Een lang ogenblik staarde Lackland door het raam in de oogjes van de kapitein, terwijl de opmerking van het kleine schepsel tot hem doordrong; toen probeerde hij zijn vermoeidheid van zich af te zetten en zijn geest tot opletten te dwingen.
“Bedoel je dat je bereid bent de Bree op een slee over het land te slepen, net als jullie met mij hebben gedaan?”
“Niet precies. Het schip weegt veel meer dan wij en we zouden weer dezelfde problemen hebben met trekkracht als de vorige keer. Wat ik bedoel is dat jij ons trekt, met een nieuwe rupswagen.”
“Aha. Um — ja. Dat zou zeker kunnen, tenzij we terrein tegenkomen waar de wagen niet overheen kan. Maar zouden jij en je bemanning zo’n reis willen maken? Worden de extra moeite en de grotere afstand van jullie eigen land goedgemaakt door het weinige dat wij voor jullie kunnen doen?” Barlennan glimlachte met zijn scharen.
“Het zou veel beter zijn dan de oorspronkelijke plannen. Van de kusten van de oostelijke oceaan komen handelswaren via lange karavaanreizen naar ons land; tegen de tijd dat ze de havens aan onze zee bereiken zijn ze al ongelooflijk duur zodat een eerlijke handelaar er geen redelijke winst op kan maken. Op deze manier, als ik ze rechtstreeks kan aankopen — dat zou voor mij beslist de moeite waard zijn. Natuurlijk moet je wel beloven dat je ons ook weer terugsleept over de landtong als we terugkomen.”
“Dat is niet meer dan redelijk, Barl, ik weet zeker dat mijn mensen zullen toestemmen. Maar hoe staat het met de tocht over land? Het is land waar je niets van weet, zoals je hebt gezegd; zou je bemanning niet bang zijn voor dit onbekende land en de hoge heuvels boven ze, en misschien ook dieren die groter zijn dan ze in jouw deel van de wereld ooit worden?”
“We hebben al eerder voor gevaar gestaan,” antwoordde de Meskliniet. “Ik heb aan hoogte kunnen wennen — zelfs aan het dak van jouw wagen. En wat dieren aangaat, de Bree is gewapend met vuur, en niets dat op het land loopt kan zo groot zijn als wat er soms in zee zwemt.”
“Dat is in ieder geval waar, Barl. Goed. Ik wilde je niet bang maken, maar ik moet wel zeker weten dat je de zaak goed hebt overdacht voor je dit waagstuk gaat uitvoeren. Je kunt niet halverwege teruggaan.”
“Dat begrijp ik best. Daar hoef je niet bang voor te zijn, Charles. Ik moet nu terug naar het schip; de wolken pakken weer samen. Ik zal de bemanning vertellen wat we gaan doen en om te voorkomen dat ze bang worden zal ik ze eraan herinneren dat de winst van de reis verdeeld wordt volgens rang. Geen enkel lid van de bemanning laat zich door angst tegenhouden als hij rijk kan worden.”
“En jij?” Lackland grinnikte bij het stellen van de vraag.
“O, ik ben niet bang.” Hiermee verdween de Meskliniet in de nacht, en Lackland is er nooit achter gekomen hoe hij dat precies bedoelde.
Toen Rosten het nieuwe plan hoorde maakte hij een aantal sarcastische opmerkingen die erop neerkwamen dat Lackland blijkbaar heel inventief kon zijn als het erom ging een rupswagen te krijgen.
“Maar het lijkt erop alsof het zal lukken,” gaf hij met tegenzin toe. “Maar wat voor soort slee moeten we maken voor die oceaanstomer van je vriend? Hoe groot is die boot ook weer?”
“De Bree is twaalf meter lang en vijf breed; ik vermoed dat zijn diepgang tien tot vijftien centimeter is. Het schip bestaat uit een heleboel vlotten, van een meter lang en half zo breed, die met touwen aan elkaar zijn gebonden zodat ze zich tamelijk vrij kunnen bewegen — op deze wereld begrijp ik wel waarom.”
