25 Een ongewenste terugkeer

Elaida zat achter haar vergulde schrijftafel en speelde met een door de tijd verkleurd ivoren beeldje van een vreemde vogel, wiens snavel even lang was als zijn lijf, terwijl ze vermaakt luisterde naar de zes vrouwen die aan de andere kant van de tafel stonden. Ze waren allen Gezetenen, maar ze keken schuins naar elkaar en schuifelden met hun fluwelen muiltjes over de kleurrijke patronen van het tapijt dat een groot deel van de bruinrode tegels bedekte. Ze plukten aan hun met wijnranken geborduurde stola’s zodat de gekleurde franjes dansten en leken in het algemeen op knorrige dienstmeisjes die de moed wensten te hebben om elkaar onder de ogen van hun meesteres naar de keel te vliegen. Op de glazen paneelramen van de vensters stonden ijsbloemen, zodat men de dansende sneeuw buiten nauwelijks kon zien, hoewel de wind soms met ijzige woede bulderde. Elaida voelde zich behaaglijk warm, en dat kwam niet alleen door de zware houtblokken die in de witmarmeren haard loeiden. Of deze zusters het wisten of niet – Duhara wist het zeker en de anderen misschien ook – zij was inderdaad hun meesteres. De ingewikkelde, met goud afgewerkte staande klok die Cemaile ooit had laren maken, tikte door. Cemailes vervlogen droom zou echter uitkomen; een in volle glorie herstelde Toren. Stevig in de vaardige handen van Elaida do Avriny a’Roihan.

‘Er is nimmer een ter’angreaal gevonden die het geleiden van een vrouw kan beheersen,’ zei Velina koel en afgemeten, maar bijna meisjesachtig hoog, war een vreemde tegenstelling opleverde met haar arendsneus en scherpe, schuine ogen. Ze was een Gezetene voor de Witte Ajah en in alles een sprekend voorbeeld van een Witte zuster, afgezien van haar strijdlustig uiterlijk. Haar eenvoudige sneeuwwitte gewaad leek streng en koud. ‘Er zijn maar heel weinig ter’angrealen gevonden die dezelfde werking hebben. Daaruit volgt vanzelfsprekend dat, als er een, of meer dan een, hoe onmogelijk dat ook mag zijn, gevonden zou worden, er niet meer dan twee of hooguit drie vrouwen tegelijk mee overheerst kunnen worden. Daaruit volgt dat de verslagen van die zogenaamde Seanchanen zeer sterk overdreven zijn. Als er vrouwen aan “halshanden” bestaan, kunnen ze niet geleiden. Duidelijk niet. Ik ontken niet dat deze mensen Ebo Dar hebben ingenomen, en Amador en misschien nog meer, maar zij zijn beslist niet meer dan een schepping van Rhand Altor. Wellicht wil hij de mensen angst aanjagen zodat ze naar hem toe vluchten. Net als die Profeet van hem. Je moet nuchter blijven denken.’ ik ben erg blij dat je Amador en Ebo Dar tenminste niet ontkent, Velina,’ zei Shevan droog. Ze kon inderdaad gortdroog zijn. De Bruine zuster, die even lang was als de meeste mannen, was broodmager en had een spits gezicht met een lange kin, en het geheel werd er door een krans van krullen niet beter op. Met haar spinachtige vingers streek ze haar stola en rok van donker gloudglanzende zijde glad. Haar stem kreeg iets van geamuseerde spot. ‘Ik voel me niet zo gelukkig met uitspraken over wat mogelijk of onmogelijk is. Neem nou dat kruid van niet zo lang geleden. Iedereen “wist” dat alleen een schild van een zuster een vrouw ervan kon weerhouden te geleiden. Dan komt er een eenvoudig kruid, dolkwortel, en iedereen kan je thee schenken waardoor je urenlang onmogelijk kunt geleiden. Handig voor woeste wilders, neem ik aan, maar een onaangename verrassing voor wie denkt alles te weten, nietwaar? Misschien leert iemand binnenkort weer hoe je ter’angrealen kunt maken.’ Elaida’s mond verstrakte. Ze hield zich niet met onmogelijkheden bezig, en als het drieduizend jaar lang geen enkele zuster gelukt was om ter’angrealen te maken, dan kon niemand dat. En dat was dat. Het was de kennis die door haar vingers glipte terwijl ze die geheim had willen houden, die Elaida’s tong deed krullen. Ondanks al haar pogingen wist iedere ingewijde in de Toren van dolkwortel. En niemand was blij met die kennis. Niemand wilde graag kwetsbaar zijn voor iedereen met kennis van kruiden en wat heet water. Die kennis was erger dan vergif, hetgeen de Gezetenen haar ook duidelijk hadden gemaakt.

