XX

Ik liet nutteloze edelstenen door mijn vingers druppelen en schoof ze lusteloos opzij. Als ik zelfs maar honderd jaar ouder was —

Maar Ster had gelijk. Ze kon haar post niet verlaten zonder dat ze afgelost werd. Haar opvatting van aflossing, niet de mijne of die van iemand anders. En ik kon niet veel langer meer in deze gestoffeerde gevangenis blijven zonder met mijn hoofd tegen de tralies te lopen.

Toch wilden we allebei graag bij elkaar blijven.

Het werkelijk ellendige ervan was dat ik wist — net zoals zij het wist — dat we allebei zouden vergeten. Gedeeltelijk tenminste. Voldoende om er andere schoenen, andere mannen te laten zijn en dan zou ze weer lachen.

En ik ook — Ze had dat begrepen en me ernstig, vriendelijk, met subtiele consideratie voor de gevoelens van een ander indirect te kennen gegeven dat ik me niet schuldig hoefde te voelen als ik een ander meisje, ergens, in een ander land, het hof maakte.

Waarom voelde ik me dan als een schooier?

Hoe was ik in de val gelopen. Waarom kon ik nergens heen zonder te moeten kiezen tussen mijn geliefde krenken of zelf stapelgek worden?

Ik heb eens gelezen over een man die op een hoge berg woonde, omdat hij astma had, de verstikkende, dodelijke soort, terwijl zijn vrouw aan de kust onder hem woonde omdat ze een hartkwaal had en niet tegen de hoogte kon. Soms keken ze door telescopen naar elkaar.

‘s Morgens was er niet gepraat over een eventueel zich terugtrekken van Ster. Het niet onder woorden gebrachte quid-pro-quo was dat, als ze plannen maakte om zich terug te trekken, ik zou blijven rondhangen (dertig jaar!) tot ze zover was. Hare Wijsheid was tot de conclusie gekomen dat ik dat niet kon, en sprak er niet over. We aten een uitgebreid ontbijt en waren vrolijk, ieder met zijn eigen geheime gedachten.

Over kinderen werd ook niet gepraat. O, ik zou wel naar die kliniek gaan en doen wat nodig was. Als ze haar hoge afkomst wilde mengen met mijn burgerbloed kon ze dat doen, morgen of over honderd jaar. Of ze kon teder glimlachen en het met de andere rommel laten weggooien. Niemand van mijn familie was ooit zelfs maar burgemeester van Lutjebroek geweest en een ploegpaard wordt niet voorbereid op de Ierse Sweepstake. Als Ster een kind samenstelde uit onze genen, zou dat sentiment zijn, een levende valentijn — een jonger schoothondje dat ze kon vertroetelen voordat ze het aan zijn lot overliet. Maar alleen maar sentiment, net zo plakkerig, zo niet zo ziekelijk als dat van haar tante met de dode echtgenoten, want het Keizerrijk zou mijn linkerschuinbalk in het blazoen niet kunnen gebruiken.

Ik keek op naar mijn zwaard dat tegenover me hing. Ik had het niet aangeraakt sedert het feest, reeds lang geleden, toen Ster zich verkoos te kleden voor de Roemvolle Weg. Ik nam het van de muur, gespte het om en trok het — ik voelde die stroom van levend-zijn en had plotseling een visioen van een lange weg en een kasteel op een heuvel.

Wat is een ridder zijn vrouwe verschuldigd als de queeste volbracht is?

Geen smoesjes, Gordon! Wat is een echtgenoot zijn vrouw verschuldigd? Dit zelfde zwaard — ‘Spring, Prinses en spring, schavuit, Nu ben je voor altijd mijn bruid.’ — ‘rijker of armer, in voor- en tegenspoed... lief te hebben en te beminnen tot de dood ons scheidt.’ Dat had ik bedoeld met die rijmelarij en dat had Ster geweten en ik had het geweten en ik wist het nog.

Toen we dit plechtig beloofd hadden, leek het waarschijnlijk dat we die zelfde dag door de dood gescheiden zouden worden. Maar dat verminderde de eed niet, noch de diepe gevoelens die ik er mee tot uitdrukking had gebracht. Ik was niet over het zwaard gesprongen om voor mijn dood nog een stoeipartijtje in het gras te kunnen hebben; dat had ik zo ook wel kunnen krijgen. Nee, ik wilde ‘— hebben en behouden, liefhebben en beminnen tot de dood ons scheidt’!

Ster had zich aan de letter van de eed gehouden. Waarom stond ik dan te springen?

Goed beschouwd, is een held innerlijk maar een schooier.

En een gepensioneerde held was net zo dwaas als die werkeloze koningen die zich in Europa verdringen.

Ik verliet snel onze ‘flat’, met mijn zwaard om, en het kon me niets verdommen dat ze ernaar staarden, materialiseerde me naar de geneeskundigen, vond uit waar ik zijn moest, ging erheen, deed wat gedaan moest worden, zei tegen de chef biotechnicus dat Hare Wijsheid ingelicht moest worden en veterde hem uit toen hij vragen stelde.

Toen terug naar de naastbijzijnde materialisatie-cel — en daar aarzelde ik — ik had gezelschap nodig zoals een Anonieme Alcoholicus het nodig heeft dat iemand z’n hand vasthoudt. Maar ik had geen goede vrienden, alleen maar honderden kennissen. Het is niet gemakkelijk voor de gemaal van de Keizerin om vrienden te maken.

