Nessus was geland om het halfduister onderaan de kegel te verkennen. Louis kon geen gebruik maken van de intercom, en probeerde in plaats daarvan te kijken naar wat de poppenbaas aan het doen was. Ten slotte gaf hij dat op.
Veel later hoorde hij voetstappen. Dit keer geen belletjes. Hij zette zijn handen aan zijn mond en schreeuwde: ‘Nessus!’
Het geluid kaatste van de muren af en de echo’s kwamen op een angstaanjagende manier op de punt van de kegel bij elkaar. De poppenspeler sprong overeind, dook naar zijn cyclette en steeg op. Gooide de touwen los, dat was waarschijnlijker. Hij liet ongetwijfeld de motor lopen om de cyclette op de grond te houden, tegen het stijgveld in. Nu zette hij gewoon de motor af.
Hij hing weer tussen de rest van de voertuigen toen de voetstappen ophielden, ergens boven hen.
‘Wat de drigg is ze aan het doen?’ fluisterde Louis.
‘Geduld. Je kunt niet verwachten dat ze is geconditioneerd na één keer te zijn blootgesteld aan de tasp, en dan nog een tasp op laag vermogen.’
‘Probeer het nou es tot je dikke, hersenloze kop te laten doordringen. Ik kan niet eeuwig mijn evenwicht bewaren!’
‘Je moet. Hoe kan ik je helpen?’
‘Water,’ zei Louis, met een tong die aanvoelde als twee meter opgerold flanel.
‘Heb je dorst? Maar hoe kan ik je water brengen? Als je je hoofd omdraait, verlies je misschien wel je evenwicht.’
‘Ik weet ’t. Laat maar.’ Louis rilde. Vreemd dat Louis Wu de ruimtevaarder zoveel last had van hoogtevrees. ‘Hoe gaat het met Spreker?’
Ik maak me zorgen om hem, Louis. Hij is al geruime tijd buiten bewustzijn.’
‘Drigg, drigg.’
Voetstappen.
Ze moest een manie hebben om elke keer weer wat anders aan te trekken, dacht Louis Wu. Wat ze nu aan had bestond uit niets dan over en door elkaar heen hangende repen stof, oranje en groen. Net zomin als uit het kledingstuk wat ze daarvoor had aangehad, was uit dit iets over haar figuur af te leiden.
Ze knielde aan de rand van het observatieplatform en keek hen. koeltjes aan. Louis klemde zich vast aan zijn metalen vlot en wachtte op wat er zou gebeuren.
Hij zag haar gelaatsuitdrukking zachter worden. Haar ogen kregen een dromerige uitdrukking; de hoeken van haar kleine mond gingen naar boven.
Nessus zei iets.
Ze scheen na te denken. Toen zei ze iets dat misschien een antwoord was.
Toen ging ze weer weg.
‘En?’
‘We zullen zien.’
‘Ik word zo ziek van al dat wachten.’
Plotseling zweefde de cyclette van de poppenspeler naar boven., Naar boven en naar voren. Hij kwam tegen de rand van het observatieplatform aan als een roeiboot die met zijn neus de wal) raakt.
Nessus stapte voorzichtig aan land.
Het meisje kwam hem begroeten. Wat ze in haar linkerhand had, moest een wapen zijn. Maar met haar andere hand raakte ze een hoofd van de poppenbaas aan, aarzelde en streek toen met haar vingernagels langs zijn secondaire ruggegraat.
Nessus maakte een verrukt geluidje.
Ze draaide zich om en liep naar boven. Ze keek niet één keer om. Blijkbaar ging ze er vanuit dat Nessus haar als een hond achterna zou lopen; en dat deed hij ook.
Goed zo, dacht Louis. Onderdanig zijn. Zorg dat ze je gaat vertrouwen.
Maar toen het vreemde duet van hun voetstappen zwakker werd! en ten slotte verdween, werd de gevangenis een enorme grafkelder. Spreker was tien meter van Louis vandaan in deze Sargasso Zee van metaal. Vier zwarte vingers met zachte kussentjes en een. stuk oranje haar van het gezicht waren tussen de groene ballons, te zien. Louis kon niet dichterbij komen dan hij nu was. Misschien was de Kzin al dood.
Tussen de witte botten op de bodem van de kegel bevonden zich op zijn minst twaalf schedels. Beenderen, en ouderdom, en verroest metaal, en stilte. Louis Wu klemde zich vast aan zijn cyclette en wachtte tot zijn krachten het zouden begeven.
