6

Mevrouw Veldhuizen slaakte een kreet. Ze sloeg haar rechterhand voor haar mond. Met een bleek gelaat liet ze zich in een van de gebloemde fauteuils zakken. Verschrikt keek ze opzij naar haar man.

“Jij…jij hebt het voorspeld,” reageerde ze hijgend.

“Jij hebt het voorspeld. Je hebt altijd al gezegd dat die vent nog eens verkeerd aan zijn eind zou komen.”

Veldhuizen knikte traag.

“Dat klopt. Ik heb het zien aankomen. Charles de Rusconie heeft in de loop der jaren vele kleine bedrijfjes te gronde gericht en opgeslokt. Hij heeft op die manier tal van vijanden gekweekt. Ik wachtte erop dat iemand een keer wraak zou nemen.”

De Cock keek hem strak aan.

“Zoals u.”

Marinus Veldhuizen reageerde verbijsterd.

“Zoals ik?”

De grijze speurder bleef de man onbewogen aankijken.

“U had wraakgevoelens,” formuleerde hij toen kalm.

“Dat is duidelijk. En wellicht waren die wraakgevoelens terecht. Dat kan ik moeilijk beoordelen. In ieder geval kan men uw uitlatingen in het kantoor van Charles de Rusconie als een dodelijke bedreiging interpreteren en u beschikte over het gebruikte moordwapen.”

Veldhuizen reageerde verward. Over zijn wangen gleed een zenuwtrek.

“U…eh, u bent gek,” stotterde hij.

“Dat is je reinste onzin.”

De Cock schudde glimlachend zijn hoofd.

“Ik deel uw mening niet,” sprak hij vriendelijk.

“Buiten een paar beroepsdeformaties, heb ik nog geen onvolkomenheden in mijn geestelijke vermogens ontdekt.”

Met een berustend gebaar pauzeerde hij even voor het effect.

“Maar het staat u volkomen vrij om aan mijn verstandelijke weerbaarheid te twijfelen.”

De uitdrukking op het gezicht van Marinus Veldhuizen veranderde.

“Het spijt mij,” sprak hij verzoenend.

“Het was niet doordacht. Integendeel. Het was een onbezonnen kreet. Mijn verontschuldiging.”

“Geaccepteerd.”

Veldhuizen keek de oude rechercheur enige tijd onderzoekend aan.

“Hebt u…eh, hebt u werkelijk aan de mogelijkheid gedacht dat ik Charles de Rusconie had vermoord?”

De Cock trok zijn wenkbrauwen op en knikte een paar maal nadrukkelijk.

“En aan die mogelijkheid,” sprak hij kalm, “denk ik nog steeds.”

Veldhuizen grinnikte vreugdeloos.

“Ik heb die vent niet vermoord,” sprak hij hoofdschuddend.

“Toen ik hem die dag in zijn kantoor opzocht had ik hem met liefde eens flink op zijn bek willen timmeren. Dat wel. Zonder spijt. Maar moord?”

De Cock glimlachte vragend.

“Dat niet,” zei Veldhuizen glimlachend.

“Moord…iemand koelbloedig van het leven beroven…dat ligt niet in mijn aard.”

De Cock spreidde zijn handen.

“Wilt u mij overtuigen?”

“Waarvan?”

“Dat moord niet in uw aard ligt.”

“Uiteraard.”

De Cock gebaarde voor zich uit.

“Ga samen met uw vrouw eens na wat u de afgelopen week zo van uur tot uur hebt gedaan; noteer de namen van de mensen met wie u in contact bent geweest; waarover u met hen hebt gesproken. Maak daar een summier verslag van en breng mij dat een dezer dagen op het politiebureau in de Warmoesstraat.”

Veldhuizen knikte.

“Dat doe ik. Ik kan zo ook wel een alibi opbouwen. Wat was het tijdstip van de moord?”

De Cock schudde zijn hoofd en glimlachte.

“Dat houd ik als verrassing. Ik wil het u niet te makkelijk maken.”

De oude rechercheur boog zich iets voorover.

“Om de zaak even formeel vast te stellen…u ontkent dat u Charles de Rusconie heeft vermoord?”

“Absoluut.”

