De volgende dag bleef Ijale bij Jason en toen de krenoj-jacht begon ging ze naast hem in de rij staan. Als het maar enigszins mogelijk was ondervroeg hij haar en voor het middaguur had hij al haar schaarse kennis over zaken buiten de kale kustvlakte waar zij leefden uit haar gekregen. De oceaan was een geheimzinnig ding dat eetbare dieren voortbracht en vissen en soms een menselijk lichaam. Af en toe konden ze ver in zee een schip zien, maar er was niets over bekend. Aan de andere kant werd het gebied begrensd door een woestijn die nog ongastvrijer was dan die waarin zij hun bestaan bijeenschraapten — een kale vlakte van levenloos zand, slechts bewoonbaar voor de d’zertanoj en hun geheimzinnige karoj. Die laatsten zouden dieren kunnen zijn — of misschien een soort mechanisch vervoermiddel; het was allebei mogelijk uit de vage beschrijving die Ijale ervan gaf. Oceaan, kust en woestijn — dat was haar hele wereld en ze kon zich niet indenken dat er daarbuiten nog iets anders bestond.
Jason wist dat er meer was; de kruisboog was daar een bewijs van en hij was vast en zeker van plan uit te vissen waar die vandaan kwam. Om dat te doen moest hij te zijner tijd zijn slavenpositie veranderen. Hij had een zekere handigheid ontwikkeld om Ch’aka’s zware schoen te ontwijken; het werk was nooit zwaar en er was voedsel genoeg. Als slaaf had hij geen enkele andere verantwoordelijkheid dan het gehoorzamen van bevelen en hij had gelegenheid te over om zoveel mogelijk over deze planeet te weten te komen, zodat hij als hij eenmaal wegging zo goed mogelijk zou zijn voorbereid.
Later op de dag zagen ze in de verte een andere rij slaven die in een evenwijdige koers liepen en Jason verwachtte een herhaling van de ontmoeting van de vorige dag. Hij was aangenaam verrast toen dat niet het geval was. Toen hij de anderen zag ontstak Ch’aka onmiddellijk in grote woede waardoor zijn slaven naar alle kanten wegholden om zich in veiligheid te stellen. Hij sprong in de lucht, brulde van woede, sloeg met zijn knuppel tegen zijn dikke leren wapenrusting en slaagde erin zich behoorlijk op te werken voor hij moeizaam wegholde. Jason liep vlak achter hem aan, zeer nieuwsgierig naar de nieuwe loop der gebeurtenissen.
Voor hen vloog de andere groep slaven uiteen en uit hun midden stormde nog een zwaar bewapende gestalte naar voren. De twee leiders renden op topsnelheid op elkaar af en Jason hoopte op een grote dreun als ze bij elkaar kwamen. Maar vlak voor ze tegen elkaar zouden botsen gingen ze langzamer lopen en begonnen ze vloekend om elkaar heen te draaien.
“Pest aan je M’shika!”
“Pest aan je Ch’aka!”
De woorden waren dezelfde maar ze werden fel uitgeschreeuwd, dit keer zonder enige formaliteit.
“Vermoord je M’shika! Je komt weer op mijn grond met je krengenetende slaven!”
“Je liegt Ch’aka — deze grond was al eerder van mij.”
“Ik vermoord je eerder!”
Ch’aka sprong schreeuwend op hem af en zwaaide zijn knuppel met zo’n kracht dat hij de andere man doormidden zou hebben gebroken als het raak was geweest. Maar M’shika verwachtte dit al; hij trok zich terug en zwaaide zijn eigen knuppel die Ch’aka met gemak ontweek. Er volgde een snelle uitwisseling van knuppelgezwaai dat weinig meer deed dan de lucht in beweging zetten, tot de twee mannen plotseling tegen elkaar aanstonden en het gevecht echt begon.
Ze rolden woest grommend met zijn tweeën over de grond en scheurden aan elkaar. Op zo’n korte afstand konden ze de knuppels niet gebruiken en die lieten ze dan ook vallen. Ze gebruikten liever hun messen en hun knieën; nu begreep Jason waarom Ch’aka de lange slagtanden op zijn knieën had. Het was een gevecht zonder enige beperking en iedere man probeerde zo hard mogelijk zijn tegenstander te doden. Dat werd bemoeilijkt door de leren wapenrusting en de strijd ging voort. Het zand raakte bezaaid met afgebroken dieretanden, gevallen wapens en andere rommel. Toen de twee mannen even uit elkaar gingen om op adem te komen leek het erop dat de strijd onbeslist zou blijven; maar ze vlogen er gelijk weer op los.