Hij sliep half, niet lang daarna, toen er iets veranderde. Zijn evenwicht werd iets anders …
Louis’ leven hing ervan af of hij zijn evenwicht wist te bewaren. Eén ogenblik van disoriëntatie, en hij verstarde van paniek. Wild keek hij om zich heen, zonder zijn hoofd te bewegen.
De metalen voertuigen hingen nog steeds roerloos om hem heen. Maar iets bewoog wel …
In de verte botste een wagen tegen iets aan, krijste als scheurend metaal en schoof omhoog.
Huh?
Nee. De wagen was op de bovenste rij cellen terechtgekomen. De hele Sargasso zakte tegelijk omlaag.
Louis’ cyclette kwam met een knarsende klap tegen beton terecht, draaide een halve slag door een wilde warreling van elkaar tegenwerkende elektromagnetische krachten, en sloeg toen om. Louis liet los en rolde van zijn cyclette vandaan.
Het volgende ogenblik probeerde hij op te staan. Maar hij verloor steeds zijn evenwicht, zijn benen weigerden onder hem te blijven. Zijn handen waren klauwen, verwrongen van pijn, onbruikbaar. Hijgend bleef hij op zijn zij liggen, en dacht: het is nu al te laat. Sprekers cyclette moet bovenop Spreker zijn geland. Sprekers cyclette, gemakkelijk te herkennen, lag op zijn kant, twee celrijen hoger dan het niveau waarop Louis zich bevond. Het gewicht van de cyclette had zijn nek niet gebroken, misschien wel omdat hij eigenlijk geen nek had. Louis klauwde de flitslichtlaser van achter zijn riem, en bevrijdde met de groene lichtstraal Spreker van zijn ballonnen.
Wat nu?
Louis bedacht dat hij stierf van de dorst.
Zijn hoofd scheen niet langer rond te tollen. Zwaaiend op zijn benen kwam hij overeind en ging op zoek naar het enige water dat hij wist te vinden.
Hij zag Nessus’ cyclette het eerst, iets lager dan waar hij was. Hij liep erheen. Zijn voeten stootten bij elke stap pijnlijk tegen het beton. Zijn spieren waren te vermoeid om de schokken nog te kunnen absorberen.
Toen hij het dashboard zag, schudde hij het hoofd. Niemand zou ooit Nessus’ cyclette stelen! De instrumenten zagen er ongelooflijk kryptisch uit. Maar het waterkraantje wist hij toch te vinden.
Het water was warm, smaakte naar gedestilleerd water, maar hij had nog nooit zo iets lekkers geproefd.
Toen Louis zijn dorst had gelest, probeerde hij hoe een blok uit Nessus’ keukenschuif smaakte. Het voedsel smaakte heel eigenaardig. Louis besloot het nog niet te eten. Misschien zaten er wel elementen in die dodelijk waren voor het menselijke stofwisseling. Nessus zou dat wel weten.
Hij bracht water naar Spreker in zijn schoen, want een andere manier om dat te doen kon hij niet zo gauw bedenken. Hij liet het in de mond van de Kzin lopen, en de Kzin slikte het, bewusteloos als hij was, in, en glimlachte. Louis ging terug voor nog meer maar was door zijn energie heen voor hij bij de cyclette van de poppenbaas was.
En dus ging hij op de vloer liggen en sloot zijn ogen.
Veilig. Hij was veilig.
Hij had hetzelfde ogenblik moeten slapen, zo moe was hij. Maar iets knaagde aan hem. Spieren waarvan te veel was gevergd, kramp in handen en dijen, de angst om te vallen die hem niet wilde loslaten, ook nu nog niet … en nog iets …
Hij ging rechtop zitten. ‘D’r is geen gerechtigheid,’ mompelde hij. Spreker?
De Kzin sliep in een bal, zijn oren plat tegen zijn hoofd, en zijn desintegrator dicht tegen zijn buik gedrukt, zodat alleen de dubbele loop te zien was. Zijn ademhaling was regelmatig, maar heel snel. Was dat een goed teken?
Nessus zou dat wel weten. In de tussentijd kon hij Spreker beter laten slapen.
‘Geen gerechtigheid,’ mompelde Louis binnensmonds.
