Vlees en bloed hebben hun beperkingen wat snelheid aangaat, maar Lackland vestigde bijna een nieuw record. Hij verspilde geen tijd aan differentiaalvergelijkingen die hem de aankomsttijd van de kei zouden vertellen; hij gaf gas, wrong de tank zo hard negentig graden om dat een van de rupsbanden er bijna afliep, en reed weg van het kanaal waardoor de kei op hem afkwam. Toen begon hij de architectuur van de stad pas goed te doorzien. Hij had al opgemerkt dat de kanalen niet direct naar de open plek liepen; in plaats daarvan waren ze zo gebouwd dat de rotsblokken via minstens twee kanalen elke willekeurige plek op het plein konden bestrijken. De eerste had hij ontweken, maar dit was voorzien en er waren al nieuwe rotsblokken onderweg. Even zocht hij in alle richtingen naar een plek die niet geraakt zou worden door een van de verschrikkelijke projectielen; maar vergeefs. Toen stuurde hij de tank doelbewust een van de kanalen in en begon hij omhoog te rijden. Ook hierlangs kwam een rotsblok omlaag: een kei die Barlennan de grootste van allemaal leek — en die elk moment nog groter werd. De Meskliniet maakte zich gereed voor een sprong terwijl hij zich afvroeg of de Vlieger soms zijn verstand verloren had; toen klonk er voor hem een gebulder dat luider was dan wat zijn eigen stembanden konden voortbrengen. Als zijn zenuwstelsel reageerde zoals dat van de meeste Aardse wezens zou hij met één sprong halverwege de heuvel zijn beland. Maar de schrikreactie van zijn ras bestond uit verstarren, zodat hij in de volgende paar seconden alleen met zware machinerie van het dak te verwijderen zou zijn geweest. Vierhonderd meter verder, en vijftig meter voor het rollende rotsblok, ontplofte een stuk van het kanaal in vlammen en stof — de ontsteking van Lacklands granaten was gevoelig genoeg om zelfs op een schampschot te reageren. Een oogwenk later donderde de kei de stofwolk binnen en opnieuw brulde het snelvuurkanon, ditmaal met een half dozijn donderslagen die nauwelijks van elkaar te onderscheiden waren. Ongeveer de helft van de kei kwam uit de rook tevoorschijn, maar hij was zelfs bij benadering niet meer rond. De granaten hadden hem vrijwel tot staan gebracht en de wrijving zorgde voor de rest, lang voor hij bij de tank was. Hij bezat nu teveel platte en holle kanten om nog goed te kunnen rollen.
Er lagen nog meer rotsblokken klaar om langs dit kanaal af te dalen, maar ze kwamen niet. Kennelijk konden de reuzen behoorlijk snel een nieuwe situatie analyseren, en begrepen ze dat ze met deze methode de tank niet zouden vernietigen. Lackland wist niet wat ze verder nog konden uitrichten, maar de meest voor de hand liggende mogelijkheid was dat ze nu zelf zouden aanvallen. Ze konden de bovenkant van de tank net zo makkelijk bereiken als Barlennan, en alles wat ze geruild hadden plus de radio terugpakken. De zeelui konden ze nauwelijks tegenhouden. Hij raadpleegde Barlennan.
“Best mogelijk dat ze het proberen,” antwoordde hij. “Maar als ze op het dak proberen te klimmen slaan we ze naar beneden; als ze springen hebben wij onze knotsen, en die kunnen ze toch niet ontwijken als ze door de lucht zweven.”
“Maar hoe kun je in je eentje een aanval afslaan als ze uit verschillende richtingen tegelijk komen?”
“Ik ben niet alleen.” Opnieuw maakte hij het gebaar met zijn schaar dat het equivalent was van een glimlach. Lackland kon het dak van zijn tank alleen zien door zijn hoofd in een kleine transparante koepel te steken, maar met de helm van het pantserpak op zijn hoofd ging dat niet. Daarom had hij de afloop van het “gevecht’ van de zeelieden niet gezien.