“Hmf. Ik ook. Als een schip van die lengte in de buurt van de pool aan beide uiteinden wordt opgetild door twee golven en het middenstuk blijft vrij hangen dan zou hij al gauw uit stukken bestaan, of hij zijn leven zo begonnen is of niet. Hoe wordt hij voortbewogen?”
“Door zeilen. Op twintig of dertig van de vlotten staan masten. Ik neem aan dat sommige ook zwaarden hebben, intrekbare, zodat het schip op het strand kan worden gezet; daar heb ik Barlennan nooit naar gevraagd. Ik weet eigenlijk niet hoe ver ze hier zijn met de kennis van de zeilkunst, maar te oordelen naar de nonchalante manier waarop Barlennan praat over het oversteken van grote stukken open zee zullen ze wel weten wat laveren is.”
“Dat klinkt redelijk. Wel, we zullen hier op de maan iets van licht metaal voor je maken, en het brengen als het klaar is.”
“Je kunt het beter niet beneden brengen voor de winter afgelopen is. Als het hier op het land ligt wordt het bedolven onder de sneeuw en als je het bij de kustlijn achterlaat moet er misschien iemand naar duiken als het waterpeil inderdaad zoveel stijgt als Barlennan verwacht.”
“Als het echt gaat stijgen, waar wacht het dan op? De winter is al voor meer dan de helft voorbij en er is een ontzaglijke hoeveelheid neerslag geweest in de delen van het zuidelijk halfrond die we kunnen zien.”
“Waarom vraag je dat aan mij? Je hebt toch meteorologen dacht ik, tenzij ze gek geworden zijn door deze planeet te bestuderen. Ik heb mijn eigen problemen. Wanneer krijg ik die nieuwe tank?”
“Wanneer je hem kunt gebruiken; dat wil zeggen als de winter voorbij is. En als je die ook laat ontploffen hoef je niet om een nieuwe te zeuren, want die hebben we niet.”
Toen Barlennan enige honderden dagen later bij zijn volgende bezoek de strekking van dit gesprek vernam was hij volkomen tevreden. Zijn bemanning was opgetogen over de tocht; zoals hij had laten doorschemeren werden zij misschien aangetrokken door de in het vooruitzicht gestelde verdiensten, maar ze bezaten ook een grote liefde voor het avontuur, wat de reden was dat Barlennan zo ver in onbekende streken had kunnen doordringen.
“Wij vertrekken zodra de storm gaat liggen,” zei hij tegen Lackland. “Dan ligt er nog veel sneeuw op de grond en daar kunnen we gebruik van maken als de tocht voert over land dat anders is dan het losse zand van het strand.”
“Ik geloof niet dat het voor de rupswagen veel verschil zal maken,” antwoordde Lackland.
“Maar voor ons wel,” zei Barlennan. “Ik geef toe dat het niet gevaarlijk is om van het dek te worden geworpen, maar als het midden onder het eten gebeurt is het wel vervelend. Heb je al beslist welke route we over het land het best kunnen volgen?”
“Ik heb eraan gewerkt.” Hij haalde de kaart tevoorschijn die het resultaat was van zijn inspanningen. “De kortste route, die we toen samen hebben ontdekt, heeft het nadeel dat ik jullie over een bergrug zou moeten trekken. Misschien lukt dat, maar ik denk liever niet aan het effect op je bemanning. Ik weet niet hoe hoog die bergen zijn, maar op deze wereld is elke hoogte te hoog. Ik heb deze route uitgezet, aangegeven met die rode lijn. Hij volgt tweeduizend kilometer lang de rivier die uitmondt in de baai aan deze zijde, van de landtong. Dan gaat het iets van zeshonderd kilometer over land, en daarna bereiken we de bovenloop van een andere rivier. Die kun je afzeilen, of ik kan blijven trekken, hangt ervan af wat sneller is of jullie makkelijker uitkomt. Het grootste nadeel is dat zo’n groot deel ervan vijf- of zeshonderd kilometer beneden de evenaar ligt, wat betekent dat ik met een halve g extra te kampen krijg. Maar ik denk dat ik het wel aankan.”