Bij het noemen van het kruid begon Duhara zorgelijk te kijken. Ze verstrakte nog meer en haar handen grepen haar rok, die zo donkerrood was dat het tegen zwart aanliep. Sedore slikte zelfs, en haar vingers kromden zich om de fraaie leren map die Elaida haar gegeven had, terwijl de Gele zuster met haar ronde gezicht zich toch gewoonlijk gedroeg met kille sierlijkheid. Andaya huiverde zelfs en trok haar stola met grijze franje onwillekeurig om zich heen. Elaida vroeg zich af wat ze zouden doen als ze erachter kwamen dat de Asha’man het Reizen opnieuw ontdekt hadden. Op dit ogenblik konden ze het nauwelijks opbrengen over hen te spreken. Ze was er tenminste in geslaagd die kennis tot een handvol zusters te beperken, ik geloof dat we ons beter met belangrijke dingen kunnen bezighouden, nietwaar?’ zei Andaya beslist, die haar zelfbeheersing weer hervond. Haar lichtbruine haren waren glanzend geborsteld en vielen in golven over haar rug. Haar met zilveren linten afgezette blauwe gewaad was gesneden in de stijl van Andor, maar haar Tarabonse tongval was nog steeds goed hoorbaar. Hoewel ze niet echt klein of slank was, deed zij Elaida altijd denken aan een mus die op het punt staat op een tak te hippen. Ze zag er helemaal niet uit als een onderhandelaar, hoewel haar faam verdiend was. Haar glimlach was niet erg plezierig, en leek ook een beetje op die van een mus. Misschien kwam dat door de manier waarop ze haar hoofd hield. ‘IJdele gissingen die kostbare tijd verknoeien. De wereld hangt aan een draad, en zelf wens ik geen waardevolle tijd te laten wegsijpelen door te kakelen over wat vanzelfsprekend wordt geacht of te kletsen over wat elke dwaas en novice weet. Heeft iemand iets bruikbaars op te merken?’ Voor een mus kon ze behoorlijk van zich afbijten. Velina’s gezicht werd rood en dat van Shevan donkerder. Rubinde vertrok haar lippen bij de woorden van de Grijze zuster. Misschien was het als glimlach bedoeld, maar het leek meer een verwrongen grijns. Met haar ravenzwarte haar en ogen als saffieren zag de Mayeense er gewoonlijk uit alsof ze dwars door een stenen muur kon lopen, en nu, met haar handen in de zij, leek ze bereid er door twee tegelijk te gaan. ‘We hebben afgehandeld wat we konden afhandelen, Andaya. Het meeste althans. De opstandelingen worden vastgehouden door de sneeuw in Morland, en we gaan de winter zo heet voor ze maken dat ze in de lente terugkruipen om zich te verontschuldigen en om boetedoening te smeken. Met Tyr rekenen we af zodra we erachter zijn gekomen waar die verdwenen hoogheer Darlin heen is. Dat doen we ook met Cairhien zodra we Caraline Damodred en Toram Riatin uit hun schuilplaatsen hebben gewerkt. Altor draagt op dit ogenblik de kroon van Illian, maar daar is men ook aan bezig. Tenzij jullie nog een plan hebben om de man de Toren in te sleuren, of die zogenaamde Asha’man te doen verdwijnen, heb ik de zaken van mijn eigen Ajah om me mee bezig te houden.’ Andaya richtte zich hoog en waarachtig beledigd op. Duhara’s ogen vernauwden zich: als men sprak over geleiders, werd er altijd een vlammend vuur in haar hoofd ontstoken. Shevan klakte met haar tong alsof het om ruziënde kinderen ging – hoewel ze zoiets wel leuk scheen te vinden – en Velina trok haar wenkbrauwen op omdat ze zeker meende te weten dat Shevan het op haar gemunt had. Dat was allemaal wel aardig, maar dit liep uit de hand. ‘De zaken van de Ajahs zijn belangrijk, dochters.’ Elaida verhief haar stem niet maar ieder hoofd wendde zich naar haar. Ze legde het ivoren snijwerk bij de rest van haar verzameling in het kistje dat versierd was met rozen en gouden krullen, verschoof zorgvuldig de plaats van haar schrijfkist en brievendoosje, zodat de drie gelakte kistjes keurig naast elkaar op tafel stonden, en pas toen ze allemaal doodstil waren geworden, ging ze door. ‘De zaken van de Toren zijn echter belangrijker. Ik vertrouw erop dat jullie mijn bevelen prompt uitvoeren. Ik zie te veel luiheid in de Toren. Ik ben bang dat Silviana het erg druk gaat krijgen als de zaken niet snel en goed worden uitgevoerd.’ Het was haar enige dreigement. Ze glimlachte slechts. ‘Zoals u beveelt, Moeder,’ mompelden zes stemmen, die minder zeker klonken dan de spreeksters wilden. Zelfs Duhara’s gezicht was doodsbleek toen ze hun knixen maakten. Twee Gezetenen waren ontzeteld, en een handvol had een aantal dagen als boetedoening mogen boenen en schrobben. Gezien hun rang was dat zo vernederend dat het Versterving van de Geest mocht worden genoemd. Shevan en Sedore knepen inderdaad hun lippen op elkaar, omdat ze zich maar al te goed het schrobben en het werk in de wasserijen herinnerden. Niemand was echter nog naar Silviana gestuurd voor Versterving van het Vlees. Niemand wilde dat. De Meesteres der Novices kreeg elke week twee of drie zusters in haar kamer voor een door hun Ajah opgelegde boetedoening. Het was ook mogelijk dat ze er zelf om vroegen. Een kastijding was, hoe pijnlijk ook, sneller achter de rug dan een maand lang de tuinpaden aanharken. Silviana had echter aanzienlijk minder medelijden met zusters dan met haar novices en Aanvaarden. Meerdere zusters hadden zich de dagen erna toch afgevraagd of het werk met schop en hark niet beter was geweest. Ze schuifelden zo snel mogelijk naar de deur om weg te komen. Gezetenen of niet, niemand zou zo hoog in de Toren zijn gekomen zonder rechtstreeks bevel van Elaida. Ze speelde met haar gestreepte stola en haar glimlach werd er een van vermaak. Ja, zij was de Meesteres van de Witte Toren. Wat voor een Amyrlin Zetel ook juist was. Voor het haastige groepje Gezetenen de deur bereikt had, ging de linkerdeur open en kwam Alviarin binnen. De smalle witte stola van de Hoedster viel bijna helemaal weg tegen haar zijden gewaad, waarbij Velina’s kledij bijna goedkoop leek.