De Cock maakte een berustend gebaar.

“Hebt u enig idee in welke richting ik de ware moordenaar dan zou moeten zoeken?”

Marinus Veldhuizen antwoordde niet direct. Hij dacht na. Zijn vrouw strekte haar rug. Er lagen weer blosjes op haar wangen. Ze keek in de richting van haar man.

“Casper van de Broek.”

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

“Wie is Casper van de Broek?”

Veldhuizen zuchtte.

“Hij was jarenlang juridisch adviseur van Charles de Rusconie. De Rusconie liet zich door Van de Broek altijd uitvoerig inlichten over eventuele juridische gevolgen van zijn beraamde schurkenstreken.”

De Cock beluisterde de uitleg.

“Jaren lang? Was er een einde gekomen aan de relatie tussen hem en Charles de Rusconie?”

Veldhuizen schudde zijn hoofd.

“Er waren niet lang geleden ernstige meningsverschillen ontstaan. Casper van de Broek wilde niet langer betrokken zijn bij de malversaties die Charles de Rusconie uitdacht. Hij weigerde hem nog langer te adviseren. Bovendien eiste hij een aandeel in het bedrijf van Charles de Rusconie.”

De Cock keek Veldhuizen verbaasd aan.

“Een aandeel?”

De man schudde weer zijn hoofd.

“Casper van de Broek meende daar recht op te hebben. Door zijn adviezen was Charles de Rusconie in staat gebleken om zich schatten te verwerven. Dat was volgens Van de Broek de basis van zijn claim.”

De Cock gniffelde.

“Ging De Rusconie daarop in?”

Veldhuizen schudde zijn hoofd.

“Hij weigerde.”

“En?”

“Wat bedoelt u?”

“Hoe reageerde Casper van de Broek op die weigering?”

Veldhuizen maakte een grimas.

“Chantage. Van de Broek dreigde met het openbaar maken van de frauduleuze middelen waarmee Rusconie zijn enorme vermogen had vergaard.”

De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

“Casper van de Broek speelde dus met dezelfde gedacht als u: het wereldkundig maken van het gedrag van Charles de Rusconie?”

Veldhuizen raakte geïrriteerd.

“Ik heb nooit aan het begrip chantage gedacht,” reageerde hij fel.

“Ik heb nooit aan Charles de Rusconie gezegd dat ik in ruil voor mijn zwijgen iets van hem verlangde. Ik heb van mijn voornemen om alles te publiceren afgezien omdat het mij te kostbaar werd.”

De Cock knikte begrijpend.

“Hoe kwam u op de hoogte van de meningsverschillen en van de verwijdering tussen Charles de Rusconie en Casper van de Broek? Wat of wie was uw bron?”

“Casper zelf.”

De Cock keek verrast.

“Bestond er een bijzondere relatie tussen u en de juridisch adviseur van De Rusconie?”

“Nee.”

De Cock toonde onbegrip.

“Waarom was hij dan zo openhartig? Waarom openbaarde Casper van de Broek aan u zijn plannen om Charles de Rusconie te chanteren?”

“Geen idee,” zei Veldhuizen schouderophalend.

“Ik kende hem nauwelijks. Ik denk dat ik hem een- of tweemaal had ontmoet, altijd in gezelschap van Charles de Rusconie.”

“Vreemd,” zei De Cock.

Veldhuizen sprak verder.

“Ongeveer een week geleden stond hij plotseling bij ons voor de deur. Hij was duidelijk een tikkeltje in de war. Hij zei dat hij met mij wilde praten. Mijn vrouw en ik lieten hem binnen. Ongevraagd vertelde hij ons toen van zijn plannen om iets tegen Charles de Rusconie te ondernemen. Ter ondersteuning van de bewijsvoering wilde hij ook de bizarre overname van mijn bedrijf in zijn publicaties betrekken.”

“Daar hebt u in toegestemd?”

Veldhuizen maakte een hulpeloos gebaar.

“Het lag in de lijn van de plannen die ik zelf aanvankelijk had.”

“Hoe ging het verder?”

