Ze waren nu zes dagen uit Putl’ko weg en hun voorraden waren bijna op. Toen ze eenmaal bij de bergen vandaan waren werd het land vruchtbaarder en kwamen er golvende grasvlakten met genoeg riviertjes en kuddes vee om hen in ieder geval niet te laten verhongeren. Maar het ging om de brandstof en die middag had Jason de laatste pot opengemaakt. Een paar uur voor het donker werd stopten ze, want hun verse vlees was op, en Snarbi nam de kruisboog en ging iets voor de pot schieten. Aangezien hij de enige was die ondanks zijn oogafwijking redelijk met het onhandige wapen kon omgaan, en de enige die iets van het plaatselijke wild afwist, was deze taak hem toegewezen.
Na enige tijd was zijn angst voor de karo afgenomen en zijn zelfrespect groeide, nu zijn kundigheid als jager was erkend. Hij liep arrogant het kniehoge gras in, de kruisboog over zijn schouder, en hij floot toonloos tussen zijn tanden. Jason staarde hem na en voelde zich steeds onrustiger.
“Ik vertrouw die schele huurling niet. Ik vertrouw hem voor geen seconde,” mompelde hij.
“Had je het tegen mij?” vroeg Mikah.
“Nee, maar dat kan ik nu net zo goed wel doen. Heb jij iets bijzonders opgemerkt aan het land waar we doorheenrijden, een verschil?”
“Niets. Het is een wildernis, onberoerd door mensenhanden.”
“Dan moet je blind zijn want ik heb de laatste twee dagen allerlei dingen gezien en ik weet net zo weinig van bosbouw af als jij. Ijale,” riep hij en ze keek op van de stoomketel waarop ze een dunne stamppot van hun laatste krenoj opwarmde. “Laat die rommel maar — het smaakt altijd even vies, wat je er ook mee doet, en als Snarbi geluk heeft hebben we geroosterd vlees. Vertel me eens, heb jij iets vreemds of een verschil gezien in het land waar we vandaag doorheen reden?”
“Niets vreemds, alleen tekenen van mensen. We zijn twee keer langs een plek gereden waar platgetrapt gras was en gebroken takken alsof er twee of drie dagen geleden of misschien langer, een karo was langsgekomen. En een keer langs een plek waar iemand een kookvuur had gebouwd, maar dat was erg oud.”
“Niets te zien, Mikah?” zei Jason met opgetrokken wenkbrauwen. “Kan je zien hoe een levenlang krenozoeken een zintuig ontwikkelt voor detail in het terrein.”
“Ik ben geen wilde. Je kan van mij niet verwachten dat ik op zulke dingen let.”
“Dat doe ik ook niet. Ik heb wel geleerd van jou niets dan ellende te verwachten. Maar nu zal ik je hulp wel moeten gebruiken. Dit is Snarbi’s laatste vrije avond, of hij het weet of niet, en ik wil niet dat hij vannacht op wacht staat, dus zullen jij en ik dat karwei samen opknappen.”
Mikah was verbaasd. “Ik begrijp het niet. Wat bedoel je als je zegt dat dit zijn laatste vrije avond is?”
“Dat zou langzamerhand wel duidelijk moeten zijn, zelfs aan jou, nadat je hebt gezien hoe de sociale ethica op deze planeet functionneert. Wat dacht je dat we gingen doen als we in Appsala kwamen — achter Snarbi aanlopen als schapen naar de slachtbank? Ik heb er geen idee van wat hij in zijn schild voert; ik weet alleen maar dat hij iets van plan is. Als ik hem iets over de stad vraag, antwoordt hij alleen maar in gemeenplaatsen. Hij is natuurlijk een huurling die niet zo erg veel van de details weet, maar hij moet veel meer weten dan hij ons vertelt. Hij zegt dat we nog vier dagen van de stad af zijn. Ik vermoed dat het er niet meer dan een of twee zijn. Ik ben van plan hem morgenochtend te grijpen en vast te binden, dan rijden we naar die heuvels daar en zoeken we een plekje om ons te verstoppen. Ik zal een paar boeien versieren voor Snarbi zodat hij niet weg kan en dan zal ik de stad eens verkennen.”
“Jij gaat deze arme man ketenen, je maakt een slaaf van hem zonder enige reden.”
“Ik maak geen slaaf van hem, ik ga hem alleen maar vastbinden om er zeker van te zijn dat hij ons niet in een val lokt waar hijzelf voordeel van heeft. Deze opgevoerde karo is waardevol genoeg om elke inboorling te verleiden en als hij mij kan verkopen als een werktuigkundige slaaf is hij binnen.”