“Weet je dat zeker? Dan lijkt mij dit ook de beste weg,” zei Barlennan na een gedegen studie van de kaart. “Trekken gaat waarschijnlijk sneller dan zeilen, althans in de rivier waar, waarschijnlijk geen ruimte is om te laveren.” Voor dit laatste woord moest hij zijn eigen taal gebruiken; Lackland hoorde de vertaling ervan met genoegen. Het scheen dat hij de stand van de zeilwetenschap goed had geraden.
Nu de route was vastgesteld had Lackland weinig meer te doen terwijl Mesklin verder dreef naar de volgende equinox. Lang zou dat natuurlijk niet meer duren; waar het midden van de zuidelijke winter plaatsvond op bijna hetzelfde moment dat de grote planeet het dichtst bij zijn zon stond, was zijn beweging in zijn hemelbaan in herfst en winter buitengewoon snel. Elk van deze seizoenen was iets meer dan twee Aardse maanden lang, terwijl de lente en de zomer elk 830 Aardse dagen duurden, ofwel bijna achtentwintig maanden. Er zou dus ruimschoots tijd zijn voor de reis zelf.
Lacklands gedwongen werkloosheid werd niet gedeeld door de bemanning van de Bree. Er moesten veel voorbereidingen worden getroffen voor de reis over land, die bemoeilijkt werden doordat niemand precies wist wat het schip te wachten stond. Misschien moesten ze de hele reis op hun voorraden teren; misschien ook kwamen ze dierlijk leven tegen waarmee ze zich niet alleen konden voeden, maar waarvan de huiden en beenderen ook handelswaarde konden hebben als ze van de juiste soort waren. Misschien was de tocht even veilig als de zeelui plechtig geloofden dat alle landreizen waren; en misschien was er gevaar te duchten, zowel van het terrein als van de wezens die het bewoonden. Aan het eerste konden ze weinig doen; daar was de Vlieger verantwoordelijk voor. Wat het tweede aanging, de wapens werden gereed gemaakt voor direct gebruik. Zwaardere knotsen dan zelfs Hars en Terblannen op hogere breedten konden rondzwaaien werden vervaardigd; men vond enkele planten met chloorkristallen in hun stengels, waarmee de vuurvaten werden aangevuld. Projectielwapens hadden ze natuurlijk niet; die waren nooit bedacht op een planeet waar geen van de bewoners ooit een massief, niet opgehangen voorwerp had gezien, omdat die te snel vielen om gezien te kunnen worden. Een twaalf millimeter kogel die aan de pool van Mesklin horizontaal werd afgeschoten zou meer dan dertig meter vallen tijdens de eerste honderd meter van zijn baan. Barlennan had door zijn ontmoetingen met Lackland enig idee gekregen van het begrip “gooien’, en zelfs overwogen de Vlieger te vragen of er wapens konden bestaan die op dat principe waren gebaseerd, maar hij had besloten om zich tot conventionele wapens te beperken. Van zijn kant had Lackland zich afgevraagd wat de gevolgen zouden zijn van een ontmoeting met een ras dat pijl en boog had leren maken. Hij ging een beetje verder dan Barlennan; hij ontvouwde de situatie aan Rosten en vroeg om de trekkende tank uit te rusten met een veertig millimeter kanon voor thermiet- en brisantgranaten. Na het gebruikelijke gemopper gaf Rosten zijn toestemming.