Het zou Rufo moeten zijn. Maar gedurende alle maanden dat ik op Centrum geweest was was ik nog nooit bij Rufo thuis geweest. Op Centrum wordt het barbaarse gebruik van bij mensen binnenlopen niet beoefend en ik had Rufo alleen maar in het Paleis gezien of op feesten; Rufo had me nooit uitgenodigd bij hem thuis te komen. Nee, dat was geen onvriendelijkheid; we zagen hem dikwijls, maar hij was altijd bij ons gekomen.

Ik zocht hem op in het materialisatieboek — pech gehad. Met de zie-spreeklijsten hetzelfde. Ik belde het Paleis en vroeg naar de communicatie-ambtenaar. Hij zei dat ‘Rufo’ geen achternaam was en probeerde me af te poeieren. Ik zei: ‘Wacht eens even, jij overbetaalde klerk! Als je afbreekt sta je binnen een uur aan het hoofd van de rooksignalen in Timboektoe. Luister. Die vent is op leeftijd, heeft een kale kop, ik denk dat een van zijn namen ‘Rufo’ is en hij is een bekend vergelijkend culturoloog. En hij is een kleinzoon van Hare Wijsheid. Ik denk dat je best weet wie hij is en je doet er alleen maar zolang over uit bureaucratische arrogantie. Ik geef je vijf minuten. Daarna vraag ik het aan Hare Wijsheid, terwijl jij je koffers pakt!’

(’Stop! Jij gevaar! Ander oud kaal Rufo? top vergculturist. Wijsheid ei-sperma-ei. Vijf minuten. Leugenaar en/of idioot. Wijsheid? Ramp!’)

Binnen vijf minuten vulde Rufo’s beeld het scherm. ‘Zo!’ zei hij. ‘Ik vroeg me al af wie er zoveel in de melk te brokkelen heeft dat hij mijn geheime nummer kreeg.’

‘Rufo, mag ik bij je komen?’

Er kwamen rimpels op zijn schedel. ‘Moeilijkheden, jongeman? Je gezicht doet me denken aan die keer dat mijn oom —’

‘Toe nou, Rufo!’

‘Ja, jongen,’ zei hij vriendelijk. ‘Ik zal de dansmeisjes naar huis sturen. Of zal ik ze laten blijven?’

‘Dat kan me niet schelen. Hoe kan ik je bereiken?’

Hij vertelde het me, ik ponsde zijn code, voegde er het nummer van mijn betaalkaart aan toe en ik was er, vijftienhonderd kilometer voorbij de horizon. Rufo’s woning was een net zo weelderig landgoed als dat van Jocko en duizenden jaren beschaafder. Ik kreeg de indruk dat Rufo de grootste huishouding op Centrum had, allemaal vrouwen. Ik had ongelijk. Maar alle vrouwelijke bedienden, bezoeksters, nichten, dochters vormden zich tot een ontvangstcomité — om naar de bedgenoot van Hare Wijsheid te kijken. Rufo joeg ze weg en nam me mee naar zijn studeerkamer. Een dansmeisje (kennelijk een secretaresse) deed zenuwachtig met papieren en geluidsbanden. Rufo beduidde met een klap op haar achterwerk dat ze gaan kon, gaf me een makkelijke stoel, een borrel, zette sigaretten naast me neer, ging zitten en zei niets.

Roken is op Centrum niet populair; wat ze bij wijze van tabak gebruiken is daar de reden van. Ik nam een sigaret. ‘Chesterfields ! Goeie God!’

‘Ik laat ze smokkelen,’ zei hij. ‘Maar zoiets als die Sweet Caporals maken ze niet meer. Aanveegsel en fijngehakt hooi.’

Ik had in geen maanden gerookt. Maar Ster had me verteld dat ik kanker en dergelijke dingen kon vergeten. Dus ik stak hem op — en hoestte als een Neviaanse draak. Ondeugd moet voortdurend geoefend worden.

‘Wat is er voor nieuws in Rialto?’ informeerde Rufo. Hij wierp een blik op mijn zwaard.

‘O, niets bijzonders.’ Nadat ik Rufo in zijn werk gestoord had, schrok ik er nu voor terug mijn huiselijke moeilijkheden te openbaren.

Rufo zat te roken en wachtte. Ik moest iets zeggen en door de Amerikaanse sigaret schoot me een gebeurtenis te binnen die had bijgedragen tot mijn labiele toestand. Een week tevoren had ik op een feest een man ontmoet die er als vijfendertig uitzag, uitgestreken, beleefd maar met dat hooghartige air, dat te kennen geeft: ‘Je gulp staat open, ouwe jongen, maar ik ben veel te beleefd om er iets van te zeggen.’

Maar ik had het fijn gevonden hem te ontmoeten, hij had Engels gesproken!

Ik had gedacht dat Ster, Rufo en ikzelf de enigen op Centrum waren die Engels spraken. We spraken het vaak, Ster om mij en Rufo omdat hij er zich graag in wilde oefenen. Hij sprak Cockney als een visventer, Bostonees als op Beacon Hill, Australisch als een kangoeroe; Rufo kende alle Engelse talen.

Deze vent sprak goed Algemeen Beschaafd Amerikaans. ‘Nebbi is mijn naam,’ zei hij, terwijl hij handen schudde waar niemand handen schudt, ‘en U bent Gordon, dat weet ik. Het is me aangenaam kennis met U te maken.’

‘Mij ook,’ stemde ik in. ‘Het is een verrassing en een genoegen mijn eigen taal te horen.’

