Van der Vecken

I De krankzinnigheid van het heelal neigt naar het absolute maximum.

II Als er iets verkeerd kan gaan, dan gaat het ook verkeerd.

— Eerste en Tweede Wet van Finagle


Toen hij wakker werd, brandde de kou in zijn neus en op zijn wangen. Hij werd meteen helemaal wakker en deed zijn ogen open; hij zag een zwarte nacht en heldere sterren. Volkomen verrast schoot hij recht overeind. Dat kostte hem wat moeite. Hij lag als de pop van een insekt in zijn dikke slaapzak gerold. Zwart tegen de zwarte hemel staken wat bergtoppen af. Ver van hem vandaan, aan gene zijde van een hobbelige horizon, gloeide het licht van een stad.


Die ochtend was hij gaan trekken in de Pinnacles, na een hele week gewoon met een rugzak te hebben gewandeld. Hij had de hele route afgelegd, door de grotten, dan kilometers lang over het smalle pad, afgezoomd met manzanitastruiken en lege ruimte, tot waar ze ruwe voetsteunen en metalen handgrepen in de rots hadden moeten aanbrengen. Daar, boven alles, had hij een late lunch genuttigd. Toen was hij weer naar beneden gegaan, ruim op tijd, terwijl zijn beenspieren protesteerden tegen het nieuwe karwei. De vreemde verticale geologische opbouw van de Pinnacles strekte zich als een menigte vingers naar de hemel uit. En toen… wat?’ Blijkbaar was hij er nog, halverwege een berg, zijn slaapzak op het pad.

Hij herinnerde zich niet dat hij zich te slapen had gelegd. Een hersenschudding? Gevallen? Hij trok een arm uit de slaapzak en voelde of hij zere plekken kon vinden. Niets. Hij voelde zich prima, zijn lichaam deed nergens pijn. Nu werd zijn arm helemaal kil, en weer verbaasde hij zich. Overdag was het juist zo heet geweest.

En hij had zijn rugzak in de auto gelaten. Hij had de auto een week geleden op de parkeerplaats van de Pinnacles neergezet, en hij was daar vanochtend teruggekomen en had zijn spullen in de koffer gelegd, mét zijn slaapzak. Hoe was die dan hier beland? De voetpaden door de Pinnacles waren overdag al gevaarlijk genoeg. Elroy Truesdale piekerde er niet over om in het duister naar beneden te klauteren. Hij at wat van wat hij aan eetbaars in zijn rugzak vond — die in zijn auto had moeten liggen, en die met een laag dauw erop naast zijn hoofd stond — en wachtte tot de zon op was.

Toen ging hij op weg. Zijn voeten waren in prima conditie, en het lege, verlaten rotslandschap was een genoegen voor het oog. Hij zong uit volle borst toen hij langs de ongelooflijk fraaie paden naar beneden liep. Niemand gilde dat hij zijn mond moest houden. Zijn benen deden geen pijn, ondanks de klautertocht die middag. Hij moest in behoorlijk goede conditie zijn, zei hij tegen zichzelf. Alleen zou niemand bij z’n volle verstand een rugzak meenemen, de bergen in, tenzij iemand er halverwege de berg een op zijn rug getoverd had.

De zon stond een heel eind aan de hemel toen hij bij de parkeerplaats kwam.

De auto was afgesloten. Bij zijn vertrek had hij zelf alle deuren op slot gedaan. Hij zong niet meer, nu. Dit sloeg nergens op. De een of andere Goede Samaritaan had hem bewusteloos op het pad aangetroffen, of hem neergeslagen; was geen hulp gaan halen; had Truesdales eigen wagen opengebroken en Truesdales eigen rugzak halverwege een berg gehesen om hem in zijn eigen slaapzak te schuiven. Wat was er nou verdomme aan de hand? Had iemand Truesdales wagen willen hebben, hadden ze hem willen laten opdraaien voor een misdaad? Toen hij de koffer opendeed, verwachtte hij half het slachtoffer van een moord te zien, maar er waren niet eens bloedvlekken. Hij was opgelucht en teleurgesteld. Een mededelingsspoel lag op de amusementsspeler in zijn auto. Hij klikte hem vast en luisterde naar wat erop stond.

Truesdale, dit is Van der Vecken. Je zult nu al wel beseffen — of misschien ook niet — dat vier maanden uit je jonge leven zijn verdwenen. Hiervoor mijn excuses. Het was noodzakelijk, en je kunt het je permitteren om vier maanden te verliezen, en ik ben van plan er een eerlijke prijs voor te betalen. Kort gezegd: per kwartaal krijg je vijfhonderd VN-mark, voor de rest van je leven, op voorwaarde dat je niet probeert erachter te komen wie ik ben. Bij je terugkeer zul je thuis een spoel van de firma Barrett, Hubbard en Wu aantreffen. Zij zullen deze afspraak bevestigen en je alle nodige details meedelen.

Geloof me, in de vier maanden die je je niet kunt herinneren, heb je niets misdadigs gedaan. Je hebt dingen gedaan die je wel interessant zou vinden, maar daar is het geld voor. Het zou je hoe dan ook moeilijk vallen om achter mijn identiteit te komen. Vit een stemanalyse zou je niets kunnen afleiden. Barrett, Hubbard en Wu weten niets van me af. Je inspanningen zouden een kostbare en vruchteloze affaire worden, en ik hoop dat je er vanaf zult zien.

Elroy schrok niet toen bijtende rook uit de spoel kwam. Dat had hij half verwacht. En verder had hij de stem toch al herkend. Zijn eigen. Hij moest de band voor… Van der Vecken… hebben gemaakt in de periode waarvan hij zich niets meer kon herinneren. ‘Je zou toch niet jezelf voorliegen, hè, Roy?’ zei hij tegen de verkoolde spoel.

Onder welke omstandigheden?

Hij stapte de auto uit, liep naar het Toeristenbureau en kocht daar een ochtendnieuwsband. Zijn recorder werkte nog, al was de spoel een half gesmolten zwarte massa. Hij draaide de band af om te weten te komen wat voor dag het was. Negen januari, 2341. Het was acht september 2340 geweest. Hij had Kerstmis en Nieuwjaar gemist, en vier maanden van… wat? Woede laaide in hem op en hij pakte de foon van de wagen. Wie ging er over kidnappen? De politie hier, of de lui van de ARM? Een ogenblik bleef hij zo met de foon in zijn hand zitten. Toen legde hij hem weer neer.

Hij besefte dat hij de politie niet zou bellen.


Terwijl zijn wagen hem terugvloog naar San Diego dacht Elroy Truesdale koortsachtig na. Schoof heen en weer in zijn stoel omdat hij voelde dat hij in een soort val zat.

Hij was zijn eerste, en tot op heden enige, vrouw kwijtgeraakt omdat hij alleen met tegenzin geld uitgaf. Ze had hem vaak genoeg verteld dat het een karakterfout was. Eentje die alleen hij had. In een wereld waar niemand van honger stierf, was een persoonlijke levensstijl belangrijker dan hoeveel geld je achter de hand had. Hij was niet altijd zo geweest.

Bij zijn geboorte was Truesdale de bezitter geweest van een bedrag, waarvan de rente hem niet rijk zou maken, maar wel in staat zou stellen een alleszins redelijk verzorgd leven te leiden. Dat laatste zou ook zijn gebeurd als Truesdale niet méér gewild had. Op zijn vijfentwintigste had hij zijn vader zover gekregen dat hij het geld aan hem ter hand stelde. Hij wilde het investeren.

Hij zou écht rijk zijn geworden, zo klonk het tenminste. Maar het was een ingewikkeld geval van oplichting geweest. Ergens op Aarde, of in de Gordel, leefde een man die misschien Lawrence St. John McGee heette, en misschien ook niet, in luxe. Hij kon het onmogelijk allemaal al hebben uitgegeven, zelfs met de stijl van leven die hij er op nahield niet.

Misschien had Truesdale wel al te fel gereageerd. Maar hij had geen werkelijke talenten; hij kon geen wissel trekken op zichzelf. Dat wist hij nu. Op het ogenblik was hij verkoper in een schoenenzaak. Daarvoor had hij gewerkt bij een service-station; daar had hij energiecellen van wagens vervangen en de motoren en rotors nagekeken. Hij was een heel gewone man. Hij hield zich in goede fysieke conditie omdat iedereen dat deed; vet en slappe spieren werden beschouwd als een teken van persoonlijke zorgeloosheid. Hij had zijn baard, en een behoorlijk mooie baard ook, afgeschoren nadat Lawrence St. John McGee er met zijn fortuin vandoor was gegaan. Als je werkte had je geen tijd om een goede baard te onderhouden. Tweeduizend per jaar, zijn leven lang. Hij kon het geld niet afslaan.

Nu zat hij in de val, vastgepend door zijn eigen karakterfouten. Die vervloekte Van der Vecken! En hij moest met hem hebben samengewerkt, moest zich hebben verkocht aan hem. De stem op de band was zijn eigen stem geweest.

Wacht eens. Misschien was er wel geen geld… misschien was het alleen een waardeloze belofte om ‘Van der Vecken’ een paar uur extra te geven en Truesdale een paar honderd kilometer naar het noorden te laten vliegen.

Truesdale belde zijn huis. In het geheugen van zijn foon zaten vier maanden aan oproepen en berichten opgeslagen. Hij tikte Barrett, Hubbard en Wu uit en wachtte tot de foon het in zijn geheugen had opgezocht.

Er was een bericht. Hij hoorde het van begin tot eind aan. Hij werd er evenveel wijzer van als hij had verwacht. Hij belde de Kamer van Koophandel.

Ja, ze beschikten over gegevens over Barrett, Hubbard en Wu. Wat de Kamer van Koophandel betrof, was het een eerzame firma, die zich specialiseerde in handelsrecht. Hij kreeg het nummer van Inlichtingen.

Barrett was een met veel gevoel voor smaak geklede dame van middelbare leeftijd, die competent en kortaf optrad. Ze was heel terughoudend, ook nadat hij zich bekend had gemaakt.

‘Het enige wat ik weten wil,’ zei hij, ‘is of uw firma er wel zeker van is dat het geld ook daadwerkelijk blijft binnenkomen. Deze Van der Vecken heeft me vijfhonderd mark per kwartaal beloofd. Als hij ophoudt u geld te sturen, dan zou ik meteen ook dat geld kunnen vergeten, nietwaar? Ongeacht of ik me aan de bepalingen van de overeenkomst heb gehouden.’

‘Dat is niet juist, mijnheer Truesdale,’ zei ze streng. ‘De heer Van der Vecken heeft een toelage op u vastgezet, een annuïteit, en vooruit betaald. Als u zich niet houdt aan de bepalingen van uw overeenkomst met hem, dan valt het geld toe aan, even zien, aan het Studiecentrum voor de Rehabilitatie van Misdadigers, tot aan uw dood.’

‘O. En de bepalingen komen erop neer dat ik niet mag proberen er achter te komen wie Van der Vecken is.’

‘Dat is ongeveer juist, ja. Het is allemaal heel uitgebreid vastgelegd in een bericht dat —’

‘Al gehoord.’

Hij hing op. En dacht na. Tweeduizend per jaar. Zijn hele leven lang. Zo zeker als een huis. Het was nauwelijks een bedrag waar je van kon leven, maar het zou een aardig extraatje zijn bovenop zijn salaris. Hij had al een stuk of zes manieren bedacht om zijn eerste cheques te besteden. Misschien kon hij wel een andere baan proberen te krijgen…

Tweeduizend per jaar. Het was een exorbitante beloning voor vier maanden werk. Voor de meeste soorten werk. Wat had hij gedaan met die vier maanden?

En hoe had Van der Vecken geweten dat het genoeg zou zijn? Heb ik hem waarschijnlijk zelf gezegd, dacht Truesdale bitter. Mezelf verraden. In ieder geval had hij niet gelogen. Vijfhonderd mark per drie maanden, een tikje luxe in zijn leven… en hij zou zich de rest van zijn leven afvragen waarom en hoe hij het verdiend had. Maar naar de politie zou hij niet gaan.

Hij kon zich niet herinneren dat hij ooit zo’n last had gehad van tegenstrijdige gevoelens.

Wat later begon hij naar de andere berichten uit het geheugen van zijn foon te luisteren.

‘Maar u hebt het toch gedaan,’ zei de inspecteur van de ARM. ‘U bent naar ons toe gekomen.’ Het was een zwaargebouwde man, met een vierkante kaak en ogen waarin een ongelovige blik lag. Kijk eens goed in die ogen, dan twijfel jij ook aan het verhaal dat je hem misschien net hebt verteld. Hoe het ook luidt.

Truesdale haalde zijn schouders op.

‘Wat heeft u van gedachten doen veranderen?’

‘Weer geld. Ik begon naar de berichten van de foon te luisteren. Een andere advocatenfirma had me ook gebeld. Zegt de naam Mevrouw Randall u iets?’

‘Nee. Wacht eens even. Weduwe van Jacob Randall? Estelle. Voorzitter van de Struldbrugs Club tot — eh…’

‘Dat was mijn over-over-over-overgrootmoeder.’

‘En ze is afgelopen maand overleden. Gecondoleerd.’

‘Dank u. Ik — ik, kijk, zo vaak zag ik Grote ‘Stelle niet. Twee keer per jaar of zo, een keer op haar verjaarsfeest, en nog een keer als er weer een familielid bij was of zo iets. Ik weet nog dat we een paar keer samen hebben geluncht, nadat ze erachter was gekomen dat ik al mijn geld was kwijtgeraakt. Ze was gek. Nou en of. Ze bood me een nieuw kapitaal aan om overnieuw te beginnen, maar dat weigerde ik.’

‘Trots? Het had iedereen kunnen overkomen. Lawrence St. John McGee houdt zich bezig met een oud en glad beroep.’

‘Ik weet ‘t.’

‘Ze was de oudste vrouw ter wereld.’

‘Ja, dat weet ik. Het voorzitterschap van de Struldbrugs Club berustte altijd bij het oudste lid dat in leven was. Het was een eretitel, de Waarnemend Voorzitter deed meestal het werk. Ze was honderddrieënzeventig toen ik werd geboren. Niemand van ons verwachtte eigenlijk dat ze ooit zou sterven. Dat klinkt zeker wel gek?’

‘Nee. Hoeveel mensen sterven nou op tweehonderdtienjarige leeftijd?’

‘Toen draaide ik dat bericht van Becke en Hollingsbrooke af, en ze was dood! En ik heb ongeveer een half miljoen mark geërfd, van een fortuin dat ongelooflijk groot moet zijn geweest. Ze heeft genoeg achter-achter-en-nog-eens-achter-kleinkinderen om elk land ter wereld op te kopen. Je had de verjaarsfeesten moeten zien.’

‘Ik begrijp wat u bedoelt.’ De ogen van de ARM keken diep in de zijne. ‘Dus nu hebt u Van der Veckens geld niet meer nodig.

Tweeduizend per jaar is nu een lachertje.’

‘En de klootzak is er nog de schuld van ook dat ik haar verjaardag heb gemist.’