Ch’aka doorbrak het machtsevenwicht toen hij zijn dolk in de grond stak en die toen hij er weer langs rolde in zijn mond nam. Terwijl hij met twee handen de armen van zijn tegenstander vasthield drukte hij zijn hoofd omlaag en slaagde hij erin een zwakke plek te vinden in het harnas van zijn tegenstander. M’shika brulde en trok zich los en toen hij overeind kwam stroomde het bloed langs zijn arm en van zijn vingers. Ch’aka sprong achter hem aan, maar de gewonde man greep nog net op tijd zijn knuppel om de aanval af te weren.
Terwijl hij achteruit strompelde wist hij de meeste van zijn rondgestrooide wapens met zijn gewonde arm op te pakken en toen sloeg hij op de vlucht. Ch’aka rende een stukje achter hem aan terwijl hij luid schreeuwend zijn eigen kracht en vaardigheid aanprees en zijn tegenstander uitjouwde om zijn lafheid. Jason zag een korte, scherpe hoorn van een zeedier in het omgeploegde zand liggen en hij raapte hem vlug op voor Ch’aka terugkwam. Toen zijn vijand eenmaal uit het gezicht was zocht Ch’aka zorgvuldig het slagveld af en hij nam alles mee wat enige militaire waarde bezat. Hoewel het nog wel een paar uur licht zou blijven, gaf hij het teken dat ze hier zouden blijven en deelde hij het avondrantsoen krenoj uit.
Jason zat bedachtzaam op zijn rantsoen te kauwen terwijl Ijale tegen hem aanleunde en ritmisch heen en weer schudde als ze zich krabde. De luizen waren onvermijdelijk; ze verborgen zich in de kreukels van de slecht gelooide huiden en werden door de warmte van de menselijke huid aangelokt. Jason had ook zijn portie ongedierte en merkte dat hij in hetzelfde ritme zat te krabben. Dit gelijke gekrab deed de woede losbarsten die hij langzaam en ongemerkt had opgebouwd.
“Ik neem mijn ontslag,” zei hij en hij sprong overeind. “Ik heb genoeg van deze slavernij. Welke kant op is de dichtstbijzijnde plek waar ik de d’zertanoj kan vinden?”
“Die kant op, twee dagen lopen. Hoe ga je Ch’aka doden?”
“Ik ga Ch’aka niet doden, ik ga gewoon weg. Ik heb lang genoeg genoten van zijn gastvrijheid en zijn voet.”
“Dat kan je niet doen,” hijgde ze. “Hij zal je vermoorden.”
“Ch’aka kan me moeilijk vermoorden als ik er niet ben.”
“Iedereen zal je doden. Dat is de wet. Weggelopen slaven worden altijd doodgemaakt.”
Jason ging weer zitten, brak nog een stuk van zijn kreno en kauwde er nadenkend op. “Je hebt me omgepraat om nog een tijdje te blijven. Maar ik heb op dit moment in het geheel geen zin om Ch’aka te doden ook al heeft hij mijn schoenen gestolen. En ik zie trouwens niet hoe ik door hem te doden wordt geholpen.”
“Je bent stom. Als jij Ch’aka hebt vermoord ben jij Ch’aka. Dan kan je doen wat je wil.”
Natuurlijk. Nu het hem was verteld was de maatschappelijke structuur overduidelijk. Omdat hij slaven en slavendrijvers had gezien had Jason de verkeerde mening opgevat dat het verschillende maatschappelijke klassen waren, terwijl er in werkelijkheid maar een klasse was, die je de ik-of-jij klasse zou kunnen noemen. Hij had dit moeten begrijpen toen hij zag dat Ch’aka absoluut nooit iemand dichterbij liet komen dan op een armlengte en dat hij iedere nacht naar een of andere geheime plek verdween. Dit was een overdreven vrije onderneming die tot het uiterste was doorgevoerd, waar iedere man alleen stond, iedere andere man tegen hem was en waar je positie werd bepaald door de kracht van je arm en de snelheid van je reflexen. Iedereen die alleen bleef, plaatste zich buiten deze gemeenschap, was daarom een vijand van die gemeenschap en kon er zeker van zijn op het eerste gezicht te worden gedood. Dit alles betekende dat hij Ch’aka wel moest vermoorden als hij verder wilde komen. Hij had er nog steeds geen zin in, maar het moest toch gebeuren.