Deze ongelukkigen zagen zich geplaatst voor een situatie die even ontstellend was als wat hun kapitein had ervaren toen hij zich voor het eerst op het dak van de tank bevond. Ze hadden voorwerpen — zware voorwerpen — naar zich zien vallen, terwijl ze zelf gevangen zaten tussen verticale wanden. Klimmen was ondenkbaar, hoewel de zuignappen die zo goed van pas kwamen bij Mesklins orkanen ook hier goede diensten hadden kunnen bewijzen; springen zoals ze hun kapitein hadden zien doen was bijna even erg — misschien nog erger. Maar onmogelijk was het niet; en als de hersens het af laten weten neemt het lichaam het bevel over.
Op twee na sprongen alle zeelieden; een van die twee klom snel en kundig tegen de muur van een huis op. De ander was Hars, die het gevaar het eerst had opgemerkt. Misschien raakte hij doordat hij zo sterk was niet zo gauw in paniek; misschien had hij een meer dan normale hoogtevrees. In ieder geval stond hij nog op de grond toen een kei ter grootte van een voetbal, en bijna even rond, over de plek rolde waar hij stond. Het rotsblok had even goed een massa rubber kunnên raken; de beschermende schaal van de Mesklinieten was van een materiaal dat natuur- en scheikundig analoog was aan het chitine van Aardse insecten, en het was taai en elastisch genoeg om het leven op Mesklin het hoofd te kunnen bieden. De kei sprong zeven meter de lucht in, vloog over de muur heen die hem normaal zou hebben tegengehouden, botste onder een hoek tegen de muur van het kanaal aan de overkant, kaatste terug, en zigzagde tussen de wanden omhoog tot zijn energie verbruikt was. Toen hij eindelijk terugrolde naar het plein was de opwinding voorbij: de enige zeeman die zich daar nog bevond was Hars. De overigen hadden hun aanvankelijk koortsachtige gespring enigszins onder controle gekregen en het dak van de tank reeds bereikt, of zouden daar spoedig aankomen; zelfs de klimmer was overgegaan op het snellere springen.
Hoe taai Hars volgens Aardse maatstaven ook was, een dergelijke afstraffing kon hij toch niet zonder kwetsuren incasseren, De adem was hem niet benomen, omdat hij geen longen bezat, maar hij was geschramd, gekneusd, en versuft door de klap. Het duurde een hele minuut voor hij zijn bewegingen weer zover kon beheersen dat hij een poging kon doen om de tank te volgen. Waarom hij in die ene minuut niet werd aangevallen konden Barlennan, Lackland, noch Hars zelf ooit bevredigend verklaren. De Aardling meende dat het feit dat Hars zich na zo’n klap nog kon bewegen de stedelingen voldoende afschrok; Barlennan die een nauwkeuriger begrip had van de psychologie van de Meskliniet meende dat ze liever stalen dan doodden, en dat het voor hen geen zin had die ene zeeman aan te vallen. Wat de reden ook mocht zijn, Hars kreeg de kans op zijn gemak bij te komen en zich naderhand weer bij zijn medezeelieden te voegen. Toen Lackland eindelijk op de hoogte was gesteld van wat er was gebeurd wachtte hij op Hars; toen hij tenslotte bij de tank kwam moesten twee andere bemanningsleden omlaag springen en hem min of meer op het dak gooien, waar de rest direct eerste hulp begon te verlenen.
Toen al zijn passagiers veilig aan boord waren reed Lackland verder de helling op. Sommigen van de passagiers zaten zo dicht bij de rand van het dak dat hun nieuw verworven onverschilligheid voor hoogten danig op de proef werd gesteld, Lackland had de zeelieden gewaarschuwd niet in de buurt van het kanon te komen en hij hield het wapen, recht vooruit gericht; maar er bewoog niets aan de rand en er vielen geen nieuwe rotsblokken omlaag. Blijkbaar hadden de reuzen die ze aan het rollen hadden gebracht zich teruggetrokken in de tunnels die van hun stad naar boven moesten leiden. Dat betekende echter niet dat ze het niet nog eens zouden proberen; en iedereen in en op de tank keek scherp uit naar eventuele bewegingen.