De ARM leunde achterover in zijn stoel. ‘U vertelt een vreemd verhaal. Ik heb nog nooit van een type geheugenverlies gehoord, waarbij alle herinneringen verdwijnen.’

‘Ik ook niet. Het was net of ik naar bed ging en vier maanden later wakker werd.’

‘Maar u herinnert zich niet eens dat u naar bed ging?’

‘Inderdaad.’

‘Dat zou je met een verdover kunnen doen. Goed, we zullen u in diepe hypnose brengen en kijken wat we kunnen ontdekken. Daar hebt u toch geen bezwaar tegen? U zult een aantal verklaringen moeten tekenen.’

‘Best.’

‘Misschien, eh, vindt u het helemaal niet leuk wat we ontdekken.’

‘Ik weet ‘t.’ Truesdale was zich geestelijk al aan het voorbereiden op wat hij over de verdwenen vier maanden te weten zou komen. Het was zijn eigen stem geweest. Voor welke herinnering was hij bang geweest?

‘Als u in die periode waarvan u niets meer weet een misdaad hebt begaan, dan zult u daar misschien straf voor moeten ondergaan. Zo’n bruikbaar alibi is het niet.’

‘Dat risico neem ik.’

‘Oké.’

‘Denkt u dat ik dit allemaal verzin, dat ik net doe alsof?’

‘Die gedachte is bij me opgekomen, ja. We komen er wel achter.’


‘Oké, kom er maar uit,’ zei een Stem. En Truesdale kwam eruit als een man die te plotseling wakker wordt gemaakt, bij wie de dromen wegsterven in zijn geest.

De Stem was Michaela Shorter, een zwarte arts met brede schouders, gekleed in een losse, blauwe werkjumper. ‘Hoe voelt u zich?’ zei ze.

‘Uitstekend,’ zei Truesdale. ‘Wat is het resultaat?’

‘Heel eigenaardig. U herinnert zich niet alleen niets van wat er in die vier maanden is gebeurd, u hebt niets gemerkt van enig tijdsverloop. U hebt niet gedroomd.’

De inspecteur van de ARM stond wat terzijde; Truesdale merkte zijn aanwezigheid pas op toen hij iets zei. ‘Kent u een drug waardoor dit kan zijn veroorzaakt?’

De vrouw schudde haar hoofd.

‘Dokter Shorter is een expert op dat gebied van de geneeskunde dat met de wet te maken heeft,’ zei de inspecteur tegen Truesdale. ‘Dit lijkt erop of iemand iets nieuws heeft bedacht.’ Tegen dokter Shorter zei hij: ‘Het zou iets kunnen zijn dat echt nieuw is. Wilt u niet met de computer analyseren?’

‘Heb ik gedaan,’ zei ze kortaf. ‘Maar hoe dan ook, er is geen middel dat zó selectief kan zijn. Het lijkt wel of hij eerst met een verdover in slaap is gebracht, en daarna vier maanden in een vriescel is gelegd. Alleen zouden er van het ontdooien dan medische sporen te vinden moeten zijn: gebroken celwanden dank zij ijskristallisatie en dergelijke.’ Ze keek scherp naar Truesdale. ‘Raak niet weer in trance door mijn stem.’

‘Weest u maar niet bang.’ Truesdale stond op. ‘Wat er ook met me is gebeurd, er is een laboratorium voor nodig geweest, nietwaar? Als het om zo’n nieuw middel gaat. Dat maakt toch een iets gerichter zoeken mogelijk?’

‘Dat vermoed ik wel, ja,’ zei de arts. ik zou op zoek gaan naar een bijprodukt van genetisch onderzoek. Iets dat DNA-moleculen uit elkaar laat vallen.’

De ARM-inspecteur zuchtte. Je zou denken dat als je iemand van een berg kidnapt je ook wat sporen zou moeten achterlaten, maar nee hoor. Een wagen zou op de radar zichtbaar zijn geweest. Van der Vecken moet u op een draagbaar naar het parkeerterrein hebben laten vervoeren, zo om vier uur ’s ochtends, dan is daar meestal niemand.’

‘Dat is behoorlijk gevaarlijk, op die paden.’

‘Dat weet ik. Hebt u dan een beter antwoord?’

‘Bent u helemaal niets te weten gekomen?’

‘Het geld. Uw wagen is op de parkeerplaats blijven staan omdat het parkeergeld vooruit was betaald. De toelage ook. Allemaal overgemaakt van een rekening op naam van Van der Vecken. Een nieuwe rekening, en hij is alweer opgeheven.’

‘Ik had niet anders verwacht.’

‘Zegt de naam u iets?’

‘Nee. Waarschijnlijk Hollands.’

De ARM knikte bedachtzaam. Hij stond op. Aan de uitdrukking op dokter Shorters gezicht te zien wilde ze graag haar behandelkamer terug.


Een half miljoen mark was een hoop geld. Truesdale speelde met de gedachte om tegen z’n baas te zeggen dat-ie naar de bliksem kon lopen, maar ondanks de traditie verdiende Jeromy Link het niet om zo behandeld te worden. Het had geen zin om hem op stel en sprong een nieuwe verkoper te laten zoeken. Truesdale gaf Jeromy een maand de tijd.

Omdat zijn werk nog maar even zou duren, werd het ook plezieriger. Verkoper in een schoenenzaak… maar zo ontmoette hij toch een stel interessante mensen. Op een dag keek hij eens goed naar de machinerie waarmee schoenen om voeten werden gevormd. Hoogst ingenieuze, bewonderenswaardige apparatuur, waarvan hij zich nog nooit rekenschap had gegeven. In zijn vrije tijd maakte hij plannen voor een trektocht langs allerlei dingen die hij wilde zien.

Toen het testament van Grote ‘Stelle werd geëxecuteerd, knoopte hij weer banden aan met talloze familieleden. Een aantal had hem gemist bij haar begrafenis en bij haar laatste verjaardag. Waar was hij geweest?

‘Het dolste verhaal dat je ooit hebt gehoord,’ zei Truesdale — en hij moest het die avond wel zes keer vertellen. Hij schepte er een pervers genoegen in. ‘Van der Vecken’ had geen publiciteit gewild.

Zijn plezier viel in duigen toen een aangetrouwde neef-in-de-tweede-graad zei: ‘Dus je bent nog een keer beroofd. Ze schijnen je nogal te moeten hebben, Roy.’

‘Vergeet het maar. Dit keer zal ik de schoft te pakken krijgen,’ zei Truesdale.

De dag voor zijn trektocht begon, liep hij langs bij het hoofdkwartier van de ARM. Hij moest even moeite doen voor hij zich de naam van de forse inspecteur herinnerde. Robinson, dat was het. Robinson knikte hem van achter een boemerangbureau toe en zei: ‘Kom erin. Plezier in het leven?’

‘Gaat wel. Hoe vordert uw onderzoek?’ Truesdale ging zitten. Het vertrek was klein, maar heel comfortabel. Het bureaublad was voorzien van koffie- en theekraantjes.

Robinson leunde achterover in zijn stoel, alsof hij blij was dat iets hem even van zijn werk haalde. ‘We hebben voornamelijk nieten binnen. We weten nog steeds niet door wie u bent gekidnapt. We hebben niet kunnen nagaan waar het geld vandaan komt, maar we weten zeker dat het niet van uzelf afkomstig is.’ Hij keek op.

‘U maakt geen erg verbaasde indruk.’

‘Ik was er zeker van dat jullie mijn financiën zouden natrekken.’

‘Oké. Ga er voorlopig dan van uit dat iemand, die we Van der Vecken zullen noemen een bijzondere geheugen-uitwissende behandeling heeft. Hij zou die misschien kunnen verkopen aan mensen die misdaden willen plegen… zoals het vermoorden van een familielid om haar erfenis.’

‘Ik? Grote ‘Stelle? Dat zou ik nooit doen.’

‘Dat laten we buiten beschouwing. In ieder geval heb je dat niet gedaan. Van der Vecken zou jou hebben moeten betalen, en een behoorlijk bedrag ook. Een lachwekkende gedachte. Verder hebben we twee gevallen aangetroffen waarbij van hetzelfde soort selectieve amnesie sprake is.’ In het bureau zat een computerscherm. De ARM zette het aan. ‘De eerste was een zekere Mary Boethals, die vier maanden verdween in 2220. Ze gaf het niet aan. De ARM raakte in haar geïnteresseerd omdat ze de behandelingen voor een nieraandoening staakte. Het leek er veel op dat ze een transplantatie had gekregen van een illegale orgaanhandelaar. Maar ze had een heel ander verhaal, dat heel veel op het uwe leek, en ook zij had een jaargeld gekregen.

Daarna kwam Charles Mow, verdwenen in 2241, vier maanden later weer terug. Hij had ook een jaargeld, maar dat werd gestaakt na wat verduisteringen bij Norn Verzekeringen. Mow werd daar zo nijdig over dat hij naar ons toekwam. De ARM begon natuurlijk naar andere gevallen uit te kijken, maar die vonden ze niet. En dat was dat, honderd jaar lang. Tot u met uw verhaal op de proppen kwam.’

‘En mijn jaargeld is gestaakt.’

‘Wat vervelend nou. In de twee vorige gevallen moest het geld naar onderzoek naar prothesen ter vervanging van lichaamsdelen. Honderd jaar geleden was er nog geen rehabilitatie van misdadigers. Die gingen allemaal rechtstreeks de orgaanbanken in.’

‘Ja.’

‘Verder leken ze allemaal op elkaar. Het ziet er dus naar uit dat we op zoek zijn naar een struldbrug. Wat de tijd betreft, kan het: het eerste geval was honderdtwintig jaar geleden. De naam Van der Vecken klopt. De belangstelling voor prothesen klopt.’

Truesdale dacht na. Er waren niet zóveel struldbrugs. De minimum toelatingsleeftijd voor die exclusiefste club van allemaal was definitief vastgesteld op honderdeenentachtig jaar. ‘Zijn er duidelijke verdachten?’

‘Als die er waren, zou ik het u niet mogen zeggen. Maar ze zijn er niet. Mevrouw Randall is ontegenzeglijk een natuurlijke dood gestorven, en Van der Vecken is ontegenzeglijk een ander. Als zij iets met hem uit te staan heeft gehad, dan hebben wij die connectie in ieder geval niet kunnen vinden.’

‘Hebt u hierover contact opgenomen met de Gordel?’

Robinson keek hem met toegeknepen ogen aan. ‘Nee, waarom?’

‘Gewoon, een gedachte die in me opkwam. Afstand in tijd is gelijk aan afstand in ruimte?’

‘Nou, we kunnen het wel vragen. Misschien hebben zij soortgelijke gevallen bij de hand gehad. Persoonlijk zou ik niet weten hoe we nu verder moeten. We weten niet waarom, en we weten niet hoe.’


In alle nationale en internationale parken van de Aarde was geen ruimte voor de mensen die er in het jaar 2341 wel eens op uit wilden trekken. De wachtlijst voor de Amazone-jungle was twee jaar, en voor andere parken gold ongeveer hetzelfde.

Elroy Truesdale liep met een rugzak op zijn schouders door Londen, Parijs, Rome, Madrid, Marokko, en Cairo. Hij reisde met supersonische treinen van stad tot stad. Hij at in restaurants, omdat hij liever met credit cards sjouwde dan met gedroogd voedsel. Dit was iets dat hij al een hele tijd van plan was geweest, maar waar hij nooit geld voor had gehad.

Hij zag de piramiden, de Eiffeltoren, de Tower van Londen, de scheve toren van Pisa (die ze hadden gestut). Hij zag het Dal van de Gevallenen. In meer dan tien landen liep hij over Romeinse wegen.

Overal waren er mensen zoals hij. ’s Nachts kampeerden ze op plekken die voor ze waren gereserveerd door het stadsbestuur, meestal oude parkeergarages of verlaten autowegen. Ze zetten hun lichtgewicht brandertjes bij elkaar zodat ze een kampvuur hadden, en zaten eromheen om elkaar liedjes te leren. Als hij genoeg van ze kreeg, logeerde Truesdale weer een tijdje in hotels. Hij versleet het ene paar weggooi-wandelsokken na het andere, en kocht weer nieuwe uit automaten op de kampeerplaatsen. Zijn benen werden zo hard als hout.

Zo leefde hij een maand, en nog was hij niet klaar. Iets zette hem ertoe aan om de hele Aarde te bekijken. Iemand zei een reservering af en zo kwam hij in de Australische wildernis terecht, waarschijnlijk het dunstbevolkte van alle nationale parken. Hij bleef er een week. Hij had de stilte nodig, en de ruimte.

Vandaar ging hij naar Sydney, en daar ontmoette hij een meisje met Gordel-haar.


Ze zat met haar rug naar hem toe. Hij zag een paardestaart van golvend haar, zwart en soepel, bijna tot haar middel. Het grootste deel van haar hoofd was haarloos, en even bruinverbrand als de rest van haar lichaam. Midden over haar hoofd liep een vijf centimeter brede strook haar, dat was alles..

Twintig jaar geleden zou het niet hebben misstaan. Toen was Gordel-haar in geweest. Maar dat lag al ver achter hen, en nu was ze net een echo uit het grijze verleden … of van ver weg? Ze was even lang als de gemiddelde man of vrouw uit de Gordel, maar haar spieren waren veel beter ontwikkeld. Ze was alleen, had zich niet aangesloten bij het kampvuur en de groep eromheen aan de andere kant van de ruimte waarin ze zich bevonden: de achtste verdieping van een tien verdiepingen hoge parkeergarage. De anderen zongen, vals en af en toe uit de maat. Het weerkaatste tussen het betonnen dak en de vloer. Ik ben geboren op de Maan, tienduizend jaar geleden… Ik woon nu heel lang op de Aard’, maar ben niet erg tevreden…

Een vrouw uit de Gordel, was het werkelijk mogelijk? Aan het trekken?

Truesdale zocht zich een weg naar waar ze zat door een wirwar van opeen gestapelde rugzakken. Hij zei: ‘Neem me niet kwalijk. Komt u uit de Gordel?’

Ze draaide zich om. ‘Ja. Wat zou dat?’

Haar ogen waren bruin. Haar gezicht was mooi, op een heel scherpe, hoekige manier, en er lag geen erg bereidwillige uitdrukking op. Ze zou heel fel reageren als hij iets met haar zou proberen uit te halen. Misschien was ze wel niet zo op vlaklanders gesteld; ze was in ieder geval te moe voor spelletjes.

‘Ik wil een verhaal vertellen aan iemand uit de Gordel.’

Ze haalde haar schouders op, een geïrriteerd gebaar. ‘Waarom gaat u dan niet naar de Gordel?’

‘Daar kom ik vanavond nooit meer,’ zei hij naar waarheid.

‘Best, ga uw gang.’

Truesdale vertelde haar van de kidnapping op de Pinnacles. Het was een glad verhaaltje aan het worden, en hij vertelde het snel. Hij had er al spijt van dat hij niet gewoon was gaan slapen.

Ze luisterde ernaar met een onrustig soort geduld, zei toen: ‘Waarom vertelt u dat nou juist aan mij?’

