaarts zakkende hoplietenhelm haar het uiterlijk gaf van een miniatuur-Pallas Athene. ‘Ze moesten me nooit als vrouw, weet je. Ze wilden me enkel pijn doen. Ze waren jaloers op mijn kracht en bang. Mensen zijn altijd al bang voor me geweest, zelfs toen ik een kind was. Kun je je voorstellen wat dat betekent?’

‘Oh, Felice.’ Amerie aarzelde. ‘Waarom ... hoe ben je ooit aan dat moordlustige spel begonnen?’

‘Ik kon altijd al goed met dieren overweg. Mijn ouders waren bodemdeskundigen en altijd op weg van de ene expeditie naar de andere. Gebieden die net waren ontdekt, nog vol met het oor­spronkelijke wild. Wanneer de kinderen daar me links lieten lig­gen, zorgde ik zelf voor huisdieren. Eerst kleintjes, later grotere en gevaarlijke. En er waren er heel wat op Acadië, dat kan ik je wel vertellen! Toen ik vijftien werd, heb ik ten slotte een verrul getemd. Dat beest lijkt op een heel grote rinoceros. Een plaatse­lijke dierenfokker wilde hem kopen om te trainen voor ringhockey. Op die sport had ik nooit erg gelet, maar nadat ik het beest had verkocht drong het tot me door dat in die sport groot geld te verdienen viel en dat mijn talenten daar geknipt voor waren.’ ‘Maar om zo’n sport professioneel te bedrijven terwijl je nog maar een meisje was ...’

‘Ik vertelde mijn ouders dat ik een leerling-verrultrainster wilde worden. Het kon hen niet schelen. Ik was altijd al overbodige bagage geweest. Ze zorgden ervoor dat ik mijn school afmaakte en lieten me toen gaan. “Wees er gelukkig mee, kind,” zeiden ze.’

Ze pauzeerde en keek Amerie uitdrukkingsloos aan. ‘Ik werd stalknecht totdat de teamleider in de gaten kreeg hoe goed ik met de dieren kon omgaan. Dat is namelijk het geheim van het hele spel, snap je? De verrul moet de doelpunten maken en zo manoeuvreren dat de andere spelers je niet raken met hun korte-afstandsverdovers. Ik mocht in het voorseizoen bij wijze van nieuwigheid meedoen. In de hoop daarmee de kas van de Groenhamers te spekken. Ze hadden er drie achtereenvolgende seizoe­nen niets van gemaakt en zaten op een dieptepunt. Toen ze merkten dat er meer in me zat dan een kortdurende publiciteits­stunt, kwam ik in het eerste team toen het echte seizoen begon. Die andere malloten daar sloofden zich zo uit om mij de baas te blijven dat we de wedstrijd wonnen. En daarna kwam de hele rest, met kampioenschap en al.’ ‘Prachtig.’

‘Dat had het moeten zijn. Maar ik had geen vrienden. Ik ver­schilde te veel van de andere spelers. Ik was een zonderling. En in het tweede jaar… toen ik wist dat ze me echt gingen haten en hun best zouden doen om me te ... Ik .. . ik ...’ Ze sloeg met haar beide vuisten op de tafel en het kinderge­zichtje vertrok van woede. Amerie wachtte op de tranen, maar die kwamen niet; de even zichtbare pijn werd bijna direct weer verborgen. Aan de andere kant van de tafel ontspande Felice zich en keek de andere vrouw glimlachend aan. ‘Ik ga jageres worden, weet je. Aan de andere kant. Ik zou heel wat beter voor je kunnen zorgen dan die oude man, Amerie.’ De non stond op, het bloed bonzend tegen haar slapen. Ze keerde zich van Felice af en liep naar buiten. ‘Ik denk dat we elkaar nodig zullen hebben,’ zei het meisje.

17

Auberge du Portail, FrEu, Aarde 24 augustus 2110

Lieve Varya,

We hebben hier onze laatste overlevingsspelletje voltooid en inmiddels zijn onze lichamen helemaal vertrouwd met de tropi­sche wereld van het Aardse Plioceen. Ons rest nog een Laatste Avondmaal en één goede nachtrust voor we in de ochtend door de poort gaan. De apparatuur daarvoor bevindt zich in een merkwaardig huisje in de tuinen van de herberg. Je kunt je nau­welijks een vreemdere plek voorstellen als doorgang naar een andere wereld. Je zoekt er tevergeefs naar een opschrift boven de deur dat zou moeten zeggen PER MESI VA TRA LA PERDU-TA GENTE, maar dat gevoel is er desondanks. Na vijf dagen werken met elkaar (dat overigens meer leek op een vakantie­kamp dan een basistraining, begrijp me goed) hebben wij ach­ten, die deel uitmaken van Groep Groen, een wat wankele kennis verzameld inzake die beroepen die we voor ginds hebben uitge­kozen, terwijl ons vertrouwen in de eigen bekwaamheden en geschiktheid om daar te overleven waarschijnlijk gevaarlijk is afgenomen. Maar een paar van de anderen lijken enig oog te hebben voor de narigheid die we ginds van onze voorgangers wellicht mogen verwachten. De meesten zijn eerder geneigd zich zorgen te maken over vertrapt worden door een mammoet of gebeten door slangen ter grootte van een python. Niemand ver­wacht een vijandige menselijke ontvangst door een comité dat begerig staat te wachten op de dagelijkse aanvoer van nieuwe, goed toegeruste reizigers.

Jij en ik weten of vermoeden dat de aankomsten door de tijdpoort aan de andere kant daar waarschijnlijk zijn geritualiseerd. Hoe dat ritueel vorm heeft gekregen, is een andere zaak. Maar we kunnen nauwelijks verwachten ontvangen te worden als doorgaande reizigers. Of we welkom zullen worden geheten of lijfelijk uitgeschud, valt niet te voorzien. De literatuur biedt een paar speculatieve scenario’s waarvan mijn haren recht overeind gaan staan. De staf in de herberg hier trekt zorgvuldig een neu­traal gezicht, maar geeft ons tegelijkertijd een training in zelf­verdediging. We gaan in twee groepen van vier door de poort, de grotere stukken bagage komen daar achteraan. Dat wordt waar­schijnlijk gedaan omdat het gaan in een groep een zeker gevoel van veiligheid verschaft ofschoon de kortstondige pijn en des­oriëntatie die we uit de gewone overzetting door de subruimte kennen, misschien ook bij het tijdreizen merkbaar is. Dat zou een tactisch nadeel betekenen in de eerste paar minuten na onze aankomst in het Plioceen.