Het kanaal dat ze beklommen was niet hetzelfde waarlangs ze waren afgedaald en dus leidde het niet rechtstreeks naar de slee; maar dankzij de hoogte van het dak van de tank kwam de Bree al een tijd voor ze de top breikten in zicht. De achtergebleven bemanningsleden waren er nog, en keken allemaal ongerust naar de stad. Dondragmer mompelde iets in zijn eigen taal omtrent de stommiteit van het niet naar alle kanten uitkijken, hetgeen Barlennan uitgebreid in het Engels vertaalde. Maar er bleek geen reden voor ongerustheid te zijn, want de tank bereikte de slee, keerde, en werd zonder verder oponthoud aangekoppeld. Toen Lackland eenmaal weer op weg was kwam hij tot de conclusie dat de reuzen de macht van het kanon hadden onderschat; bij een aanval van vlakbij, bijvoorbeeld vanuit de verborgen tunnelopeningen waar de stedelingen zich moesten ophouden die de stenen omlaag rolden, was het kanon machteloos geweest, omdat er zo dicht bij de Bree en zijn bemanning geen brisant- of thermietgranaten konden worden gebruikt.
Met grote tegenzin nam hij het besluit dat er niets meer onderzocht zou worden tot de Bree de oostelijke oceaan bereikt had. Toen hij zijn besluit aan Barlennan meedeelde stemde deze ermee in, hoewel hij in stilte een slag om de arm hield. Zijn bemanning zou blijven werken als de Vlieger sliep.
Terwijl de tastbare resultaten van de onderbreking door springende Mesklinieten van het dak naar het schip werden overgebracht belde Lackland naar Toorey. Hij luisterde onderdanig naar de verwachte uitbrander van Rosten, en net als de vorige keer legde hij hem het zwijgen op met de mededeling dat er een hoop planten beschikbaar waren als Rosten een raket wilde sturen om ze op te halen.
Toen de raket zover vooruit was geland dat het zenuwstelsel van de Mesklinieten er geen last van ondervond, toen hij de komst van de tank en de slee had afgewacht, de nieuwe monsters had ingeladen en opnieuw had gewacht tot de expeditie buiten gevaar was alvorens op te stijgen, waren er vele dagen voorbij gegaan. Afgezien van het bezoek van de raket gebeurde er in die periode betrekkelijk weinig spannends. Om de zoveel kilometer werd een met rotsblokken bezaaide heuveltop gesignaleerd, die met zorg werd vermeden, en geen van de reusachtige stadsbewoners vertoonde zich buiten zijn stad. Dit verontrustte Lackland nogal, want hij kon zich niet voorstellen waar of hoe ze aan voedsel kwamen. Omdat hij niets anders te doen had dan het betrekkelijk saaie sturen bedacht hij diverse hypothesen over de wezens. Nu en dan vertelde hij ze aan Barlennan, maar die kon hem maar zelden helpen een keuze te maken tussen de verschillende verklaringen die hij had bedacht.
Een van zijn ideeën hinderde hem echter. Hij had zich af zitten vragen waarom de reuzen eigenlijk hun steden op die manier bouwden. Op de tank of de Bree hadden ze natuurlijk niet zitten wachten. En om een inval af te slaan van andere lieden van hun eigen soort was het een nogal onpraktische manier, aangezien die deze methode ook kenden en dus niet verrast konden worden.
Er was nog een andere reden mogelijk. Het was maar een hypothese, maar het zou de bouw van de steden kunnen verklaren, en tevens de afwezigheid van Mesklinieten erbuiten en alles wat op bouwland leek. Het was allemaal zeer speculatief, en Lackland vertelde het niet aan Barlennan. Het verklaarde bijvoorbeeld niet hoe het kwam dat ze tot dusver niet aangevallen waren. Als het idee juist was zouden ze nu al een hoop van de ammunitie van het snelvuurkanon hebben verbruikt. Hij zei dus niets maar hield wel zijn ogen open. Toen ze driehonderd kilometer na de stad waar Hars gewond was geraakt bij zonsopgang een kleine heuvel, recht vooruit, zich zagen verheffen op een twintigtal olifantachtige poten was hij niet verrast. Het beest stak zijn kop aan het eind van zijn zes meter lange nek zo ver mogelijk omhoog, bleef enige ogenblikken naar ze staren met een batterij ogen, en kwam toen log op de tank af waggelen.
