9

De Cock sjokte vanaf de Nieuwezijds Voorburgwal via het Klimopstraatje naar het Hekelveld en vandaar via het Kattengat en de Stromarkt naar de Haarlemmerstraat. In zijn typische slentergang kuierde de oude rechercheur graag door de oude binnenstad van Amsterdam, waar hij vrijwel elke steen, elke stoep en elke deur kende. Bijna elk pandje was voor hem geschiedenis. Vaak kwamen bij het zien van een gebladderde voordeur herinneringen boven aan oude zaken die hij in zijn lange loopbaan bij de recherche aan het bureau Warmoesstraat had behandeld. Tegenwoordig bleef hij vaak even staan om zo’n oud huis beter te bekijken en om op adem te komen. De Cock had een bijna fotografisch geheugen voor het interieur van die oude panden. Ook de geur die daar hing bleef in zijn herinnering kleven.

Vanaf de Haarlemmerdijk slofte hij op het Haarlemmerplein langs de monumentale Haarlemmerpoort naar het Nassauplein en verder de Nassaukade op.

Het magazijn en de kantoren van de BV Vrijgevochten bleken gevestigd in drie aaneengesloten panden. Het was een indrukwekkend geheel. Voor het eerst besefte de oude rechercheur dat de handel in vrijetijdsartikelen zo omvangrijk en lucratief was. Het verbaasde hem. Aan zijn eigen vrije tijd had hij nooit veel geld besteed. In een ruime, zeer luxueus ingerichte hal zat achter de balie een aantrekkelijke hoogblonde vrouw, die zo intensief bezig was haar roodgelakte nagels te inspecteren dat zij het binnenkomen van De Cock niet opmerkte. Eerst toen hij pal voor haar stond keek ze verstoord op.

“Meneer wenst?”

vroeg ze verveeld. De Cock glimlachte.

“Wat meneer wenst is liefde, aandacht en begrip,” sprak hij beminnelijk, “maar ik vrees dat u deze drie belangrijke componenten voor mij niet onmiddellijk ter beschikking heeft.”

De houding van de vrouw veranderde onmiddellijk.

“Waarmee kan ik u van dienst zijn?”

vroeg ze vriendelijk en attent.

De Cock plooide zijn lippen in een tuitje.

“Stukken beter,” sprak hij bewonderend.

“Aandacht en begrip is er al. Ik had graag een onderhoud met de heer André van Giesbeek.”

“Wie kan ik zeggen dat er is?”

De oude rechercheur grijnsde.

“De Cock. De heer Van Giesbeek weet inmiddels precies hoe die naam gespeld moet worden. Ik ben als rechercheur verbonden aan het politiebureau ia de Warmoesstraat.”

De hoogblonde vrouw meldde via de telefoon zijn komst. Slechts enkele seconden later kwam André van Giesbeek de ruimte binnen. Hij begroette de oude rechercheur allerhartelijkst, zelfs een tikkeltje uitbundig, schudde hem krachtig de hand en leidde hem naar zijn privé-kantoor. Ook hier domineerde de luxe. De BV Vrijgevochten scheen, zo interpreteerde De Cock, uiterst florerend en kapitaalkrachtig.

Van Giesbeek bood de oude rechercheur een comfortabele fauteuil en ging tegenover hem zitten.

“Al enige vorderingen gemaakt inzake de moord op de heer Charles de Rusconie?”

vroeg hij vriendelijk. De Cock schudde zijn hoold.

“Integendeel. Wij zijn gisteravond geconfronteerd met een nieuwe moord. In zijn woning aan de Kromme Waal troffen wij de heer Casper van de Broek vermoord aan. Hij was op exact dezelfde wijze om het leven gebracht als de heer De Rusconie.”

Van Giesbeek keek geschrokken.

“Casper van de Broek?”

riep hij verbijsterd.

“Dat is verschrikkelijk. De heer Van de Broek was juridisch adviseur van De Rusconie.”

“U hebt hem goed gekend?”

Van Giesbeek knikte.

“Zeker. Casper van de Broek kwam dikwijls hier op ons kantoor.”

“Hij deed ook zaken met u?”

Van Giesbeek schudde zijn hoofd.

“Alleen met De Rusconie. Wanneer de heren in conclaaf gingen, dan werd ik geweerd.”

“Waarom?”

Van Giesbeek maakte een grimas.

“Vertrouwelijk overleg. Ik denk dat die twee geen ‘Dritte im Bunde’ konden gebruiken.”

De Cock liet het onderwerp rusten.

