3

‘Kom je hier vaker?’ vraagt de jonge vrouw.

‘Bijna nooit. Ik ben niet zo’n cafétype,’ liegt Zijlstra.

Hij kijkt waarderend naar zijn gesprekspartner. Ze is het type vrouw naar wie mannen op straat omkijken: lang, sluik blond haar, regelmatig gezicht, stralende glimlach en een paar grijsblauwe ogen om in te verdrinken.

Je wordt toch niet verliefd, hè? houdt hij zichzelf voor. Verliefdheid is slecht voor een mens, net als alcohol. Je raakt er fantastisch door bedwelmd, maar hoe sterker de bedwelming, hoe erger ook de kater na afloop.

‘Wil je misschien nog wat drinken?’ stelt hij haar voor.

‘Ja, prima. Doe maar een colaatje.’ Ze pakt haar tasje en begint erin te rommelen. Terwijl hij opstaat vraagt ze hem: ‘Jij misschien ook een pepermuntje?’

‘Nee, bedankt,’ antwoordt hij automatisch.

Op weg van hun tafeltje naar de bar grijnst hij. Een pepermuntje! De laatste die hem dat ooit heeft aangeboden was waarschijnlijk zijn oma. Of zou ze soms bang zijn dat haar adem niet fris genoeg is? Of de zijne?

Veel tijd om daarover na te denken heeft hij niet, want de lijvige cafébaas bast: ‘Zo, Hendrick, zeggen we tegenwoordig niks meer als we binnenkomen? Gaan we zomaar met het mooiste meisje van de avond aan een tafel zitten zonder je beste vrienden te begroeten?’

De stamgasten aan de bar grinniken. Aan het tafeltje kijkt de blonde vrouw op, licht verbaasd door de plotselinge commotie. Maar doordat de muziek vrij hard staat, kan ze niet verstaan wat er wordt gezegd.

‘Ach ja,’ zegt Zijlstra, links en rechts een paar handen van bekenden schuddend, ‘ik ben daar nu eenmaal een rare in. Ik praat liever met een mooie vrouw dan met een paar lelijke mannen.’

Er gaat een honend gelach op.

‘Dat heb ik nou ook!’ roept een van de mannen aan de bar terwijl hij zijn sterk vergrotende bril verder op zijn neus schuift. ‘Ik durf het best te bekennen: ik zie liever een blote vrouw dan een man in zijn beste pak!’

‘Dan mag die blote vrouw wel heel dichtbij komen staan, anders zie je haar niet eens, Simon,’ grapt een dikke man in een vest die naast hem zit.

‘Kan ik je soms ook nog wat inschenken, Hendrick, of sta je hier alleen maar m’n clientèle van de drank te houden?’ informeert de cafébaas en hij pakt alvast een bierglas.

‘Doe mij maar twee cola,’ antwoordt Zijlstra, en het klinkt een beetje timide.

Even is het stil, dan beginnen de mannen aan de bar door elkaar heen te roepen en te loeien.

De blonde vrouw aan het tafeltje laat haar tas op haar schoot zakken en zet grote ogen op.

De cafébaas wroet demonstratief met zijn wijsvinger in zijn oor. ‘Sorry, Hendrick, dat zul je even moeten herhalen, want ik ben bang dat ik je niet goed heb verstaan. Ik dacht heel even dat je twee cola bestelde.’ Hij leunt over de bar naar Zijlstra toe. ‘Haal me even uit die droom, wil je?’

Zijlstra trekt een spijtige grimas. ‘Sorry, Ernst, maar ik zal je nog even moeten laten dromen. Want ik wil echt twee cola.’ Weer geloei, iets minder luid ditmaal.

‘Cola. Wat is er mis met mijn bier?’ reageert Ernst, de cafébaas, beledigd.

‘Helemaal niks. Integendeel.’ Zijlstra zucht theatraal. ‘Maar ik heb dienst.’

‘Kom, één biertje kan toch geen kwaad,’ zegt de dikke man aan de bar.

‘Toch wel,’ vindt Zijlstra. ‘Stel dat ik straks word opgeroepen, dan kan ik op een plaats delict niet naar bier zitten walmen, toch?’

‘Plaats delict, doe maar duur,’ mompelt de man met de dikke bril. ‘Kun je dat niet in gewoon Nederlands zeggen? Crime scene, of zo?’

Grinnikend zet Ernst twee glazen cola voor Zijlstra neer. ‘Kijkt u eens, meneer. Wilt u daar misschien een rietje bij?’

Zijlstra kijkt hem vuil aan. ‘Je weet wat je met dat rietje kunt doen, jij.’

De mannen aan de bar lachen goedmoedig.

‘Ga nou maar gauw naar je meisje, ze zit te wachten,’ maant de cafébaas.

Zijlstra doet wat hem gezegd wordt.

Als hij eenmaal zit, heft hij zijn glas en zegt: ‘Jacqueline, op ons!’

‘Ja, op ons.’ Ze neemt een slok en kijkt hem recht aan. ‘Ik dacht dat je niet zo’n cafétype was? Ze lijken je hier anders allemaal te kennen, Hendrick.’

‘Dat is toeval,’ zegt Zijlstra met een uitgestreken gezicht. ‘Je weet hoe dat gaat met de politie, hè, je komt overal. En dus ook in kroegen als deze. Ikzelf herinner me dat naderhand nauwelijks meer, maar die mensen vergeten je niet.’