‘Zo’n soort kidnapping is nóg twee keer voorgekomen, beide keren een hele tijd geleden. Ik zou wel eens willen weten of er in de Gordel iets dergelijks is gebeurd?’

‘Ik weet het niet. Misschien is er wat te vinden in het archief van de jakkeraars.’

‘Bedankt,’ zei Truesdale, en liep weg.

Hij lag in zijn slaapzak, zijn ogen dicht, zijn armen over zijn borst gekruist. Morgen… Brazilië? Ze waren nog steeds aan het zingen: Ik monsterde aan op ’t spookschip en ’t kostte me m’n leven, Niet ’t vechten, te land, ter zee, ’t is me om het even, Maar ’k ben de enige zeeman die bij Van der Vecken is gedeserteerd.

Truesdales ogen gingen abrupt open.

En dan duurt ’t niet lang of de lust tot leven heb je verleerd.

Hij had op de verkeerde plek gezocht.


Trekkers werden meestal bij het eerste licht wakker. Een aantal ging naar een vierentwintig-uurs restaurant en ontbeet daar; anderen deden het zelf. Truesdale was gevriesdroogde eieren aan het koken toen het meisje naar hem toe kwam lopen.

‘Herinner je je mij nog? Ik heet Alice Jordan.’

‘Roy Truesdale. Eieren?’

‘Graag.’ Ze gaf hem een pakje dat hij vermengde met wat water en bij de inhoud van het pannetje deed. Ze was anders dan gisteravond: uitgerust, minder kruidje-roer-me-niet, en ze zag er ook jonger uit.

‘Ik ben me gisteravond dingen gaan herinneren. Gevallen als de jouwe. Ze zijn er inderdaad. Ik ben zelf een jakkeraar, en ik heb er over horen praten, maar ik heb nooit de moeite genomen om de details na te gaan.’

‘Ben jij een jakkeraar? Hoor je bij de politiemacht van de Gordel?’ Nu hij goed keek, zag hij dat ze van zijn postuur was: gespierd genoeg om het tegen elke man of vrouw uit de Gordel te kunnen opnemen.

‘Ik heb ook gesmokkeld,’ zei ze een beetje verdedigend. ‘Op een dag kwam ik tot de conclusie dat de Gordel het geld harder nodig had dan de smokkelaars.’

‘Misschien moet ik dan toch naar de Gordel,’ zei hij luchtig. En dacht: Of Robinson zover zien te krijgen dat hij de archiefstukken hierheen haalt. De eieren waren klaar. Hij deed ze in de mokken die alle trekkers aan hun riem droegen.

‘Vertel me eens wat meer over dat Van der Vecken geval.’

‘Veel meer is er niet te vertellen. Ik wou dat ik het kon vergeten.’ Meer dan een maand had hij het al niet uit zijn hoofd kunnen zetten. Ik ben beroofd.

‘Ben je meteen naar de politie gegaan?’

‘Nee.’

‘Dat herinnerde ik me. De Rover haalt zijn slachtoffers uit het dichtstbevolkte deel van de Gordel, houdt ze een maand of vier vast, en koopt ze dan om. Meestal is het bedrag groot genoeg. In jouw geval zeker niet?’

‘Bijna.’ Hij ging een vreemde niet over Grote ‘Stelle vertellen. ‘Maar als de meeste slachtoffers het omkoopbedrag accepteren, hoe komt het dan dat jullie het toch merken?’

‘Het is niet zo gemakkelijk om het verdwijnen van een schip te verbergen. Meestal verdwijnen de schepen uit de Gordel, en duiken vier maanden later, en vier maanden verder in hun baan, weer op. Maar als de telescopen ze die vier maanden lang niet kunnen vinden, kan iemand natuurlijk vragen gaan stellen.’ Ze goten het restje van hun eieren uit hun frictieloze mokken en deden er koffiepoeder en kokend water in.

‘Er is een aantal gevallen bekend, en er is er nooit een opgelost,’ zei ze. ‘Sommigen geloven dat het de Buitenstaander is, die monsters neemt.’

‘Buitenstaander?’

‘Het eerste niet-menselijke wezen dat de mensheid ooit ontmoeten zal.’

‘Net als het Zeebeeld? Of het wezen dat op Mars is geland tijdens —’

‘Nee, nee,’ zei ze ongeduldig. ‘Het Zeebeeld is op het continentale plat van de Aarde zelf gevonden. Het had daar al meer dan een miljard jaar gelegen. En de Pak hoorde bij een tak van de mensheid, tenminste voor zover we daarvan zeker kunnen zijn. Nee, we wachten nog steeds op de echte Buitenstaander.’

‘En jullie denken dat hij monsters neemt om te kijken of we klaar zijn voor de beschaving. En als we klaar zijn, komt hij.’ ik heb niet gezegd dat ik er zelf in geloof.’

‘Geloof je er zelf in?’

‘Ik weet ’t niet. Ik vond het een aardig verhaal, en ook een beetje eng. Het is nooit bij me opgekomen dat hij ook wel eens monsters van vlaklanders zou kunnen nemen.’

Hij schoot in de lach. ‘Bedankt.’

‘O, zo was het niet bedoeld.’

‘Ik ga hierna naar Brasilia,’ zei hij. Het was bijna een aanbod, maar niet helemaal.

‘Ik rust uit. Eén dag trekken, één dag rust. Ik ben sterk voor iemand uit de Gordel, maar ik kan niet dag in dag uit doorgaan.’

Ze aarzelde. ‘Daarom reis ik met niemand samen. Anderen hebben me ook al gevraagd, maar ik wil niet graag ’t idee hebben dat ik iemands tempo druk.’

‘Ik begrijp het.’

Ze stond op. Truesdale volgde haar voorbeeld. Even had hij de indruk dat ze hoog boven hem uit torende, maar dat was een illusie.

‘Waar ben je gestationeerd?’ zei hij. ‘Ceres?’

‘Vesta. Dag.’

‘Dag.’


Hij trok naar Brasilia en Sao Paulo en Rio de Janeiro. Hij zag Chichen Itza en genoot van de Peruaanse cuisine. En hij arriveerde in Washington D.C. terwijl de vier gestolen maanden nog steeds in zijn hoofd rondspookten.

Het centrum van Washington lag onder een weerkoepel. Ze wilden hem niet toelaten met een rugzak. Washington was een zakenstad; hier werd een behoorlijk gedeelte van de planeet Aarde bestuurd.

Hij ging rechtstreeks naar het Smithsonian Instituut.

Het Zeebeeld was aan de buitenkant net een spiegel. Het zag er net niet humanoïde uit, zoals het daar stond op zijn grote platte voeten, de beide drievingerige handen omhooggeheven als wilde het een dreiging afwenden. Ondanks de enorme tijd dat het op de bodem van de zee had gelegen vertoonde het geen teken van roestvorming of slijtage. Het zag eruit alsof het deel uitmaakte van een heel vergevorderde beschaving… en dat was ook zo. Het was een drukpak met een stasisveld voor noodgevallen, en het ding dat in het drukpak zat, was heel gevaarlijk. Eén keer was het losgebroken.

De Pak was een oude, vermoeide mummie. Het gezicht was hard en onmenselijk, uitdrukkingsloos. Hef hoofd lag onder een vreemde hoek verwrongen, en de armen lagen slap naast het lichaam, niet opgeheven naar wat de keel had verpletterd. Truesdale las het verhaal van de Pak in de gids, en voelde medelijden opwellen. De Pak had zo’n grote afstand afgelegd om de hele mensheid te redden…

Er waren dus dingen, daarginds. Het heelal was wijd genoeg om allerhande dingen te bevatten. Als iemand monsters nam van de mensheid waren er maar twee vragen: Waarom nam hij de moeite? En waarom nam hij de moeite om zijn monsters weer terug te brengen?

Nee, er was meer. Van die kriebelige vragen. Waarom juist van de Aarde vlaklanders halen? Als je rijk genoeg was, ging je op huwelijksreis naar Titan, onder het enorme, geringde wonder dat Saturnus heette. Het was toch zeker heel gemakkelijk om zo’n stelletje te kidnappen? En waarom juist het dichtstbevolkte stuk van de Gordel? Er gingen nog genoeg mijnwerkers naar de uithoeken van de Gordel.

Even had hij een heel vaag antwoord, maar het wilde geen vaste vorm aannemen. Hij borg het weg in zijn geheugen…

Daarna trok hij langs de Mississippi, en vandaar ging hij klimmen in de Rocky Mountains. Hij brak er een been en moest naar een stad in de buurt worden gevlogen, ergens in een woest dal. Een dokter zette zijn been en gaf hem een groeibehandeling. Daarna vloog hij naar huis. Hij hield het verder wel voor gezien.

De politie van San Diego had geen nieuwe inlichtingen over Lawrence St. John McGee. Ze waren eraan gewend om Truesdale te zien, ze begonnen zelfs een beetje genoeg van hem te krijgen. Truesdale kreeg door dat ze niet verwachtten ooit McGee en Truesdales geld te vinden.

‘Hij had meer dan genoeg geld om een gezichts- en vingertoptransplantatie te laten verrichten,’ had een politieman een keer tegen hem gezegd. Nu maakten ze alleen maar sussende geluiden en wachtten tot hij weer wegging. Hij was er een jaar geleden voor het laatst geweest.

Truesdale ging naar het hoofdkwartier van de ARM. Hij nam een taxi in plaats van het roltrottoir; hij had nog steeds last van zijn been.

‘We zijn er nog steeds mee bezig,’ zei Robinson. ‘Zo’n vreemd geval vergeten we niet. We hebben zelfs — nee, laat maar.’

‘Wat?’

De ARM grinnikte opeens. ‘Het heeft er niet direct mee te maken. Ik heb de computer in de kelder gevraagd om andere onopgeloste misdaden met een technologisch vergevorderde achtergrond, ongeacht wanneer gepleegd. Ik heb een stel gekke dingen gekregen. Ooit gehoord van de kopie van Stonehenge?’

‘Zeker. Ik ben er anderhalve maand geleden nog geweest.’

‘Verbazingwekkend, hè? In één nacht heeft de een of andere grapjas er een kopie neergezet. De volgende ochtend waren er twee Stonehenges. Het enige verschil dat je kunt zien is de plek waar ze staan: de kopie staat een paar honderd meter verder naar het noorden. En er zitten dezelfde ingekerfde initialen op de stenen.’ Truesdale knikte. ‘Ik weet het. Dat moet de duurste grap zijn die ooit is uitgehaald.’

‘We weten eigenlijk niet eens welke van de twee echt is. Als die grappenmaker nu de Stonehenges eens heeft verwisseld? Hij beschikte over genoeg vermogen om de stenen van de kopie te verplaatsen. Het enige dat hij hoefde te doen was die op de plek van het echte Stonehenge te zetten, en daarvoor had hij natuurlijk al het echte Stonehenge op de plek gezet waar we nu denken dat de kopie staat.’

‘Vertel het maar aan niemand.’

De ARM lachte.

‘Iets binnengekregen uit de Gordel?’

De glimlach op Robinsons gezicht verdween. ‘Ja. Een stuk of zes gevallen bekend van kidnapping en geheugenverlies, en stuk voor stuk onopgelost. Ik geloof nog steeds dat we op zoek zijn naar een struldbrug.’

Allemaal onopgelost. Dat klonk niet erg hoopgevend.

‘Een oude struldbrug,’ zei de ARM. iemand die honderdtwintig jaar geleden al oud genoeg was om te denken dat hij genoeg kennis had vergaard om de problemen van de mensheid op te lossen. Of om een boek-dat-al-het-andere-overbodig-maakt over de menselijke vooruitgang te schrijven. Dus begon hij monsters te nemen.’

‘En daar is hij nog steeds mee bezig?’

‘Of ’t is een kleinzoon van hem, die de zaak voortzet.’ Robinson zuchtte. ‘Maak je geen zorgen. We krijgen hem wel.’

‘Ja zeker. Jullie hebben pas honderdtwintig jaar de tijd gehad om ’m te pakken.’

‘Niet zo ongeduldig,’ zei Robinson.

En dat deed ’t hem.


Het hoofdkwartier van de politiemacht van de Gordel bevond zich op dezelfde plek als waar de regering van de Gordel was gevestigd: op Ceres. De politiebureaus op Pallas, Juno, Vesta en Astraea waren in zekere zin dubbelop, maar heel noodzakelijk. Met vijf asteroïden kon je de hele Gordel bestrijken, althans het belangrijkste deel ervan. Het was voorgekomen dat ze alle vijf aan dezelfde kant van de zon waren geweest, maar dat gebeurde zelden.

Vesta was het kleinst van de vijf. De steden lagen aan de oppervlakte, onder vier grote, dubbele koepels.

Drie keer in de geschiedenis was er een gat ontstaan in een koepel. Dat was niet het soort gebeurtenis dat licht zou worden vergeten. Alle gebouwen op Vesta waren hermetisch af te sluiten. Een aantal was voorzien van luchtsluis-buizen die door de koepel liepen.

Alice Jordan liep de politiesluis van Waring City in. Ze had een routine-patrouille tegen smokkelaars achter de rug. Er waren twee vertrekken, en dan een soort vestibule, met links en rechts drukpakken aan de wanden. Ze trok haar eigen pak uit en hing het op. De voorkant was versierd met een lichtgevende wijfjesdraak, die vuur spuwde.

Ze bracht rapport uit aan Vinnie Garcia, haar superieur. ‘Geen geluk gehad.’

Vinnie grinnikte naar haar. Ze was donker, tenger en rijzig, haar vingers lang en slank; veel meer het stereotype van de Gordelbewoner dan Alice Jordan. ‘Je hebt op Aarde wel geluk gehad.’

‘Finagle! Zeker niet! Je hebt mijn rapport gelezen.’ Alice was naar de Aarde gegaan in de hoop een groter wordend maatschappelijk probleem te kunnen oplossen. Een kwalijke gewoonte van de vlaklanders — stroomslavernij, het rechtstreeks prikkelen van het hersencentrum met elektriciteit — had de laatste tijd steeds vaker de kop opgestoken in de Gordel. Helaas had de oplossing van de Aarde bestaan uit niets doen en afwachten. Over driehonderd jaar zou het probleem zichzelf oplossen, maar dat stemde Alice Jordan nauwelijks tot tevredenheid.

‘Dat bedoelde ik niet. Je hebt een verovering gemaakt.’ Vinnie wachtte even. ‘In je kantoor zit een vlaklander op je te wachten.’

‘Een vlaklander?’ Ze had op Aarde met één man een bed gedeeld, maar erg veel genoegen hadden ze er geen van tweeën aan beleefd. De zwaartekracht, en niet genoeg ervaring. Hij was heel beleefd gebleven, maar ze hadden elkaar niet teruggezien.

Ze stond op. ‘Heb je me nog voor iets anders nodig?’

‘Nee hoor,’ zei Vinnie. ‘Veel plezier.’


Hij probeerde overeind te komen toen ze binnenkwam. Het lukte niet erg, vanwege de lage zwaartekracht, maar hij wist zijn voeten tegen de vloer en de rest van zijn lichaam rechtop te krijgen.

‘Hallo. Roy Truesdale,’ zei hij, voor ze in haar herinnering terug kon grijpen naar zijn naam.