Hij was alleen en eenzaam, maar zonder de voordelen van een tocht-in-z’n-eentje. Hij was verantwoordelijk voor het welzijn van anderen. Zijn eigen leven en gezondheid hingen af van hoe goed Nessus de krankzinnige, half-kale vrouw die hen hier gevangen hield, kon beïnvloeden. Geen wonder dat hij niet kon slapen.
Maar toch …
Zijn ogen gleden erlangs en hielden het toen vast: zijn eigen cyclette.
Zijn eigen cyclette met de flarden ballon erlangs, en Nessus’ cyclette hier naast hem, en Sprekers cyclette naast Spreker, en daarginds een cyclette met een menselijk zadel en geen ballonnen. Vier vlieg cyclettes.
Hij had zo wanhopig hard water nodig gehad dat hij zich niet de tijd had gegund om wat hij zag op zich in te laten werken. Maar nu … Teela’s cyclette, die achter een van de grotere voertuigen moest hebben gehangen. En geen noodballonnen. Geen noodballonnen.
Ze moest eraf zijn gevallen toen de cyclette omdraaide.
Of was uit haar stoel gerukt toen de sonische capsule het opgaf bij een snelheid van Mach 2.
Wat had Nessus ook al weer gezegd? Haar geluk is iets waarvan je niet op aan kunt. En Spreker: Als haar geluk haar één keer in de steek had gelaten dan zou ze dood zijn.
Ze was dood. Dat moest wel.
Ik ben met je meegegaan omdat ik van je houd.
‘Ongeluk,’ zei Louis Wu. ‘Puur ongeluk dat je mij ooit hebt ontmoet.’
Hij rolde zich op het beton in elkaar en viel in slaap.
Veel later werd hij met een schok wakker en zag dat Spreker-tot-Dieren hem stond aan te kijken. Het vlammende oranje haarmasker maakte zijn ogen twee keer zo fel als anders, en in die ogen lag een verlangende blik … ‘Kun jij het voedsel van de bladeter eten?’
‘Ik voel er weinig voor om het te proberen,’ zei Louis. Het grote, galmend lege gat van zijn maag maakte opeens al zijn problemen onbelangrijk. Op één na.
‘Ik geloof dat ik de enige van ons drieën ben die geen mogelijkheid heeft om aan voedsel te komen,’ zei de Kzin.
En je autokeuken dan? wilde Louis zeggen. Maar voor hij het zei, besefte hij het al: als de cyclette van Spreker kapot was, dan zou ook zijn autokeuken niet meer werken. En misschien kon Louis de blokken van Nessus wel eten, maar Spreker kon dat zeker niet.
Die verlangende blik … Het haar in Louis’ nek ging overeind staan. Hij hield zijn stem kalm toen hij zei: ‘Je hebt wel degelijk een manier om aan voedsel te komen. De vraag is of je daarvan gebruik zult maken.’
‘Zeker niet, Louis. Als mijn eerbesef van me eist dat ik verhonger met vlees binnen mijn bereik, dan verhonger ik.’
‘Mooi.’ Louis draaide zich om en deed of hij weer ging slapen. En toen hij wakker werd, een paar uur daarna, wist hij dat hij werkelijk geslapen had. Zijn onderbewustzijn moest volkomen hebben vertrouwd op wat Spreker had gezegd. Als de Kzin zei dat hij zou verhongeren, dan zou hij verhongeren.
Zijn blaas was vol en in zijn neus hing een smerige stank, en zijn spieren deden abominabel zeer. De punt van de kegel, een eind onder hem, loste het eerste probleem op en uit de cyclette van de poppenspeler haalde hij water om de stinkende troep van zijn mouw te vegen. Toen hinkte hij een stel treden af naar zijn eigen cyclette en zijn eerste-hulp uitrusting.
Maar de eerste-hulp was niet gewoon maar een doos medicijnen; hij mengde op bevel medicamenten, en stelde zijn eigen diagnoses. Een complexe machine was het, en dank zij het destructwapen werkte zij niet meer.
Het licht werd zwakker.
Cellen met luiken in het plafond, en kleine doorzichtige ruitjes naast die luiken. Louis liet zich op zijn buik vallen en keek. Bed, vreemd uitziend toilet, en … daglicht dat door een raam naar binnen viel.
‘Spreker!’