‘Beroepskennis, beste kerel. Vergelijkend culturoloog, linguïstisch-historisch-politisch. U bent Amerikaan, dat weet ik. Laat me eens vaststellen waar vandaan — Ver naar het zuiden, maar er niet geboren. Waarschijnlijk Nieuw Engeland. Overstemd door verdrongen Midden Westen, misschien Californië. Basisspraak gemengd lagere middenstand.’

Die geslepen sukkel was goed. Moeder en ik hadden, in Boston gewoond terwijl mijn vader weg was, 1942-45. Die winters zal ik nooit vergeten; ik droeg van november tot april overschoenen. Ik had ver naar het zuiden gewoond, Georgia en Florida en in La Jolla in Californië gedurende de Koreaanse niet-Oorlog en later op de universiteit. ‘Lagere middenstand?’ Dat had moeder niet gevonden.

‘Aardig geraden,’ gaf ik toe. ‘Ik ken een van Uw collega’s.’ ‘Ik weet wie U bedoelt, ‘de Gekke Geleerde’. Fantastisch krankzinnige theoriën. Maar vertel me eens: Hoe stonden de zaken toen U wegging? In het bijzonder, hoe gaat het in de Verenigde Staten met het Nobele Experiment?’

‘ ‘Nobele Experiment’?’ Daar moest ik over nadenken; het Drankverbod was al van de baan voor ik geboren was. ‘O, dat is afgeschaft.’

‘Werkelijk? Ik moet toch weer eens op zakenreis. Wat hebben jullie nu? Een koning? Ik kon wel zien dat uw land die kant op ging maar zo snel had ik het niet verwacht.’

‘O, nee,’ zei ik. ‘Ik had het over het Drankverbod.’

‘O, dat. Symptomatisch, maar niet fundamenteel. Ik had het over dat amusante begrip van babbel regering. ‘Democratie.’ Een zonderling zelfbedrog — alsof het toevoegen van nullen iets kan opleveren. Maar het werd in Uw stamland op mammoetschaal geprobeerd. Voor Uw geboorte, ongetwijfeld. Ik dacht dat U bedoelde dat er helemaal niet meer aan gedaan werd.’ Hij glimlachte. ‘Dus ze hebben nog steeds verkiezingen en al die dingen meer?’

‘De laatste keer dat ik er was, wel.’

‘O, geweldig. Fantastisch, gewoon fantastisch. Nu, we moeten elkaar eens opzoeken, ik heb U heel wat te vragen. Ik heb al jaren een studie van Uw planeet gemaakt — de meest verbijsterende ziektebeelden van het ontdekte heelal. Tot ziens. Neem geen houten stuivers aan, zoals Uw stamgenoten zeggen.’

Ik vertelde het aan Rufo. ‘Rufo, ik weet wel dat ik van een barbaarse planeet kom. Maar is dat een verontschuldiging voor zijn onbeschoftheid? Of was het geen onbeschoftheid? Ik ben er nog niet precies achter wat hier als goede manieren wordt beschouwd.’

Rufo fronste zijn wenkbrauwen. ‘Het wordt overal als slechte manieren beschouwd om te spotten met iemands geboorteplaats, stam of gebruiken. Je doet het op je eigen risico. Als je hem doodt, zal je niets gebeuren. Het zou Hare Wijsheid een beetje van haar stuk kunnen brengen. Als zij van haar stuk gebracht kan worden.’

‘Ik zal hem niet doden, zo belangrijk is het niet.’

‘Vergeet het dan. Nebbi is een snob. Hij weet heel weinig, begrijpt niets en denkt dat de universa beter zouden zijn als hij ze ontworpen had. Negeer hem.’

‘Dat zal ik. Het was alleen — kijk eens, Rufo, mijn land is niet volmaakt . Maar ik vind het niet prettig dat van een vreemdeling te horen.’

‘Wie wel? Ik houd van je land, het heeft bouquet. Maar — ik ben geen vreemdeling en dit is geen spot. Nebbi had gelijk.’

‘Hè?’

‘Behalve dat hij alleen de oppervlakte ziet. Democratie kan niet slagen. Mathematici, boeren en dieren, dat is alles wat er is — dus democratie, een theorie die gebaseerd is op de veronderstelling dat mathematici en boeren elkaars gelijken zijn, kan nooit werken. Wijsheid kan niet worden opgeteld; het maximum is die van de wijste man in een gegeven groep. Maar een democratische vorm van regeren is oké, zolang het maar niet werkt. Iedere sociale organisatie doet het goed genoeg als hij maar niet star is. De opzet komt er niet op aan, zo lang er maar voldoende losheid is om één man in de menigte te veroorloven zijn genie te ontplooien. De meeste zogenaamde sociale geleerden schijnen te denken dat organisatie alles is. Het is bijna niets — behalve als het een dwangbuis is. Het is de invloed van helden die er op aan komt, niet de groep van nullen.’

Hij voegde er aan toe: ‘Jouw land heeft een systeem dat los genoeg is om zijn helden hun vak te laten uitoefenen. Het zou het een hele poos moeten kunnen volhouden — tenzij de losheid van binnen uit vernietigd wordt.’

‘Ik hoop dat je gelijk hebt.’

‘Ik heb gelijk. Ik weet wat van het onderwerp af en ik ben niet dom, zoals Nebbi denkt. Hij heeft gelijk wat de nutteloosheid van ‘nullen toevoegen’ betreft — maar hij beseft niet dat hij een nul is.’

Ik grinnikte. ‘Het heeft geen zin me op te winden over een nul.’