‘Welkom op Vesta,’ zei ze. ‘Dus je bent toch hierheen gekomen.

Nog steeds op jacht naar de Rover?’

‘Ja.’

Ze ging achter haar bureau zitten. ‘Vertel eens wat meer. Heb je die trektocht afgemaakt?’

Hij knikte. ‘Ik geloof dat ik de Rockies nog wel het fijnste vond, en het is helemaal niet moeilijk om er in te komen. Dat moet jij ook eens proberen. Het is geen Nationaal Park, maar zoveel mensen willen er niet wonen.’

‘Dan zal ik het ook eens doen, als ik ooit nog op Aarde kom.’

‘Ik heb de andere Buitenstaanders gezien… Ik weet ‘t, het zijn niet werkelijk Buitenstaanders, maar ze zijn niet menselijk, dat is zeker. Als de werkelijke Buitenstaander is als die…’

‘Je denkt liever dat Van der Vecken menselijk is.’

‘Ik geloof het wel, ja.’

‘Je besteedt er een heleboel energie aan om ’m te vinden.’ Ze overwoog even dat Truesdale misschien wel achter een zekere vrouw uit de Gordel aan zat. Een vleiende gedachte…

‘De ARM scheen nergens te komen met het onderzoek,’ zei hij. ‘Erger nog. Het ziet er naar uit dat ze al honderdtwintig jaar of zo naar Van der Vecken of iemand die er op lijkt op zoek zijn. Ik werd nijdig en boekte op een schip naar Vesta. Ik ging zelf op zoek naar Van der Vecken. Maar hier komen, dat is nog niet zo gemakkelijk, weet je dat?’

Ze knikte. ‘Er zijn teveel vlaklanders die de asteroïden willen zien. We moeten het aantal toeristen beperken.’

‘Ik heb drie maanden moeten wachten. Ik wist nog steeds niet zeker of ik wel wilde gaan. Per slot van rekening kon ik altijd mijn plaats annuleren… Toen gebeurde er iets anders.’ Truesdale klemde zijn kaken op elkaar toen de herinnering hem opnieuw woedend maakte.

‘Lawrence St. John McGee. Hij heeft me beroofd van zo ongeveer alles wat ik bezat, tien jaar geleden. Een zwendelaar.’

‘Dat soort dingen gebeurt, ’t Spijt me voor je.’

‘Ze hebben ’m te pakken gekregen. Hij voerde de naam Ellery Jones, uit St. Louis. Hij hield zich bezig met een heel nieuw spelletje, in Topeka, Kansas, maar iemand tipte de politie, en ze grepen ‘m. Hij had nieuwe vingerafdrukken, nieuwe netvliesafdrukken, een nieuw gezicht. Ze moesten een analyse van de hersengolfpatronen doen voor ze er zeker van waren dat hij het was. Misschien krijg ik nog wel een deel van mijn geld terug ook.’

Ze glimlachte. ‘Dat is toch prachtig?’

‘Van der Vecken was de man die hem aangaf. Weer iets om mij om te kopen.’

‘Weet je dat zeker? Gebruikte hij die naam?’

‘Nee. Spelletjes spelen met mijn hoofd, vervloekt nog aan toe! Hij moet tot de conclusie zijn gekomen dat ik op jacht naar ’m was omdat hij me had beroofd. Van vier maanden van mijn leven. Hij speelde me Lawrence St. John McGee toe zodat ik me geen zorgen meer zou maken over m’n verdwenen vier maanden.’

‘En je vindt het niet leuk om zo voorspelbaar te zijn.’

‘Nee.’ Hij keek haar niet aan. Zijn handen klemden zich om de leuningen van haar bezoekersstoel. Spieren rolden en golfden in zijn armen toen hij zijn greep nog wat verstrakte. Een aantal bewoners van de Gordel gaf voor alleen maar minachting te hebben voor de spieren van vlaklanders…

‘Van der Vecken is misschien wel te groot voor ons,’ zei ze.

Zijn reactie was interessant. ‘Nou hebben we het tenminste over iets concreets. Wat heb je ontdekt?’

‘Eh… ik ben ook op jacht gegaan naar Van der Vecken. Je weet

dat er ook nog anderen zijn verdwenen.’

‘Ja.’

Haar bureau was net als dat van Robinson voorzien van een computerscherm. Ze zette het aan. ‘Zes namen. En jaartallen: 2150, 2191, 2230, 2270, 2331. Je ziet dat onze gegevens verder teruggaan dan die van jullie. Ik heb met Lawrence Jannifer gepraat, het laatste slachtoffer, maar hij kan zich er niets meer van herinneren dan jij. Hij was in een snelle baan op weg naar een asteroïde met wat kleine machine-onderdelen toen… niets meer. Toen hij weer bij kennis kwam, zat hij in een baan om Hector.’ Ze glimlachte. ‘Hij nam het heel anders op dan jij. Hij is alleen maar blij dat hij is teruggebracht.’

‘Zijn er nog andere slachtoffers in leven en beschikbaar?’

‘Dandridge Sukarno en Norma Stier, verdwenen in respectievelijk 2270 en 2230. Ze wilden niet zeggen hoe laat. Ze accepteerden de beloning, en dat is dat. We hebben hun geld naar twee verschillende personen weten te traceren: George Olduvai en C. Cretemaster. Maar we hebben geen gezichten die bij die namen passen.’

‘Je hebt het er wel druk mee gehad.’

Ze haalde haar schouders op. ‘Vroeg of laat raken een heleboel jakkeraars geïnteresseerd in de Rover. Vinnie laat het maar toe.’

‘Zo te zien neemt hij om de tien jaar een monster. Om de beurt van de Aarde en uit de Gordel.’ Truesdale floot, slecht op zijn gemak, want hij dacht aan de jaartallen die ze had genoemd. ‘De eerste is bijna tweehonderd jaar geleden. Geen wonder dat hij zich Van der Vecken noemt.’

Ze keek hem scherp aan. ‘Heeft de naam dan een bijzondere betekenis?’

‘Van der Vecken was de kapitein van de Vliegende Hollander. Ik heb ’t opgezocht. Je kent de legende van de Vliegende Hollander toch wel?’

‘Nee.’

‘Vroeger waren er zeilschepen, voor de handel — dat wil zeggen dat ze dank zij de kracht van de wind over de zeeën konden varen. Van der Vecken probeerde tijdens een zware storm Kaap de Goede Hoop te ronden. Hij zwoer een godslasterlijke eed dat hij de Kaap zou ronden, al zou hij tot het eind der dagen tegen de wind op moeten boksen. In stormachtig weer kunnen schepen hem nog steeds bezig zien. Soms houdt hij schepen aan en vraagt ze brieven mee te nemen.’

Ze lachte een beetje beverig. ‘Brieven aan wie?’

‘De Wandelende Jood, misschien. Er is meer dan één versie. Van der Vecken zou zijn vrouw hebben vermoord en met zijn schip de politie zijn ontvlucht. Of er is aan boord een moord gepleegd. Schrijvers schijnen de legende graag te gebruiken. Hij komt in een aantal romans voor, en er was ook een oude vlakke film van, en een nog oudere opera, en — heb je dat oude liedje gehoord dat de trekkers zingen om het kampvuur? Maar ’k ben de enige zeeman die bij Van der Vecken is gedeserteerd…’

‘Het Pochlied.’

‘Alle legenden hebben dat ene gemeenschappelijke element: een onsterfelijke man die eeuwig voortzeilt onder een vloek.’ Alice Jordans ogen werden groot en rond.

‘Wat is er?’ vroeg hij.

‘Jack Brennan.’

‘… Brennan. O ja. De man die de wortels aan boord van het schip van de Pak heeft gegeten. Jack Brennan. Ze zeggen dat hij dood moet zijn.’

‘Dat zeggen ze, ja.’ Ze staarde naar het blad van haar bureau. Langzaam begon ze rollen computer-printout te zien. ‘Roy, ik heb wat werk te doen. Waar zit je, in het Palace Hotel?’

‘Tuurlijk, het is het enige hotel in Waring City.’

‘Dan kom ik je om achttienhonderd daar halen. Je hebt toch een gids nodig voor de restaurants.’


Het Palace Hotel was uitstekend, als je bedacht dat het een monopolie had. De menselijke bediening was maar zo-zo, maar de mechanische dienstverlening — badkamer, toilet, schoonmaakfacili-teiten, bediening aan tafel — was volmaakt. Hier in de Gordel schenen ze hun machines te behandelen of hun leven ervan afhing. De oostelijke wand bevond zich drie meter van de koepel zelf, en was voorzien van kijkvensters. Grote, rechthoekige schermen klapten automatisch dicht als er rechtstreeks licht van de zon in het hotel dreigde te vallen. De schermen waren nu open. Truesdale keek naar buiten, door een muur van glas, over de lage koepel van Anderson City heen, en zag een horizon die zo rauw en scherp en dichtbij was dat hij zich op een bergtop voelde staan. Maar geen bergtop op Aarde gaf een zó levendig beeld van de sterren. Hij zag het heelal, zó dichtbij dat hij het kon aanraken. En de kamer kostte hem meer dan genoeg geld. Hij moest leren om weer geld uit te geven zonder er een gezicht bij te zetten of hij op een citroen zoog.

Hij nam een douche. Dat was leuk. Uit de sproeier kwamen grote hoeveelheden traag, heet water, dat de neiging vertoonde om als gelei aan zijn lichaam te blijven kleven. Er waren ook zijstralen en een naaldsproeier. Heel wat anders dan vroeger, toen de diepe holte waarin Anderson City was gehuisvest was ontstaan door het uitgebreide, kostbare weghakken van hydraathoudende rots. Maar fusie was goedkoop en toen het water eenmaal was gemaakt, kon het steeds weer opnieuw worden gedestilleerd.

Toen hij uit de douche stapte, ontdekte hij dat er iets was gekomen. De informatiesleuf naast zijn bureau had een boek ter grootte van het telefoonboek van San Diego afgeleverd. Het bleek een aantal informatieve boeken te bevatten, althans kopieën van de inhoud ervan, en na het vertrek konden de pagina’s worden schoongeveegd en opnieuw gebruikt. Alice Jordan moest het hebben gestuurd. Hij bladerde het door tot hij bij de kopie van de memoires van Nick Sohl kwam. Daar begon hij. Het stuk over het schip van de Pak was tegen het eind.

Een koude hand lag om zijn hart toen hij uitgelezen was. Nicholas Sohl, lang geleden Eerste Voorzitter van de Gordel… het kon geen dwaas zijn geweest. Wat we ons moeten blijven herinneren, had Sohl geschreven, is dat hij intelligenter is dan wij. Misschien heeft hij iets bedacht dat ik over het hoofd heb gezien. Maar hoe intelligent moest je zijn om het gebrek aan een voedselbron op te vangen?

Hij las verder…

Alice Jordan was tien minuten te vroeg. Bij de deur keek ze langs hem heen naar de informatiesleuf. ‘Je hebt ’t gekregen. Goed zo. Hoe ver ben je gekomen?’

‘Nick Sohl z’n memoires. Een handboek over de fysiologie van de Pak. Ik heb Graves’ boek over evolutie doorgebladerd. Hij beweert van een stuk of twaalf planten dat ze kunnen zijn geïmporteerd van de wereld van de Pak.’

‘Jij bent een vlaklander. Wat denk jij?’

‘Ik ben geen bioloog. Ik heb de Berichten van de expeditie op de Olympus Basis maar overgeslagen. Ik kan me er niet druk over maken waarom een zwaartekrachtpolarisator nog niet werkt.’ Ze ging op de rand van het bed zitten. Ze was gekleed in een wijde broek en een blouse; geen formele kleding voor een diner, volgens Truesdale. Maar in Vesta’s zwaartekracht had hij geen rokken verwacht.

‘Het is Brennan, denk ik,’ zei ze.

‘Ik ook.’

‘Maar hij moet dóód zijn. Hij had geen voedsel meer, en hij kon er nergens aan komen ook.’

‘Hij sleepte zijn eigen eenmansschip aan een kabel mee. Zelfs tweehonderd jaar geleden zou je een hele tijd in leven kunnen blijven op wat je van je keuken kreeg, nietwaar? Hij miste de wortels. Misschien had hij er een paar uit de vrachtcocon gehaald, en aan boord van het schip van de Pak waren er nog wat. Maar als die op waren, was ’t met hem gebeurd.’

‘Maar jij denkt dat hij nog in leven is. Ik ook. Vertel eens waarom je dat denkt.’

Truesdale zweeg even om zijn gedachten op een rij te zetten. ‘De Vliegende Hollander. Van der Vecken. Een man die onsterfelijk is gemaakt door een vloek. Dat past te goed in elkaar.’

Ze knikte. ‘Wat nog meer?’

‘Oh, de ontvoeringen… en het feit dat hij ons weer terugbrengt. Zelfs al loopt hij het risico dat hij wordt gepakt, hij brengt ons terug. Hij heeft te veel medegevoel voor een niet-menselijk wezen, en hij is te sterk om een mens te kunnen zijn. Wie blijft er dan over?’

‘Brennan.’

‘Dan heb je die kopie van Stonehenge nog.’ Dat moest hij haar vertellen. ‘Daar heb ik over nagedacht van het ogenblik af dat je zijn naam hebt genoemd. Weet je hoe ik denk dat het zit? Brennan heeft lang genoeg samen met die zwaartekrachtpolarisator in het vrachtruim gezeten. Hij moet het principe erachter hebben begrepen, en het ding hebben verbeterd tot een zwaartekrachtgenerator. Toen moest hij er mee spelen.’

‘Spelen, ja. Weer goed. Die super-intelligentie moet net een nieuw stuk speelgoed zijn geweest voor hem.’

‘Misschien heeft hij nog andere grappen uitgehaald ook.’

‘Ja,’ zei ze, met teveel nadruk.

‘Wat? Nog een grap?’

Alice lachte. ‘Ooit van de Mahmed Asteroïde gehoord? Het stond in een synopsis in het boek.’

‘Ik ben er denk ik niet aan toegekomen.’

‘Een asteroïde met een diameter van een paar kilometer, hoofdzakelijk ijs. De telescopen van de Gordel zagen ’m vrij vroeg al, in… 2183, geloof ik. Toen was hij nog buiten de baan van Jupiter. Mahmed was de eerste die er op landde. Hij was ook de man die de baan berekende en ontdekte dat hij Mars zou gaan raken.’

‘Heeft hij Mars ook geraakt?’

‘Ja. Waarschijnlijk hadden ze dat wel kunnen voorkomen, zelfs met de technologie die ze toen hadden, maar ik vermoed dat het niemand eigenlijk veel kon schelen. Hij zou een heel eind van Olympus inslaan. Ze hebben er wel een behoorlijk brok afgehaald en die een nieuwe baan gegeven. Vrijwel zuiver water; waardevol spul.’

‘Ik zie niet wat dit te maken heeft met —’

‘Het hielp alle Martianen om zeep. Van de eerste tot en met de laatste, voor zover we weten. De atmosfeer bevatte na het inslaan een veel en veel hoger percentage waterdamp.’