Jouw grappige speculaties over mijn nieuwe beroep in die primi­tieve wereld heb ik zeer gewaardeerd. Maar aangezien de laatste dinosaurus op zijn minst zestig miljoen jaar voor het Plioceen al was uitgestorven, zal ik waarschijnlijk hun drollen niet meer opvegen. Ik zal dus geen kapitalist worden door de verkoop van antediluviaanse mest. Prozaïsch genoeg zal mijn nieuwe baan doodgewoon in het verlengde liggen van wat tot nu toe mijn hob­by was op het water. Ik zal door visvangst onderweg aan de kost komen terwijl ik de zeeën doorploeg tijdens mijn Queeste en misschien zal ik al doende onderweg wat handel drijven als de gelegenheid zich voordoet. De sloep was veel te modern om mee te mogen nemen naar het Plioceen, ik heb haar dus geruild voor een kleinere trimaran die water of zand in ballast nodig heeft in plaats van kwik. Als dat nodig is kan ik trouwens iets heel sim­pels zelf in elkaar zetten van wat maar voorhanden is. We heb­ben gereedschap bij ons van vitredur, een glasachtig materiaal, hard als edelsteen dat altijd scherp blijft en de eerste tweehon­derd jaar niet desintegreert. Afgezien van mijn scheepsspullen kreeg ik een overlevingsset van de herberg (uiterst indrukwek­kend) en iets dat zij een Klein-gereedschapsset noemen bestaan­de uit werktuigen en voorzieningen van decamole van huishoudelijke aard te zamen met een paar pakjes zaden en een grote bibliotheek met een plank vol ‘doe-het-zelf-boeken over ieder denkbaar onderwerp, variërend van huishoudkunde tot en met destilleren.

Dat laatste is overigens het keuzeberoep van onze Viking. Hij heeft me in vertrouwen ook toegefluisterd dat als er ginds vraag is naar bijlzwaaiende huurlingen, hij die twee beroepen wil com­bineren.

Het personage dat ik de Piraat heb gedoopt wil zich ook met alcoholische drank bezighouden, maar meer de wijnen en likeu­ren. Hij en de Viking zijn nu de dikste vrienden, ze brengen al hun vrije tijd door met het achteroverslaan van de duurste drank die de herberg maar kan aanslepen en ondertussen speculeren ze over de kwaliteit van de vrouwelijke vertroosting die ginds voor­handen zou zijn. (Groep Groen heeft wat dat betreft zelf weinig te bieden. Behalve de Non is er een sinistere Maagd-Jageres die volgens de geruchten al moord en doodslag heeft veroorzaakt onder de raadsmannen hier omdat ze dan als recidiviste kans maakte op toelating. Dan is er nog een buitensporig behoedzame Meta Dame die er, althans tot op dit moment, mee tevreden is een van de jongens te spelen.)

Gisteravond kregen we een fascinerend stukje achtergrond van de Piraat te zien. Zijn broer en zuster kwamen onverwachts opdagen om hem uit te wuiven en dat bleken vlagofficieren te zijn van de hoogste rang. De arme P was er niet gelukkig mee en de Meta Dame veronderstelt nu dat hij zelf een afgedankte ruimtevaarder is. Ik heb zelf een paar uur met hem gewerkt in de omgaan-met-kleine-boten-oefening en hij is handig genoeg als je je niets aantrekt van zijn gemopper. Hij wilde die oefening er perse instampen en het leek mij dat hij een natuurlijk talent heeft om op het water te donderjagen.

De meeste anderen uit Groep Groen lijken alleen op de wereld te zijn. De Non ontving een langdurig lange-afstandsgesprek van haar zusters uit Noord-Amerika die haar goede reis wensten en eerder op de dag had ze een ontmoeting met een franciscaner in volledig orthodox tenue. Die heeft ongetwijfeld haar voor het laatst de biecht afgenomen of hoe zoiets heten mag. (De monnik kwam aangevlogen in een van die opgevoerde Gambini-eieren met hittevinnen, niet zo’n rustig, donkergrijs ding dat je ver­wacht zou hebben afgaande op de memoires van II Poverello.) De Non is medisch en psychologisch raadsvrouwe geweest en is van plan zich in afzondering terug te trekken. Ik hoop dat het arme mens niet te veel rekent op dienstbare engelen als onze Oude Paleontoloog. Hij is een prima kerel met een flair voor houtbewerking, maar ik durf te wedden dat de ex-Meta gelijk heeft wanneer ze hem classificeert als iemand die eigenlijk dood wil.

Ik ben het eens met je analyse van de Kleine Grappenmaker. Er moet een grondige, recht-voor-zijn-raap-reden zijn geweest waarom ze hem van zijn wereld hebben gegooid, maar het is doodzonde dat zijn wilde talenten niet in het goede spoor konden worden gedirigeerd ten dienste van het Bestel. Arme kleine ongeborene. Hij heeft zich bij de rest van ons geliefd gemaakt, niet eens zozeer door zijn ellendige gevoel voor humor, maar vooral door zijn fantastische vermogen om uit praktisch niets iets bruikbaars te maken. Hij heeft een grote verzameling beitels van vitredur aangelegd die aan de overkant alleen maar van handvatten voorzien moeten worden om bruikbaar te zijn. Je krijgt het gevoel dat in het Plioceen, als die jongen daar een week of twee is geweest, de industriële revolutie gaat woeden. Hij neemt een hele smidse mee, uitgevoerd in decamole, want smid wil hij worden. En om zijn lichtelijk antieke mecaniciensarbeid te kunnen uitvoeren, heeft hij zich uitgebreide geologische kaar­ten verworven om delfstoffen op het spoor te kunnen komen voor het onwaarschijnlijke geval dat niemand van onze voorgangers daar al mee bezig is geweest.