Deze keer zat Barlennan toevallig niet op zijn plaats op het dak, maar hij reageerde meteen op Lacklands oproep. De man had de tank stilgezet en had nu een paar minuten om te beslissen voor het beest hem met zijn huidige snelheid kon bereiken.
“Barl, ik durf te wedden dat je nog nooit zoiets gezien hebt. Zelfs met zulk taai weefsel als jullie planeet produceert kan dit beest ver van de evenaar zijn eigen gewicht niet torsen.”
“Je hebt volkomen gelijk; ik heb er nooit zo een gezien. Ook nooit van gehoord, ik weet niet of hij al of niet gevaarlijk is. Ik weet ook niet of ik daar graag achterkom. Maar het is vlees, misschien…”
“Als je bedoelt dat je niet weet of het vlees of planten eet, ik wed op het eerste,” zei Lackland. “Voor een planteneter is het heel ongewoon om direct op iets af te komen dat groter is dan hij zodra hij het ziet — tenzij hij stom genoeg is om te denken dat de tank een vrouwtje van zijn ras is, en dat zal wel niet. Bovendien lijkt me dat een grote vleeseter de makkelijkste verklaring is waarom de reuzen nooit uit hun steden komen, en waarom ze zulke volmaakte vallen hebben gebouwd. Ze lokken deze beesten waarschijnlijk zodra ze zich bij de heuvel vertonen, door zich in het dal te laten zien, zoals ze met ons deden, en dan doden ze ze met rotsblokken, net als ze met de tank probeerden. Het is een handige manier om het vlees aan de voordeur bezorgd te krijgen.”
“Dat kan allemaal wel waar zijn, maar het is op dit moment niet zo belangrijk,” antwoordde Barlennan enigszins ongeduldig. “Wat gaan we precies met dit exemplaar doen? Dat wapen van je waarmee je het rotsblok hebt versplinterd kan het waarschijnlijk wel doden, maar dan blijft er misschien niet genoeg vlees over om op te rapen; en als we er met de netten op af gaan staan we in de weg voor je kanon als wij in moeilijkheden komen.”
“Je bedoelt dat je met je netten zo’n groot beest te lijf zou gaan?”
“Jazeker. Ze houden het wel, als we hem erin krijgen. Het probleem is dat zijn poten te groot zijn voor de mazen, zodat we een andere methode moeten toepassen. We moeten, de netten rond zijn lichaam en poten krijgen, op de een of andere manier, en ze dan straktrekken.”
“Heb je daarvoor een methode op het oog?”
“Nee — en we hebben er toch geen tijd voor: hij is al bijna hier.”
“Spring eraf en maak de slee los. Ik rijd de tank naar hem toe om hem een poos bezig te houden, als je wilt. Als je hem te lijf gaat, en je raakt in moeilijkheden, dan hebben jullie allemaal de tijd om opzij te springen voor ik schiet.”
Barlennan voerde zonder aarzelen of commentaar uit wat ze besproken hadden. Hij gleed achter van het dak en maakte met een enkele vloeiende beweging de sleepkabel los. Met een schreeuw naar Lackland dat het gebeurd was sprong hij aan boord van de Bree en lichtte hij zijn bemanning snel in over de situatie. Ze konden het zelf zien toen hij daarmee klaar was, want de Vlieger had de tank naar voren en opzij gereden, zodat ze het grote dier recht voor zich zagen. Een poos lang keken ze met grote belangstelling en enige verbazing toe, maar zonder noemenswaardige vrees, terwijl de tank met zijn tegenstander speelde. Het beest stond stil toen de machine weer begon te rijden. Hij liet zijn kop tot een meter boven de grond zakken, en zwaaide zijn lange nek zo ver mogelijk van links naar rechts, zodat alle ogen de situatie konden overzien. Hij besteedde geen aandacht aan de Bree; of hij merkte de bewegingen van de bemanning niet op, of hij vond de tank nu belangrijker. Toen Lackland hem in de flank benaderde draaide hij zijn reusachtige lichaam mee zodat de tank voor hem bleef. Even speelde de Aardbewoner met de gedachten het dier honderdtachtig graden te laten draaien, zodat het met zijn rug naar de Bree zou zijn gekeerd, maar hij bedacht zich bijtijds dat het schip daarmee direct in de vuurlinie zou komen mocht hij zijn kanon moeten gebruiken. Hij stopte zijn omcirkelende beweging toen de slee rechts van het monster stond. Trouwens, met die ogen kon hij de slee zowel voor als achter zich zien, bedacht Lackland zich.