“Daar wil ik niets van horen,” bulderde Mikah. “Jij veroordeelt de man zonder enige reden, alleen maar op grond van jouw kwaaddenkende vermoedens. Oordeel niet opdat gij zelf niet veroordeeld wordt! En je bent bovendien nog een hypocriet, want ik herinner me heel goed dat je mij vertelde dat iemand onschuldig is tot het bewijs van zijn schuld is geleverd.”
“Nou, als je zo wilt stellen, is deze man schuldig, in zo verre dat hij een lid is van deze verpauperde maatschappij, wat betekent dat hij in bepaalde omstandigheden altijd op een bepaalde manier zal handelen. Heb je dan nog niets over deze mensen geleerd?… Ijale!” Ze keek op van haar kreno waar ze tevreden op zat te knabbelen en ze had kennelijk niet naar de discussie geluisterd. “Zeg me eens, wat denk jij ervan? Binnenkort komen we bij een plaats waar Snarbi vrienden heeft, of mensen die hem zullen helpen. Wat denk je dat hij zal doen?”
“De mensen die hij kent gedag zeggen? Misschien geven ze hem wel een kreno.” Ze glimlachte tevreden over haar antwoord en nam weer een hap.
“Dat is niet precies wat ik bedoelde,” zei Jason geduldig. “Wat doet hij als wij met zijn drieën bij hem zijn als we bij de mensen komen en de mensen zien ons en de karo…”
Ze ging verschrikt rechtop zitten. “We kunnen niet met hem meegaan! Als hij daar kennissen heeft zullen ze met ons vechten, ons tot slaven maken en de karo afpakken. Je moet Snarbi onmiddellijk doden.”
“Bloeddorstige heiden…” begon Mikah op zijn meest dreigende toon, maar hij hield zijn mond toen hij zag dat Jason een zware hamer pakte.
“Begrijp je het nou nog niet?” vroeg Jason. “Als ik Snarbi vastbind, pas ik me alleen maar aan bij een plaatselijke ethische code, zoals het groeten in het leger of het niet met de vingers eten in deftig gezelschap. Eigenlijk ben ik een beetje slordig want volgens de gewoonte hier zou ik hem eigenlijk moeten doden voor hij het ons lastig kan maken.”
“Dat kan niet. Dat kan ik niet geloven. Je kan een man niet veroordelen op zulk flodderig bewijsmateriaal.”
“Ik veroordeel hem niet,” zei Jason die zich steeds meer ergerde. “Ik verzeker me er alleen maar van dat hij geen moeilijkheden voor ons kan veroorzaken. Je hoeft het niet met me eens te zijn om me te helpen, als je gewoon maar niet in de weg loopt. En deel vannacht de wacht met me. Wat ik morgenochtend doe is voor mijn verantwoording en daar heb je niets mee te maken.”
“Hij komt terug,” fluisterde Ijale en een ogenblik later kwam Snarbi door het hoge gras.
“Ik heb een cervo,” kondigde hij trots aan en hij liet het dier voor hen op het dek vallen. “Snij hem in stukken, goeie karbonaden en bouten. We eten vanavond.”
Hij zag er volkomen onschuldig en argeloos uit; het enige aan hem dat er schuldig uitzag was zijn schichtige blik en die was de schuld van zijn schele ogen. Jason vroeg zich even af of zijn vermoeden van gevaar wel juist was; toen dacht hij eraan waar hij zich bevond en alle twijfel verdween. Snarbi zou geen misdaad begaan als hij hen probeerde te doden of te verkopen; hij zou doen wat iedere doodgewone slavenhoudende barbaar in zijn plaats zou doen. Jason zocht in zijn gereedschapskist naar klinknagels waarmee hij voetboeien op de man kon vastzetten. Ze aten die avond hun buik vol en de anderen gingen tegen het vallen van de duisternis naar bed en ze sliepen al gauw. Jason, die doodop was van de zware tocht en erg veel had gegeten, dwong zichzelf wakker te blijven; hij probeerde op zijn hoede te zijn voor gevaar, zowel van binnen het kamp als erbuiten. Als hij al te slaperig werd liep hij rond het kamp tot de kou hem terugdreef naar de bescherming van de nog warme stoomketel. Boven hem draaiden de sterren langzaam voorbij en toen één heldere ster recht boven hem was schatte hij dat het middernacht was of iets later. Hij schudde Mikah wakker.
“Jouw beurt nu. Hou je ogen en oren open voor alles wat beweegt en vergeet niet zorgvuldig op hem te letten.” Hij wees met zijn duim naar Snarbi’s stille gestalte. “Maak me onmiddellijk wakker als er iets verdachts is.”
Jason viel onmiddellijk in slaap en hij bewoog zich nauwelijks tot het eerste ochtendlicht de lucht kleurde. Alleen de helderste sterren waren zichtbaar en uit het gras om hem heen steeg een grondmist op. Naast hem lagen twee slapende gestalten ineengedoken; de verste bewoog in zijn slaap en Jason besefte dat het Mikah was. Hij sprong onder zijn huiden vandaan en greep de andere man bij de schouder. “Wat doe je hier?” schreeuwde hij. “Jij moest op wacht staan.”