“Ik meen opgevangen te hebben dat de relatie tussen Casper van de Broek en de heer De Rusconie de laatste tijd niet meer zo harmonisch genoemd kon worden.”

Van Giesbeek trok zijn schouders iets op.

“Daarvan hebben mij nooit duidelijke signalen bereikt. Het is mij wel opgevallen dat de bezoeken van de heer Van de Broek aan ons kantoor de laatste tijd niet meer zo frequent voorkwamen.”

De Cock keek hem schuins aan.

“Kende u de geaardheid van de heer Casper van de Broek?”

“Hoe bedoelt u?”

“Onderhield hij homoseksuele relaties?”

Van Giesbeek lachte.

“Ik weet niet hoeveel relaties de heer Van de Broek onderhield. Wel weet ik dat hij nogal gecharmeerd was van onze procuratiehouder van die tijd.”

“Maurice Grotebroek.”

Van Giesbeek keek De Cock bewonderend aan.

“U bent goed geïnformeerd.”

De Cock wuifde de bewondering weg.

“Waarom heeft die Maurice Grotebroek ontslag bij de BV Vrijgevochten genomen?”

André van Giesbeek schaterde.

“Genomen zegt u? Genomen? Charles de Rusconie heeft hem er persoonlijk uitgetrapt. Die vent was niet meer te handhaven. Hij deed zijn werk niet goed en kwam soms dagen achtereen niet opdagen. De Rusconie en ik vermoedden dat Grotebroek verslaafd was geraakt aan drugs en daarom op den duur alle verantwoordelijkheid uit de weg ging.”

“Over relaties gesproken…is het nog wat geworden tussen Maurice Grotebroek en de gecharmeerde juridisch adviseur van de heer De Rusconie?”

Van Giesbeek haalde zijn schouders op.

“Ik heb horen fluisteren dat ze na enige tijd zijn gaan samenwonen.”

“Aan de Kromme Waal?”

“Ik ken geen adres.”

De Cock boog zich wat naar voren.

“Dat ontslag van Maurice Grotebroek, heeft dat nog tot strubbelingen geleid?”

“Hoe bedoelt u?”

“U vertelde dat de heer De Rusconie hem er persoonlijk had uitgetrapt. Ik neem aan dat er bij die gelegenheid wel een paar krachttermen zijn gebruikt.”

André van Giesbeek knikte.

“Charles de Rusconie,” sprak hij grinnikend, “had daarvan een uitgebreid repertoire.”

De Cock kauwde even op zijn onderlip.

“Is Maurice Grotebroek een man van wie wel enige rancune is te verwachten?”

“Waar duidt u op?”

De Cock zuchtte.

“De genegenheid die de juridisch adviseur van de heer De Rusconie voor die Maurice Grotebroek had gekoesterd, liep al snel kleine haarscheurtjes op. Voortvloeiend uit zijn verslaving verlangde Maurice Grotebroek steeds meer geld van zijn vriend Casper. Wij achten de mogelijkheid niet uitgesloten dat de strubbelingen die daaruit voortkwamen, uiteindelijk tot moord hebben geleid.”

Van Giesbeek keek De Cock onderzoekend aan.

“U vermoedt dat Maurice Grotebroek de man was die Casper van de Broek heeft vermoord?”

De Cock weifelde even.

“Wij…eh, wij houden de mogelijkheid open,” formuleerde hij voorzichtig. Van Giesbeek kneep zijn ogen tot spleetjes.

“U vertelde,” sprak hij traag, “dat Casper van de Broek op exact dezelfde wijze om het leven is gebracht als de heer Charles de Rusconie.”

De Cock knikte.

“Dat is juist. Het moordwapen was eenzelfde tentharing en werd op dezelfde wijze toegepast.”

De donkerbruine ogen van André van Giesbeek fonkelden.

“Nu begrijp ik uw vraag over rancune. U acht de mogelijkheid niet uitgesloten dat Maurice Grotebroek ook verantwoordelijk is voor de moord op Charles de Rusconie.”

De Cock glimlachte.

“U kunt als rechercheur direct bij ons in dienst komen,” grapte hij.

De grijze speurder kwam uit zijn fauteuil overeind.

“U vertelde dat de heer De Rusconie kort voor zijn dood nog een relatie had met een mooie jonge vrouw. Heeft zij nog iets van zich laten horen?”

Van Giesbeek schudde zijn hoofd en stond ook op.

“Ik heb geen naam en geen adres. De heer De Rusconie heeft haar nooit aan mij voorgesteld.”

Hij wees voor zich uit.