‘O,’ zei Truesdale. ‘Genocide, ’t Is me de grap wel.’

‘Ik heb het je al gezegd. Misschien is Van der Vecken wel te groot

voor ons.’

‘Ja.’ Van der Vecken was begonnen als een stem op een zelfvernietigende spoel, maar was nu in alle dimensies uitgegroeid. Nu was hij tweehonderdtwintig jaar lang, en zijn activiteiten strekten zich over het hele zonnestelsel uit. En zijn fysieke kracht was ook groter geworden. Het Brennan-monster had een bewusteloze Elroy Truesdale over zijn schouder kunnen hijsen en hem de Pinnacles af kunnen dragen. ‘Hij is groot, dat is waar. En wij zijn de enigen die het weten. Wat doen we nu?’

‘Nu gaan we eten,’ zei ze.

‘Je weet best wat ik bedoel.’

‘Ik weet best wat je bedoelt,’ zei Alice vriendelijk. ‘Maar laten we nu gaan eten.’

Het dak van het Palace Hotel was een vierzijdige koepel die twee versies van de werkelijkheid liet zien. Want als je naar het oosten en westen keek, zag je het landschap van Vesta, maar aan de noord- en zuidkant waren er holograafprojecties van een berglandschap op Aarde. ‘Het is een lusband, een paar dagen lang,’ zei Alice. ‘Genomen vanuit een wagen die vlak boven de grond voortglijdt. Dit lijkt wel een ochtend in Zwitserland.’

‘Inderdaad,’ zei hij instemmend. De wodka-martini kwam behoorlijk hard aan. Hij had niet geluncht en nu was zijn maag een gapend vacuüm. ‘Vertel me eens wat meer over het voedsel in de Gordel.’

‘In dit hotel kun je voornamelijk Frans vlaklander-eten krijgen.’

‘Ik wil graag eens Gordel-eten proberen. Morgen?’

‘Echt, Roy, ik ben op Aarde vreselijk verwend. Morgen neem ik je wel mee naar een restaurant waar ze Gordel-eten hebben, maar ik denk niet dat je nieuwe opwindende dingen zult ontdekken. Voedsel is te duur hier om er veel experimenten in de keuken mee uit te halen.’

‘Jammer.’ Hij wierp een blik op het menu op de voorkant van de robotkelner, en verschoot van kleur. ‘Grote goden! Wat een prijzen!’

‘Dit is zo ongeveer het duurste wat je krijgen kunt. Het goedkoopste is bedelingsgist, dat gratis is —’

‘Gratis?’

‘— en nauwelijks de moeite van het kauwen waard. Als je helemaal aan de grond zit, kun je jezelf ermee in leven houden en het groeit vrijwel vanzelf. Het gewone Gordel-eten is bijna helemaal vegetarisch, afgezien van kip en eieren. We houden in de meeste grote koepels kippen. Runderen en varkens hebben we alleen in de gebelvormde werelden, en vis en dergelijke — ja, dat moeten we van de Aarde halen. Een deel ervan wordt gevriesdroogd, dat is goedkoper.’

Ze drukten hun bestellingscode in op het paneel in de kelner. Op Aarde zou een zo duur restaurant in ieder geval menselijke bediening hebben gehad… maar op de een of andere manier kon Roy zich niet voorstellen dat een man of vrouw uit de Gordel voor kelner ging spelen.

De biefstuk Diane was te klein, de groenten daarentegen gevarieerd en overdadig. Alice at met een eetlust die hij bewonderenswaardig vond. ik heb dit gemist,’ zei ze. ‘Op Aarde moest ik gaan trekken om het gewicht dat ik door eten erbijkreeg er weer af te krijgen.’

Roy legde zijn vork neer. ‘Wat zou hij toch hebben gegeten?’

‘Laat het toch even rusten.’

‘Best. Vertel me eens wat over jezelf.’

Ze vertelde van haar jeugd in Asteroïde Boeien, en de dikke ruiten in de bodem waardoor ze de sterren kon zien; sterren die haar niets hadden gezegd tot haar eerste tocht naar buiten. De jaren die ze had besteed aan het leren bedienen van een ruimtevaartuig — niet dat het verplicht was, maar je vrienden zouden het nogal eigenaardig vinden als je ermee ophield. Haar eerste smokkelpo-ging en de jakkeraar die als een bloedzuiger achter haar aan had gezeten en haar vanuit haar komscherm lachend had aangekeken. Drie jaar had ze voedsel en hydroponische machines vervoerd voor ze het weer probeerde, en toen was er hetzelfde lachende gezicht geweest, en toen ze fel opvloog had hij haar helemaal tot aan Hector doorgezaagd over economie.

Ze waren nu toe aan de koffie (gevriesdroogd), en de cognac (uit de Gordel, prima spul). Hij vertelde haar over de neven en deelheven en de generaties ooms en deel-ooms en achterooms en bijbehorende tantes, overal over de hele wereld verspreid, zodat er overal waar hij heen wilde familie was. Hij vertelde over Grote ‘Stelle.

‘Hij had dus gelijk,’ zei ze.

Hij wist precies wat ze bedoelde, ik zou niet naar de politie zijn gegaan. Ik kon het geld niet weigeren, toen niet. Alice, zo ziet hij het hele menselijke ras. Mensen aan draadjes. En hij is de enige die de draadjes zien kan.’

Alices gezicht was bijna een woedend masker. ‘Zo zal een man nooit over me denken, dat wil ik niet.’

‘En hij neemt monsters. Om te zien hoe het met ons gaat, waar we heengaan. Ik vermoed dat zijn volgende stap iets zal zijn met selectieve voortplanting.’

‘Oké, wat doen we nu?’

‘Ik weet het niet.’ Hij nam een slokje van zijn cognac. Heerlijk spul; het leek te verdampen in zijn mond. De Gordel zou het moeten exporteren. Het zou ze weinig brandstof kosten: naar de Aarde toe hoefden ze geen grammetje zwaartekracht te overwinnen.

‘We kunnen geloof ik kiezen uit drie mogelijkheden,’ zei ze. De eerste is alles vertellen wat we weten, eerst aan Vinnie, dan aan elke nieuwstape-producent die naar ons wil luisteren.’

‘Doen ze dat ook?’

‘Oh —’ Ze wuifde luchtig met haar hand. ‘Ze zullen het denk ik wel publiceren. Het is een nieuwe kijk op de zaak. Maar we hebben geen bewijzen. We hebben een theorie, met een gapend gat erin, en dat is het enige dat we hebben.’

‘Wat heeft hij al die tijd gegeten?’

‘Precies.’

‘Nou, we kunnen het toch proberen.’

Alice drukte een oproepknop in. Toen de kelner met een zacht luchtgefluister kwam aanglijden, tikte ze de code voor nog twee glazen cognac in. ‘En wat dan?’

‘…Ja.’

‘De mensen zouden luisteren en erover praten en zich dezelfde vragen stellen als wij nu. En er zou niets gebeuren. En geleidelijk zou het allemaal weer betijen. Brennan zou gewoon afwachten, hoe lang het ook duurt; honderd jaar, duizend jaar…’

‘We zouden het nooit weten. We zouden in een vacuüm staan te schreeuwen.’

‘Oké. De tweede mogelijkheid is de hele zaak op te geven, nu meteen.’

‘Nee.’

‘Akkoord. De derde mogelijkheid is achter hem aan te gaan. Met een politievloot uit de Gordel, als die ons steunt. Anders alleen.’ Hij dacht erover na, nam een slokje van zijn cognac. ‘Waarheen?’

‘Goed, laten we daar nu eens over nadenken.’ Alice leunde achterover, haar ogen half gesloten. ‘Hij ging op weg naar de interstellaire ruimte. Hij bleef ver buiten de baan van Pluto een paar maanden in de kometengordel hangen — helemaal stil, zonder een meter verder te komen, en dat moet ’m een hoop brandstof hebben gekost — en toen ging hij weer verder.’

‘Zijn schip ging verder. Als hij op dit ogenblik hier is, dan moet hij de aandrijving van het Pak-schip onbemand verder hebben gestuurd. Dat betekent dat hij nu nog een Pak-stuurcabine en een Gordel-eenmansschip heeft.’

‘En brandstof. Alle brandstof die hij maar wil, uit de manoeuvreerreservetanks in het motorgedeelte. Die zijn voor hij vertrok, gevuld.’

‘Goed. We gaan er vanuit dat hij een manier heeft gevonden om de wortels te verbouwen en zo aan voedsel is gekomen. Misschien heeft hij een paar zaden meegenomen uit de vrachtcocon, voor hij Mars verliet. Wat heeft hij nu nodig dat hij nog niet heeft?’

‘Een thuisbasis. Bouwmaterialen.’

‘Kan hij die uit de kometen hebben gehaald?’

‘Misschien. Gassen en chemicaliën in ieder geval wel.’

‘Goed. Ik heb hier ook over zitten nadenken,’ zei Truesdale. ‘Als jij het zo vlotweg hebt over de kometengordel, denk je dan dat je het hebt over een ring van rotsen, net als de asteroïdengordel? De kometengordel is alleen maar zo genoemd omdat hij toch een naam moest hebben, niet vanwege zijn overeenkomst met de Gordel.’ Hij zorgde ervoor zijn woorden met zorg te kiezen en uit te spreken. De cognac deed zich gelden. Als hij nu struikelde over een ingewikkeld woord, zou ze alleen maar om hem lachen. ‘Dit is het gebied waar de kometen steeds langzamer gaan, even stilstaan en dan terugvallen naar de zon. Het heeft tien tot twintig keer de omvang van het zonnestelsel, en dat laatste ligt nog voor het grootste deel in één vlak ook. In de meeste verbindingen in de staart van een komeet zit toch waterstof? Dus Brennan hoeft zich geen zorgen te maken over brandstof. Hij kan op dit ogenblik overal zijn binnen dat gebied, en morgen kan-ie weer heel ergens anders zijn. Waar gaan we ’m zoeken?’

Ze staarde hem strak aan. ‘Geef je er de brui van?’

‘De verleiding is wel groot. Het is niet dat hij te groot voor me is. Hij is te klein. Zijn schuilplaats is zo vervloekt groot.’

‘Er is nóg een mogelijkheid,’ zei ze. ‘Persephone.’

Persephone. Hoe had hij verdorie nou kunnen vergeten dat er nog een tiende planeet was? Maar toch — ‘Persephone is een gasreus, hè?’

‘Ik weet het niet zeker, maar ik denk van wel. De planeet is ontdekt dank zij zijn massa, de invloed die hij had op de baan van de kometen. Maar de atmosfeer zou wel eens bevroren kunnen zijn.

Hij zou erboven kunnen blijven hangen tot hij een gat had gebrand door de bevroren lagen, en dan landen.’ Ze boog zich voorover over de tafel. Haar ogen waren gespannen, en donkerbruin. ‘Roy, hij moest toch ergens metalen vandaan halen. Hij heeft toch een soort zwaartekrachtgenerator gebouwd? En hij moet wat hebben geëxperimenteerd bij het ontwerpen van dat ding. Metaal. Een hele hoop metaal.’

‘Misschien uit de kop van een komeet.’

‘Ik denk het niet.’

Truesdale schudde zijn hoofd. ‘Hij zou nooit op Persephone aan de gang kunnen gaan. Zó’n grote planeet moet een gasreus zijn -met een vloeibare kern. Zelf verhittend; en met een gasatmosfeer. Hij kan er onmogelijk op geland zijn. De druk zou, eh, op die van Jupiter lijken.’

‘Een maan dan! Misschien heeft Persephone een maan!’

‘… Waarom ook niet verdomme? Waarom zou de eerste de beste gasreus geen twaalf manen hebben?’

‘Hij bleef daar twee maanden hangen om er zeker van te zijn dat hij daar in leven kon blijven. Hij moet Persephone hebben opgespoord en door zijn telescopen hebben bestudeerd. Toen hij er zeker van was dat de planeet manen had, koppelde hij de aandrijving van het Pak-schip los. Anders zou hij zijn teruggekomen en had hij zich overgegeven.’

‘Dat klinkt heel aardig. Misschien heeft hij ook wel boomdeslevens verbouwd… Maar misschien is hij er wel niet meer.’

‘Dan heeft hij in ieder geval sporen achtergelaten. We hebben het nu over een maan. Er moet een litteken zijn op de plek waar hij op zijn fusiemotor is geland, en grote, gapende littekens waar hij zijn mijnen heeft gegraven, en gebouwen die hij heeft moeten achterlaten, en warmte. Hij zou een deel van de aangerichte schade kunnen uitwissen, onzichtbaar maken, maar niet de warmte, niet op een klein maantje een eind voorbij Pluto. De warmte is natuurlijk van invloed geweest op de hele omgeving daar, heeft superfluïde effecten in het honderd laten lopen, heeft een deel van het aanwezige ijs verdampt.’

‘Dan zouden we bewijzen hebben,’ zei Truesdale. ‘Holofoto’s. In het slechtste geval holo’s van de littekens die hij in het oppervlak van de maan van Persephone heeft gemaakt. Niet gewoon een halfbakken theorie.’

‘En in het beste geval?’ Ze grinnikte. ‘Dan staan we oog in oog met het Brennan-monster.’

‘Er op af!’

‘Nou en of.’ Alice hief haar glas naar hem op. Voorzichtig lieten ze de kristallen glazen tegen elkaar klinken.


De angst om te vallen maakte hem half wakker, en het bekende gevoel van een kater deed de rest. Hij ging rechtop zitten in een bed dat eruitzag als een roze wolk: Alices bed. Ze waren hier afgelopen avond heen gegaan, misschien wel om hun besluit te vieren of het te bezegelen, misschien ook omdat ze elkaar graag mochten.

Geen hoofdpijn. Van goede cognac krijg je een kater, maar geen hoofdpijn.

Het was een van de betere nachten geweest.

Alice was er niet. Naar haar werk gegaan? Nee, hij kon haar in de keuken horen. Hij liep er op blote voeten heen. Ze was bezig in haar blootje pannekoeken te bakken.

‘Meenden we het echt?’

‘Nu krijg je een typisch Gordel-gerecht te eten,’ zei ze. En stopte hem een bord met een stapeltje pannekoeken in de handen, en toen hij het verkeerd beetpakte, wipten ze omhoog en zweefden weg, net als de reclame zei. Hij wist ze weer te pakken te krijgen, maar het werd wel een scheve stapel.

Ze smaakten naar pannekoeken. Goede pannekoeken, dat wel, maar meer ook niet. Misschien moest je de volkomen naakte bakster erbij optellen om er een typisch gerecht uit de Gordel van te maken. Hij goot er imitatiestroop overheen, en maakte in zijn hoofd een aantekening: stuur Alice een paar flessen Vermont stroop, als zij in de Gordel blijft, als ik ooit levend weer op Aarde kom.

‘Meenden we het echt?’ vroeg hij voor de tweede keer.

Ze gaf hem een kopje en een pot gevriesdroogde koffie met een merk van de Aarde erop. ‘Eerst moeten we uitzoeken hoe het precies met Persephone is gegaan. Dan kunnen we een besluit nemen.’