Elaida voelde haar glimlach verstarren en van haar gezicht verdwijnen. Alviarin had een stuk perkament in een hand. Vreemd, wat je op zo’n ogenblik opviel. De vrouw was bijna twee weken zonder een woord of bericht uit de Toren verdwenen, en niemand had haar zelfs zien vertrekken. Elaida was al plezierige gedachten gaan koesteren over Alviarin in een sneeuwhoop of onder het ijs in een woeste rivier.

De zes Gezetenen bleven staan, onzeker of Alviarin opzij zou gaan. Zelfs een Hoedster met Alviarins invloed stapte opzij voor een Gezetene. Maar Velina, gewoonlijk de zelfverzekerdste zuster; kromp ineen. Alviarin keek even koel naar Elaida, nam de Gezetenen op, en begreep alles.

‘Ik geloof dat je dat maar even bij mij moet achterlaten,’ zei ze tegen Sedore op een toon die amper warmer was dan de sneeuw buiten. ‘Moeder wil haar besluiten graag zorgvuldig overwegen, zoals jullie weten. Dit zou niet de eerste keer zijn dat ze na ondertekening van mening veranderde.’ Ze hield haar hand op. Sedore, wier hooghartigheid voor een Gele opmerkelijk was, aarzelde nauwelijks voor ze haar de leren map gaf.

Elaida knarsetandde van woede. Sedore had de vijf dagen gehaat waarop ze tot haar ellebogen in heet water boven de wasborden had gestaan. De volgende keer zou Elaida iets minder geriefelijks voor haar vinden. Misschien toch maar Silviana. Misschien de beerput schoonmaken.