“Ik zal u even uitgeleide doen,” sprak hij hoffelijk. De Cock liep bij het verlaten van het vertrek langs het immense bureau van André van Giesbeek. Tot zijn verwondering zag hij naast een fraai gevormde bureauklok een portretlijstje met de beeltenis van een knappe jonge vrouw met zwart glad haar in een pony. De oude rechercheur herkende…Margje van Medemblik. Hij wees naar het portret.

“Uw echtgenote?”

André van Giesbeek schudde zijn hoofd.

“Ik ben niet gehuwd. Ik ben alleen getrouwd met de BV Vrijgevochten. Hij staarde even naar het portretje.

“Zij is een dierbare vriendin.”


ToenVledder met hangende schouders en een grauw gezicht de grote recherchekamer binnenkwam, schonk De Cock hem een blik vol medeleven.

“Hoe was de sectie?”

vroeg hij belangstellend.

Vledder plofte achter zijn bureau op zijn stoel.

“Twee achter elkaar…eindeloos.”

De Cock knikte begrijpend.

“Had dokter Rusteloos nog opmerkingen?”

Vledder gebaarde wat vermoeid voor zich uit.

“De slachtoffers stierven aan een inwendige verbloeding. Bij beiden was het hart door de punt van de tentharing geperforeerd. Volgens dokter Rusteloos had de dader alle geluk van de wereld, of hij of zij weet iets van anatomie. Om langs de schouderbladen en tussen de ribben door het hart te raken, is een moeilijke opgave.”

“Verder nog bijzonderheden?”

“Nee.”

De Cock blikte op zijn polshorloge.

“Je hebt het nog aardig gered,” sprak hij opgewekt.

“Het is net zeven uur.”

Vledder verschoof iets op zijn stoel.

“Het verkeer in de stad tijdens de spits,” verzuchtte hij, “is een verschrikking.”

Hij zweeg even en keek op.

“We hebben in Amsterdam,” ging hij verder, “toch nog eens een hoofdcommissaris van politie gehad die alle grachten wilde dempen om er wegen van te maken?”

De Cock knikte.

“Die man heette Kaasjager.”

“En?”

“Hij werd om zijn ideeën verketterd.”

“Jammer.”

De Cock keek Vledder vernietigend aan.

“Die grachten vormen de schoonheid van de stad. Zonder grachten heeft Amsterdam al haar luister verloren.”

Vledder schudde zijn hoofd.

“Die grachten hebben geen enkel bestaansrecht meer. Al hun aanvankelijke functies zijn in de loop van de tijd verloren gegaan.”

De Cock trok zijn gezicht in een brede grijns.

“Ze zijn mooi,” sprak hij stemmig.

“Er bestaan plannen om bijvoorbeeld in de Jordaan weer een paar gedempte grachten in de oorspronkelijke staat terug te brengen. Die plannen juich ik toe. Amsterdam is gebouwd voor een rijtuig, een handkar, een sleperswagen en…een door de grachten statig geboomde dekschuit.”

Vledder snoof.

“Amsterdam is ook een stad waarin wij nu, in deze eeuw, in deze moderne tijd, moeten kunnen leven, wonen en werken. En dat kan bijna niet meer.”

“Terug naar Kaasjager?”

“Ja.”

“Nooit!”

Er werd op de deur van de grote recherchekamer geklopt en Vledder riep: “Binnen!”

De deur ging langzaam open en in de deuropening verscheen een goedgebouwde, niet onknappe man. Voor het effect bleef hij in de deuropening even uitdagend staan. De Cock nam het tafereeltje geamuseerd waar. De oude rechercheur schatte de man op achter in de dertig. Hij droeg een nauwsluitend kostuum van een pastelkleurig groen dat pijn deed aan zijn ogen. Met slepende tred liep de man op de rechercheurs toe, bleef wijdbeens voor hun bureaus staan en riep luid: “Ik kom voor het onderwerp,” spotte hij, “dat mij zal worden medegedeeld.”

De Cock gebaarde naar de stoel naast zijn bureau.

“Neemt u plaats. U bent Boris van der Putten, en u hebt de tekst van onze ontbieding goed gelezen.”

Boris van der Putten ging zitten.

“Het onderwerp,” sprak hij dwingend. De Cock pakte het proces-verbaal van aangifte.

“Ik heb,” las hij gedragen voor, “enige tijd een verhouding gehad met ene Boris van der Putten. Toen ik hem leerde kennen droeg hij dure maatkostuums, reed in een glanzende Ferrari en deed zich voor als een man die wel iets te verteren had. Het was allemaal show…show van een ijdeltuit, een dandy, een snob…met een bankrekening die niets voorstelt?”