“Casper van de Broek vertelde aan mijn vrouw en mij dat hij als juridisch adviseur precies wist hoe men De Rusconie het best kon aanpakken. Hij vroeg of ik nog in het bezit was van zo’n speciale haring, die ik vroeger bij mijn tenten leverde.”

De Cock reageerde geschrokken.

“Hij wilde zo’n tentharing?”

Marinus Veldhuizen knikte.

“Hij wilde die voegen bij stukken betreffende de overname van mijn bedrijf.”

De Cock kneep zijn ogen even dicht.

“Die tentharing hebt u hem gegeven?”

Veldhuizen liet zijn hoofd iets zakken.

“Ik gaf hem er zelfs twee.”

De rechercheurs namen afscheid van het echtpaar Veldhuizen.

De Cock slofte nadenkend en soms hijgend terug naar hun Golf in de Aert van Nesstraat. Vledder liep langzaam naast zijn oude leermeester voort. Hij opende het portier van de politieauto en hield het hoffelijk voor De Cock open. De grijze speurder keek hem verwonderd aan.

“Is dit nieuw?”

Vledders gezicht toonde een brede grijns.

“Ik heb eerbied voor de ouderdom,” sprak hij temerig.

“Barst.”

Nadat De Cock was ingestapt, klapte Vledder het portier met een zwierig gebaar achter hem dicht zoals dat een galante chauffeur betaamt en kroop daarna lachend achter het stuur van de Golf. Hij startte de motor en reed weg. Via de Nova Zemblastraat en de Houtmankade reed hij over de brug naar de Van Diemenstraat. De jonge rechercheur blikte opzij.

“Zonder dollen…ik vond dat jij het echtpaar Veldhuizen goed hebt verhoord. Kalm en welwillend. Anders waren ze vermoedelijk nooit met het verhaal van die juridische adviseur gekomen.”

De Cock gniffelde.

“Bedankt voor het compliment. Het klinkt beter dan jouw eerbied voor mijn ouderdom.”

“Dat was een grapje.”

De Cock trok een bedenkelijk gezicht.

“Toch begrijp ikhet gedrag van die Casper van de Broek niet. Waarom vertelt hij juist aan Marinus Veldhuizen van zijn meningsverschil met De Rusconie en openbaart hij hem al zijn plannen.”

“Je bedoelt, wat steekt daar achter?”

“Precies.”

Vledder grijnsde.

“We kunnen het hem vragen.”

“Nu nog?”

“Waarom niet? Marinus Veldhuizen kent niet het privé-adres van Casper van de Broek, maar wel de plek waar hij kantoor houdt.”

“En dat is?”

“In de Hartenstraat op nummer 305.”

De Cock blikte op zijn horloge.

“Het is bijna acht uur. Er zal niemand meer op dat kantoor zijn.”

Vledder glimlachte.

“De bewoners van ons kikkerlandje zijn stapel op procedures, claims, kort gedingen en andere rechtszaken. Misschien werkt hij over.”

De Cock gebaarde naar de voorruit.

“Oké, ga je gang. Je weet de Hartenstraat te vinden.”


De begane grond van het perceel Hartenstraat 305 bleek een voormalig winkelpand. Op de grote winkelruit stond in sierlijke witte letters: Casper van de Broek. Voor al uw juridische perikelen. Achter de ruit hing een groen gordijn. En daarachter brandde licht.

In de smalle Hartenstraat was geen plaats meer vrij om de Golf te parkeren. Vledder reed door tot de Keizersgracht en vond daar nog een plekje aan de walkant tussen de bomen.

Ze stapten uit en liepen terug naar de Hartenstraat. De Cock voelde aan de winkeldeur van perceel 305. De deur was niet op slot. De oude rechercheur stapte naar binnen. Vledder volgde in zijn kielzog.

Aan een bureau achter een balie zat een knappe jonge vrouw. De Cock schatte haar op achter in de twintig. Ze had glad zwart haar in een pony. Met grote glanzende bruine ogen keek ze op, kwam uit haar stoel overeind en liep met kleine bevallige pasjes op haar hoge hakjes naar de twee bezoekers toe.

“Waarmee kan ik de heren van dienst zijn?”

Een lieve glimlach sierde haar mond. De oude rechercheur bedwong een ondeugende gedachte. Met een lichte buiging nam hij zijn oude hoedje af.