Je zult ook wel geïnteresseerd zijn in de eigenaardige sociale structuur van Groep Groen. De stichtster van de herberg was een praktische psychologe van niet geringe kwaliteit en ze reali­seerde zich al snel dat haar cliënten elkanders steun nodig zou­den hebben om de overlevingskansen buiten de poort maximaal te maken. Ze begreep aan de andere kant ook dat de meesten veel te egocentrisch waren om in te stemmen met een of andere vorm van al te voor de hand liggende organisatie. Dus viel mada­me Guderian terug op de oude truc van ‘laat ze samen door de hel gaan, dan worden het wel vriendjes.’ Zoals je weet is dat systeem prima om gevoelens van solidariteit op te roepen bij vrijwel iedereen behalve de meest uitgesproken sociopaten. (En dat gebeurde dus ook, met de te verwachten uitzondering.) Elke dag zijn we bezig geweest tijdens zeer inspannende sessies met elkaar te werken, onderworpen aan buitengewone omstan­digheden waar we gedwongen werden om met elkaar samen te werken ten einde een lastige taak snel tot een goed einde te bren­gen. In een van die lessen hebben we bijvoorbeeld een brug gesla­gen over een vijver van dertig meter breed die vol zat met kroko­dillen. In een andere hebben we een eland gevangen en geslacht en geleerd elk stukje van dat beest te benutten. In een derde hebben we ons verdedigd tegen vijandelijke menselijke overval­lers. Ironisch genoeg is de meest bedreven primitief onder ons de Oude Paleontoloog die naar het schijnt langer dan een eeuw door allerlei wildernissen in het universum heeft gezworven om fos­siele botten te zoeken.

We kennen elkaar alleen bij de voornaam en hoeven van onze achtergrond niet meer openbaar te maken dan we zelf willen. Zoals je je kunt voorstellen, ontstaat daardoor een mooie marge voor huiskamerpsychoanalyse met de ex-Meta Dame als aan­voerster in dit spel. Ze had mij al op de eerste dag geclassificeerd als Zoekende Minnaar en ik vrees dat ze voor mij een nogal melancholiek einde voorziet, want ze probeert mij voortdurend af te leiden met speculaties over het rollenspel hier in de herberg onder elkaar, de politieke implicaties van Ballingschap en soort­gelijke antropologische vermakelijkheden. Denk jij ook dat ik verdoemd ben, Varya. Ik niet, weet je? Ik kreeg vandaag laat een telefoontje uit Londen. Dat waren Kaplan en Djibutunji en Hildebrand en Catherwood, God zegene hun botten, om mij vaarwel te zeggen. Tante Helen stuurde een briefje, maar die is langzamerhand aardig dement sinds ze haar verjonging heeft geweigerd.

Jouw lieve brief kwam bij de ochtendpost. Ik hoef je niet te ver­tellen hoezeer ik het op prijs stel dat jij door wilt gaan met het verbindingscomité. Het is het enige karwei dat ik niet graag onafgemaakt achter zou laten. De uiteindelijke verbanden tus­sen al dat materiaal van voor de Rebellie zijn nog niet echt gevonden, maar ik voel aan dat Alicia en Adalberto daar wel weg mee weten.

Zo kom ik dan ten slotte aan mijn afscheidswoorden toe. Varya, ik wilde dat ik wat eleganter en fraaier wist te schrijven. Ik ben een onverteerbare kerel. Mijn opzichtige handeling zal voor zichzelf moeten spreken. Wat je ook doet, treur niet. Mijn enige hoop op geluk ligt aan de andere zijde van de tijdpoort naar Ballingschap en ik moet het risico nemen. Herinner je de jaren die we als geliefden hebben doorgebracht, als vrienden en colle­ga’s. Weet dat ik blij ben dat dat allemaal gebeurde. Geluk en vreugde voor jou, mijn Zeer Geliefde.

voor altijd BRY

18

Toen het laatste avondmaal met zijn wonderlijke verscheiden­heid van aangevraagde menu’s eindelijk voorbij was, namen de leden van Groep Groen hun glazen mee naar de terrassen waar ze zich instinctief apart hielden van de overige gasten. Hoewel het pas tegen half negen liep, begon de hemel boven Lyon al duister te worden toen de wekelijkse storm zich volgens plan begon op te bouwen. In het noorden kondigden roze lichtflitsen de komende donderslagen al aan.

‘Je kunt voelen hoe de statische energie toeneemt!’ riep Elizabeth uit. ‘Zelfs zonder mijn metafuncties kun je de ionisatie voe­len als er een echt grote storm op komst is. Alle zintuigen worden aangescherpt. Ik begin me zo helder te voelen dat ik het nauwe­lijks kan uithouden! Condensator Aarde is zich aan het opladen en ik doe mee. Nog een paar minuten en ik ben in staat om bergen te splijten!’

Ze keerde haar gezicht naar de toenemende wind, haar lange haren golfden naar achteren en het rode spijkerpak kleefde aan haar lichaam. De eerste echo’s van de verre donder rolden door de hemel.

Felice sloeg een sloom toontje aan. ‘Is het je eerder gelukt om bergen te bewegen?’

‘Niet echt. Echt omvangrijke psychokinetische krachten komen onder meta’s erg zelden voor, ze zijn bijna even zeldzaam als werkelijke creativiteit. Mijn PK-vermogen was net goed voor een paar huiskamerkunstjes. Ik was gespecialiseerd in vérspre­ken, de zoveel bejubelde telepathische vermogens. Maar eigen­lijk zou ik vérvoelend moeten worden genoemd, want de gezichts- en gehoorsfuncties zijn erbij inbegrepen. Ik was boven­dien werkzaam in Herstelling, dat is het therapeutische en ana­lytische vermogen dat onder gewone mensen bewustzijnsveran­dering wordt genoemd. Mijn echtgenoot bezat soortgelijke ver­mogens. We hebben veel samengewerkt bij het trainen van jonge kinderen bij hun eerste moeilijke stappen op weg naar de meta­fysische Eenheid.’

‘Ze wilden dat ik zo iemand werd,’ zei Felice, haar stem trillend van afkeer. ‘Ik zei hun dat ik nog liever doodging. Ik begrijp niet hoe jullie meta’s het kunnen volhouden zo rond te kruipen in de geesten van andere mensen. Met altijd een andere meta in de buurt die je eigen geheimste gedachten kan lezen. Het moet ver­schrikkelijk zijn om nooit alleen te wezen. Je nooit te kunnen verbergen. Ik zou gek worden.’