Boris van der Putten lachte hartelijk.

“Die tekst is van Charlotte van Hoogendoorn.”

De Cock trok een zuinig mondje.

“U kent haar taalgebruik?”

Boris grinnikte.

“Niet alleen haar taalgebruik.”

De Cock pakte het proces-verbaal weer op en las verder.

“Die Boris bleek ook als man een onuitstaanbare kwast. Toen ik de verhouding met hem verbrak, accepteerde hij dat niet. Het idee dat ik hem zonder meer terzijde schoof, was voor hem onverteerbaar.”

De oude rechercheur keek even op.

“Juist?”

Boris knikte.

“Ik wil haar niet kwijt,” zei hij.

“Charlotte van Hoogendoorn is een bijzondere vrouw…met verrukkelijke vormen. Lief, knap, sensueel. Wanneer men als een echte man naar haar kijkt, transformeert men haar onmiddellijk tot een erotische versnapering.”

De Cock glimlachte.

“Een vrouw transformeren tot een erotische versnapering…knap gevonden. Overigens, in het bijbelboek Mattheüs staat: ieder, die een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft in zijn hart reeds echtbreuk met haar gepleegd.”

“Een strenge bijbel,” gniffelde Boris.

“Ik neem aan dat de praktijk vele bijbelse echtbreuken kent.”

De Cock reageerde niet. Hij legde het proces-verbaal van aangifte voor zich op zijn bureau.

“Het komt erop neer,” sprak hij strak, “dat Charlotte van Hoogendoorn bij ons aangifte tegen u heeft gedaan terzake stalking.”

“Ze heeft mij gezegd,” sprak Boris somber, “dat ze dat zou doen. Ik heb haar nadien ook vrijwel niet meer lastiggevallen. Het valt mij zwaar. Nadat ik een nacht met haar in mijn tentje heb doorgebracht, ben ik betoverd. Van die momenten kan ik moeilijk afscheid nemen.”

“U hebt dat tentje nog?”

“Zeker. Als ik Charlotte nooit meer terugkrijg, bewaar ik dat tentje als verrukkelijk relikwie…tot mijn dood aan toe.”

De Cock pakte het proces-verbaal weer op.

“Boris van der Putten,” las hij hardop, “is erachter gekomen dat Charles de Rusconie en ik belangstelling voor elkaar hebben. Hoe hij daar achter is gekomen, weet ik niet. Ik denk dat hij op een avond Charles en mij is gevolgd. Een dag na mijn rendezvous met Charles belde Boris mij op. Hij raadde mij met klem aan om mijn verhouding met Charles de Rusconie onmiddellijk te beëindigden…zo niet…zei hij…dan vermoord ik hem.”

De oude rechercheur keek Boris strak aan.

“Hebt u die bedreiging uitgesproken?”

Boris van der Putten liet zijn hoofd zakken. Van de bravoure waarmee hij de grote récherchekamer binnenkwam, was weinig meer over.

“Dat…eh,” lispelde hij, “dat heb ik gezegd. Uit woede, uit machteloosheid. Ik wist dat ik haar kwijt was. Charlotte kent geen liefde. Ze kent alleen geld.”

De Cock legde het proces-verbaal weer voor zich neer.

“Charles de Rusconie is vermoord. In zijn rug stak een tentharing, vermoedelijk van het type, dat bij uw kleine kwaliteitstent behoort.”

Boris keek op en schudde zijn hoofd.

“Ik heb die Charles de Rusconie niet vermoord. Absoluut niet. Maatschappelijk gezien ben ik geen brave broeder. Ik maak schulden, die ik nooit zal betalen. Ik licht mensen op die zo dom zijn om zich door mij te laten oplichten, maar ik haat geweld.”

De Cock zuchtte.

“Charlotte heeft verklaard dat zij u wel degelijk tot een moord in staat acht.”

Boris maakte een hulpeloos gebaar.

“Charlotte,” sprak hij geroerd, “de mooie, dartele Charlotte, steeds op zoek naar het grote geld. Ik heb haar laatst nog een keer gevolgd. Heel onopvallend en op grote afstand. Ze zal mij niet hebben opgemerkt. Op de Nassaukade zag ik haar de kantoren en magazijnen van de BV Vrijgevochten binnengaan. Ik vraag mij af wie zij nu weer binnen de tentakels van haar charmes heeft gebracht.”

Загрузка...