Opnieuw bewoog hij zich naar het beest toe. Het was met zijn buik op de grond gaan zitten toen hij was gestopt; nu verhief hij zich weer en trok hij zijn kop in, bijna tot in zijn lichaam: kennelijk een defensieve houding. Lackland stopte weer, greep een fototoestel, en nam een aantal foto’s van het dier; daarna bekeek hij het een paar minuten lang op zijn gemak, aangezien het toch niet in de stemming scheen om een aanval te beginnen.
Zijn lichaam was iets groter dan van een olifant; op Aarde zou hij acht of tien ton hebben gewogen. Het gewicht was min of meer gelijk over de tien paar poten gedistribueerd, die kort en enorm dik waren; Lackland betwijfelde of hij zich veel sneller kon bewegen dan hij tot dusver had gedaan.
Nadat hij een paar minuten had gewacht begon hij onrustig te worden; zijn kop kwam weer iets naar voren en begon heen en weer te zwaaien alsof hij naar andere vijanden zocht. Omdat hij bang was dat hij zijn aandacht nu naar de Bree zou verplaatsen reed Lackland de tank weer een meter vooruit. Onmiddellijk nam zijn tegenstander weer een verdedigende houding aan. Dit herhaalde zich een aantal malen met steeds kortere tussenpozen. De schijnbewegingen duurden tot de zon in het westen achter de heuvel verdween; de hemel werd donker en Lackland, die niet wist of het dier “s nachts kon of wilde vechten, wijzigde de situatie door alle lichten van de tank aan te steken. Dit zou het dier op zijn minst beletten iets in de duisternis achter de tank te zien, zelfs als hij bereid was zich aan een nieuwe en volslagen vreemde situatie te wagen.
Het dier apprecieerde de lichten heel duidelijk niet. Hij knipoogde een paar keer toen het grootste zoeklicht in zijn ogen priemde, en Lackland zag dat de grote pupillen zich samentrokken; toen, met een jammerlijk gesis dat de radio op het dak opving en doorgaf aan de man binnenin, strompelde het een paar passen voorwaarts en sloeg toe. Lackland had niet beseft dat hij zo dichtbij was — of juister, dat hij zover kon reiken. De nek, die nog langer was dan hij eerst dacht, schoot in zijn volle lengte naar voren, zodat de massieve kop iets opzij hing. Bij het bereiken van zijn uiterste stand dook de kop en deed hij een snelle uitval naar opzij. Een van de grote slagtanden smakte met een dreunende klap tegen de pantsering van de tank en het grote zoeklicht doofde op hetzelfde moment. Een nieuw gesis betekende waarschijnlijk dat de elektriciteit die de lamp had gevoed via de kop van het monster aarde maakte met de pantsering, maar Lackland verdiepte zich er niet in. Hij reed snel achteruit terwijl hij de binnenlichten uitdeed. Hij wilde niet dat een van de slagtanden een raam raakte met de kracht waarmee de klap op de pantsering was aangekomen. Nu werd het tafereel alleen nog verlicht door de koplampen die laag aan het voertuig en diep in de bepantsering verzonken waren. Aangemoedigd door Lacklands terugtocht kwam het dier weer naar voren en haalde uit naar een van die lichten. Deze durfde de Aardling niet te doven omdat hij dan niets meer zou zien. Koortsachtig seinde hij naar Barlennan:
“Barl! Komt er nog iets van die netten? Als je nog niet zover bent zal ik moeten schieten, vlees of geen vlees. En dan moeten jullie uit de buurt blijven; hij is zo dichtbij dat ik geen brisantgranaat kan gebruiken maar thermiet moet nemen.”
“De netten zijn nog niet klaar, maar als je hem nog een paar meter achteruit leidt komt hij aan de lijzijde van het schip en dan kunnen we hem op een andere manier behandelen.”