‘Geen enkele zin. In het bijzonder omdat jij er geen bent. Waar je ook heen gaat, je zult je altijd laten gelden; je zult nooit tot de kudde behoren. Ik respecteer je en ik respecteer niet veel mensen. En zeker geen mensen als massa, ik zou in de grond nooit een democraat kunnen zijn. Om te beweren dat je de grote massa met hun geklets aan de ene kant en hun zweetvoeten aan de andere kant ‘respecteert’ en zelfs ‘liefhebt’ vereist de sullige, onkritische, suikerzoete, blinde, sentimentele kwijlerigheid die aangetroffen wordt bij sommige leiders van kinderbewaarplaatsen, de meeste spaniels en alle zendelingen. Het is geen staatkundig systeem, het is een ziekte. Wees goedsmoeds; jouw Amerikaanse politici zijn immuun tegen deze ziekte... en jullie gebruiken geven de niet-nul armslag.’

Rufo wierp weer een blik op mijn zwaard. ‘Oude vriend, je bent niet hier gekomen om over Nebbi te kankeren.’

‘Nee,’ ik keek neer op dat scherpe lemmet. ‘Ik heb dit meegebracht om je te scheren, Rufo.’

‘Hè?’

‘Ik heb je beloofd dat ik je lijk zou scheren. Dat ben ik je verschuldigd vanwege de keurige manier waarop je mij geschoren hebt. Daarom ben ik dus hier, om de barbier te scheren.’ Hij zei langzaam: ‘Maar ik ben nog geen lijk.’ Hij bewoog zich niet. Maar zijn ogen wel, die schatten de afstand tussen ons. Rufo rekende er niet op dat ik ‘ridderlijk’ zou zijn; daarvoor had hij te lang geleefd.

‘O, dat kan geregeld worden,’ zei ik vrolijk, ‘tenzij je me ronduit antwoordt.’

Hij ontspande een beetje. ‘Ik zal het proberen, Omar.’

‘Meer dan ‘proberen’, alsjeblieft. Jij bent mijn laatste kans. Rufo dit moet geheim blijven. Zelfs Ster mag het niet weten.’

‘Onder de roos. Mijn woord er op.’

‘Ongetwijfeld met je vingers gekruist. Maar waag het niet, ik meen het ernstig. En ronduit antwoorden. Dat heb ik nodig. Ik wil je advies hebben over mijn huwelijk.’

Hij keek sip. ‘En ik had vandaag nog wel uit willen gaan. Maar ik ben gaan werken. Omar, ik zou liever kritiek leveren op de eerstgeborene van een vrouw of zelfs op haar smaak in hoeden. Het is veel veiliger om een haai bijten te leren. En als ik weiger?’

‘Dan scheer ik je!’

‘Dat zou je doen ook, jij onhandige beul!’ Hij fronste.’ ‘Ronduit antwoorden —’ Dat wil je helemaal niet, je wilt een schouder om op uit te huilen.’

‘Dat misschien ook wel. Maar ik wil rechtstreekse antwoorden, geen leugens die jij zelfs in je slaap wel vertellen kunt.’

‘Dus verliezen doe ik altijd. Iemand de waarheid over zijn huwelijk vertellen staat gelijk aan zelfmoord. Ik geloof dat ik maar kalm afwacht of je werkelijk het hart zou hebben me in koelen bloede te vermoorden.’

‘Och, Rufo, je mag mijn zwaard achter slot en grendel sluiten, als je dat wilt. Je weet best dat ik het tegen jou nooit trekken zou.’

‘Dat weet ik helemaal niet,’ zei hij knorrig. ‘Eens moet de eerste keer zijn. Van schurken kun je voorspellen wat ze zullen doen, maar jij bent een man van eer en dat benauwt me. Kunnen we dit niet over de zie-spreek afhandelen?’

‘Stel je niet aan, Rufo. Ik heb niemand anders tot wie ik me kan wenden. Ik wil dat je eerlijk tegen me spreekt. Ik weet dat een adviseur in huwelijksmoeilijkheden het er dik moet opleggen, zijn cliënt niet moet sparen. Terwille van het bloed dat we samen verloren hebben vraag ik je me raad te geven. En eerlijk, natuurlijk!’

‘ ‘Natuurlijk’ ook nog? De laatste keer dat ik dat gewaagd heb, wilde je me mijn tong afsnijden.’ Hij keek me somber aan. ‘Maar ik ben altijd een idioot geweest als er vriendschap aan te pas komt. Luister, ik zal het goed met je maken. Jij praat, ik luister... en als je zo lang praat dat mijn vermoeide oude nieren zich beklagen en ik gedwongen ben je welkome gezelschap een ogenblik vaarwel te zeggen... nou, dan zul jij dat verkeerd begrijpen en in je wiek geschoten verdwijnen en dan praten we er niet meer over. Goed?’

‘Oké.’

‘De Voorzitter luistert. Gaat Uw gang.’

Dus begon ik te praten. Ik praatte over mijn dilemma en mijn frustraties, waarbij ik mezelf noch Ster spaarde (het was ook om harentwille en er hoefde niet over onze intiemste zaken gesproken te worden; die waren althans prima). Maar ik vertelde over onze ruzies en over veel dingen die beter in de familie kunnen blijven, ik moest wel.