De slee was snel en zonder moeite voltooid; er waren grote hoeveelheden metalen plaat beschikbaar en de constructie was bepaald niet gecompliceerd. Zoals Lackland had aangeraden was de slee niet meteen naar het oppervlak van Mesklin gebracht omdat de stormen nog steeds massa’s met ammoniak besmette sneeuw aanvoerden. Het niveau van de oceanen bij de equator was nog altijd niet veel gestegen en de meteorologen maakten aanvankelijk onvriendelijke opmerkingen over Barlennans waarheidsliefde en talenkennis; maar toen bij het voortschrijden van de lente het zonlicht steeds verder het zuidelijk halfrond inreikte, en er nieuwe foto’s gemaakt werden en men ze vergeleek met die van de herfst ervoor, zwegen de weerkundigen stil en ontdekte men dat ze in hun eentje door het station begonnen te dwalen, verdwaasd in zichzelf mompelend. Het zeeniveau op de hogere breedten was al vele tientallen meters gestegen, precies zoals de inboorlingen hadden voorspeld, en bleef met het voortschrijden van de dagen nog zichtbaar stijgen. Het verschijnsel van sterk verschillende zeeniveaus op dezelfde planeet op dezelfde tijd lag enigszins buiten de ervaring van de op Aarde opgeleide meteorologen, en de niet-menselijke geleerden van de expeditie konden er evenmin een verklaring voor geven. De weerkundigen pijnigden zich nog steeds de hersenen toen de dagelijkse baan van de zon ten zuiden van de evenaar kwam, en de lente op het zuidelijk halfrond van Mesklin officieel begon.
De stormen waren lang hiervoor sterk afgenomen in aantal en intensiteit, deels omdat de sterk ovale vorm van de planeet de zonnestraling op de noordelijke poolkap na het midden van de winter aanzienlijk had verminderd, en deels omdat de afstand Mesklin-zon gedurende die tijd met meer dan de helft was toegenomen; toen hem zijn oordeel was gevraagd toonde Barlennan zich bereid de reis aan te vangen bij de komst van de lente volgens astronomische begrippen, en hij scheen niet bang te zijn voor stormen tijdens de dag-en-nachtevening.
Lackland rapporteerde aan het station op de binnenste maan dat de Mesklinieten gereed waren, en men begon direct met het overbrengen van de tank en de slee; alles stond al weken lang klaar.
De vrachtraket moest twee tochten maken hoewel de slee licht was en de stuwkracht van de waterstof-ijzerkogels fantastisch hoog. De slee werd het eerst gebracht, met de bedoeling dat de bemanning van de Bree het schip erop zou trekken terwijl de raket de tank ging halen; maar Lackland waarschuwde ze niet te dicht bij het schip te landen, zodat ze het onhandig uitziende vervoermiddel naast de koepel achterlieten totdat de tank het naar het strand kon slepen. Lackland reed de tank zelf, terwijl de raketbemanning bleef kijken om hun nieuwsgierigheid te bevredigen en om zo nodig hulp te bieden bij het opladen van het schip. Maar er was geen menselijke hulp nodig. Onder slechts drie keer de Aardse zwaartekracht waren de Mesklinieten volledig in staat hun schip op te tillen en te verplaatsen; maar ze deden het niet vanwege de onoverkomelijke geestesgesteldheid die hen verhinderde ook maar een deel van hun lichaam onder zo’n grote massa te brengen. Maar die belette hen niet diezelfde massa met gemak over het strand te trekken met behulp van touwen — waarbij ieder lid van de bemanning natuurlijk stevig met een of twee paren achterscharen aan een boom was verankerd. Met gestreken zeilen en opgetrokken zwaarden gleed de Bree moeiteloos over het strand en het glanzende metalen platform op. Barlennans voorzorgen tijdens de hele winter dat het schip niet zou vastvriezen waren afdoend gebleken; bovendien was het zeeniveau in de laatste paar weken begonnen te stijgen, net zoals dat verder naar het zuiden al gebeurd was. De naderende vloeistof, met het oog waarop ze het schip tweehonderd meter landinwaarts hadden moeten verplaatsen, zou het indien nodig trouwens hebben losgesmolten. De bouwers van de slee op het verre Toorey hadden voldoende ogen en klemmen aangebracht om de Bree stevig vast te kunnen sjorren. Het hiervoor gebruikte touw leek Lackland erg dun, maar de zeelieden hadden er het volste vertrouwen in. Daar hadden ze ook wel reden voor, bedacht de Aardbewoner zich: het touw had hun schip op het strand gehouden tijdens stormen waarin hij niet graag buiten zou zijn geweest, zelfs niet met volle bepantsering. Het was misschien de moeite waard, bepeinsde hij, om te onderzoeken of de touwen en de zeilen die de Mesklinieten gebruikten de Aardse temperaturen konden weerstaan.