‘Dat kan ik zelf, in het hotel. Ik kan je de informatie die je me hebt gestuurd, terugzenden. Dat bespaart je werk.’

‘Goed idee. Dan kan ik Vinnie erover aanspreken.’

‘Ik zou wel eens willen weten of ik mee zou mogen met een vloot van de jakkeraars.’

Ze ging bij hem op schoot zitten — licht als een veertje, maar een meisje met een kop erop, geen man kon zich meer wensen. Ze keek hem in de ogen. ‘Waar hoop je op?’

Hij dacht na. ik ga mee als het mag van je superieuren. Maar ik zal er geen doekjes om winden: als ik de jakkeraars op het spoor van Van der Vecken kan zetten dan heb ik bewezen dat hij me niet kan manipuleren. Als Van der Vecken dat maar weet, dat is het enige dat me kan schelen.’

‘Ik… vind dat dat heel redelijk klinkt.’

Samen gingen ze weg. Alices appartement maakte deel uit van wat wel een holenstad leek, woonvertrekken die waren uitgehouwen in een wand van het diepe hydraatmijngat dat Anderson City was. Ze namen een buistrein terug naar Waring, en gingen daar uit elkaar.


PERSEPHONE: In eerste instantie ontdekt door wiskundige analyse van afwijkingen in de baan van een aantal bekende kometen, 1972. Eerste optische waarneming in 1984. Persephone is retrograde, en beschrijft een baan die onder een hoek van eenenzestig graden staat met de ogenschijnlijke baan van de zon. De massa van de planeet is iets geringer dan die van Saturnus. Het eerste verkennende bezoek aan Persephone werd wellicht gebracht door Alan Jacob-Mion in 2094. Mions verhaal is aan twijfel onderhevig geweest omdat hij zijn beweringen niet met fotografische bewijzen kon staven (zijn films waren beschadigd door straling, evenals Mion zelf; hij had stralingsschermen verwijderd om brandstof uit te sparen), en omdat hij beweerde dat Persephone een maan heeft.

Een formelere verkenningsexpeditie vond plaats in 2170. Deze berichtte dat Persephone geen manen had en een atmosfeer had die vergelijkbaar was met die van de meeste gasreuzen, rijk aan waterstofverbindingen. De atmosfeer van de planeet zou zich lenen voor schepmijnwerken, als de planeet even gemakkelijk bereikbaar was als Jupiter. Verdere expedities hebben niet plaatsgevonden.


Verdomme, dacht Truesdale. Geen manen.

Had Brennan misschien de koude, chemische gassen van Persephone geschepmijnd? Maar met wat? Z’n blote handen soms? En waarvoor? Op die manier kon hij toch geen metalen hebben gevonden … en het maakte ook niets uit; in de wolken zou hij geen sporen hebben achtergelaten.

Hij zocht het rapport van de expeditie van 2170 op en las het. Met iets meer moeite vond hij een samenvatting van een interview tussen Alan Jacob-Mion en een verslaggever van het Spectrum Nieuws. Mion was een pocherig, flamboyant type, het soort man dat er een jaar voor over had óm een baantje om de tiende planeet te draaien, alleen maar om te kunnen zeggen dat hij de eerste was geweest. Niet een oplettend onderzoeker. Misschien was zijn ‘maan’ wel een komeetkop geweest die in een trage hyperbool langs Persephone gleed.

Met zijn informatiesleuf stuurde hij een en ander naar het Hoofdbureau van Politie.


Alice kwam om 1800 terug. ‘Vinnie moest er niets van hebben,’ zei ze vermoeid.

‘Ik neem ’t haar niet kwalijk. Geen manen. Al die prachtige logica van ons, en dan is er verdomme geen maan.’ Hij had de hele dag besteed aan pogingen om voor toerist te spelen in een stad die niet was bedoeld voor toeristen. Working was een stad waar werd gewerkt.

‘Ze zou het ook niet hebben geloofd als er wel een maan geweest was. Ze zei… nou ja, ik weet niet eens zeker of ze geen ongelijk had.’ Alices vermoeidheid had niets te maken met de zwaartekracht. Ze plofte niet slap neer op bed. Haar rug was recht, haar hoofd hoog opgeheven. Maar in haar ogen en haar stem… in de eerste plaats is dit allemaal volkomen hypothetisch,’ zei ze. ‘En dat is het ook. In de tweede plaats, als het echt waar is, op wat voor iets sturen we dan een arme, hulpeloze politievloot af? In de derde plaats is er een afdoende verklaring gegeven voor dit Roverprobleem. De Verre Blik.’

‘Dat begrijp ik niet helemaal.’

‘De Verre Blik. Autohypnose. Als je in de Gordel woont, besteed je een te groot deel van je tijd aan het in de oneindigheid kijken. Soms word je dan wakker in een baan om je bestemming zonder dat je je iets herinnert van wat er na je vertrek is gebeurd. Vinnie heeft me zelfs het rapport over Norma Stier laten zien. Weet je nog? Verdween in 2230 —’

‘Zeker.’

‘Alle vier de maanden dat ze zogenaamd vermist was, lag ze op koers. De films in haar schip bewijzen ‘t.’

‘Maar het geld dan? De Rover koopt de mensen die hij kidnapt om!’

‘We hebben bewijzen over een paar voorvallen waarbij omkoopsommen zijn betaald. Maar die zijn ook op een andere manier uit te leggen. Mensen die het verhaal van de Rover gebruiken om de winst te verbergen die ze op een smokkelvlucht hebben gemaakt -of iets dat nog minder netjes is.’ Ze glimlachte. ‘Of Van der Vecken vervalste de films in Norma Stiers schip. In ieder geval geloof ik zelf wél in de Rover.’

‘Nou en of, ik ook!’

‘Maar wat Vinnie zei, slaat de spijker natuurlijk wel op de kop. Waar gaan we met een paar miezerige scheepjes van de Gordel op af? Brennan moest zijn metaal toch ergens vandaan halen. Als hij het van Persephones maan heeft gehaald, moet hij die daarna hebben verplaatst!’

‘Uh?’

‘Is dat niet bij jou opgekomen?’

‘Nee.’

‘Zo’n gek idee is het nu ook weer niet. Waar hebben we het nu over, een massa ter grootte van Ganymedes of een kleine rotsklomp als Vesta hier? Asteroïden zijn wel vaker verplaatst.’

‘Zeker, en hij had een onbeperkte voorraad waterstof tot zijn beschikking, en hij had zijn zwaartekrachtgenerator al, en we gaan er al van uit dat hij de Mahmed Asteroïde heeft verplaatst. Maar niet ver. Als we daarginds een klomp metaal vinden, dan moet dat Persephones maan zijn, ja of ja? En hij zal ’m niet hebben verplaatst, tenzij er behoorlijk significante bewijzen voor z’n aanwezigheid uit af te leiden zijn.’

‘Ga je nog steeds op ’m af?’

Truesdale haalde diep adem. ‘Ja. Ik heb je hulp nodig om de juiste apparatuur uit te kiezen.’

‘Ik ga met je mee.’

‘Goed.’

‘Ik was bang dat ik het zou moeten opgeven,’ zei ze. ik heb er het geld niet voor, voor een dergelijke onderneming, en jij scheen niet zo… gretig meer, en Vinnie had me er zo ongeveer al van overtuigd dat het jagen op een schim zou worden. Roy, als het dat nou is?’

‘Dan hebben we toch een aardige huwelijksreis achter de rug. En dan zijn we ook de enige nog levende mensen die de tiende planeet hebben gezien. We zullen onze apparatuur toch wel weer kunnen verkopen als we terugkomen?’ Ze begonnen aan de technische zaken. Het zou een hoop geld gaan kosten.


Brennan…

… wat kun je zeggen van Brennan? Hij zal altijd maximaal gebruik maken van zijn omgeving om zijn doel te bereiken. Als je die omgeving weet, en zijn motieven kent, zou je zijn handelingen precies kunnen voorspellen.

Maar zijn geest. Wat gaat er om in zijn geest?

Het leven dat hij gekozen heeft — het leven dat hem gekozen heeft om te doen wat gedaan moet worden — bestaat voornamelijk uit wachten. Lang geleden was hij er al op voorbereid. Nu wacht hij en observeert, en soms verfijnt hij zijn voorbereidingen nog. Hij heeft zijn hobbies. Het zonnestelsel is er een van. S

oms neemt hij monsters. Verder kijkt hij naar de bewegende lichtjes van fusiemotoren met zijn eigenaardige versie van een telescoop. Met geraffineerde ruisfilters weet hij brokstukken nieuws en amusement op te vangen. De Aarde zorgt voor het merendeel van deze brokstukken; de Gordel communiceert door middel van lasers en die zijn niet op Brennan gericht.

De beschaving gaat verder. Brennan kijkt en observeert. In een nieuwsuitzending hoort hij van de dood van Estelle Randall.

Dit maakt een interessante nieuwe ontwikkeling mogelijk. Brennan begint uit te kijken naar het lichtje van een fusie-aandrijving, op weg naar Persephone.


Roy wist niet door wat voor oorzaak hij wakker was geworden. Hij lag stil in zijn net-hangmat en voelde het schip om hem heen leven.

De trilling van de aandrijving was eerder een gevoel dan iets dat je hoorde. Na twee dagen merkte je het alleen nog als je je erop concentreerde. Dat gevoel was niet veranderd — dacht hij. Alice lag naast hem in de andere hangmat. Haar ogen waren open, om haar mond lag een wat gespannen trek. Dat maakte hem benauwd. ‘Wat is er aan de hand?’ ik weet ’t niet. Doe je pak aan.’

Hij maakte een grimas. Pak aan — de eerste dag had ze hem zes uur lang dat vervloekte noodpak laten aan- en uittrekken. Het was een mensvormige, doorzichtige plastic zak met een rits die van je kin tot je knieën liep en zich bij je kruis vertakte. Je kon het in een mum van tijd aantrekken en die dikke lucht-en-water buis verbinden met het leefstelsel van het schip kostte ook maar een ogenblik, maar de rits was een paar keer klem komen te zitten en hij had haar taal horen uitslaan die je niet verwacht van je sex-partner, ongeacht ervaringen in het verleden. ‘Van nu af aan draag je alleen nog maar een kort onderbroekje. Altijd. Niets komt in die rits klem te zitten.’ De laatste paar uur gooide ze hem het pak van achteren toe, een verfrommelde bal die hij binnen tien seconden moest kunnen uitslaan en aantrekken. Toen hij het met een blinddoek om kon doen, was ze tevreden.

‘Dat is het eerste dat je doet,’ zei ze. ‘Altijd. Als er iets gebeurt, trek dan meteen dat pak aan.’

Hij griste het pak zonder te kijken van de houder, stak voeten en j handen en hoofd erin en ritste het met twee handen dicht en stopte de slang in de wand. Nog een ogenblik om het schouderpak uit zijn nis te pakken, om te doen, de plug los te trekken en hem daarin te stoppen. Gepreserveerde lucht, zonder kraak of smaak, vulde zijn pak. Alice was nog steeds sneller dan hij; ze klauterde al de ladder op.

Ze zat in de stuurstoel toen hij door het luik kwam.’

‘ ’t Gaat best,’ zei ze, zonder om te kijken. ‘Wat is er aan de hand?’

‘De aandrijving doet ’t volmaakt. We gaan nog steeds recht op Persephone af, onder precies één gee.’

‘Oké.’ Hij ontspande zich. Hij liep naar de andere stoel, struikelde even.

Ze keek om. ‘Voel jij het niet?’

‘Voel ik wat niet?’

‘Misschien ligt ’t wel aan mij. Ik voel me… licht.’

Nu voelde hij het ook. ‘Maar we hebben één gee.’

‘Ja.’

Hij deed een puur intuïtieve gok. ‘Controleer onze koers.’

Ze keek hem op een eigenaardige manier aan, knikte toen, en ging aan het werk.

Hij kon niet helpen. Hij had een deel van de eerste dag, en de hele tweede dag leer-banden zitten bestuderen, en nu had hij behoorlijk wat theoretische kennis over het besturen, bedienen, onderhouden en repareren van een vrachtvoertuig zoals dat in de Gordel werd gebruikt. Maar Alice kende de instrumenten. Hij liet haar alleen werken.

Hij voelde het toen de verandering kwam: er kwam iets meer gewicht op zijn schouders, het geraamte van het schip kraakte heel zacht. Hij zag de angst in haar ogen en hij zei niets.

Wat later zei ze: ‘We gaan niet langer in de richting van Persephone.’

‘O.’ Hij voelde kille angst in zijn hart. ‘Wist je dat dan al?’

‘Ik vermoedde het. Het is niet meer dan logisch. Brennan heeft een zwaartekrachtgenerator, daar zijn we tenminste steeds van uitgegaan. Als we ons in een krachtig zwaartekrachtveld bevonden, zou er een getij-effect kunnen optreden.’

‘O. Nou, dat is ook het geval. Natuurlijk was het op de autopiloot niet te zien. En dat betekent dat ik onze nieuwe koers moet berekenen via een driepuntsmeting. Het is nu wel zeker dat we Persephone op behoorlijke afstand voorbij zullen schieten.’

‘Wat kunnen we daar aan doen?’

‘Niks.’

Hij geloofde haar niet. Ze hadden allemaal van die tot in details uitgewerkte plannen gemaakt.

‘Niks?’

Ze draaide zich om in haar stoel. ‘Misschien herinner je je dat we de motor zouden laten werken tot we een topsnelheid van vijfentachtighonderd kilometer per seconde hadden, dan zouden we op ons momentüm verder vliegen. We hebben genoeg brandstof om dat twee keer te doen, een keer op de heenreis, een keer op de terugreis.’

‘Zeker.’ Tweehonderdzesenvijftig uur accelereren, even lang decelereren, zo’n honderd uur zonder motor. En als ze brandstof moesten gebruiken om te verkennen dan zouden ze met een lagere topsnelheid terugkomen. Dat zou hij in gedachten moeten houden. Ze hadden tientallen mogelijkheden bekeken. Ze hadden een vrachtschip genomen om de extra brandstof te kunnen vervoeren, lasers om het lege vrachtruim los te snijden als de zaak écht verkeerd liep en ze het gewicht van het schip moesten verminderen. En de lasers zouden ook als wapens te gebruiken zijn.

Al die plannenmakerij, en wat nu? Hij had het toen gevoeld, en niets gezegd. Hij voelde het nu, voor ze uitgesproken was.

‘Onze snelheid is toegenomen tot drieëndertigduizend kilometer per seconde. Ik heb het niet precies uitgerekend — dat kost uren

- maar zoals het er nu voorstaat hebben we bijna genoeg brandstof om onze snelheid bijna tot nul terug te brengen.’

‘In de kometengordel?’

‘Tussen niks en nergens, inderdaad, ja.’

- dat er iets ontzettend verkeerd was aan het beramen van plannen tegen Brennan. Brennan was iets dat zich aan elk plan onttrok.

Maar toch maakte zijn geest plannen. Er waren oude verhalen… mensen hadden eerder noodtoestanden in de ruimte overleefd… Apollo Dertien, en de reis van Vier Gee Jennison, en Eric de Cyborg… ‘We zouden onze stuwstraal zijdelings kunnen richten om Persephone te bereiken, en dan in een hyperbool om de planeet kunnen slingeren. In ieder geval zouden we dan weer het zonnestelsel in komen.’