Rufo luisterde. Na een korte tijd stond hij op en begon hij op en neer te lopen; hij zag er bedrukt uit. Hij was verontwaardigd over de mannen die Ster mee naar huis gebracht had. ‘Ze had haar kameniersters niet moeten laten binnenkomen. Maar vergeet dat maar, jongen. Zij denkt er nooit aan dat mannen verlegen zijn, terwijl vrouwen alleen maar gebruiken kennen. Laat ze zich dat maar veroorloven.’

Later zei hij: ‘Op Jocko hoef je niet jaloers te zijn, jongeman. Die slaat punaises in met een voorhamer.’

‘Ik ben niet jaloers.’

‘Dat zei Menelaos ook. Maar je moet ruimte overlaten om te geven en te nemen. Dat moet in elk huwelijk.’

Tenslotte was ik klaar, nadat ik hem Sters voorspelling dat ik weg zou gaan verteld had. ‘Ik geef haar nergens de schuld van en dat ik er over gepraat heb heeft me al een heleboel duidelijk gemaakt. Ik kan me er nu wel doorheen bijten, me goed gedragen en een goede echtgenoot zijn. Ze getroost zich verschrikkelijke opofferingen om haar werk te doen — en het minste wat ik kan doen is het gemakkelijker voor haar maken. Ze is zo lief en zacht en goed.’

Rufo bleef staan, een eindje van me af met zijn rug tegen zijn bureau. ‘Vind je dat?’

‘Dat weet ik.’

Ze is een ouwe lellebel!

Ik sprong met één beweging uit mijn stoel en op hem af. Ik trok mijn zwaard niet. Daar dacht ik helemaal niet aan en ik zou het trouwens toch niet gedaan hebben. Ik wilde hem in mijn handen krijgen en hem straffen omdat hij op die wijze over mijn geliefde had gesproken.

Hij kaatste over het bureau als een bal en tegen de tijd dat ik de hele kamer door was, stond Rufo er achter, met één hand in een la.

‘Wat een stouterd,’ zei hij. ‘Omar, ik wil je helemaal niet scheren.’

‘Kom tevoorschijn en vecht als een man.’

‘Nooit, oude vriend. Eén stap dichterbij en je bent hondenvoer. Al die mooie beloften van je, al dat smeken van je. ‘Spaar me niet’ heb je gezegd. ‘Leg het er dik op’ heb je gezegd. ‘Spreek eerlijk,’ heb je gezegd. Ga in die stoel zitten.’

‘ ‘Eerlijk spreken’ betekent nog niet beledigen.’

‘Wie moet dat beoordelen? Kan ik mijn opmerkingen ter goedkeuring voorleggen voor ik ze maak? Herstel je gebroken belofte niet met kinderlijke on-logica. En zou je me willen dwingen een nieuw vloerkleed te kopen? Ik houd nooit een tapijt waarop ik een vriend gedood heb; de vlekken maken me somber. Ga in die stoel zitten.’

Ik ging zitten.

‘Nu,’ zei Rufo, die bleef waar hij was, ‘zul jij luisteren terwijl ik praat. Of misschien zul je opstaan en verdwijnen. In welk geval ik waarschijnlijk zo blij zal zijn dat ik je lelijke gezicht voor het laatst gezien heb, dat het daarmee afgelopen is. Of het is mogelijk dat ik zo geërgerd zal zijn omdat je me onderbreekt, dat je in de deuropening dood valt, want ik heb een heleboel opgekropt en sta op uitbarsten. Net zoals je wilt.

‘Ik heb gezegd,’ vervolgde hij, ‘dat mijn grootmoeder een ouwe lellebel is. Ik heb het grof gezegd om je spanning te ontladen — en nu zul je vermoedelijk niet al te beledigd zijn over een heleboel beledigende dingen die ik nog te zeggen heb. Zeis oud, dat weet je, hoewel het je ongetwijfeld meestal gemakkelijk valt dat te vergeten. Ik vergeet het zelf meestal, terwijl ze zelfs al oud was toen ik een baby was die nog niet zindelijk was en kraaide als ik Haar zag. Een lellebel is Ze, dat weet je ook. Ik had kunnen zeggen ‘een vrouw met ervaring’, maar ik moest je ermee om je oren slaan; je hebt het aldoor ontweken zelfs terwijl je me vertelde hoe goed je het weet — en hoe weinig je erom geeft. Grootmoeder is een ouwe lellebel, daar beginnen we mee.

‘En waarom zou Zij iets anders zijn? Geef zelf het antwoord maar. Je bent geen idioot, je bent alleen maar jong. Gewoonlijk heeft Zij maar twee genoegens en aan een ervan kan ze niet toegeven.’

‘Wat is dat?’

‘Uit sadistische kwaadaardigheid verkeerde vonnissen vellen, daar kan Zij niet aan toegeven. Laten we dus dankbaar zijn dat er in Haar lichaam een onschadelijke veiligheidsklep is ingebouwd, anders zouden we allemaal afschuwelijk moeten lijden tot iemand er in slaagde Haar te vermoorden. Jongen, beste jongen, kun je bevroeden hoe dodelijk vervelend Zij de meeste dingen moet vinden? Je eigen animo is na een paar maanden al verdwenen. Bedenk eens wat het moet zijn om jaar na jaar dezelfde ellendige vergissingen aan te horen met niets anders om naar uit te zien dan een handige moordenaar. Wees dan dankbaar dat Zij nog steeds genoegen schept in één onschuldig genoegen. Dus is Zij een ouwe lellebel en dat bedoel ik niet oneerbiedig; ik breng een saluut aan een weldadig evenwicht tussen twee dingen die Zij zijn moet om haar werk te kunnen doen.