‘Daar lijkt het helemaal niet op,’ zei Elizabeth vriendelijk. ‘Wat meta’s onder elkaar betreft. . . Het bewustzijn bestaat uit heel wat verschillende lagen. Draagvelden, noemen wij ze. Je kunt met veel mensen tegelijk spreken in beeldvormen, of op een korte afstand waarbij je woorden overbrengt. Dan is er nog een intie­me draaggolf, waarop je alleen van gedachten wisselt met één persoon. En daar beneden liggen allerlei bewuste en onbewuste lagen die met de juiste mentale technieken kunnen worden afge­schermd. Alle meta’s leren die wanneer ze nog jong zijn. We hebben onze privé-gedachtenwereld, net als iedereen. Het merendeel van onze telepathische communicatie is niets meer dan een vorm van stemloze spraak aangevuld met beeldprojec­tie. Je zou het kunnen vergelijken met elektronische audiovisuele hulpmiddelen, maar dan zonder dat er elektromagnetische stra­ling aan te pas komt.’

Felice zei: ‘Er zijn Diepte-Herstellers die tot iemands meest geheime gedachten kunnen doordringen.’ ‘Dat is waar. Maar dan is er bijna altijd een arts-patiëntrelatie. De patiënt geeft bewust zijn toestemming voor het onderzoek. En zelfs dan kan een bepaalde barrière zo sterk zijn dat de the­rapeut er met geen mogelijkheid in doordringt, hoezeer de patiënt ook bewust bereid is om mee te werken.’ ‘Ja, ja,’ zei Stein. Hij tilde zijn grote bierglas omhoog en hield het voor zijn gezicht.

Felice hield vol. ‘Ik weet dat meta’s geheime gedachten kunnen lezen. Soms nam de trainer van ons team Herstellers mee om aan de slag te gaan met jongens die ineens niets meer presteer­den. De meta’s pikten er zo de lui uit die over hun toeren waren. En je maakt mij niet wijs dat die arme donders bewust die zieleknijpers toestemming gaven ergens achter te komen waardoor ze ontslagen zouden kunnen worden.’

Elizabeth zei: ‘Een niet-getraind individu, die geen meta is, ver­schaft langs niet-verbale weg allerlei informatie over zichzelf zonder zich dat bewust te zijn. Je zou dat kunnen zien als een soort mentaal gemompel. Heb jij nooit naast iemand gestaan die in zichzelf zat te praten of te mompelen? Wanneer iemand bang is of boos of heel hard bezig een moeilijk probleem op te lossen of zelfs wanneer hij seksueel opgewonden raakt, dan worden zijn gedachten… luider. Zelfs zij die deze vermogens niet hebben, vangen daar soms de trillingen van op in de vorm van beelden of sterke emotionele gevoelens. Hoe beter de Hersteller, hoe beter hij wijs kan worden uit die mesjokke hutspot die door menselijke breinen wordt uitgezonden.’

Bryan vroeg: ‘Is er wel een manier waarop een gewoon mens een bewustzijnslezer buiten kan sluiten?’

‘Natuurlijk. Oppervlakkig geprik gaat zelfs tamelijk makkelijk. Je moet alleen je eigen mentale uitzendingen goed in de hand houden. Wanneer je het gevoel hebt dat iemand werkelijk in je aan het spitten is, denk dan een heel neutraal beeld, bijvoorbeeld een groot, zwart vierkant. Of doe een paar simpele oefeningen, zolang je maar niet hardop spreekt. Tellen van een tot vier bij­voorbeeld, steeds maar opnieuw. Of zing inwendig een of ander stomvervelend lied. Dat houdt iedereen, behalve de allerbesten, buiten de deur.’

‘Ik ben blij dat je op dit moment mijn geest niet kunt lezen, liefje,’ kwam Aiken Drum ertussen, ‘want dat is een moeras vol pure troep. Ik ben zo doodsbenauwd om door die tijdpoort te gaan dat al mijn dappere rode bloedlichaampjes ervan verslijmen! Ik heb geprobeerd de benen te nemen. Ik heb mijn raadslie­den zelfs beloofd mijn leven te beteren met hun hulp als ze me lieten blijven. Maar niemand wou me geloven!’ ‘Daar begrijp ik niks van,’ zei Bryan.

Een rosse lichtflits sprong van wolk naar wolk boven de heuvels, maar toen het geluid erachteraan kwam, klonk dat gedempt en onvoldoende alsof er op een gescheurd trommelvel werd gesla­gen.

Aiken vroeg aan Elizabeth: ‘Hoe is het met het ballonvaren gegaan, schatje?’

‘Ik heb alles erover in mijn kop gepropt hoe je zo’n ding van plaatselijk materiaal zou moeten maken. Gedroogd vissevel voor de ballon zelf, het vlechten van de mand, het maken van touw­werk uit schors. Maar echt geoefend heb ik in een van deze din­gen.’ Ze haalde een pakketje uit haar schoudertas dat de maat had van twee flinke bakstenen. ‘Opgeblazen komt dit vijf verdie­pingen hoog, helemaal dubbelwandig en semi-bestuurbaar. Knalrood, net als mijn kleren. Er zit een krachtbron in die hete lucht aanvoert. Maar die houdt het niet veel langer uit dan enke­le vluchtweken, dus ik zal op een gegeven ogenblik op houtskool moeten overgaan. Het maken daarvan is een ellende. Maar het is de enige antieke brandstof die beschikbaar is, tenzij ik ergens echte steenkool kan vinden.’

‘Geen punt, pop,’ zei Aiken. ‘Blijf maar bij mij en m’n minerale kaarten in de buurt.’

Stein lachte verachtelijk. ‘En hoe wou je dat spul gaan delven? Sneeuwwitje en de zeven dwergen inhuren? De dichtstbijzijnde steenkool moet een honderd kilometer noordelijker zitten, in de buurt van Le Creuzot of Montceau en dat zit een duivels end onder de grond. Zelfs als je er zonder springstof bij zou kunnen, hoe zou je het spul dan mee willen nemen tot waar je er wat aan hebt?’