Mikah deed zijn ogen open en knipperde met koninklijk zelfvertrouwen. “Ik stond op wacht, maar tegen de ochtend werd Snarbi wakker en hij bood aan zijn deel te doen. Ik kon hem niet weigeren.”
“Jij kon wat niet? Na wat ik heb gezegd —’ ’Daarom kon ik het niet. Ik kon een onschuldig man niet schuldig oordelen en zo deelnemen aan jouw oneerlijke handelingen. Daarom liet ik hem op wacht staan.”
“Je liet hem op wacht staan!” Jason stikte bijna in die woorden. “Waar is hij dan? Zie jij iemand op wacht staan?” Mikah keek zorgvuldig rond en zag alleen hen tweeën en de ontwakende Ijale. “Hij schijnt weg te zijn. Hij heeft zijn onbetrouwbaarheid bewezen en in het vervolg zullen we hem niet meer op wacht laten staan.”
Jason haalde zijn voet uit om hem een schop te geven, toen besefte hij dat hij geen tijd had voor zulke neigingen en hij vloog naar de stoommobiel. Voor de verandering deed het vuurslag het de eerste keer al en hij stak het vuur onder de ketel aan. Die brulde vrolijk, maar toen hij op de wijzer tikte zag hij dat de brandstof bijna op was. Er moest nog genoeg in de laatste kruik zitten om hen in veiligheid te brengen voordat de moeilijkheden die Snarbi voor hen had bedacht zouden arriveren — maar de kruik was weg.
“Dat doet de deur dicht,” zei Jason bitter nadat ze zenuwachtig de karo en de vlakte eromheen hadden afgezocht. Het krachtwater was verdwenen met Snarbi, die weliswaar erg bang was voor de stoommachine, maar kennelijk genoeg had opgestoken van het toekijken wanneer Jason het ding van brandstof voorzag, om te beseffen dat de karo niet kon rijden zonder de noodzakelijke vloeistof.
Jasons eerste woede had plaats gemaakt voor een leeg gevoel van berusting; hij had Mikah ook niet moeten vertrouwen en zeker niet waar het een ethisch punt betrof. Hij staarde naar de man die nu rustig een stuk koud vlees zat te eten en hij verwonderde zich over zijn onverstoorbare kalmte.
“Kan het je niets schelen,” zei hij, “dat je ons allemaal weer tot slavernij hebt veroordeeld?”
“Ik deed wat goed was. Ik had geen andere keus. We moeten als morele wezens leven anders zinken we omlaag tot het peil van de dieren.”
“Maar als je met mensen hebt te maken die zich als dieren gedragen — hoe hou je jezelf dan in leven?”
“Je leeft zoals zij — zoals jij doet Jason,” oordeelde hij koninklijk, “kronkelend en draaiend van angst, maar het is je niet mogelijk je lot te vermijden hoe je ook kronkelt. Of je leeft zoals ik, als een man van overtuiging, die weet wat goed is en zich niet van de wijs laat brengen door de futiele dagelijkse noden. En als je zo leeft, kan je gelukkig sterven.”
“Sterf dan gelukkig,” grauwde Jason en hij greep naar zijn zwaard, maar hij liet zich weer somber achteruit vallen zonder het te pakken. “En dan te bedenken dat ik ooit dacht dat ik je hier iets zou kunnen leren over de werkelijkheid van het bestaan, als je nog nooit eerder de werkelijkheid hebt ondergaan en dat ook nooit zal doen tot de dag waarop je sterft. Jij draagt voortdurend je eigen gedrag, wat jouw werkelijkheid is, met je mee, en dat is tastbaarder voor je dan de grond waarop we zitten.”
“Deze ene keer zijn we het eens Jason. Ik heb geprobeerd je de ogen te openen voor het ware licht, maar jij wendt je af en je wilt het niet zien. Jij negeert de Eeuwige Wet voor de eisen van het moment en daarom ben je verdoemd.”
De drukmeter van de ketel siste en plopte naar buiten, maar de brandstof was volkomen op.
“Zoek wat voedsel bijeen voor het onbijt, Ijale,” zei Jason, “en maak dat je bij dit voertuig vandaan komt. De brandstof is op en het is afgelopen.”
“Ik zal een draagbundel maken, dan ontsnappen we lopend.”