‘Nee, dat zal wel.’

Ze lijkt niet overtuigd, en dus begint Zijlstra een heel verhaal over zijn werk en zijn verantwoordelijkheid als politieman.

‘Zeker als je bij de recherche zit, zoals ik, dan ben je zo’n beetje de huisarts van de maatschappij. Want je komt altijd opdagen als er ergens iets mis is. Wij zijn er om de mensen te helpen als ze het moeilijk hebben,’ rondt hij zijn betoog af.

‘Ik geloof het graag.’ Ze drinkt haar glas leeg. ‘Maar eerlijk gezegd heb ik niet zo’n zin om de hele avond in een café te zitten. Zullen we zo maar weggaan?’

‘Goed idee,’ stemt Zijlstra grif in. ‘Ik denk dat het al wat laat is om naar de film te gaan. Misschien kunnen we beter naar mijn kamer gaan. Of beter nog: naar jouw flat, want ik woon driehoog achter en ik heb vanochtend toen ik naar m’n werk ging niet veel tijd gehad om op te ruimen. Dus…’

‘Dat is misschien niet zo’n gek idee,’ geeft ze toe. ‘Dan zijn mijn katten ook niet zo alleen.’

Blij verrast veert hij op. ‘Oké. Zullen we dan maar?’

Enthousiast gaat hij haar voor naar de buitendeur, die hij galant voor haar openhoudt.

De cafébaas roept hem na: ‘Zal ik het maar gewoon op je rekening zetten, Hendrick?’

Zijlstra maakt een wegwerpgebaar, zet met één hand zijn petje op en zegt tegen de blonde vrouw: ‘Wat?’ Jacqueline kijkt hem enigszins verwijtend aan.

Naast elkaar lopen ze over de gracht. De straatstenen glimmen van de motregen en overal liggen rottende bladeren. Hendrick slaat een arm om haar schouders en trekt haar tegen zich aan. Voor de vorm werkt ze even tegen, maar dan geeft ze toe. Onder een lantaarnpaal blijven ze staan, met hun gezichten dicht bij elkaar.

‘Die caféman kende jou dus wel,’ zegt Jacqueline, nog altijd een beetje boos.

Hendrick glimlacht. ‘Ernst is een goeie vent, en een groot mensenkenner. Weet je wat hij over jou zei?’

‘Over mij?’ vraagt ze verbaasd. ‘Wat dan?’

‘Dat jij het mooiste meisje van de avond bent.’

Ze lacht een beetje verlegen.

Hij zoent haar zacht op haar lippen, maar ze duwt hem weg.

‘Niet op straat, dat vind ik ordinair.’

‘Oké,’ zegt hij toegeeflijk. ‘Mijn auto staat hier vlakbij. Dan gaan we meteen door naar jouw flat.’

Dicht tegen elkaar lopen ze naar de dwarsgracht waar Hendrick zijn Audi heeft geparkeerd.

Hij glimlacht verontschuldigend als hij ziet dat ze zijn auto kritisch bekijkt. Schoon is hij niet en hij is ruim voorzien van krassen en deuken. ‘Het is een oud beestje, maar hij doet het nog best.’

‘Hij ziet er inderdaad uit alsof hij veel heeft meegemaakt.’ Ook zij glimlacht.

De avond kan niet meer stuk, denkt Zijlstra. Lichtvoetig loopt hij om zijn auto heen met de bedoeling het portier aan de passagierskant voor haar open te maken.

Net als hij zijn autosleutels uit zijn zak haalt, gaat zijn mobiel.

‘Excuus, die moet ik even opnemen.’ Hij haalt het toestel uit zijn binnenzak en kijkt op de display. Daar was hij al bang voor: het is Graanoogst.

Zijlstra draait zich weg van de blonde vrouw en brengt het mobieltje aan zijn oor. ‘Oscar, vertel het eens.’

‘Je zult direct moeten komen, Hendrick. We hebben een dode in een café. Neergestoken, hoor ik zojuist van het ambulancepersoneel.’

‘Zeg dat het niet waar is!’ Hij kan zijn frustratie nauwelijks bedwingen. ‘Nou ja, ik kom eraan,’ zegt hij dan berustend.

‘Waar is het?’

‘Ik heb alle gegevens hier. Kom me eerst maar even ophalen op de Ferdinand Bol.’

‘Goed, tot zo.’

Zijlstra verbreekt de verbinding en zucht. Dan keert hij zich weer naar de blonde vrouw, die hem afwachtend aankijkt.

‘Het spijt me,’ zegt hij met een verontschuldigend gebaar. ‘Dat was het bureau. Ik moet weg. Een moordzaak.’

‘O, wat erg.’ Haar gezicht staat teleurgesteld. ‘Kun je mij nog wel even thuisbrengen?’

‘Sorry, Jacq, gaat niet, ik moet er echt direct heen. Je zult een taxi moeten nemen. Krijg je van me terug.’

‘Nee, laat maar.’ Ze geeft hem een vluchtige zoen op zijn wang en loopt weg.

‘Jacqueline, ik bel je nog!’ roept hij haar hoopvol na.

Maar ze kijkt niet om. Haar hoge hakken klikklakken verontwaardigd op de natte stenen.

Zachtjes vloekend stapt Zijlstra in zijn auto. Bij het wegrijden geeft hij veel te veel gas, waardoor de motor van zijn oude Audi vervaarlijk loeit en de achterwielen een beetje wegslippen.

Загрузка...