“Goed.” Lackland wist niet waaruit die andere manier bestond en twijfelde aan het resultaat, maar als het de kapitein schikte dat hij zich terugtrok wilde hij dat wel doen. Het kwam geen moment bij hem op dat Barlennans wapen de tank in gevaar zou kunnen brengen, en om eerlijk te zijn dacht ook Barlennan daar helemaal niet aan. Door zich herhaaldelijk en haastig terug te trekken ontweek de Aardbewoner de slagtanden meestal; het monster scheen niet zo intelligent te zijn dat hij zijn manoeuvres kon voorspellen. Na twee of drie minuten kon Barlennan zijn gang gaan.
Ook hij had het druk gehad in die paar minuten. Aan de lijzijde van het schip stonden op de vlotten vier toestellen die op blaasbalgen leken. Op de monden ervan waren trechters gemonteerd. Bij elke blaasbalg stonden twee matrozen en op een teken van de kapitein begonnen ze zo hard te pompen als ze konden. Tegelijk deed een derde man iets met de trechter en een stroom van fijn stof vloeide in de luchtstraal die uit de monding werd gespoten. Dit werd door de wind naar de vechtenden gedragen. De duisternis belemmerde een nauwkeurige schatting van de snelheid die het kreeg, maar Barlennan was niet voor niets zeeman en toen er een poos was gepompt riep hij een nieuw bevel.
De trechtermannen bogen zich onmiddellijk over hun blaasbalg en meteen joeg er een brullende vlam van de Bree af naar de vechtenden, die erdoor omspoeld werden. De bemanning had reeds dekking gezocht achter zeilen en zelfs de mannen van de blaasbalgen werden beschut door lappen die bij hun wapens behoorden; maar de begroeiing was hoog noch dicht genoeg om de vechtenden te beschermen. Onder het uitstoten van woorden die hij Barlennan nooit had geleerd reed Lackland de tank snel achteruit uit de wolk van vuur met een schietgebedje voor het kwarts van de ruiten.
Zijn tegenstander, die even graag uit het vuur wilde ontsnappen, scheen hier de nodige spierbeheersing voor te missen. Eerst waggelde hij naar links, toen naar rechts, zoekend naar een uitweg. De vlammen doofden binnen enkele seconden, zodat er alleen een wolk van dichte witte rook achterbleef die oplichtte in de koplichten van de tank; maar of het kortstondige vuur was voldoende geweest, of de rook was al even dodelijk, want het monster raakte de macht over zijn spieren steeds verder kwijt. Zijn doelloze stappen werden korter en zwakker terwijl de poten langzamerhand de kracht verloren om het zware lichaam te torsen; weldra struikelde hij en rolde op zijn zij. De poten schopten nog enkele ogenblikken heftig om zich heen, terwijl de lange nek zich beurtelings introk en tot zijn volle lengte uitstrekte, en de kop met de slagtanden door de lucht zwaaide en tegen de grond sloeg. Tegen zonsopgang zag men alleen nog stuiptrekkingen van kop of poot; een paar minuten later lag de reus stil. De bemanning van de Bree stormde overboord en rende over de donkere plek aarde waar de sneeuw was verdampt, belust op vlees. De dodelijke witte wolk was afgedreven op de wind en sloeg nu langzaam neer. Tot zijn verbazing zag Lackland zwarte sporen op de sneeuw waar de wolk was neergestreken.
“Barl, wat ter wereld was dat spul dat je voor die vuurwolk hebt gebruikt? En is het niet bij je opgekomen dat mijn ruiten erdoor zouden kunnen barsten?” De kapitein, die bij een van de radio’s op het schip was gebleven, antwoordde meteen.
“Het spijt me, Charles; ik wist niet waar je ramen van gemaakt zijn, en ik heb er niet bij nagedacht dat onze vlamwolk een gevaar voor je machine kon zijn. De volgende keer zal ik voorzichtiger zijn. De brandstof halen we gewoon uit bepaalde planten. Het zijn vrij grote kristallen die we met grote zorg en in het donker moeten vermalen.”