‘Dat ze met jou op een mooie dag op een heuvel een dwaas rijmpje heeft opgezegd heeft er geen eind aan gemaakt dat Zij is wat Zij is. Jij denkt dat Zij er sedertdien niet aan toegegeven heeft, dat Zij Zich alleen aan jou gehouden heeft. Mogelijk heeft Zij dat gedaan, als je Haar woorden juist hebt weergegeven en ik die op de juiste manier begrijp; Zij spreekt altijd de waarheid.

‘Maar nooit de hele waarheid — wie kan dat wel? — en Zij is door de waarheid te vertellen de meest bekwame leugenares die je ooit ontmoeten zult. Ik vrees dat je geheugen het een of andere woord ontgaan is waardoor ze kon ontsnappen zonder jouw gevoelens te kwetsen.

‘Als dat zo is, waarom zou Zij dan meer doen dan jouw gevoelens te ontzien? Ze houdt veel van je, dat is duidelijk — maar hoeft Zij daar zo fanatiek over te doen? Haar hele opleiding, Haar speciale aanleg zijn erop gericht fanatisme altijd te vermijden, de juiste oplossing te vinden. Zelfs als Zij tot nog toe geen schoenen door elkaar gegooid heeft, als je nog een week of een jaar of twintig jaar blijft en de tijd komt dat Zij het zal willen doen, dan zal Zij methoden weten te vinden, Zij zal in woorden niet tegen je liegen — en Zij zal Haar geweten geen geweld aandoen, omdat Zij dat niet heeft. Alleen maar Wijsheid, uiterst pragmatisch.’

Rufo schraapte zijn keel. ‘En nu de weerleggingen, de contrapunten en de tegenstellingen. Ik mag mijn grootmoeder graag en ik houd zo veel van Haar als mijn schrale aard me toestaat en ik respecteer Haar tot in haar bedrieglijke ziel — en ik zou jou of ieder ander vermoorden die Haar een strobreed in de weg legt of Haar ongelukkig maakt — en dat wordt maar gedeeltelijk veroorzaakt doordat Zij me een schim van Haar eigen Ik heeft meegegeven zodat ik Haar begrijp. Als Zij lang genoeg ontkomt aan het mes van een moordenaar of een bom of vergif, zal Zij de geschiedenis ingaan als ‘De Grote’. Maar jij had het over Haar ‘verschrikkelijke opofferingen’. Belachelijk! Ze vindt het heerlijk om ‘Hare Wijsheid’ te zijn, het Middelpunt waar alle werelden om draaien. Ik geloof ook niet dat Zij dat zou opgeven voor jou of vijftig betere mannen. Nogmaals, Zij loog niet, zoals jij het verteld hebt — Zij zei ‘Als’... wetende dat er veel kan gebeuren in dertig jaar of in vijfentwintig, waaronder vrijwel de zekerheid dat je niet zo lang zou blijven. Zwendel.

‘Maar dat is de minste zwendel die Zij je geleverd heeft. Ze heeft je beduveld vanaf het eerste ogenblik dat je Haar hebt gezien en lang voor dien. Ze speelde vals, dwong je het kaf bij het koren te nemen, dreef je voort als het eerste het beste slachtoffer dat verlangend is er het beste van te maken, suste je in slaap toen je iets begon te vermoeden, bracht je weer in het gareel en tot je van tevoren befaamde lot — en zorgde dat je het prettig vond. Zij maakt Zich nooit druk over methoden en Zij zou in één adem de Maagd Maria beetnemen en een verdrag met de Duivel sluiten, als het in haar kraam te pas kwam. O, je werd er voor betaald, ja, en met gulle hand; Zij is in geen enkel opzicht klein. Maar het wordt tijd dat je weet dat je beduveld bent. Begrijp goed, ik lever geen kritiek op Haar, ik juich het toe — en ik heb geholpen... behalve dat zwakke moment toen ik medelijden met het slachtoffer had. Maar je was zo betoverd dat je niet wilde luisteren, dankzij mogelijke heiligen die meeluisterden. Ik raakte korte tijd mijn zelfbeheersing kwijt, toen ik dacht dat je een moeilijke dood tegemoet ging met je onschuldige ogen wijd open. Maar Zij was slimmer dan ik, dat is Zij altijd geweest.

‘Luister! Ik mag Haar. Ik respecteer Haar. Ik bewonder Haar. Ik houd zelfs een beetje van Haar. Van Haar helemaal, niet alleen de aangename punten maar ook de onzuiverheden die haar uithoudingsvermogen zo sterk maken als het zijn moet. En jij, meneer? Wat voel jij nu voor haar... nu je weet dat Zij je beduveld heeft, nu je weet wat Zij is?’

Ik zat nog steeds. Mijn borrel stond naast me, die had ik gedurende die hele lange heftige toespraak niet aangeraakt. Ik pakte hem en stond op. ‘Op de meest grandioze ouwe lellebel in twintig universa!’

Rufo kaatste weer terug over het bureau en greep zijn glas. ‘Zeg dat luid en dikwijls! En tegen Haar, Zij zou het fijn vinden! Moge God, Wie Hij ook is, haar zegenen en moge Zij behoed worden. We zullen jammer genoeg nooit meer zo iemand ontmoeten als Zij is! — want we hebben ze per gros nodig.’