‘Nou goed, dan heb ik nog een paar weekjes nodig om de details uit te werken,’ blafte Aiken terug.

‘Er zouden nog andere steenkoolafzettingen dichterbij moeten zijn,’ zei Majewski. ‘Die moderne kaarten van jou zijn bedrieg­lijk, Aiken. Ze laten de lagen en de afzettingen zien zoals die nu bestaan, in de 22e eeuw, niet zoals ze zes miljoen jaar geleden waren. Er waren kleine, oorspronkelijk van moerassen afkomstige steenkoolbassins over het hele Centrale Massief en één echte grote afzetting bij Saint-Etienne, maar die waren allemaal leeg tegen het einde van de 20e eeuw. Terug in het Plioceen hoef je misschien maar een paar kilometer naar het zuiden om zomaar wat voor het oprapen te hebben. Zoek in de buurt van een vul­kaan en je zou geluk kunnen hebben.’ ‘Ik zou maar niet beginnen aan Pliocene Mijnbouw & Co., tot je de omgeving goed hebt gezien,’ adviseerde Richard Aiken met een zure grimas. ‘De jongens daar konden er zo wel es hun eigen ideeën over hebben als wij ons hun natuurlijke hulpbronnen toe­eigenden.’

‘Dat is heel goed mogelijk,’ bevestigde Bryan. ‘We zouden hen ervan kunnen overtuigen ons mee te laten delen,’ zei Felice. Ze glimlachte. ‘Op de ene manier of de ande­re.’

De non zei: ‘We zouden ook kunnen proberen conflicten te voor­komen door naar een nog niet bewoond gebied te gaan.’ ‘Ik denk niet dat dat de stijl van Felice is,’ zei Aiken. ‘Ze ziet wel uit naar een beetje lol en wat spelletjes, of niet baby?’ Landry’s bleke, gekroesde haar stond op haar hoofd als een opgeladen ronde wolk. Ze droeg weer die eenvoudige lange jurk met het split opzij. ‘Waar ik ook op uit ben, ik zal het wel vinden. Op dit moment ben ik alleen nog uit op iets te drinken. Wie doet er mee?’ Ze wandelde terug naar de herberg, gevolgd door Stein en Richard.

iemand zou die twee eigenlijk moeten vertellen dat ze hun tijd verspillen,’ mompelde de oude man.

‘Arme Felice,’ zei Amerie. ‘Wat heeft dat kind een ironische naam voor iemand die zo doodongelukkig is. Die agressieve hou­ding is enkel een harnas, net als dat hockey-uniform.’ ‘En daaronder huilt ze alleen maar om liefde?’ vroeg Elizabeth, haar ogen bijna gesloten en met een vaag glimlachje om haar lippen. ‘Wees voorzichtig, Zuster. Dat is er zeker eentje die gebeden nodig heeft, dat is waar. Maar ze is eerder een zwart gat dan een zwart schaap.’

‘Die ogen, alsof ze je levend willen opvreten,’ zei Aiken. ‘Daar scharrelt iets verdomd onmenselijks in rond.’ ‘En niet eens gewoon lesbisch,’ zei Majewski. ‘Voorde rest heb je zwaar gelijk.’

‘Dat is wreed en cynisch om te zeggen, Claude!’ riep de non uit. ‘Je weet helemaal niets van haar achtergronden, niets over wat haar geest zo gewond heeft. Je praat over haar alsof ze een soort monster is terwijl ze alleen maar een pathetisch trots kind is dat nooit heeft geleerd hoe ze moet liefhebben.’ Ze haalde diep adem. ‘Ik ben niet alleen non, maar ook arts. Ik heb gezworen de lijdenden te helpen. Ik weet niet of ik Felice kan helpen, maar ik ga het in elk geval proberen.’

Een windvlaag lichtte haar sluier op en ze rukte hem ongeduldig met een krachtige hand weer op zijn plaats. ‘Blijf niet te laat op, jongens. De ochtend kruipt al op ons af.’ Ze haastte zich het terras af en verdween in de donker geworden tuin. ‘Zou het de non misschien kunnen zijn die gebeden nodig heeft?’ vroeg Aiken zich giechelend af.

‘Houd jij je bek!’ blafte Claude. Toen zei hij: ‘Sorry, jong. Maar jij moet leren een beetje op je woorden te passen. We zullen genoeg moeilijkheden gaan krijgen zonder jou.’ Hij keek naar de hemel waar een lange en krachtige lichtflits over de oostelijke heuvels naar beneden sprong. ‘Het onweer nadert. Ik ga ook naar bed. Wat ik zou willen weten is wie er verdomme zulk weer bestelt als afscheid.’

De oude man liep weg en liet Elizabeth, Aiken en Bryan achter die hem nastaarden. Drie achtereenvolgende donderslagen gaven aan zijn vertrek een potsierlijk theatraal tintje, maar nie­mand van de mensen op het terras had nog zin om te lachen. ‘Ik heb je nooit verteld, Aiken,’ begon Elizabeth ten slotte, ‘hoe mooi ik je kostuum vind. Je had gelijk. Het is het meest specta­culaire van de hele herberg.’

De kleine man begon met zijn vingers te knippen en zijn hakken te klakken, als een flamencodanser ronddraaiend en poserend. De bliksem verlichtte het los om hem heen hangende kleding­stuk. Wat eruitzag als puur goud bestond in werkelijkheid uit een kostbaar weefsel, gemaakt van de voelsprietdraden van de Franconiaanse mossel, beroemd om zijn schoonheid en sterkte. Overal op de mouwen en pijpen van het pak zaten zakken; zak­ken bedekten het borststuk, de schouders en de heupen. Er was één hele grote op de rug met een opening van onderen. Op zijn gouden schoenen zaten zakken. Zijn riem had zakken. Zelfs de gouden hoed, waarvan de veer vrolijk naar rechts overhing, had een band vol kleine zakjes. En iedere zak, groot of klein, bevatte een instrument of een stuk gereedschap of een opblaasbaar voor­werp van decamole. Aiken Drum was een wandelende ijzerwin­kel, aangekleed als een idool van goud.