Ze gebruikten de desintegrator om erin te komen. Het raam was groot en rechthoekig, een vreemde luxe voor een gevangeniscel. Het glas was, op een paar scherpe kristallen tanden aan de rand na, verdwenen.
Ramen om de gevangene te tergen, om hem te laten zien waar de vrijheid lag?
De ruit lag aan bakboordzijde van het gebouw. Het was halfdag-licht, de schaduw van de terminator kwam van draaiwaarts als een zwart gordijn op hen af. Voor hen was de haven: kubusvormige blokken die pakhuizen moesten zijn, rottende pieren, kranen van een elegant simpel ontwerp, en één reusachtig grondschip in een droogdok. Zonder uitzondering waren het geraamtes, bedekt met een dikke laag roest.
Links en rechts van de haven kilometers bochtig strand. Een stuk strand, dan een rij haveninstallaties, dan weer een stuk strand … volgens een patroon dat bij het maken van deze wereld moest zijn gevolgd: eerst een geleidelijk aflopend zandstrand, zoals bij Waikiki, dan diep water tot aan de kust, volmaakt geschikt voor een haven, dan weer een stuk strand.
En er voorbij de oceaan, die steeds maar verder scheen te reiken, tot hij verdween in de oneindigheidshorizon. Probeer de overkant van de Atlantische Oceaan maar es te zien.
De schemer viel als een gordijn, van links naar rechts. De lichten van het Regeringscentrum die nog brandden werden helderder, terwijl stad en haven en oceaan tot een donkere massa versmolten. Aan de tegendraaiwaartse kant gloeide het gouden licht van de dag nog.
En Spreker had het ovale bed van de cel ingepikt.
Louis glimlachte. Hij zag er zo vreedzaam uit, de Kzin-krijger. Hij sliep zijn verwondingen weg, zeker. De brandwonden moesten hem hebben verzwakt. Of probeerde hij zijn steeds groter wordende honger te onderdrukken door te slapen?
Louis liet hem liggen.
In het bijna-duister van de gevangenis ging hij op zoek naar de cyclette van Nessus. Toen hij hem vond, had hij zoveel honger dat hij een blok naar binnen slokte dat voor de poppenbaas bestemd was, zonder te letten op de eigenaardige smaak. Hij begon last te krijgen van het duister, dus zette hij de lampen van Nessus’ cyclette aan, en daarna zocht hij net zo lang tot hij de andere drie cyclettes had gevonden, en ook daarvan de lampen had aangezet. Toen dat was gebeurd, was de gevangenis behoorlijk fel verlicht, maar vol vreemde, ingewikkelde schaduwen.
Waarom duurde het allemaal zo lang? Wat was Nessus aan het doen? De onderdrukte gil begon weer naar de oppervlakte te stijgen.
Om niet krankzinnig te worden, verschafte Louis zich toegang tot een tweede cel. Met zijn flitslichtlaser op hoog vermogen en smalle straal sneed hij door wat naar hij vermoedde sloten moesten zijn, en na het vierde slot kwam de klapdeur omhoog.
Een afschuwelijke stank vulde de ruimte. Louis hield zijn adem in, en stak zijn hoofd en zijn laser lang genoeg naar binnen om erachter te komen waar de stank vandaan kwam. Er was iemand in die cel doodgegaan, nadat de ventilatie was opgehouden te werken. Het lijk zat in elkaar gedoken tegen het raam, met een zware kruik in de hand. De kruik was kapot; het raam was nog heel. De cel ernaast bleek leeg te zijn. Louis klauterde naar binnen. Hij was eerst naar de andere kant van de kegel gelopen om in een cel te komen van waaruit hij naar stuurboord kon kijken. Hij kon de rollende orkaan nu recht voor zich zien. Hij was nog behoorlijk groot als je besefte dat hij vierduizend kilometer van de stad vandaan lag. Een groot, starend blauw oog.
Draaiwaarts hing een hoog, smal, zwevend gebouw, zo groot als een sterrenpassagiersschip. Heel even had Louis een dagdroom: dat het echt een sterreschip was, hier verstopt om iedereen een rad voor de ogen te draaien, en dat ze om van de Ringwereld af te komen alleen maar …
Maar erg leuk was die dagdroom ook weer niet.
Louis keek om zich heen en probeerde de indeling van de stad in zijn geheugen te prenten. Dat was misschien wel belangrijk. Dit was de eerste plaats waar ze iets van een nog actieve beschaving hadden aangetroffen.