Die nacht lette Jason goed op toen Ch’aka bij de anderen vandaan glipte en hij prentte zich de richting waarin hij wegliep goed in. De slavendrijver zou natuurlijk wat rondlopen voor hij zich verborg, maar met een beetje geluk zou Jason hem wel vinden. En hem doden. Hij was nou niet bepaald dol op middernachtelijke moordpartijen en tot hij op deze planeet landde had hij altijd gemeend dat het doden van een slapende man een laffe manier was om iemand van het leven te beroven. Maar bijzondere omstandigheden vragen bijzondere oplossingen en in een openlijk gevecht was hij niet opgewassen tegen de zwaar bewapende man. En dus het moordenaarsmes — of liever de scherpe hoorn. Hij slaagde erin af en toe wat te doezelen tot even na middernacht; toen gleed hij stilletjes onder zijn huiden uit. Ija-le wist dat hij wegging; hij zag bij het licht van de sterren dat ze haar ogen opende maar ze bewoog zich niet en zei geen woord. Zwijgend liep hij langs de slapers en kroop hij de duisternis tussen de duinen in.
Het was niet makkelijk Ch’aka te vinden in de wildernis van de woestijn, maar Jason hield vol. Hij liep zorgvuldig in steeds wijdere cirkels bij de slapende slaven vandaan. Er waren greppels en donkere ravijnen en die moesten allemaal met de grootste omzichtigheid worden onderzocht. In een ervan moest de slavenhouder liggen en hij zou op zijn hoede zijn voor elk geluid.
Het feit dat Ch’aka bijzondere voorzorgsmaatregelen had genomen om zich tegen moordaanslagen te beschermen werd Jason pas duidelijk toen hij de bel hoorde rinkelen. Het was een zacht geluid, bijna niet te horen, maar hij stond onmiddellijk doodstil. Tegen zijn arm drukte een dunne draad en toen hij voorzichtig achteruit stapte klonk de bel weer. Hij vervloekte in stilte zijn stomheid, dat hij zich nu pas de bellen herinnerde die hij al eerder van Ch’aka’s slaapplaats had gehoord. De slavenhouder moest zich iedere nacht omringen met een netwerk van draden die alarmbellen deden rinkelen als iemand in de duisternis naderbij sloop. Langzaam en geluidloos trok Jason zich dieper in de greppel terug.
Met dreunende voetstappen kwam Ch’aka tevoorschijn. Hij zwaaide zijn knuppel boven zijn hoofd en kwam recht op Jason af. Wanhopig rolde Jason opzij en de knuppel kwam met een klap op de grond terecht, toen was hij weer overeind en rende op topsnelheid door de greppel. Rotsblokken wankelden onder zijn voeten en hij wist dat het zijn dood zou zijn als hij struikelde, maar hij had geen andere keus dan de vlucht. De zwaar bewapende Ch’aka kon hem niet bijhouden en Jason wist op de been te blijven tot de ander niet meer te zien was. Ch’aka brulde van woede en schreeuwde hem verwensingen toe, maar hij kon hem niet te pakken krijgen. Naar adem snakkend verdween Jason in de duisternis.
In een grote boog liep hij langzaam terug naar het slapende kamp. Hij wist dat het lawaai hen wakker had gemaakt en hij bleef ongeveer een uur lang bibberend rondlopen in de koude ochtendlucht, voor hij onder zijn huiden dook. De lucht begon al grijzig te worden en hij lag wakker en vroeg zich af of hij herkend was; hij dacht van niet.
Toen de rode zon boven de horizon uitklom verscheen Ch’aka schuddend van woede bovenop de duinen.
“Wie deed het?” schreeuwde hij. “Wie kwam in nacht?” Hij stampte tussen hen door, keek woest van rechts naar links, en niemand bewoog zich, behalve dan om voor zijn stampende voeten weg te kruipen. “Wie deed het?” riep hij weer toen hij bij de plaats kwam waar Jason lag.