Lackland knikte langzaam terwijl hij deze gegevens verwerkte. Hij wist weinig van scheikunde, maar voldoende om te kunnen raden naar de aard van de brandstof. Aansteken met licht — brandde in waterstof met een witte wolk — zwarte plekken op de sneeuw — zover hij wist kon het maar één ding zijn. Bij de temperatuur van Mesklin is chloor een vaste stof; het verbindt zich heftig met waterstof, en chloorwaterstof in poedervorm is wit; methaansneeuw die van de grond opdampte zou zijn waterstof opgeven aan het vraatzuchtige element, en koolstof achterlaten. Interessant plantenleven hield deze planeet er op na! Hij moest het maar aan Toorey rapporteren — of misschien kon hij dit nieuwtje beter bewaren tot hij Rosten weer eens ergerde.
“Het spijt me heel erg dat ik je tank in gevaar heb gebracht.” Barlennan scheen zich nog steeds schuldig te voelen. “Misschien kunnen we zulke beesten beter aan jou en je kanon overlaten; of misschien kun je ons leren hoe wij het kanon moeten gebruiken. Is hij net als de radio’s speciaal voor Mesklin gemaakt?” De kapitein vroeg zich af of hij te ver was gegaan met deze opmerking, maar hij vond de vraag wel de moeite waard. Hij kon Lacklands grijns zien noch begrijpen.
“Nee, het kanon is niet speciaal voor deze wereld gemaakt of verbouwd, Barl. Het werkt hier vrij goed, maar in jouw land zou het tamelijk nutteloos zijn.” Hij pakte een rekenliniaal en voegde er even later aan toe: “Op jullie pool zou dit ding onmogelijk verder kunnen schieten dan een meter of vijftig.”
Teleurgesteld hield Barlennan verder zijn mond. Men besteedde er verscheidene dagen aan om het monster te slachten. Lackland legde beslag op de schedel als bescherming tegen Rostens toorn, en de optocht vervolgde zijn weg. Kilometer na kilometer kropen de tank en zijn aanhanger verder. Nog dikwijls kregen ze steden van rotsrollers in het oog; twee of drie keer haalden ze voedsel voor Lackland binnen dat door een raket op hun pad was gedeponeerd; tamelijk vaak zagen ze grote dieren, waarvan sommige leken op het monster dat door Barlennan met zijn vuur was gedood, terwijl andere er heel anders uitzagen. Twee keer ving de bemanning met netten grote planteneters om aan vlees te komen, tot grote bewondering van Lackland. De verhouding van hun respectievelijke afmetingen was veel groter dan die van olifanten en de Afrikaanse pygmeeën die daar soms op jagen.
Het terrein werd heuvelachtiger naarmate ze voortgingen, en met het stijgen van het land verdeelde de rivier die ze met tussenpozen over honderden kilometers hadden gevolgd zich in talloze kleinere stromen. Twee van deze zijrivieren waren nogal moeilijk over te steken geweest. Ze hadden de Bree los moeten maken van de slee en hem er aan touwen overheen moeten trekken, terwijl tank en slee onder water de rivierbedding overstaken. Maar nu waren de stroompjes zo smal geworden dat de slee ze overspande, en dergelijke oponthouden kwamen niet meer voor.
Ten langen leste, een volle tweeduizend kilometer van waar de Bree had overwinterd, en vijfhonderd kilometer onder de evenaar, waar Lackland gebogen ging onder een extra halve g, begonnen de stroompjes min of meer in de goede richting te gaan. Zowel Lackland als Barlennan lieten er een paar dagen overheen gaan voor ze dit vertelden, omdat zij het eerst zeker wilden weten, maar tenslotte leed het geen twijfel meer dat ze zich in het stroomgebied bevonden dat naar de oostelijke oceaan voerde. Het moreel, dat nooit gedaald was, werd er zelfs nog beter door; en er zaten nu steeds wel een paar matrozen op het dak die hoopten als eersten een glimp op te vangen van de zee zodra ze weer een nieuwe heuveltop bereikten. Zelfs Lackland, soms zo moe dat hij er misselijk van werd, leefde weer op; en omdat zijn opluchting het grootst was, zo was hij naar verhouding ook teleurgestelder toen ze zonder enige waarschuwing aan de rand van een steile afgrond stonden; een bijna verticale wand van meer dan twintig meter die zich loodrecht op hun route uitstrekte zover het oog reikte.