‘Misschien hebben we daarvoor wel genoeg brandstof. Ik zal een koersanalyse doen. Ondertussen —’ Haar handen gleden over de knoppen.

Het gevoel van de één gee zwaartekracht verdween langzaam. Het trillen van de aandrijving was verdwenen. Het schiep een stilte in zijn hoofd.


Elroy Truesdale is minder voorspelbaar dan Brennan. Van de verschillende mogelijkheden waaruit hij nu kan kiezen, is er één duidelijk de beste. Maar hoe kan Brennan er zeker van zijn dat Truesdale juist die mogelijkheid kiest? Voortplanters doen dat vaak niet. Erger nog, misschien heeft hij wel een metgezel aan boord van dat grote schip. Een vrouw, en uit de Gordel, zo voorspelbaar is Truesdale weer wel. Maar hoe kan Brennan nu de grillen voorspellen van een meisje dat hij nog nooit heeft ontmoet?

Met Truesdales wapenarsenaal is ’t net zo. Lasers, natuurlijk. Lasers zijn te nuttig als een voor alles bruikbaar stuk gereedschap om achter te laten. Hij heeft natuurlijk lasers, en één ander wapen. Granaten, kogels, sonische verdovers, plasticbommen? Er zijn ongeveer vier dingen waarmee hij een goede keus zou doen. Eén keus de beste, alleen zou Brennan daar rekening mee kunnen houden. Truesdales logische aanpak is een munt opgooien, twee keer. Brennan weet dat hij slim genoeg is om dat te beseffen.

Dus hij heeft voor zijn vertrek twee keer een muntje opgegooid. Wat kwam er boven, Brennan? Brennan lacht, al beweegt zijn gezicht niet. Als Truesdale slim is, is Brennan daar tevreden over. En wat doet hij nu? Brennan denkt er over na. Gelukkig maakt het niets uit. Niets dat Truesdale kan doen brengt hem buiten bereik van Brennans eigenaardige telescoop … hetzelfde instrument waarmee hij Truesdales koers heeft veranderd. Brennan wijdt zich aan andere zaken. Over een paar dagen …


‘Als we ons geen zorgen hoefden te maken over Brennan, zou ik precies weten wat we zouden doen,’ zei Alice. ‘We zouden snelheid minderen en via de laser om hulp vragen. Over een paar maanden zou iemand een hulpexpeditie organiseren en ons ophalen.’

Ze lagen in Roy’s hangmat, losjes gezekerd tegen vrije val. Ze hadden de laatste paar dagen steeds meer tijd doorgebracht in de hangmatten. Ze sliepen meer. Ze deden vaker aan sex, uit liefde, of om de onzekerheid weg te werken, of om een eind te maken aan de af en toe snauwerige ruzies, of omdat er niets constructiefs te doen was.

‘Waarom zou er iemand achter ons aan komen?’ vroeg Roy. ‘Als we stom genoeg waren om hier te belanden —’

‘Geld. Reddingshonorarium. Het zou ons natuurlijk elke stuiver kosten die we bezaten.’

‘O.’

‘Met inbegrip van het schip. Wat ben je liever, Roy? Platzak of dood?’

‘Platzak,’ zei hij meteen. ‘Maar ik zou liever niet willen kiezen. En ik hoef ook niet te kiezen. Jij bent de kapitein, dat hebben we afgesproken. Wat gaan we doen, kapitein?’

Alice schoof dicht tegen hem aan en vouwde haar arm om hem heen om hem met haar nagels onderaan zijn rug te krabben. ‘Ik weet ’t niet. Wat wil jij doen, loyale bemanning van me?’

‘Ik reken op Brennan. Maar ik heb er wel de pest over in.’

‘Denk je dat hij je twee keer terug zal brengen waar je hoort?’

‘Brennan is altijd heel… geïnteresseerd geweest in projecten die met het welzijn van de mensheid te maken hebben. Toen ik zijn geld kwijtraakte ging het naar het Studiecentrum voor de Rehabilitatie van Misdadigers. Daarvoor ging het naar medische research voor betere protheses en alloplastie.’

‘Ik zie het verband niet.’

‘Dat verbaast me niets. Je komt dan ook uit de Gordel. Op Aarde hadden we op een gegeven ogenblik allemaal orgaanbanken. Iedereen wilde het eeuwige leven, en de gemakkelijkste manier om genoeg organen en dergelijke te krijgen voor alle zieke mensen was ter dood veroordeelde misdadigers te gebruiken. Ze stelden dus de doodstraf op van alles en nog wat, tot aan teveel verkeersovertredingen toe. En juist in die tijd zorgde Brennan dat er geld terechtkwam bij andere soorten medisch onderzoek.’

‘Wij hebben dat probleem nooit gehad,’ zei Alice waardig, ‘omdat we het besluit namen het niet te hebben. We hebben nooit orgaandonors gemaakt van onze misdadigers.’

‘Toegegeven. Jullie zijn die tijd doorgekomen dank zij zuivere, morele kracht.’

‘Ik meen het.’

‘We zijn ’m doorgekomen omdat de medische wetenschap betere manieren vond om mensen langer in leven te houden. Brennan steunde het onderzoek naar die nieuwe technieken. Nu hebben we weer levende misdadigers en op de een of andere manier moeten ze weer terug in de maatschappij.’

‘En nu steunt Brennan dat weer. En dit is dezelfde zachtaardige Rover die ons straks natuurlijk terugzet op de Aarde als we er zelf niets aan doen.’

‘Je hebt me om m’n mening gevraagd, waarde kapitein. Je hebt geen reden om mijn antwoord te behandelen als een daad van muiterij.’

‘Kalm, loyale bemanning van me. Ik vind het gewoon —’ Haar hand balde zich tot een vuist. Hij voelde het tegen zijn rug.‘— verschrikkelijk rot om afhankelijk te zijn van iemand —’

‘Ik ook.’

‘— iemand die zo arrogant is als het Brennan-monster. Misschien ziet hij ons echt wel als dieren. Misschien heeft hij ons gewoon -weggeduwd omdat we hem lastig kwamen vallen.’

‘Misschien.’

‘Ik heb nog steeds niets vóór ons gezien.’

‘Nou, waar we ook heengaan, we gaan er een verdomde hoop sneller heen dan we van plan waren.’

Ze lachte, en haar nagels trokken cirkeltjes op het onderste gedeelte van zijn rug.

Er was iets vóór hen. In de telescoop en de radar was het niet te zien, maar de massa-detector gaf het aan, nét. Het kon een verdwaalde komeet zijn, of een foutje in de massa-detector, of — iets anders.

Ze vielen nu al zes dagen. Ze bevonden zich nu op een afstand van bijna 11 x 109 kilometer van Sol — de afstand tussen Sol en Persephone. Nu was er een minuscuul, maar duidelijk zichtbaar iets op de massa-indicator. Het was kleiner dan een maan van een gasreus kon zijn. Maar de materie was zo schaars hier — bijna even schaars als in de interstellaire ruimte — dat ze een veel grotere kans zouden hebben gehad om helemaal naar niets te vallen. Ze dachten dat het Brennan was. Ze hoopten, en vreesden.

En in de telescoop was niets te zien.


Hij wist niet zeker wat hem wakker had gemaakt. Hij luisterde naar de stilte, hij keek om zich heen in het half-licht…

Alice hing voorover tegen de riemen om haar hangmat heen; haar lichaam wees naar de neus van het schip. En het zijne ook.

Hij had zijn les goed geleerd. Hij had zijn drukpak beet voor hij de riemen losliet. Hij klemde ze vast om niet te vallen en trok het pak met één hand aan. De trekkracht was een paar pond, meer niet. Alice was weer eerder dan hij klaar en zweefde nu de ladder af, naar de neus.

De massa-detector draaide dol. Voorbij de patrijspoort was een wildernis van vaste sterren.

‘Ik kan hier geen koersschatting doen,’ zei Alice. ‘Er zijn geen referentiepunten. Twee dagen na het vertrek van Sol was het al lastig genoeg.’

‘Oké.’

Ze sloeg met haar vuist tegen het glas van de patrijspoort. ‘Het is niet oké. Ik kan niet zien waar we zijn. Wat wil hij toch met ons?’

‘Kalm aan, kalm aan. Wij zijn naar hém toegekomen.’

‘Ik kan een Doppler-analyse doen aan de hand van het zonlicht. In ieder geval krijg ik dan de radiale snelheid die we hebben. Dat ; kan ik niet met Persephone, die is te vaag, verdomme —’ Ze draaide zich opeens om, haar gezicht vertrokken.

‘Kalm aan, kapitein.’

Ze stond te huilen. Toen hij zijn armen om haar heen sloeg, hamerde ze zachtjes met haar vuisten op zijn schouder. ‘Ik haat dit! Ik haat ’t van iemand afhankelijk te zijn —’ Ze begon wild te snikken.

Ze had meer verantwoordelijkheid dan hij. Stond onder een grotere spanning. En — hij wist dat het waar was — ze kon afhankelijkheid van anderen niet aanvaarden, niet opbrengen. In zijn grote familie had Roy altijd iemand gehad waar hij in een noodgeval heen kon. Hij had medelijden gehad voor iedereen die niet zo’n uitwijkmogelijkheid in zijn leven had.

Liefde was iets waarbij je allebei van elkaar afhankelijk was, dacht hij. Wat hij en Alice hadden, zou nooit helemaal liefde zijn. Jammer.

En dat was een idiote gedachte, terwijl ze afwachtten wat voor gril Brennan of de Rover of Van der Vecken, of wat daar ook verderop in de ruimte was, met hen zou uithalen. Veel wisten ze niet van hem: een broze ketting van argumenten, en iets dat ruimtevaartuigen heen en weer schoof als stukken speelgoed over de vloer van een kinderkamer. En Alice, die haar hoofd had begraven in zijn schouder, alsof ze probeerde de wereld uit te vlakken, hield zichzelf en Roy nog steeds met een hand verankerd aan de wand. Daar had hij zelf niet eens aan gedacht.

Ze voelde hem verstijven en draaide zich ook om. Even keek ze, toen gleed ze naar het bedieningspaneel van de telescoop.

Het zag eruit als een asteroïde, een heel eind van hen vandaan. Het was niet waar de massa-indicator op gewezen had, maar erachter. Toen Alice het beeld op het scherm zette, kon Roy zijn ogen niet geloven. Het was net een zonovergoten landschap in sprookjesland, niets dan gras en bomen en groeiende dingen, en een paar kleine gebouwen in zachte, organische vormen, maar het was alsof een stuk van een dergelijk landschap was opgepakt en gevormd door een speelse topoloog.

Het was klein, veel te klein om de dunne laag atmosfeer vast te houden die hij eromheen zag, of de blauwe vijver die aan een kant glinsterde. Een koekje-met-een-gat van boetseerklei, met bovenop deuken en hogere stukken en een kleine grasgroene bol die in het gat hing, en één enkele boom die uit de bol groeide. Hij kon de bol heel duidelijk zien. Die moest enorm groot zijn.

En de naar hen toegekeerde zijde van het geheel baadde in het zonlicht. Waar kwam dat vandaan?

‘We zijn er bijna.’ Alice was gespannen, maar in haar stem klonken geen tranen door. Ze had zich snel hersteld.

‘Wat doen we nu? Landen, of wachten tot hij ons landt?’

‘Ik moest de aandrijving maar opwarmen,’ zei ze. ‘Zijn zwaartekrachtgenerator zou in die kunstmatige atmosfeer wel eens stormen kunnen veroorzaken.’

Hij vroeg niet: Hoe weet je dat? Ze gokte natuurlijk. Hij zei: ‘Wapens?’

Haar handen gleden aarzelend over de schakelaars. ‘Hij zou toch niet — ik weet het niet.’

Hij dacht erover na. En miste zo zijn kans.


Toen hij wakker werd, dacht hij dat hij op Aarde was. Helder zonlicht, kriebelend gras tegen zijn rug en benen, de aanraking, geur, het. geluid van een met stuifmeel beladen briesje dat koel langs hem streek… was hij dan weer achtergelaten in een nationaal park? Hij rolde zich op zijn zij en zag Brennan.

Brennan zat op het gras, zijn armen om zijn knobbelige knieën, en keek naar hem. Brennan was op een lang vest na naakt. Het vest bestond uit niets dan zakken; grote zakken, kleine zakken, lussen om gereedschap in te steken, zakken op zakken en in zakken, en het grootste deel van die zakken zat vol. Hij moest zijn eigen gewicht aan dingen meesjouwen.

Waar het vest hem niet bedekte, was Brennans huid een menigte losse bruine rimpels, als zacht leer. Hij zag eruit als de mummie van de Pak in het Smithsonian, maar hij was groter en nog lelijker. De vooruitstekende kin en de ronding van het voorhoofd verknoeiden de gladde lijnen van het Pak-hoofd. Zijn ogen waren bruin en nadenkend, en menselijk.

‘Hallo, Roy,’ zei hij.

In één krampachtige beweging ging Roy rechtop zitten. Daar was Alice, op haar rug, haar ogen gesloten. Ze had haar drukpak nog aan, maar de kap was open. Daar was het schip, met de buik naar beneden op… op…

Vertigo.

‘Ze is zo meteen weer helemaal in orde,’ zei Brennan. Zijn stem was droog, vaag niet-menselijk. ‘Jij ook. Ik wilde alleen dat je niet met vlammende wapens landde. Dit eco-systeem is niet zo gemakkelijk in stand te houden.’

Roy keek weer. Heuvelopwaarts, een zacht glooiende, groene helling op, tot waar een onmogelijke massa zweefde, die elk ogenblik bovenop hen kon vallen. Een met gras begroeide bol, waar aan een kant een reusachtige boom uit stak. Het schip lag naast de stam. Dat had ook op hen moeten vallen.

Alice Jordan ging rechtop zitten. Roy vroeg zich af of ze in paniek zou raken… maar ze bestudeerde het Brennan-monster een ogenblik, en zei toen: ‘Dus we hadden het bij het juiste eind.’

‘Jullie waren er dicht bij,’ zei Brennan. ‘Maar op Persephone had je niets gevonden.’

‘En nu zijn we gevangen,’ zei ze bitter.

‘Nee. Te gast.’

De uitdrukking op haar gezicht veranderde niet.

‘Je denkt dat ik me verlaat op eufemismen. Dat is niet zo. Als ik hier wegga, krijgen jullie dit van me. Mijn werk hier is bijna klaar. Ik moet jullie nog leren hoe je je niet om zeep helpt door op de verkeerde knoppen te drukken, en je krijgt eigendomspapieren van Kobold. Daar hebben we nog wel tijd voor.’

Krijgen? Roy bedacht hoe het zou zijn hier, in ballingschap, onbereikbaar ver van huis. Een plezierige gevangenis, dat wel. Dacht Brennan soms dat hij een nieuwe Hof van Eden kon beginnen? Maar Brennan praatte verder —

‘Ik heb mijn eigen schip, natuurlijk. Jullie houden jullie eigen schip. Jullie hebben heel verstandig brandstof gespaard. Roy, je zou hiervan erg rijk kunnen worden. En je partner ook.’