Zijn gedachten werden onderbroken door Barlennan die kwam vertellen dat het schip en de slee klaar waren. De slee was al door middel van een trekkabel aan de tank vastgemaakt. De tank bevatte voldoende voedsel voor zijn eenmansbemanning voor verscheidene dagen. Het plan was om Lackland telkens wanneer nodig per raket van nieuwe voorraden te voorzien. De raket zou zo ver voor de karavaan landen dat de zeelieden niet ongerust hoefden te worden, en niet vaker dan strikt nodig: Lackland was niet van plan de tank vaker te openen dan absoluut noodzakelijk.
“Dan zijn we klaar om te gaan, kleine vriend,” antwoordde hij. “Ik heb de eerste uren geen slaap nodig dus kunnen we een heel eind komen. Ik wou dat jullie dagen een fatsoenlijke lengte hadden; ik vind het niet zo leuk om in het donker over een sneeuwveld te rijden. Zelfs jouw bemanning kan de tank waarschijnlijk niet uit een gat trekken, ook al is er voldoende trekkracht.”
“Dat denk ik ook niet/ zei de kapitein, “hoewel ik hier aan de Rand niet goed gewichten kan schatten. Maar ik geloof dat het risico niet zo groot is; de sneeuw plakt niet genoeg om een groot gat helemaal te bedekken.”
“Tenzij het hele gat volgestoven is. Maar dat zien we dan wel weer. Allemaal instappen!“ Hij ging de tank in, sloot de deur, pompte de atmosfeer van Mesklin eruit, en liet de Aardse lucht uit de vaten ontsnappen. Het kleine vat dat de algen bevatte die tot taak hadden de lucht vers te houden begon te glimmeren toen de pompen er lucht doorheen begonnen te blazen. Een kleine spectrometrische “snuffelaar’ meldde dat het waterstofgehalte van de lucht te verwaarlozen was; hier eenmaal zeker van startte Lackland zonder aarzelen de hoofdmotoren en stuurde hij de tank en zijn aanhanger naar het oosten.
Het vlakke aanzien van het land rond de inham veranderde geleidelijk. In de veertig dagen voor ze moesten stoppen omdat Lackland wilde gaan slapen legden ze ongeveer tachtig kilometer af, en nu bevonden ze zich in een gebied van golvende heuvelen die een hoogte bereikten van honderd tot honderdvijftig meter. Moeilijkheden hadden zich niet voorgedaan, niet bij het trekken van de slee en evenmin bij het rijden erop. Barlennan meldde via zijn radio dat de bemanning genoot van de ervaring en dat het nietsdoen nog niemand was gaan vervelen. De snelheid van tank plus sleep was acht kilometer per uur, wat heel wat sneller was dan een Meskliniet kroop, maar aangetrokken door de geringe zwaartekracht stapten sommige zeelieden van de boot af om met andere methoden van voortbeweging te experimenteren. Nog niemand had gesprongen, maar het leek of Barlennan binnenkort gezelschap zou krijgen van mensen die zijn nieuwverworven onverschilligheid voor vallen deelden. Tot dusver waren er geen dieren gezien, maar af en toe zag men kleine sporen in de sneeuw, blijkbaar van dieren die leken op die waar ze tijdens de winter op gejaagd hadden. Het plantenleven was beduidend anders; op sommige plaatsen ging de sneeuw bijna verborgen onder grasachtige vegetatie die er doorheen was gegroeid, en eenmaal verbaasde de bemanning zich hogelijk bij de aanblik van iets dat voor Lackland op een miezerig boompje leek. De Mesklinieten hadden nog nooit iets gezien dat zo ver boven de grond groeide.