Alviarin stapte zonder een woord opzij en de Gezetenen vertrokken, waarbij ze onderling mompelend hun stola’s verschikten en de waardigheid van de Zaal herstelden. Alviarin sloot snel de deur en liep naar Elaida toe terwijl ze door de papieren in de map bladerde. De bevelen die ze had getekend in de hoop dat Alviarin dood was. Natuurlijk had ze niet op hoop alleen gesteund. Ze had niet met Seaine gesproken, voor het geval iemand dat mocht zien en het na Alviarins terugkeer zou doorvertellen, maar Seaine was beslist aan het werk zoals haar was opgedragen, en volgde het pad van verraad dat zeker naar Alviarin Freidhen zou leiden. Maar Elaida had gehoopt. O, wat had ze gehoopt.

Alviarin mompelde in zichzelf terwijl ze door de map bladerde. ‘Dit kan doorgaan, neem ik aan. Maar dit niet. Of dit. En dit zeker niet!’ Ze verkreukelde een papier dat door de Amyrlin Zetel getekend en gezegeld was, en wierp de prop verachtelijk op de grond. Ze bleef naast Elaida’s vergulde stoel stilstaan, met de Vlam van Tar Valon in maanstenen op de hoge rug, en wierp de map en haar eigen perkament op de tafel. En sloeg toen Elaida zo hard in haar gezicht dat ze zwarte vlekken zag.

‘Ik dacht dat we dit geregeld hadden, Elaida.’ De stem van het monster deed de sneeuwstorm buiten op een buitje lijken, ik weet hoe ik de Toren van jouw stommiteiten kan redden, en ik sta je geen nieuwe blunders achter mijn rug om toe. Als je zo doorgaat, kun je er zeker van zijn dat ik zal toezien op jouw afzetting en sussing, waarna je onder de roede voor iedere ingewijde en zelfs dienaren mag gaan krijsen!’

Met moeite hield Elaida haar hand weg van haar wang. Ze had geen spiegel nodig om te weten dat die rood was. Ze moest voorzichtig zijn. Seaine had nog niets gevonden, of ze zou al langs zijn gekomen. Alviarin kon in de Zaal haar mond opendoen en die hele afschuwelijk mislukte ontvoering van dat Altor-joch onthullen. Ze kon afgezet worden, gesust en gekastijd, maar ze had nog een tweede pijl op haar boog. Toveine Gazal leidde een aanval op de Zwarte Toren met vijftig zusters en tweehonderd gardisten van de Torenwacht. Toen ze dat bevel had gegeven, had ze zeker geweten dat er hoogstens twee of drie geleiders waren. Maar zelfs met enkele honderden – en terwijl Alviarin kil op haar neerkeek, een gedachte die haar maag nog steeds deed omdraaien – zelfs met honderden Asha’man had ze haar hoop gevestigd op Toveine. De Zwarte Toren zal worden verscheurd door bloed en vuur, had ze voorspeld, en zusters zullen over zijn gebieden lopen. Dat betekende toch zeker dat Toveine zou overwinnen. Meer nog, de rest van de Voorspelling had haar gezegd dat de Toren tijdens haar bewind haar voormalige heerlijkheid zou herwinnen en dat Altor zelf zou sidderen onder haar woede. Alviarin had uit Elaida’s mond de woorden gehoord toen de Voorspelling haar in zijn greep had. En dat was ze later vergeten toen ze haar begon af te persen. Ze had haar eigen doem niet begrepen. Elaida wachtte geduldig. Ze zou het haar drievoudig betaald zetten! Maar ze kon geduldig zijn. Althans nu.

Alviarin deed geen moeite haar minachting te verbergen, toen ze de map opzij schoof en haar eigen perkament voor Elaida neerlegde. Ze sloeg het groen-gouden schrijfkistje open, doopte Elaida’s pen in de inktpot en stak haar die bevelend toe. ‘Teken.’ Elaida nam de pen aan en vroeg zich af onder welke waanzin ze nu weer haar naam moest zetten. Weer uitbreiding van de Torenwacht, terwijl er met de opstandelingen afgerekend werd zonder dat er soldaten bij gebruikt konden worden? Een nieuwe poging om de Ajahs in het openbaar te laten onthullen wie hun oversten waren? Daarmee was ze flink op haar neus gevallen! Ze las snel en voelde hoe een laag ijs zich in haar buik afzette en groeide. Elke Ajah in haar eigen vleugel gezag geven over elke aanwezige zuster, ook die van andere Ajahs, was tot nu toe de grootste waanzin geweest – hoe kon de Toren gered worden als ze zelf verscheurd werd? – maar dit...!