Vijf slaven wezen zwijgend naar Jason, en Ijale huiverde en schoof bij hem vandaan.
Jason vervloekte hun verraad. Hij sprong op en rende bij de fluitende knuppel vandaan. Hij had de scherpe hoorn in zijn hand maar hij wist wel beter dan te proberen Ch’aka in een openlijk gevecht te weerstaan; er moest een andere manier zijn. Hij keek snel om en zag dat zijn vijand nog steeds achter hem aan kwam en struikelde daardoor bijna over het uitgestoken been van een slaaf.
Ze waren allemaal tegen hem. Ze waren allemaal tegen elkaar en geen man was veilig voor de hand van een ander. Hij rende bij de slaven vandaan en krabbelde omhoog tegen een duin van los zand; hij hees zich langs de steile helling omhoog aan het grove gras. Bovenop draaide hij zich om en schopte hij Ch’aka zand in het gezicht in een poging hem te verblinden, maar de slavenhouder zwaaide zijn kruisboog omlaag en legde een stalen pijl op en Jason moest weer voor zijn leven rennen. Zwaar hijgend joeg Ch’aka hem weer na.
Jason werd moe en hij wist dat dit het beste tijdstip was om een tegenaanval te doen. De slaven waren uit het gezicht en het zou een gevecht worden tussen hen alleen. Hij klom een brokkelige rotshelling op, draaide zich plotseling om en sprong omlaag. Ch’aka werd volkomen verrast en hij had zijn knuppel maar half opgeheven toen Jason bovenop hem terecht kwam en hij zwaaide hem in het wilde weg. Jason dook onder de slag door en gebruikte het moment van Ch’aka om hem op de grond te gooien toen hij de knuppelarm greep en hard trok.
Met zijn gezicht omlaag sloeg de man tegen de stenen en Jason zat al op zijn rug terwijl hij nog viel en grabbelde naar zijn kin. Hij haalde zijn vingers open aan een ketting van scherpe tanden, toen had hij de dikke baard van de man te pakken en hij trok het hoofd achterover. Een enkel lang ogenblik was Ch’aka’s hoofd achterovergestrekt voor hij zich kon losrukken en omrollen en in dat ogenblik stak Jason de scherpe hoorn diep in het zachte vlees van de keel. Heet bloed spoot over zijn hand. Ch’aka schudde afschuwelijk onder hem heen en weer en stierf.
Jason klom overeind; hij was plotseling doodop. Hij was alleen met zijn slachtoffer. De koude wind blies om hen heen, voerde kleine korreltjes ritselend zand mee en koelde zijn zweterige lichaam af. Hij zuchtte een keer, veegde zijn bloedige handen af aan het zand en begon het lichaam uit te kleden. De schelphelm zat met dikke banden over het hoofd van de dode man en toen hij ze losknoopte en de helm wegtrok zag hij dat Ch’aka al ver over de middelbare leeftijd was. In zijn baard zaten al een paar grijze plekken en zijn karige haar was helemaal grijs; zijn gezicht en zijn kalende hoofd waren lijkbleek geworden onder de allesbedekkende helm.
Het kostte heel wat tijd om de huiden en de wapenrusting los te krijgen en zelf aan te trekken, maar eindelijk was hij klaar. Onder de met tanden bezette huidrepen om de voeten van Ch’aka zaten Jasons schoenen; vies maar onbeschadigd, en Jason trok ze verheugd aan. Hij schuurde de helm uit met zand en toen hij hem eindelijk had opgezet was Ch’aka herboren. Het lichaam op het zand was gewoon een dode slaaf. Jason groef een ondiep graf, legde het lijk erin en bedekte het.
Toen beende hij, met wapens, tassen en kruisboog behangen en de knuppel in zijn hand, terug naar de wachtende slaven. Zodra hij verscheen krabbelden ze overeind en gingen in de rij staan. Jason zag dat Ijale bezorgd naar hem keek en probeerde te ontdekken wie het gevecht had gewonnen.
“Een-nul voor het bezoekende elftal,” riep hij uit en ze gaf hem een klein, bang lachje en draaide zich om. “Allemaal omdraaien en dezelfde weg terug. Er breekt een nieuwe tijd aan voor jullie slaven. Ik weet dat jullie dit nog niet geloven, maar er staan jullie een paar grote veranderingen te wachten.”