“Nee, dat is uitgesloten. Snarbi kent dit land en hij wist dat we tegen de ochtend pas zouden merken dat hij was verdwenen. Wat voor ellende hij ook over ons brengt; het is al onderweg en we zouden te voet niet meer kunnen ontkomen, maar ze krijgen mijn handgebouwde supersnelle stoommobiel niet te pakken!” voegde hij er plotseling heftig aan toe en hij greep de kruisboog. “Terug, jullie, een heel eind terug. Ze zullen me voor mijn talenten tot slaaf maken, maar ze krijgen er geen gratis proefmonster bij. Als ze een van die race-stoomkarren willen hebben zullen ze ervoor moeten betalen.”
Aan het eind van het bereik van de kruisboog ging Jason plat op de grond liggen en zijn derde pijl trof de ketel. Die vloog uit elkaar met een zeer bevredigende knal en overal om hen heen regende het kleine stukjes metaal en hout. In de verte hoorde hij geschreeuw en blaffende honden.
Toen hij opstond zag hij in de verte een rij mannen door het lange gras naderbij komen en toen ze dichterbij waren zag hij ook grote honden die aan hun riemen rukten. Hoewel ze in korte tijd een grote afstand moesten hebben afgelegd, kwamen ze met stevige gang aanhollen — ervaren hardlopers in dunne leren kleding, met elk een korte platte boog en een koker vol pijlen. Ze vielen aan in een halve cirkel en stopten toen de drie vreemdelingen binnen schootsafstand waren. Hun grote honden stonden kwijlend te wachten tot ze werden losgelaten. Ze legden hun pijlen op en bleven oplettend wachten, waarbij ze een flink eind bij de rokende overblijfselen van de karo vandaan bleven, tot Snarbi eindelijk half ondersteund door twee andere hardlopers kwam aanstrompelen.
“Jullie behoren nu aan… Hertug Persson… en zijn zijn slaven…” zei Snarbi. Hij scheen te uitgeput om zijn omgeving op te merken. “Wat is er met de karo gebeurd?” Dit laatste schreeuwde hij toen hij het rokende wrak zag, en als hij niet was ondersteund zou hij in elkaar zijn gezakt.
Kennelijk waren de nieuwe slaven minder waard nu het voertuig verloren was gegaan.
Snarbi strompelde erheen en toen geen van de soldaten hem wilde helpen graaide hij alles wat hij van Jasons maaksels en gereedschappen kon vinden bijeen. Toen hij ze had samengebonden en de voetcavalarie zag dat het contact hem geen kwaad deed, stemden ze er onwillig in toe ze te dragen. Een van de soldaten, die er hetzelfde uitzag als de anderen, scheen de leiding te hebben en toen hij het teken tot de terugtocht gaf sloten ze de drie gevangenen in en duwden ze hen met getrokken bogen overeind.
“Ik kom al, ik kom al,” zei Jason die op een bot zat te kluiven, “maar ik zal eerst mijn ontbijt afmaken. Ik zie een eindeloze zee van krenoj voor me en ik ben van plan van mijn laatste maal te genieten voor ik slaaf word.”
De voorste soldaten keken verward rond en wendden zich naar hun officier voor orders.
“Wie is dat?” vroeg hij aan Snarbi terwijl hij naar Jason wees die nog steeds zat. “Is er enige reden waarom ik hem niet zou doden?”
“Dat kan je niet doen!” Snarbi stikte bijna en werd grauwwit. “Hij is degene die de duivelswagen heeft gebouwd en hij kent alle geheimen ervan. Hertug Persson zal hem martelen tot hij een andere bouwt.”
Jason veegde zijn vingers af aan het gras en stond op. “Goed dan, heren, laten we gaan. En onderweg kan misschien iemand me vertellen wie die Hertug Persson is en wat hierna gaat gebeuren.”
“Ik zal het je vertellen,” snoefde Snarbi toen ze begonnen te lopen. “Hij is Hertug van de Perssonoj. Ik heb voor de Perssonoj gevochten en zij kenden mij en ik heb de Hertug zelf gesproken en hij geloofde me. De Perssonoj zijn erg machtig in Appsala en ze hebben veel krachtige geheimen, maar ze zijn niet zo machtig als de Trozelligoj die het geheim bezitten van de karoj en de jetilo. Ik weet dat ik elke prijs kan vragen van de Perssonoj als ik ze het geheim van de karoj breng. En dat zal ik ook doen.”
Hij duwde zijn woest grijnzende kop vlak voor Jasons gezicht. “Jij zal ze het geheim vertellen. Ik zal ze helpen je te martelen tot je het vertelt.”
Terwijl ze voortliepen stak Jason zijn voet uit en Snarbi struikelde erover en toen de verrader viel liep hij van achter naar voren over hem heen. Geen van de soldaten schonk enige aandacht aan dit voorval. Toen ze voorbij waren krabbelde Snarbi overeind en hij strompelde scheldend achter hen aan. Jason hoorde het nauwelijks, want hij had zo al moeilijkheden genoeg.