Een uur of zo later nam hij het er even van. Hij zat op het vuile ovalen bed en staarde terug naar het Oog, en … voorbij het Oog, ver naar stuurboord, was een minuscule fel grijsbruine driehoek. ‘Mmmf,’ zei Louis zacht. Het driehoekje was net groot genoeg om zichtbaar te zijn, middenin de grijswitte chaos van de oneindigheids horizon. En dat betekende dat het daar nog dag was … al keek hij bijna recht naar stuurboord.
Louis ging zijn verrekijker halen.
Nu kon hij alle details even helder en scherp zien als de kraters op de Maan van de Aarde. Een onregelmatige driehoek, roodbruin aan de onderkant, de kleur van vuile sneeuw aan de top … Vuist-van-God. Veel en veel groter dan ze hadden gedacht. Om van een dergelijke afstand zichtbaar te zijn, moest het grootste deel van de berg boven de atmosfeer uitsteken.
De cyclettes hadden sinds de noodlanding van de Leugenaar tweehonderddertigduizend kilometer afgelegd. Vuist-van-God moest op zijn minst zestienhonderd kilometer hoog zijn.
Louis floot. Weer zette hij de verrekijker voor zijn ogen.
Terwijl hij zo in het half-duister zat, werd hij zich langzaam bewust van geluiden boven zijn hoofd.
Hij stak zijn hoofd boven de cel.
‘Welkom, Louis!’ schreeuwde Spreker-tot-Dieren. Hij wuifde Louis toe met het rauwe, rode, half opgegeten karkas van iets ter grootte van ongeveer een geit. Hij nam een hap ter grootte van een king-size biefstuk, meteen daarna weer een, en weer een. Zijn tanden waren ingericht op scheuren, niet op kauwen.
Hij stak zijn hand uit en pakte een bloederige achterbout, met de hoef en de huid er nog aan. ‘We hebben wat voor jou bewaard, Louis! Het dier is al uren dood, maar wat geeft dat. We moeten ons haasten. De bladeter geeft er de voorkeur aan ons niet te zien eten. Hij bestudeert het uitzicht vanuit mijn cel.’
‘Wacht maar tot hij de mijne ziet. We hebben het steeds bij het verkeerde eind gehad over Vuist-van-God, Spreker. De berg is minstens zestienhonderd kilometer hoog. De piek is niet bedekt met sneeuw, maar …’
‘Louis! Eten!’
Het water liep Louis in de mond. ‘Er moet toch een manier zijn om dat ding daar te verhitten?’
En inderdaad. Hij liet Spreker de huid van de poot af scheuren, wrikte toen de hoef in een kapotte stoel, deed een paar stappen achteruit en roosterde het vlees met zijn flitslichtlaser op hoge intensiteit, groot diafragma.
‘Het vlees is niet vers,’ zei Spreker onzeker, ‘maar crematie is ook geen oplossing.’
‘Hoe gaat het met Nessus? Is hij een gevangene of heeft hij die vrouw in zijn macht?’
‘Voor een deel, geloof ik. Kijk maar eens naar boven.’
Het meisje was een minuscuul figuurtje op het observatiepodium. Haar benen hingen in de lege ruimte, haar gezicht en haar hoofd waren wit toen ze omlaag keek.
‘Zie je? Ze verliest hem niet uit het oog.’
Louis vond dat het vlees nu wel klaar was. Onder het eten zag hij dat Spreker zonder veel geduld naar hem keek, terwijl Louis Wu elke kleine hap zorgvuldig en langzaam wegkauwde. Maar Louis vond dat hij at als een halfverhongerd beest. Honger had hij. Honger.
Ter wille van de poppenspeler werkten ze de botten door het kapotte raam en lieten ze op de stad vallen. Toen kwamen ze bij de cyclette van de poppenbaas weer bij elkaar.
‘Ze is deels geconditioneerd,’ zei Nessus. Hij had moeite met zijn ademhaling … of met de geuren van rauw en verbrand dier. ‘Ik ben heel wat van haar te weten gekomen.’
‘Ben je erachter gekomen waarom ze ons heeft klemgezet in deze gevangenis?’
‘Ja, en meer. We hebben geluk gehad. Ze hoort bij de bemanning van een ruimteschip, een stuwschepvaartuig.’
‘Bingo!’ zei Louis Wu.