We sloegen onze borrels achterover en gooiden de glazen kapot. Rufo ging andere halen, schonk in, ging op zijn gemak in zijn stoel zitten en zei: ‘Nu kunnen we serieus gaan drinken. Heb ik je wel eens verteld van die keer, dat mijn —’

‘Ja. Rufo, ik wil meer over die zwendel weten.’

‘Wat dan?’

‘Nou, ik begrijp er een heleboel van. Neem nu die eerste keer dat we vlogen —’

Hij huiverde. ‘Laten we dat niet doen.’

‘Ik heb me er toen niet over verwonderd. Maar, aangezien Ster hiertoe in staat is, hadden we Igli kunnen verslaan, en de Gehoornde Geesten, het moeras, de tijd die we verspild hebben bij Jocko —’

‘Verspild?’

‘Wat haar doel betreft, En de ratten en de zwijnen en mogelijk de draken. We hadden rechtstreeks van die eerste Poort naar de tweede kunnen vliegen. Ja of nee?’

Hij schudde het hoofd. ‘Nee.’

‘Dat begrijp ik niet.’

‘Als we aannemen dat Zij ons zo ver had kunnen laten vliegen, een kwestie die ik nooit hoop vast te stellen, dan had Zij ons naar de Poort kunnen laten vliegen waaraan Zij de voorkeur gaf. Wat zou jij dan gedaan hebben? Als je regelrecht van Nice in Karth Hokesh was neergezet? Was je er op losgetrokken en had je als een veelvraat gevochten, zoals je nu hebt gedaan? Of had je gezegd: ‘Juffrouw, U heeft zich vergist. Waar is de uitgang van deze kermis — ik vind er niets aan.’?’

‘Nou — ik zou ‘m niet gesmeerd zijn.’

‘Maar zou je gewonnen hebben? Zou je zo fel paraat geweest zijn als nodig was?’

‘Ik begrijp het. Die eerste ronden waren oefeningen met echte ammunitie gedurende mijn opleiding. Of was het wel echt? Was dat hele eerste gedeelte zwendel? Misschien met hypnose, om het juist te laten aanvoelen? God weet, dat zij er expert in is. Was er geen gevaar voor we de Zwarte Toren bereikten?’

Hij huiverde weer. ‘Nee, neet Omar, ieder van die dingen had ons kunnen doden. Ik heb nooit van mijn leven zo hard gevochten, noch ben ik ooit zo bang geweest. Niets kon worden overgeslagen. Ik begrijp al Haar motieven niet, ik ben Hare Wijsheid niet. Maar Zij zou Zichzelf nooit in de waagschaal stellen als het niet noodzakelijk was. Zij zou, zo nodig, tien miljoen dappere mannen opofferen en vinden dat dat goedkoper was. Zij weet wat Zij waard is. Maar Zij heeft naast ons gevochten met alles wat Zij in Zich had — dat heb je gezien! Omdat het moest!’

‘Toch begrijp ik het nog niet allemaal.’

‘Dat zul je ook nooit. Ik ook niet. Ze zou je alleen naar binnen gestuurd hebben, als dat mogelijk geweest was. En bij dat laatste opperste gevaar, dat ding, genaamd ‘Zielenverslinder’ omdat het precies dat bij zovele dapperen voor jou gedaan had... als je het daarvan verloren had, zouden Zij en ik getracht hebben ons vechtend een uitweg te banen — ik stond er ieder ogenblik gereed voor; dat kon ik je niet vertellen — en als we ontsnapt waren — onwaarschijnlijk — zou Ze geen tranen om je vergoten hebben. Althans niet veel. Dan zou ze weer twintig of dertig of honderd jaar gewerkt hebben om een andere ridder te zoeken en te beduvelen en te oefenen — en net zo hard hebben meegevochten aan zijn zijde. Ze heeft moed, die troela. Zij wist hoe weinig kans we hadden; jij niet. Heeft Zij geaarzeld?’

‘Nee.’

‘Maar jij was de sleutel, die eerst gevonden moest worden en toen zo bijgeschaafd tot hij paste. Jij handelt zelf, je bent nooit een marionet, anders had je nooit kunnen winnen. Zij was de enige die zo’n man in de goede richting kon sturen en hem in de situatie kon plaatsen waar hij inderdaad zou handelen; geen minder grote figuur dan Zij kon een held aanpakken van het formaat dat Zij nodig had. Daarom heeft ze gezocht tot Ze hem vond... en hem toen scherp geslepen. Vertel me eens, waarom ben je met schermen begonnen? Dat is niet gebruikelijk in Amerika.’

‘Wat?’ Daar moest ik over denken. Door het lezen van Koning Arthur en De Drie Musketiers en die prachtige boeken van Burroughs over Mars — Maar dat doet iedere jongen. ‘Toen we naar Florida verhuisden, ben ik Padvinder geworden. De Hopman was een Fransman, een leraar. Hij bracht enkelen van ons jongens ertoe. Ik hield ervan, het was iets dat ik goed kon. En toen op de universiteit —’

‘Heb je je wel eens afgevraagd hoe die immigrant die baan in die stad had gekregen? En bij de padvinderij ging? Of waarom jouw universiteit een schermploeg had, terwijl vele dat niet hebben? Het komt er niet op aan, als je ergens anders heen gegaan was zou er wel geschermd zijn bij de CJMV of zo iets. Heb jij niet meer gevechten meegemaakt dan de meesten van jouw lichting?’

‘Verdorie, nou en of!’