De wereld weet nu dat Rhand Altor de Herrezen Draak is. De wereld weet dat hij een man is die de Ware Bron kan aanraken. Zulke mannen hebben sinds onheuglijke tijden onder het gezag van de Witte Toren gestaan. De Herrezen Draak heeft de bescherming van de Witte Toren gekregen, maar wie hem tracht te benaderen, behalve door de Witte Toren, zal worden aangeklaagd wegens hoogverraad tegen het Licht, en een banvloek zal voor nu en alle eeuwigheid over hen worden uitgesproken. De wereld moge gerust zijn, wetende dat de Witte Toren de Herrezen Draak veilig naar de Laatste Slag en de onvermijdelijke zege zal begeleiden.

Als verdoofd voegde ze zonder nadenken ‘van het Licht’ toe na ‘zege’, maar toen verstarde haar hand. Altor openlijk erkennen als de Herrezen Draak viel te verdragen. Dat was hij immers, en dit kon velen ertoe overhalen het gerucht te geloven dat hij al voor haar was neergeknield. Dat kon goed gebruikt worden, maar voor de rest kon ze niet geloven dat zo weinig woorden zoveel schade konden veroorzaken.

‘Het Licht zij barmhartig,’ hijgde ze. ‘Als dit uitgevaardigd wordt, zullen we Altor er nooit van kunnen overtuigen dat zijn ontvoering niet was goedgekeurd.’ Ook zonder zo’n bekendmaking zou het al moeilijk genoeg zijn, maar ze had eerder meegemaakt hoe mensen ervan overtuigd werden dat een gebeurtenis niet had plaatsgevonden, hoewel ze die zelf hadden meegemaakt. ‘En hij zal tien keer meer op zijn hoede zijn voor een nieuwe poging. Alviarin, dit schrikt op z’n hoogst een paar van zijn volgelingen af. Op z’n hoogst!’ Velen zouden er zo diep bij betrokken zijn dat ze het niet zouden wagen om terug te krabbelen. Zeker niet als ze deze banvloek boven hun hoofd voelden hangen! ik kan de Toren net zo goed eigenhandig in brand steken als dit ondertekenen!’

Alviarin zuchtte ongeduldig. ‘Je hebt je geloofsovertuiging niet vergeten, toch? Spreek hem uit, zoals ik je die geleerd heb.’ Elaida’s lippen knepen zich onwillekeurig samen. Een van de prettigste dingen van Alviarins afwezigheid – niet het beste maar wel een waarachtig plezier – was geweest dat ze die smerige opsomming niet elke dag had hoeven te herhalen, ik zal doen wat mij wordt opgedragen,’ zei ze ten slotte vlak. Ze was de Amyrlin Zetel! ik zal de woorden spreken die je me opdraagt te spreken, en niet meer.’ Haar Voorspelling gaf haar de overwinning, maar Licht, die kon niet gauw genoeg komen! ik zal tekenen wat je me opdraagt te tekenen, en niet anders. Ik...’ Ze stikte bijna in het laatste, ik ben gehoorzaam aan jouw wil.’

‘Het klinkt alsof je aan de waarheid van die woorden herinnerd moet worden,’ verzuchtte Alviarin opnieuw, ik denk dat ik je te lang alleen heb gelaten.’ Ze tikte met een gebiedende wijsvinger op het perkament. ‘Teken.’

Elaida tekende. Haar pen kraste traag over het perkament. Er was niets tegen te doen.

Alviarin wachtte nauwelijks tot de pen werd opgetild voor ze het bevel weggraaide. ik zegel dit zelf,’ zei ze terwijl ze naar de deur liep. ik had het zegel van de Amyrlin niet moeten achterlaten, waar je het kon vinden. Ik wil later met je praten. Ik heb je inderdaad te lang aan jezelf overgelaten. Zorg dat je hier bent als ik terugkom.’

