4

Met een gezicht dat op onweer staat, stormt Hendrick Zijlstra het bureau Ferdinand Bolstraat in. Hij grauwt een groet naar een geüniformeerde collega in de hal, die het waagt hem een goede avond toe te wensen. De trap neemt hij met twee treden tegelijk. Zonder een woord te zeggen beent hij op de eerste verdieping langs de wijd openstaande kamerdeur van Leo Esterik, de wachtcommandant, die achter zijn bureau de krant zit te lezen.

In hun gemeenschappelijke kamer treft hij Graanoogst niet aan. Maar wel in de koffiekamer.

‘Oké, waar is dat lijk?’ snauwt Zijlstra.

‘Ook goedenavond, waarde collega,’ reageert Graanoogst terwijl hij onverstoorbaar doorgaat met het afspoelen van zijn koffiemok. ‘Blij dat je zo snel hebt kunnen komen.’

Zijlstra haalt diep adem. ‘Oscar, jij wilt niet geloven wat voor prachtige vrouw ik net letterlijk heb moeten laten lopen.’ Graanoogst droogt zijn handen af en draait zich naar hem om. ‘Zo zie je maar weer hoe ontzettend wijs het is geweest van de korpsleiding om te regelen dat er tegenwoordig maar één van ons op het bureau hoeft te zitten als we dienst hebben. Dan kun jij fijn in de kroeg mooie meisjes zitten opvrijen, waar de gemeente je nog voor betaalt ook.’ Hij loopt naar de kapstok en trekt zijn jas aan. ‘Het spijt me echt vreselijk dat ik je bij je zoveelste amourette heb moeten weghalen, maar ze wilden in dat café echt niet wachten met dat lijk tot het jou misschien beter uitkwam. Dan gaan we nu maar, oké?’

Enigszins verbluft laat Zijlstra de lijvige adjudant langs hem heen de koffiekamer uit lopen.

Sinds Zijlstra bij de recherche is, heeft hij de ruim vijfentwintig jaar oudere, door de wol geverfde Graanoogst als partner. En nog altijd weet de gedegen politieman hem te verbazen, niet alleen met zijn enorme kennis van het vak, maar ook met zijn soms onberekenbare manier van doen.

Er zit weinig anders op: Zijlstra volgt Graanoogst gedwee naar buiten en trekt zijn petje met twee handen diep over zijn ogen tegen de regen.

‘Rij jij?’ vraagt hij ten overvloede als hij zijn partner naar de bestuurderskant van hun dienstauto ziet lopen.

Graanoogst geeft geen antwoord. Hij stapt in, klikt zijn veiligheidsriem vast en wacht tot Zijlstra ook zit. Met een pittige dot gas rijdt hij weg.

‘We kregen de melding door van de ambulancebroeders. Ze werden opgeroepen omdat er iemand onwel zou zijn geworden,’ rapporteert Graanoogst. Ondertussen stuurt hij de auto met strakke hand naar de Ceintuurbaan. ‘Het slachtoffer bleek al dood te zijn. Bejaarde man. Steekwonden in de rug, waarschijnlijk twee. Café Het Pronkjuweel,’ gaat hij in telegramstijl verder.

‘O, Het Pronkjuweel? Ben ik wel eens geweest. Nogal bruine tent, niet onaardig, maar met verkeerde muziek,’ antwoordt Zijlstra.

Graanoogst kijkt even ontstemd opzij. ‘Ik zit hier niet op jouw recensies van de plaatselijke cafés te wachten. We gaan een moord onderzoeken.’

‘Kalm maar,’ sust Zijlstra, die weet dat hij zijn collega in zo’n bui beter niet kan tegenspreken. ‘Twee steekwonden, hè. Getuigen?’

‘Weet ik niet,’ antwoordt Graanoogst kortaf. Hij claxonneert hard naar een paar fietsers die vlak voor de auto oversteken. ‘Er zijn nog een paar mensen aanwezig, hoorde ik. Verder geen details.’

Zijlstra zwijgt even en vraagt dan: ‘En hoe is het thuis?’ Graanoogst concentreert zich op het verkeer voordat hij antwoordt: ‘Ach, we hebben voortdurend gezeik met Chester. Nou wil hij weer rapper worden. En de vrienden met wie die jongen omgaat! Daar kan ik echt volledig depressief van worden.’

Chester is de helft van de tweeling van Oscar en Henny Graanoogst, weet Zijlstra. Tot ergernis van zijn ouders wil hij al sinds het begin van zijn middelbareschooltijd niet deugen. Hij is heel anders dan zijn tweelingbroer Leroy en zijn jongste zusje Blossom, het oogappeltje van haar vader. Leroy werkt hard op school en haalt steevast goede cijfers, maar Chester is al diverse malen geschorst en hij is zelfs een keer gedwongen naar een andere school overgeplaatst.

‘Is hij een beetje goed?’ informeert Zijlstra.

‘Hoezo, is hij een beetje goed?’ vraagt Graanoogst vinnig.

‘Als rapper,’ verduidelijkt Zijlstra. ‘Kan hij het een beetje?’

Graanoogst brengt de auto met piepende remmen tot stilstand als ze bijna worden geramd door een van rechts komende tram, waarvan de bestuurder nu bestraffend de bel laat klingelen.

‘Hoe kan ik nou weten of die jongen een goede rapper is?’ explodeert Graanoogst. ‘Wat is dat nou weer voor een stomme vraag?’

Zijlstra is niet onder de indruk van de uitbarsting van zijn collega. ‘Je zou eens een keer naar hem kunnen gaan luisteren, bijvoorbeeld.’

‘Dat zei Cindy ook al,’ tiert Graanoogst. ‘Belachelijk! Ik ga toch niet naar zo’n feest van hasjrokers en pillenslikkers!’

Zijlstra grinnikt. Cindy is de oudste dochter van Graanoogst. Ze woont al jaren niet meer thuis, is inmiddels moeder en ziet het als haar taak ten opzichte van haar broertjes en zusje om haar ouders een beetje moderner te laten denken. ‘Je hebt een verstandige dochter.’

‘O, vind je dat?’ roept Graanoogst boos. ‘Daarom woont ze zeker samen met die kwal van een Winston! Nee, dat is verstandig!’

‘Zonder die kwal van een Winston was ze anders mooi niet zwanger geworden. En dan zou jij nu geen opa zijn geweest,’ probeert Zijlstra de woede van Graanoogst te temperen.

‘Dan had ze dat vast wel op een andere manier voor elkaar gekregen!’ pruttelt Graanoogst na. Zijn jongere collega naast hem schiet daarom in de lach en onwillekeurig verzachten zijn trekken. ‘Maar het is echt geen pretje met Chester momenteel, Hendrick. Daar maak ik me zorgen om.’

‘Begrijp ik,’ zegt Zijlstra. ‘Misschien is het een idee als we een keer samen gaan kijken als hij ergens optreedt?’

‘Goed plan, dan kunnen we meteen arrestaties verrichten als een paar van die drugsklanten ons voor de voeten lopen,’ antwoordt Graanoogst grimmig.

In de smalle straat manoeuvreert hij scherp sturend langs de rood-witte linten die de geüniformeerde agenten om café Het Pronkjuweel hebben gespannen. Hij parkeert de auto met knipperende lichten op de glimmend natte stoep van de nabijgelegen brug.

Terwijl ze hun identificatiebewijzen omhooghouden banen de twee rechercheurs zich een weg door de nieuwsgierigen. De twee agenten voor de ingang van het café begroeten hen en houden het rood-witte lint voor hen omhoog, zodat ze naar binnen kunnen.

Загрузка...