Terwijl Lackland zo goed als hij kon in zijn benauwde kwartier sliep verspreidden de bemanningsleden zich over de omgeving. Gedeeltelijk vanwege het verlangen naar vers voedsel, maar vooral om verkoopbare lading te verzamelen. Allen kenden de planten die produceerden wat Lackland specerijen had genoemd, maar hier groeiden die niet. Veel gewassen droegen zaad, en bijna allemaal hadden ze bladerachtige aanhangsels en wortels; de moeilijkheid was dat ze niet wisten of ze te eten waren, laat staan of ze goed smaakten. Barlennans zeelieden waren niet zo onbezonnen of naïef dat ze een hapje namen van een plant die ze zelfs nog nooit hadden gezien; een groot deel van Mesklins plantengroei beschermde zich gevaarlijk effectief met diverse vergiftèn. In zo’n geval vertrouwde men op de zintuigen van enkele kleine dieren die de Mesklinieten als huisdieren hadden; wat een parsk of ternee at was veilig. Helaas had het enige exemplaar aan boord van de Bree de winter niet overleefd, of liever gezegd de equator; hij was weggewaaid bij de eerste windstoot omdat zijn eigenaar hem niet op tijd had vastgebonden.
De zeelieden brachten hopen verleidelijke specimina naar het schip; maar niemand kon een nuttig doel voor hun vondst bedenken. Alleen Dondragmer maakte een geslaagde tocht; hij had meer verbeelding dan zijn metgezellen en hij was op de gedachte gekomen om onder voorwerpen te kijken, en al doende had hij een boel stenen opgelicht. Eerst voelde hij zich niet helemaal lekker, maar tenslotte was zijn nervositeit geheel verdwenen en raakte hij laaiend enthousiast voor deze nieuwe sport. Hij ontdekte dat er zelfs onder heel zware stenen allerlei dingen gevonden konden worden, en weldra kwam hij terug met een aantal voorwerpen die volgens iedereen eieren waren. Karondrasee ontfermde zich erover — niemand schroomde om dierlijk voedsel te eten — en spoedig werd hun mening bevestigd. Het waren inderdaad eieren, en erg lekker ook. Pas toen ze opgegeten waren dacht iemand eraan om ze uit te broeden om te zien welk soort dier erbij hoorde. Toen die gedachte eenmaal geopperd was ging Dondragmer nog een stap verder door op te merken dat ze misschien een dier zouden kunnen fokken dat de plaats kon innemen van de verdwenen ternee. Het denkbeeld werd geestdriftig ontvangen en opnieuw gingen er groepen op weg, nu om eieren te zoeken. De Bree was vrijwel veranderd in een uitbroederij toen Lackland wakker werd.
Toen hij zich ervan had vergewist dat de voltallige bemanning aan boord was startte hij de wagen en werd de tocht naar het oosten voortgezet. In de volgende dagen werden de heuvels hoger en tweemaal staken zij rivieren van methaan over, die gelukkig zo smal waren dat de slee ze makkelijk kon overbruggen. Het was maar goed dat het hoger worden van de heuvels geleidelijk verliep, want de zeelieden werden toch een beetje onrustig als ze enige afstand omlaag moesten kijken, maar Barlennan meldde dat ze er langzaam aan wenden.
En toen, twintig dagen na het begin van het tweede deel van de reis, vergaten ze hun hoogtevrees op slag omdat iets veel belangrijkers de aandacht van alle levende wezens op beide voertuigen opeiste en gevangen hield.