‘Later?’ zei Elaida. ‘Wanneer? Alviarin? Alviarin?’ De deur ging dicht en liet Elaida ziedend achter. Er te zijn bij Alviarins terugkomst! Opgesloten in haar kwartier als een novice in een strafkamer.

Een tijdlang speelde ze met haar brievenkistje, waarop gouden haviken vochten tussen witte wolken onder een blauwe hemel, maar ze kon zich er niet toe brengen het te openen. Tijdens Alviarins afwezigheid waren er in het kistje weer brieven en verslagen van belang terechtgekomen, niet alleen de kruimels die Alviarin overliet, maar met haar terugkeer had het kistje net zo goed leeg kunnen zijn. Ze stond op en begon de rozen opnieuw te rangschikken in de witte vazen die elk op een witmarmeren voetstuk in een hoek stonden. Blauwe rozen, de zeldzaamste.

Opeens besefte ze dat ze naar een geknakte stengel in haar hand keek. Nog een handvol lag verspreid over de vloer. Ze maakte een geërgerd geluid. Het was de gedachte aan haar handen om Alviarins keel – niet de eerste keer dat ze overwoog de vrouw om te brengen. Maar Alviarin zou voorzorgen getroffen hebben. Er zouden verzegelde documenten bestaan, die, als haar iets overkwam, geopend moesten worden door zusters aan wie Elaida niet eens zou denken. Het was een van haar grote zorgen geweest tijdens Alviarins afwezigheid, dat iemand wellicht zou denken dat de vrouw dood was en het bewijs bekend zou maken dat haar de stola zou kosten. Maar vroeg of laat, op welke manier dan ook, zou het gedaan zijn met Alviarin, net zo goed als met de rozen die...

‘U beantwoordde mijn klopje niet, Moeder, dus ben ik binnengekomen,’ zei een barse vrouwenstem achter haar. Elaida draaide zich om en wilde reeds uitvallen, maar toen ze de stevige vrouw met het vierkante gezicht in de met rode franje versierde stola vlak voor de deur zag staan, trok het bloed uit haar wangen weg.

‘De Hoedster zei dat u me wenste te spreken,’ zei Silviana geërgerd. ‘Over een persoonlijke boetedoening.’ Zelfs tegenover de Amyrlin Zetel deed ze geen moeite om haar afkeer te verbergen. Silviana vond een persoonlijke boetedoening belachelijk. Boete hoorde openbaar te zijn; alleen een straf werd persoonlijk verwerkt. ‘Ze vroeg me ook te zeggen dat ik u ergens aan moest herinneren, maar ze was er al vandoor voordat ze kon zeggen wat.’ Ze snoof niet langer. Silviana zag alles wat haar afleidde van haar novices en Aanvaarden als tijdverspilling.

‘Ik geloof dat ik het me herinner,’ zei Elaida dof. Silviana vertrok volgens het slaan van Cemailes klok al na een halfuur, hoewel het een eindeloze eeuwigheid leek. Er was nog maar weinig dat Elaida ervan weerhield om de Zaal onmiddellijk in zitting bijeen te roepen, zodat zij kon eisen dat Alviarin van de stola van de Hoedster ontdaan kon worden. Dat weinige was de zekerheid van haar eigen Voorspelling en de zekerheid dat wanneer Seaine op zoek ging naar verraad, ze bij Alviarin terecht zou komen. Dat en haar eigen rotsvaste overtuiging dat zijzelf zeker het onderspit zou delven, of Alviarin nu wel of niet zou verliezen. Dus lag Elaida do Avriny a’Roihan, de Hoedster van de Zegels, de Vlam van Tar Valon, de Amyrlin Zetel, en toch zeker de machtigste heerseres in de wereld, met haar gezicht in het kussen op bed. Ze huilde en haar lichaam was te gevoelig om haar hemd aan te trekken dat in wanorde op de vloer lag. Ze wist zeker dat Alviarin er bij haar terugkeer op zou staan om het hele gesprek zittend te voeren. Ze huilde, en door haar tranen heen smeekte ze om Alviarins val.