‘Koning Arthur zou jou meteen ridder Knobbel noemen,’ zei Elizabeth en legde Bryan uit, ‘hij is van plan als een soort Pliocene yankee uit Connecticut door het leven te gaan.’ ‘Je zult in elk geval geen zonne-eclips nodig hebben om de aan­dacht te trekken,’ zei de antropoloog. ‘Het pak alleen is al genoeg om de boerenbevolking stomverwonderd te laten staan. Maar is het niet een beetje opvallend wanneer je het land wilt gaan verkennen?’

‘In die grote zak om mijn rug zit een camouflageponcho.’ Bryan lachte. ‘Merlijn zal geen schijn van kans hebben.’ Aiken keek toe hoe de stadslichten van Lyon zwakker werden en ten slotte verdwenen, terwijl de naderende storm een gordijn van regen over de vallei trok. ‘De Connecticut-yankee moet zich in het verhaal meten met Merlijn, zo was het toch? Moderne tech­nologie tegen tovenarij. Wetenschap tegen het bijgeloof van de duistere Middeleeuwen. Ik kan me van het boek niet zoveel meer herinneren. Ik las het op de Dalradia toen ik nog maar dertien was en ik was nogal ontevreden over Twain dat hij zoveel ruimte gebruikte voor halfbakken filosofie in plaats van actie. Hoe liep het eigenlijk af? Ik ben het compleet vergeten! Ik denk dat ik de computer om tekst ga vragen voor het slapen gaan.’ Hij gaf Bryan en Elizabeth een knipoog. ‘Misschien mik ik wel wat hoger dan ridder Knobbel!’ Hij slipte weg naar de herberg. ‘Toen waren er nog maar twee,’ zei Bryan. Elizabeth dronk haar Rémy Martin op. Ze deed hem op nogal wat manieren aan Varya denken—bedaard, intelligent en scherpzinnig, maar altijd met de luiken dicht. Ze straalde afstandelijke kameraadschap uit en geen greintje seks. ‘Jij zult niet lang bij Groep Groen blijven, of wel, Bryan?’ merk­te ze op. ‘Alle anderen hebben in de afgelopen dagen al een onderlinge afhankelijkheid opgebouwd, maar jij niet.’ ‘Jij merkt ook alles. Weet je wel zeker dat je metafuncties ver­dwenen zijn?’

‘Niet verdwenen,’ antwoordde ze, ‘maar het komt op hetzelfde neer. Na die hersenbeschadiging zijn ze in een latente staat over­gegaan. Al die vermogens zijn er nog, maar onbereikbaar. Opge­borgen in de rechterhelft van mijn hersens. Sommigen worden er op die manier mee geboren. Bij anderen zijn ze werkzaam, zoals wij dat noemen en zij kunnen ermee werken, wanneer ze tenmin­ste in hun jeugd de juiste opleiding krijgen. Die training is goed te vergelijken met het ontwikkelen van het spraakvermogen. Op Denali had ik met die opleiding veel te maken. Het gebeurde maar uiterst zelden dat we bij iemand met latente vermogens die alsnog werkzaam konden maken, maar het gebeurde wel. Bij mij ligt dat anders. Ik heb misschien nog een theelepeltje grote her­senen over. Van het oorspronkelijke, bedoel ik. De rest is ver­nieuwd. Ik ben er weer mens door geworden en een specialist heeft me zelfs mijn persoonlijke herinneringen terugbezorgd. Maar om een of andere onbekende reden overleven de psychi­sche vermogens maar zelden een werkelijk omvangrijk hersen­letsel.’

‘Wat is er gebeurd, als je het niet erg vindt dat ik ernaar vraag?’

‘Mijn man en ik kwamen in een tornado terecht terwijl we boven Denali vlogen. Het is een kleine, lieve wereld met af en toe de meest barre weersomstandigheden uit het hele universum. Lawrence was direct dood. Ik lag helemaal in stukjes, maar die hebben ze weer bij elkaar gebracht. Op die psychische vermo­gens na.’

‘En is het verlies daarvan zo ondraaglijk dat je . ..’ begon hij. Vervolgens vloekte hij en bood zijn excuses aan.

Maar zij bleef kalm, zoals altijd. ‘Voor een niet-meta is zo’n verlies nauwelijks te begrijpen. Vergelijk het met blind, doof en stom worden. Vergelijk het met een complete verlamming. Ver­gelijk het met het verlies van je mannelijkheid of een afschuwe­lijke verminking. Voeg al die ellende bij elkaar en dan is het bij elkaar nog niet genoeg. Als je dat eenmaal hebt gekend en het dan kwijt raakt. .. Maar ik begrijp dat jij ook iets hebt verloren, Bryan. Misschien kun jij daarom een beetje begrijpen wat ik voel.’

‘Iets verloren. Misschien is dat wel de goede manier om het uit te drukken. God mag weten dat er geen logica schuilt in de manier waarop ik voel over Mercedes.’

‘Waar wil je haar gaan zoeken? Wanneer de anderen in het Plioceen niet weten waar ze heen is gegaan?’ ‘Ik heb alleen maar mijn instinct. Ik zal Bretagne eerst proberen, ten slotte is ze van Bretonse afkomst. Daarna Engeland, het Brittannië van toen. En ik zal een boot nodig hebben omdat nie­mand weet of het Kanaal toen droog land was of niet. Het schijnt dat de zee rare sprongen maakte in het begin van het Plioceen. Maar ik zal Mercy in elk geval vinden, waar ze ook heen is gegaan.’

En wat zal ik vinden in mijn prachtige ballon, vroeg Elizabeth zich af. En zal het er iets toe doen? Zal de wereld van Balling­schap minder leeg lijken dan deze?

Misschien was het anders geweest als zij en Lawrence kinderen hadden gewild... maar dat zou hun werk in de weg hebben gestaan en daarom hadden ze besloten dat achterwege te laten. Ze vonden hun vervulling in hun wederzijdse liefde die voor het hele leven gold zoals bij de meeste meta’s. Ze wisten dat als een van hen stierf, altijd nog de Eenheid overbleef, de miljardvoudige omhelzing van al die bewustzijnen binnen het Galaktische Bestel.

Zo had het moeten zijn ...