“Mijn naam is De Cock. De Cock met ceeooceekaa.”

Hij duimde opzij.

“En dat is mijn collega Vledder. We zijn als rechercheurs verbonden aan het politiebureau in de Warmoesstraat. We hadden graag een onderhoud met de heer Casper van de Broek.”

“U wilt hem consulteren?”

De Cock was even sprakeloos. Hij knikte toen hij zich had hervonden.

“Over het onderwerp moord.”

De jonge vrouw keek hem verschrikt aan.

“Moord?”

De Cock knikte opnieuw.

“De moord op Charles de Rusconie. Die moord hebben wij in behandeling. Wij willen u vragen: hebt u de heer De Rusconie bij leven gekend?”

De jonge vrouw zuchtte diep.

“Voor zijn dood kwam de heer De Rusconie hier vrij regelmatig. Casper van de Broek, mijn directeur, was zijn juridisch adviseur.”

“Hoe hebt u van zijn dood vernomen?”

Ze gebaarde naar de telefoon.

“Ik had vanmiddag in verband met een oude affaire nog even contact met zijn bedrijf. Toen vertelde iemand mij dat de heer De Rusconie was vermoord.”

Ze liet haar hoofd iets zakken.

“Ik was er toch wel even kapot van toen ik van zijn dood hoorde. Ik vond de heer De Rusconie wel een aardige man. Altijd erg beminnelijk en attent. Hij was ook erg geliefd bij zijn personeel.”

De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

“Geliefd? Hoe weet u dat?”

“Ik had zakelijk nogal veel contact met leden van zijn personeel. Over en weer worden dan wel eens vertrouwelijkheden uitgewisseld.”

De Cock glimlachte begrijpend.

“Wie bent u?”

“Ik ben Margje van Medemblik. Ik ben al enige jaren bij de heer Van de Broek in dienst.”

“Als wat?”

“Ik heb enige jaren rechten gestudeerd.”

“Waar kunnen wij de heer Van de Broek bereiken?”

Margje van Medemblik trok haar schouders op.

“Dat weet ik niet.”

De Cock keek haar verrast aan.

“Dat weet u niet?”

Margje schudde haar hoofd.

“Casper van de Broek en De Rusconie hadden een verschil van mening. Ongeveer een week geleden, na zijn ruzie met de heer De Rusconie, is hij vertrokken.”

“Waar ging die ruzie over?”

Margje maakte een hulpeloos gebaar.

“Het fijne heb ik er niet van begrepen. Casper weigerde nog langer adviezen te geven. Hij vond dat de heer De Rusconie soms bepaalde grenzen overschreed.”

De Cock liet het onderwerp rusten.

“Waarheen is de heer Van de Broek vertrokken?”

De mooie Margje trok haar schouders weer op.

“Hij zei dat hij een paar dagen met vakantie ging en vroeg of ik de zaak zolang wilde waarnemen. Hij zou na enige tijd contact met mij opnemen om te vragen of er zich nog bijzonderheden hadden voorgedaan.”

“En?”

“Wat?”

“Heeft hij al contact met u opgenomen?”

Margje schudde haar hoofd.

“En dat vind ik knap vervelend,” sprak ze met enige ergernis in haar stem.

“Er doen zich toch dagelijks zaken voor die ik graag met hem zou willen bespreken…waarvoor ik zijn advies nodig heb.”

De Cock keek vragend.

“Is de heer Van de Broek getrouwd?”

Margje schudde haar hoofd.

“Hij is homo.”

“Kent u vrienden van hem?”

Margje schudde opnieuw haar hoofd.

“Casper laat zich over zijn relaties nooit uit. Hij doet daar altijd erg schimmig over. Ik heb hier in het kantoor nog nooit vrienden van hem ontmoet.”

“Hebt u zijn privé-adres?”

Margje draaide zich half om en griste een kaartje van haar bureau.

“Kromme Waal 1120. Zijn telefoonnummer staat er ook op.”

“Hebt u hem gebeld?”

Margje van Medemblik knikte heftig.

“Een paar maal per dag,” sprak ze kwaad.

“Hij moet toch eens terugkomen?”

Загрузка...