‘Ik heb je niet opgedragen om Elaida te laten... slaan,’ zei die kristalheldere stem. ‘Probeer je boven jezelf te reiken?’ De geknielde Alviarin liet zich voorovervallen voor de vrouw die uit donkere schaduwen en zilverig licht leek te bestaan. Ze greep de zoom van Mesaana’s gewaad en bedekte die met kussen. Het moest een weving van Bedrieging zijn, al kon ze in de over haar heen gebogen vrouw evenmin een stroompje saidar ontwaren als het vermogen om te geleiden. De weving was niet volledig, merkte ze terwijl ze het gewaad vasthield. Er flikkerde bronskleurige zijde doorheen, met een zoom van ingewikkeld borduurwerk van zwarte krullen, ik leef om u te dienen en te gehoorzamen, hoge meesteresse,’ hijgde Alviarin tussen de kussen door. ik weet dat ik de laagste onder de laagsten ben, een worm in uw aanwezigheid, en ik smeek slechts om uw glimlach.’ Ze was al eens eerder gestraft voor ‘boven zichzelf reiken’, zij het niet voor ongehoorzaamheid, de Grote Heer van het Duister zij dank. Ze wist dat haar geschreeuw luider zou klinken dan elke kreet die Elaida op dit ogenblik slaakte.

Mesaana liet het gekus even begaan en maakte er ten slotte een eind aan door met de teen van haar muiltje Alviarins kin op te tillen. ‘Het bevel is uitgegaan.’ Het was geen vraag, maar Alviarin gaf haastig antwoord.

‘Ja, hoge meesteresse. De afschriften zijn naar Noordhaven en Zuidhaven gegaan, nog voordat ik Elaida heb laten tekenen. De eerste boden zijn vertrokken, en geen koopman zal zonder afschriften de stad verlaten om die te verspreiden.’ Natuurlijk wist Mesaana dat allemaal al. Ze wist alles. Alviarins nek verkrampte, maar ze bewoog niet. Mesaana zou haar vertellen wanneer ze kon bewegen. ‘Hoge meesteresse, Elaida is een lege dop. Mag ik u in alle nederigheid niet vragen of het niet beter zou zijn als de noodzaak om haar te gebruiken niet meer bestond?’ Ze hield haar adem in. Vragen aan een Uitverkorene konden gevaarlijk zijn.

Een zilveren vinger met een schaduwnagel tikte tegen vermaakte lippen. ‘Dus zou het beter zijn, wanneer jij de stola van de Amyrlin draagt, kind?’ zei Mesaana ten slotte. ‘Zo’n geringe eerzucht past je wel, maar alles op zijn tijd. Nu heb ik een kleine opdracht voor je. Ondanks alle muren die tussen de Ajahs zijn opgetrokken, lijken de oversten elkaar verrassend regelmatig te ontmoeten. Ze doen net of het toeval is. Allemaal, behalve de Rode tenminste. Het is jammer dat Galina zich heeft laten doden, anders had zij je kunnen vertellen waar ze het over hebben. Het is waarschijnlijk niet belangrijk, maar zorg dat je erachter komt waarom ze elkaar in het openbaar de strot afbijten, maar heimelijk fluisteren.’

‘Ik hoor en gehoorzaam, hoge meesteresse,’ antwoordde Alviarin onmiddellijk, dankbaar dat Mesaana het als onbelangrijk beschouwde. Zij kende ook het grote ‘geheim’ niet wie de oversten van de Ajahs waren. Van elke Zwarte zuster werd verlangd dat zij aan de Hoge Raad elk gefluister binnen haar eigen Ajah doorgaf, maar van de oversten was alleen Galina een Zwarte zuster. Dat betekende dat ze de Zwarte zusters onder de Gezetenen moest ondervragen, wat weer inhield dat ze alle tussenpersonen tussen haarzelf en de Gezetenen diende af te gaan. Dat kostte tijd, zonder enig zicht op antwoorden. Afgezien van Ferane Neheran en Suana Dragand, die zelf oversten waren, leken Gezetenen zelden te weten wat het hoofd van hun Ajah dacht, tot het hun verteld werd. ik zal het u zeggen, zodra ik erachter ben gekomen, hoge meesteresse.’

Maar ze verborg iets kleins, iets voor zichzelf. Onbelangrijk of niet, Mesaana wist niét alles wat er in de Witte Toren gebeurde. En Alviarin zou haar ogen openhouden voor een zuster in een bronskleurige rok, waarvan de zoom geborduurd was met zwarte krullen. Mesaana verborg zich in de Toren, en kennis was macht.

Загрузка...