‘En je had telkens gedood kunnen worden ook — en Zij zou zich tot een andere kandidaat gewend hebben die al werd klaargestoomd. Zoon, ik weet niet hoe je gekozen bent, noch hoe je van een jonge snertvent werd veranderd in de held die je latent was. Mijn werk niet. Het mijne was eenvoudiger — wel wat gevaarlijker — jouw kamerheer en je ‘achterhoede’. Kijk eens om je heen. Luxe huisvesting voor een bediende, hè?’

‘Nou, dat zeker. Ik was bijna vergeten, dat je geacht werd mijn kamerheer te zijn.’

‘ ‘Geacht’, onzin! Ik was het. Ik ben drie keer naar Nevia geweest als Haar dienaar om te oefenen. Tot op de dag van vandaag weet Jocko het niet. Als ik terugging geloof ik dat ik welkom zou zijn. Maar alleen in de keuken.’

‘Maar waarom? Het lijkt dwaas.’

‘Was het dat wel? Toen we je strikten was je ego maar in zwakke conditie; die moest gevormd worden — en je ‘Baas’ noemen en je je maaltijden serveren, terwijl ik stond en jij zat, met Haar, was daar een onderdeel van.’ Hij beet op zijn knokkels en keek geërgerd. ‘Ik geloof nog altijd dat zij die twee eerste pijlen van je betoverd heeft. Ik zou nog wel eens een revanche willen hebben — als Zij niet in de buurt is.’

‘Je zou er misschien van opkijken. Ik heb geoefend.’

‘Nou, vergeet het dan maar. We hebben het Ei te pakken gekregen, dat is het belangrijkste. En deze fles hier is ook belangrijk.’ Hij schonk nog eens in. ‘Is dat alles, ‘Baas’?’

‘Verrek jij, Rufo! Ja, beste ouwe schooier. Je hebt de zaken weer voor me op een rijtje gezet. Of me weer beduveld, daar ben ik niet zeker van.’

‘Niet beduveld, Omar, bij het bloed dat we vergoten hebben. Ik heb de waarheid verteld, zo eerlijk als ik kan, hoewel het me pijn gedaan heeft. Ik wilde het liever niet, je bent mijn vriend. De herinnering aan die wandeling met jou langs die stenige weg zal ik mijn hele leven als een schat bewaren.’

‘Eh... ja. Ik ook. Helemaal.’

‘Waarom frons je dan?’

‘Rufo, ik begrijp haar nu — zo goed als een gewoon mens dat kan — en ik respecteer haar grenzeloos... en heb haar meer dan ooit lief. Maar ik kan niemands speelpop zijn. Zelfs niet van haar.’

‘Ik ben blij dat ik dat niet heb hoeven zeggen. Ja. Ze heeft gelijk. Ze heeft altijd gelijk, verdomme! Je moet weggaan. Terwille van jullie allebei. O, Zij zou er niet zoveel nadeel van ondervinden, maar blijven zou jou op den duur fnuiken. Te gronde richten, als je halsstarrig bent.’

‘Ik zal nu maar naar huis gaan — en mijn schoenen wegwerpen.’ Ik voelde me beter, alsof ik tegen de chirurg gezegd had; Goed, amputeren maar.

‘Dat moet je niet doen!’

‘Wat?’

‘Waarom zou je? Er is geen reden voor iets definitiefs. Als een huwelijk bedoeld is om lang te duren — en het jouwe zou zelfs wel eens heel lang kunnen duren — dan moeten de huwelijksvakanties ook lang zijn. En niet aan de ketting, zoon, geen vastgestelde datum waarop je terug moet komen en geen beloften. Zij weet dat een ridder die op avontuur uit is zijn nachten met avontuurtjes doorbrengt. Dat verwacht Zij. Zo is het altijd geweest, un droit de la vocation — en nodig. Alleen wordt het in de kinderverhaaltjes niet vermeld, waar jij vandaan komt. Ga dus kijken wat er elders in jou vak aan de gang is en maak je geen zorgen. Kom over vier of veertig jaar of zoiets terug, en dan zul je welkom zijn. Helden zitten altijd aan de voornaamste tafel, dat is hun recht. En ze gaan en komen zoals het hun belieft en dat is ook hun goed recht. Op kleinere schaal ben jij net zoiets als Zij.’

‘Dat is een groot compliment!’

‘Op ‘kleinere schaal’ heb ik gezegd. Mmm, Omar, een deel van je moeilijkheden is de behoefte om naar huis terug te keren. Je geboorteland. Om alles weer in de ware verhoudingen te zien en te ontdekken wie je eigenlijk bent. Alle reizigers kennen dat gevoel, ik heb het zelf van tijd tot tijd. Als het zich van me meester maakt, geef ik er aan toe.’

‘Ik had me niet gerealiseerd dat ik heimwee heb. Misschien is het wel zo.’

‘Misschien heeft Zij het Zich wel gerealiseerd. Misschien heeft Ze je een stootje in die richting gegeven. Ik zelf heb als regel dat ik iedere vrouw van me huwelijksvakantie geef zodra haar gezicht me te bekend wordt — want dan moet het mijne haar nog veel bekender voorkomen, als je rekent hoe ik eruit zie. Waarom niet, jongeman? Teruggaan naar de Aarde is niet hetzelfde als sterven. Ik ga er spoedig heen, daarom ben ik die papieren aan het opruimen. Het komt toevallig zo uit dat we er waarschijnlijk tegelijkertijd zullen zijn... en dat we samen een borrel of tien zullen kunnen drinken en lachen en verhalen vertellen. En de serveerster aanhalen en kijken wat ze ervan zegt. Waarom niet?’

Загрузка...