De eerste grote regendruppels kletterden op de bladeren van de platanen. Blauwwitte lichtflitsen verlichtten de hele vallei en de donder leek de bergen tot in hun wortels te schudden. Bryan greep Elizabeths hand en trok haar door de glazen deur de grote salon binnen, een paar seconden voor het werkelijke noodweer losbarstte.

19

De vroege ochtend was kil, grijze wolken schoven zuidwaarts alsof ze te laat waren voor een afspraak met de Middellandse Zee. De Rhönevallei was gevuld met mist. In de grote salon was een klein houtvuur aangestoken en daar kwamen al de leden van Groep Groen na het ontbijt bijeen. Iedereen droeg zijn eigen bagage en was al gekleed voor de rol die hij ginds wilde vervul­len. De grote stukken bagage waren hen al vooruitgegaan naar het terrein van de tijdpoort. Richard en Stein fluisterden samen terwijl ze in de zwakke vlammetjes staarden. Amerie, met een halve glimlach om haar mond, liet haar vingers langs de kralen van haar houten rozenkrans glijden. De anderen stonden apart en wachtten af.

Precies om vijf uur kwam raadsman Mishima de grote trap af van de entresol en wenste iedereen ernstig goedemorgen. ‘Wilt u mij volgen?’

Ze pakten hun spullen op en liepen in een rij uit de salon, over het terras, door de doorweekte tuinen waar plassen water op de tegels stonden en de rozeknoppen gescheurd en geknikt door de storm naar beneden hingen.

Vanaf de balkons van het grootste gastenverblijf kon men over de tuinen kijken. Daarboven, achter de glazen deuren, waren vaag gezichten te zien die hen nakeken—precies zo hadden zij­zelf anderen gadegeslagen wanneer die in een kleine processie van acht personen voorafgegaan werden door één enkele raads­man. Ze hadden zigeuners gezien en kozakken, woestijnnoma­den en voortrekkers, Polynesiërs met veren op hun capes, krij­gers met kruisbogen, zwaarden en assegaaien; er waren Ger­maanse marcheerders geweest in leren broeken, in het wit gekle­de en gebaarde profeten, kaal geschoren Oosterse monniken, Amerikaanse pioniers met grote hoeden, cowboys, fetisjisten in de wonderlijkste uitrustingen en verstandig uitziende mensen in spijkerbroek of tropenpak. De reizigers die deel uitmaakten van die vroege ochtendparades waren door de tuinen gelopen in de richting van een oud huis, overschaduwd door moerbeibomen, waarvan het witte stucwerk en het hout half verdween onder klimmende wijnranken. Madame Guderians kanten gordijnen hingen nog altijd voor de ramen en haar roze en witte geraniums stonden te bloeien in hun aardewerkpotten vlak naast de grote voordeur. De acht gasten en de raadsman zouden het huis bin­nengaan en de deur zou zich achter hen sluiten. Na verloop van een half uur zou de raadsman alleen weer naar buiten komen. Bryan Grenfell stond achter raadsman Mishima toen deze het huis van Guderian met een ouderwetse koperen sleutel opende.

Een grote, rossige kat zat op een droge plek onder het struikge­was en keek hen met sardonische gouden ogen aan. Grenfell knikte ernaar terwijl hij naar binnen stapte. Je hebt heel wat van ons deze weg zien gaan, nietwaar monsieur le Chat? En hoevelen daarvan hebben zich net zo gebruikt en oud en gek gevoeld als ik nu, ook al zijn we te koppig om terug te keren? Daar ga ik dan, in mijn handige tropenuitrusting en een knapzak vol kleine nood­zakelijkheden en hoogwaardig voedsel, gewapend met een wan­delstok met een stalen knop en een klein werpmes weggestoken in mijn linker ondermouw en Mercy’s geliefde portret met haar dossier in mijn borstzak. Daar ga ik dan, de diepste kelder in. ..

Stein Oleson moest zich bukken om door de deur te kunnen en liep daarna behoedzaam door de hal, bang om madame Guderians kostbare koperen klok omver te gooien of met de gekrulde horens van zijn vikinghelm een antiek bibelot of koperen kande­laar van de muren te halen. Stein begon het steeds moeilijker te vinden zich stil te houden. Iets binnen in hem probeerde zich groot te maken en wilde schreeuwen, brullen, lucht geven aan een geweldige bulderlach die de rest van de groep zou doen terugdeinzen alsof ze voor een roodheet fornuis stonden. Hij voelde zijn mannelijkheid onder de kilt van wolfshuid tot leven komen, zijn voeten wilden springen en vertrappen, de armspie­ren jeukten om de strijdbijl te zwaaien en de met vitredur bedek­te speer te richten die hij aan zijn wapenrusting had toegevoegd. Spoedig! Spoedig! Dan zou die knoop in zijn darmen losraken, zijn vurige bloed zou hem tot heldendom drijven en de vreugde daarvan zou zo groot zijn dat hij wel eens aan de overmaat ervan zou kunnen sterven.

Richard Voorhees volgde Stein voorzichtig de kelders in. Zijn zware, omgevouwen scheepslaarzen voelden vreemd aan op de uitgesleten treden. Hij had het vermoeden dat hij straks maar beter kon overgaan op de veel makkelijker gymnastiekschoenen die hij ook bij zich had, zodra ze ginds waren en erop uittrokken voor een eerste verkenning. Praktische zaken hadden voorrang op spelletjes! Het geheim van het succes, hield hij zichzelf voor, zou berusten in snelle aanpassing aan de plaatselijke machtsver­houdingen. Zodra hij zijn destilleerderij aan de gang kreeg (met Stein en misschien Landry in de buurt om de bevolking daar op een afstand te houden), had hij een goede economische basis om naar meer politieke invloed te streven. Hij glimlachte bij voor­baat en maakte de heupband van zijn rugzak zorgvuldig vast zodat de randen van zijn wambuis niet kreukelden. Hadden sommige van die oude zeerovers soms geen kans gezien zichzelf als een soort koningen in het jonge Amerika te vestigen? Jean Lafitte, Bloody Morgan en zelfs Blauwbaard. Wat dacht je van Richard Voorhees als de koning van Barataria? Hij grinnikte hardop bij die gedachte, helemaal vergetend dat zijn kostuum niet had toebehoord aan een boekanier, maar aan een heel ander soort zeevaarder.

Felice Landry keek toe hoe raadsman Mishima bezig was met het ingewikkelde slot van de kelderdeur. Ten slotte zwaaide de deur log open en traden ze de oude wijnkelder binnen; het was er vochtig en schimmelig en het rook vaag naar een overmaat aan ozon. Ze staarde naar de machine, die onwaarschijnlijke poort naar de vrijheid en klemde haar nieuwe kruisboog tegen haar zwart bepantserde boezem. Ze trilde en was misselijk en moest al haar wilskracht gebruiken om te voorkomen dat ze zichzelf op dit grootse moment geen schande aandeed. Voor de allereerste keer sinds haar vroege kindertijd waren haar wimpers binnen de T-vormige opening van de Griekse helm, kleverig van tra­nen ...

‘U wordt overgebracht in groepen van vier, zoals ik al eerder heb gezegd,’ zei raadsman Mishima. ‘De extra bagage volgt na een interval van vijf minuten. Staat u dan dus klaar om die bagage uit het tau-veld te halen. Als nu de eerste vier hun plaats willen innemen…’

Elizabeth Orme keek emotieloos toe hoe Bryan, Stein, Richard en Felice dicht opeen binnen het latwerk van de machine kropen en toen doodstil stonden. Ze hebben allemaal hun plannen gemaakt, dacht ze, behalve ik. Ze hebben een doel, ontroerend, vermakelijk of idioot. Maar ik stel me ermee tevreden in mijn rode ballon over de wereld van Ballingschap te glijden, kijkend naar al de mensen en de dieren beneden me, luisterend naar de wind en de schreeuw van vogels, het stuifmeel ruikend en de hars uit de bossen en de rook van branden in de weiden. Ik zal pas naar beneden komen wanneer ik voel dat de Aarde weer werke­lijkheid voor me wordt en ikzelf weer heel ben. Als dat ooit gebeurt. ..

Spiegelende wanden kwamen te voorschijn toen Mishima de knop omdraaide. De eerste vier mensen waren op weg. Aiken Drum, wiens gouden pak honderdvoudig glinsterde onder de kelderlichten, stapte impulsief naar voren.

‘Verdomme! Is dat alles? Het verbruikt niet eens genoeg energie om de lampen te laten dimmen!’ Hij bestudeerde de wijnrank­achtige kabels die uit de aangestampte aarden vloer leken te groeien en die in de hoogte van het gewelfde plafond verdwenen. Mishima waarschuwde hem niets aan te raken en Aiken maakte een geruststellend gebaar. Maar hij moest het van dichterbij bekijken. Het glasachtige buiswerk werd doorschoten met vaag bewegende patronen die zich op de grens van de zichtbaarheid bewogen. Op de kruisingen van de latwerkachtige constructie ontstonden kleine puntjes van onbeweeglijk licht dat van heel ver leek te komen.

‘Hoe lang duurt het om van hier naar daar te komen?’ vroeg Aiken, ‘of moet ik zeggen van nu naar toen?’ ‘Volgens de theorie geschiedt de transmissie ogenblikkelijk,’ antwoordde Mishima. ‘We handhaven het veld ondanks dat toch een paar minuten uit veiligheidsoverwegingen. Ik moet erbij zeg­gen dat in de vier jaren sinds wij het werk van madame Guderian hebben overgenomen, de tijdreizigers nooit een ongeluk is over­komen.’

‘Raadsman,’ zei Aiken, ‘ik zou nog één ding meer mee willen nemen naar Ballingschap. Kunt u me een beschrijving of een diagram van dit ontwerp geven?’

Zonder een woord te zeggen, deed Mishima de eikehouten kast open en haalde een boekje te voorschijn. Het was duidelijk dat andere reizigers hetzelfde verzoek hadden gedaan. Aiken kuste het triomfantelijk en borg het daarna weg in de grote zak onder de rechterknie van zijn glanzende pak.

Mishima liep naar het controlebord en zette de schakelaar uit. De spiegelwanden verbleekten. De machine was leeg. ‘Ze zijn veilig door het portaal gegaan. De rest kan nu naar binnen gaan.’

Claude Majewski hief zijn pak van twintig kilo op en stapte als eerste naar binnen. Oude Man, je bent gek, zei hij tegen zichzelf, maar toen moest hij glimlachen omdat hij hoorde hoe Gen dat zou hebben gezegd. Gehoorzamend aan een plotselinge impuls haalde hij de besneden en ingelegde doos van Pools hout te voor­schijn. Zou er echt buiten die poort zoiets als de wereld van het Plioceen bestaan? Of is het allemaal een grote truc en stappen we door die glazen wanden rechtstreeks in de dood? Oh, Gen, blijf bij me. Waar ik ook ga . ..

Zuster Annamaria Roccaro ging als laatste naar binnen, veront­schuldigend glimlachend tegen Aiken Drum toen ze zich tegen hem aandrong en in zijn zakken al dat harde gereedschap voelde dat door de stof van haar habijt heen drukte. Aiken was bijna een hoofd kleiner dan de stevige non, bijna zo klein als Felice, maar bij lange na niet zo kwetsbaar. Hij zou het wel overleven, die Aiken Drum. Moge het ons anderen net zo vergaan. En nu, Moe­der van God, hoor mijn oud gebed: Salve Regina, mater misericordiae; vita, dulcedo, et spes nostra, salve. Ad te clamamus, exsules, filii Hevae. Ad te suspiramus, gementes et flentes in hac lacrimarum valle. Eia ergo, advocata nostra, illos tuos misericordes oculos ad nos converte. Et Jesum, benedictum fructum ven­tris tui, nobis post hoe exilium ostende... Mishima haalde de schakeling over.

Daar was de pijn van de transmissie en met een soort klap werden ze in het grijze niets geworpen. Zonder adem of hartslag hingen ze schreeuwend in de stilte. Toen voelden ze plotselinge warmte en ze openden hun ogen voor een verblindend schijnsel van groen en blauw. Handen grepen hen beet, stemmen maan­den hen om uit het krachtveld te stappen, iets naar voren, voor het veld zou worden opgeheven, om binnen te treden in Balling­schap.

Загрузка...