‘Alice Jordan,’ zei ze. Ze reageerde goed, maar ze scheen niet te weten wat ze met haar handen moest doen.

‘Zeg maar Jack tegen me, of Brennan, of Brennan-monster. Ik weet niet zeker of ik nog wel recht heb op de naam waarmee ik geboren ben.’

Roy zei één woord. ‘Waarom?’

Brennan begreep zijn bedoeling. ‘Omdat mijn werk hier voorbij is. Wat denk je dat ik hier de afgelopen tweehonderdtwintig jaar heb zitten doen?’

‘Kunstmatige zwaartekracht als kunstvorm gebruiken,’ zei Alice.

‘Dat ook. Het grootste deel van mijn tijd heb ik besteed aan het uitkijken naar hoog-energie lithium-radicalen in Sagittarius.’ Hij keek ze door het masker van zijn gezicht aan. ‘Ik doe niet cryptisch. Ik probeer het uit te leggen om ervoor te zorgen dat jullie niet zo nerveus blijven. In de laatste paar weken heb ik gevonden wat ik zocht. Nu ga ik weg. Ik had nooit verwacht dat het ze zo lang zou kosten.’

‘Wie?’

‘De Paks. Laat eens kijken, jullie moeten het incident met Phssthpok in detail hebben bestudeerd, anders zouden jullie hier nooit zijn gekomen. Hebben jullie je afgevraagd wat de kinderloze Beschermheren van Paks zouden gaan doen, na Phssthpoks vertrek?’

Het was duidelijk dat ze dat niet hadden gedaan.

‘Ik wel. Phssthpok heeft op Pak een ruimte-industrie op poten gezet. Hij heeft ontdekt hoe boom-des-levens op de werelden in de armen van de Melkweg tot het voortbrengen van de juiste wortel kon worden gebracht. Hij heeft een schip gebouwd, en voor zover de Paks dat konden nagaan, werkte dat naar behoren.

En toen?

Stel het je eens voor: al die kinderloze Beschermheren die een zaak zoeken die ze kunnen dienen. Een ruimte-industrie, berekend op het bouwen van schepen die waren ontworpen voor één ding. Phssthpok kon toch iets overkomen? Een ongeluk. Of misschien raakte hij halverwege de wil tot leven wel kwijt.’

Toen begreep Roy waar Brennan heen wilde. ‘Ze sturen natuurlijk nóg een schip.’

‘Inderdaad. Zelfs áls hij hier arriveerde, zou Phssthpok wel wat hulp kunnen gebruiken bij het doorzoeken van een bol ruimte met een straal van dertig lichtjaren. De Pak die achter Phssthpok aankwam, zou niet rechtstreeks op Sol af gaan; tegen de tijd dat hij daar arriveerde, zou Phssthpok dat stelsel al hebben doorzocht. Hij zou een iets zijdelingse koers volgen, zodat hij naast het gebied dat door Phssthpok zou zijn doorzocht terecht zou komen.

Ik rekende erop dat dat me een paar jaar extra zou geven,’ zei Brennan. ‘Ik dacht dat ze bijna meteen een tweede schip zouden sturen. Ik was bang dat ik niet klaar zou zijn.’

‘Waarom zou het hen zo lang kosten?’

‘Ik weet het niet.’ Brennan maakte een geluid dat klonk als het toegeven van schuld. ‘Misschien een zwaardere vrachtcocon. Voortplanters, ingevroren natuurlijk, voor het geval we na tweeëneenhalf miljoen jaar waren uitgestorven.’

‘Je zei dat je hebt zitten uitkijken —’ zei Alice.

‘Ja. De verbranding van een zon is niet helemaal hetzelfde als die van een Bussard stuwschep. Eerst krijg je een samentrekking en een heleboel hitte, en dan expansie van het gas in de ruimte, terwijl het nog fuseert. Een Bussard stuwschep produceert een hele hoop vreemde verbindingen: hoog-energieke waterstof, en helium, lithium-radicalen, een stel borium-verbindingen, vooral zouten, zelfs lithium-hydride, dat meestal niet eens kan ontstaan. Wanneer een stuwschep afremt, stuwt hij ze allemaal met bijna de snelheid van het licht uit, in een hoog-energieke stroom.

Zo werkte Phssthpoks schip, en ik verwachtte niet dat ze wat aan zijn ontwerp zouden veranderen. Niet alleen omdat dat ontwerp werkte, maar omdat het het beste was dat ze konden bereiken. Als je zo intelligent bent als een Pak, is er maar een goed antwoord, gegeven de apparatuur waarover ze beschikten. Ik zou wel eens willen weten of er na Phssthpoks vertrek nog iets met hun technologie is gebeurd. Een oorlog of zo iets.’ Hij dacht even na. ‘Hoe dan ook, ik heb vreemde verbindingen gevonden in Sagittarius. Iets is op weg hierheen.’

Roy durfde het bijna niet te vragen. ‘Hoeveel schepen?’

‘Eén natuurlijk. Ik heb het beeld nog niet op het scherm weten te krijgen, maar ze hebben het tweede schip natuurlijk meteen na het vertrek van het eerste gelanceerd. Waarom zouden ze ook wachten? En misschien nog een schip er achteraan, en dan nog een. Ik kan ze stuk voor stuk van hier oppikken, zolang ik mijn telescoop nog heb. Als je dat ding tenminste zo kunt noemen.’

‘En dan?’

‘Dan vernietig ik ze. Allemaal.’

‘Zo maar?’

‘Ik blijf die reactie krijgen,’ zei Brennan een beetje bitter. ‘Kijk nou eens: Als een Pak wist wat het menselijk ras voor iets was dan zou hij proberen ons uit te roeien. Wat moet ik dan doen? Hem een bericht sturen, om een wapenstilstand vragen? Die informatie alleen al zou hem genoeg vertellen.’

‘Je zou hem ervan kunnen overtuigen dat je Phssthpok was,’ zei Alice.

‘Waarschijnlijk wel, ja. En dan? Hij zou ophouden met eten, natuurlijk. Maar eerst zou hij zijn schip ter bestemder plekke willen afleveren. Hij zou nooit geloven dat we al de techniek hebben ontwikkeld om kunstmatige monopolen te maken, en zijn schip is het tweede in zijn soort in dit zonnestelsel, en misschien hebben we ook het thalliumoxide nodig.’

‘Um.’

‘Um,’ deed Brennan haar na. ‘Denk jij dat ik het een leuke gedachte vind om iemand te vermoorden die eenendertigduizend lichtjaren heeft afgelegd om ons van onszelf te redden? Ik denk hier al een hele tijd over na. Er is geen antwoord. Maar laat je daardoor niet tegenhouden.’ Hij stond op. ‘Denk er maar over na. Ondertussen mag je ook Kobold verkennen. Dit alles wordt te zijner tijd jullie eigendom. Alle gevaarlijke dingen zitten achter deuren. Doe wat je leuk vindt, zwem waar je water vindt, speel grif als je dat leuk vindt. Maar eet niets, en doe geen deuren open. Roy, vertel haar van de legende van Blauwbaard.’ Brennan wees naar een lage heuvel. ‘Daar overheen, en dan de tuin door, dan kom je in mijn laboratorium. Ik zal er zijn als jullie me nodig hebben. Doe maar kalm aan.’ En hij ging er vandoor, niet in slenterpas, maar rennend. Ze keken elkaar aan.

‘Denk je dat hij het werkelijk meende?’ zei Alice.

‘Ik zou het graag willen geloven. Kunstmatige zwaartekracht. En dit ding. Kobold. Met zwaartekrachtgeneratoren kunnen we het misschien wel naar het zonnestelsel brengen, en er een Disneyland van maken.’

Wat bedoelde hij met — Blauwbaard?’

‘Hij bedoelde: “Doe écht geen deur open”.’

‘O.’


Ze konden overal heen, maar besloten Brennan te volgen, de heuvel over. Ze zagen hem niet meer. Kobold had de scherp wegbuigende horizon van elke kleine asteroïde.

Maar de tuin vonden ze wel. Hier waren fruitbomen geplant, en notebomen en groentebedden, sommige net boven de grond, andere al vruchtdragend. Roy trok een wortel uit de grond en dat bracht een herinnering bij hem terug: hij en een stel neefjes, allemaal zo’n jaar of tien, samen aan het wandelen met Grote ‘Stelle in de kleine moestuin van haar landgoed. Ze hadden wortels uit de grond getrokken en ze onder een kraan gewassen…

Hij liet de wortel vallen zonder er van te eten. Hij en Alice liepen onder de sinaasappelbomen zonder ze aan te raken. In sprookjesland negeer je niet luchthartig het bevel van de tovenaar die er woont… vooral omdat Roy niet zeker wist of Brennan wel besefte hoe sterk de verleiding was om ongehoorzaam te zijn.

Een eekhoorn schoot tegen een stam omhoog toen ze in de buurt kwamen. Een konijn keek ze aan van tussen een rij knollen.

‘Het doet me aan Asteroïde Boeien denken,’ zei Alice.

‘Het doet me aan Californië denken,’ zei Roy. ‘Afgezien dan van de manier waarop de zwaartekracht rondbuigt. Ik vraag me af of ik eerder hier ben geweest.’

Ze keek hem oplettend aan. ‘Herinner je je iets?’

‘Helemaal niets. Het is allemaal vreemd. Brennan heeft het helemaal niet over de kidnappingen gehad, hè?’

‘Nee. Hij… denkt misschien dat hij er niet over hoeft te praten. We moeten alles al door hebben, anders waren we niet hier. Als Brennan op zuiver-logische wijze denkt, dan zou hij niet iets voor de tweede keer gaan doen, iets dat we allang onderling hebben uitgepraat.’

Voorbij de tuin konden ze de bovenste toren zien van een middeleeuws kasteel, vanuit hun gezichtspunt bijna op zijn zij. Ongetwijfeld Brennans laboratorium. Ze keken even, liepen toen verder.

Het land werd wilder, werd een stuk Californische chaparral. Ze zagen een vos, grondeekhoorns, zelfs een wilde kat. Het zat er vol wilde dieren, net als in een park; alleen boog het zo raar weg.

Op de binnenbocht van de kegel bleven ze staan, onder de groene bol en keken omhoog naar hun schip. De grote boom wees met zijn takken naar hen. ik kan bijna bij die takken komen,’ zei Roy. ‘Dan kan ik naar beneden klimmen.’

‘Laat maar. Kijk daar eens.’ Ze wees naar de andere kant van het koekje-met-het-gat.

Waar ze wees, zag hij water stromen, en een waterval die van het midden omhoog viel, van het grootste deel van Kobold naar de groene bol.

‘Ja. We zouden alleen bij het schip kunnen komen via die waterval.’

‘Er moet een manier zijn voor Brennan om van hier naar daar te komen.’

‘Hij heeft wel gezegd dat we mochten zwemmen waar we water vonden.’

‘Maar ik kan niet zwemmen. Jij zou het moeten doen,’ zei Alice. ‘Oké. Kom maar mee.’

Het water was eerst ijzig koud. Zonlicht glinsterde op het water, verblindde hem … en weer verbaasde Roy zich. De zon boven hem was warm en fel. Maar een atoomgenerator van dat formaat zouden ze hebben gezien.

Alice keek van de oever op hem neer. ‘Weet je zeker dat je dit wilt doen?’

‘Behoorlijk zeker.’ Hij lachte half omdat hij rilde van de kou. ‘Als ik in moeilijkheden raak, moet je Brennan halen. Wat heb je uit het schip nodig?’

‘Kleren.’ Ze was naakt onder het doorzichtige drukpak. ‘Ik wilde me de hele tijd met mijn handen bedekken.’

‘Voor Brennan?’

‘Ik weet het, Brennan is geslachtsloos. Maar toch.’

‘Wapens?’

‘Dat heeft geen zin.’ Ze aarzelde, ik heb geprobeerd een manier te bedenken om uit te vinden of het waar is wat Brennan ons heeft verteld. Aart boord van het schip zijn er geen instrumenten om dat te doen. Maar je zou de zonnestormwaarschuwer op Sagittarius kunnen richten.’

Roy zwom naar de waterval. Het geluid van woest kolkend water was volkomen afwezig. Het kon niet zo gevaarlijk zijn als het… zou moeten zijn.

Iets streek langs zijn enkel. Hij verstarde even en keek toen omlaag. Iets zilverigs flitste van hem vandaan, door het water. Een vis was langs zijn been gestreken. Dat was hem nog nooit eerder overkomen.

Hij kwam bij de plek waar het water naar boven viel. Hij hield op met zwemmen en wachtte watertrappelend tot hij zou worden meegetrokken. Een ogenblik was hij alle gevoel voor richting kwijt, en toen… bevond hij zich in een kalm omhoog stijgende stroom water. Alice stond bezorgd naar hem te kijken, haaks op de zijkant van een verticale afgrond.

Om zijn voeten stroomde het water anders, en hij vroeg zich af of… Hij dook onder wild warrelend water door, en kwam aan de andere kant van de waterval uit, op weg naar beneden. Hij dook weer terug en liet zich door de stroom meevoeren tot waar die uitkwam op de groene bal, in een niervormige vijver. Het schip was maar een paar meter verder. Lachend en proestend hees hij zich uit het water. Een waterval die twee kanten tegelijk op viel, en door de lucht!

De zonnestormwaarschuwing van het schip sloeg niet uit toen hij hem op Sagittarius richtte. Dat bewees niets. Hij wist niet hoeveel storing er moest zijn, of hoe sterk die moest zijn, om het instrument te activeren.

Hij pakte kleren voor hen beiden in een drukpak en deed er een paar voorverpakte maaltijden bij omdat hij honger had. Hij deed het pak dicht en ging terug. Naar de wapens had hij geen ogenblik gekeken.


Er was een Möbiuslus, een kleine vijftien meter lang en vijf meter breed, gemaakt van een zilverig soort metaal, bijna horizontaal in de lucht, met een stuk van de rand in de grond bevestigd. Ze keken er een poosje naar en toen probeerde Alice erover te lopen. De zwaartekracht stond overal haaks op het oppervlak. Ze liep om de buitenkant heen, ondersteboven door de lus en kwam langs de binnenkant terug. Ze sprong eraf met haar armen triomfantelijk in de lucht, in afwachting van het applaus.

Er was een miniatuur-golfbaan. Het zag er allemaal absurd gemakkelijk uit, maar Roy pakte een stok en probeerde het toch. Hij kwam voor een stel verrassingen te staan. De bal beschreef vreemde bochten in de lucht, sprong soms hoger op dan hij was neergekomen en een keer kwam hij naar zijn hoofd terugvliegen, even hard als hij hem had geraakt. Hij bleef lang genoeg bezig om te beseffen dat de zwaartekrachtvelden van minuut tot minuut veranderden, en toen gaf hij het op.

Ze vonden een lelievijver met een groot aantal watersculpturen, vloeiende vormen die uit het oppervlak opstegen en wegvloeiden. De verreweg meest gedetailleerde sculptuur was een groot hoofd, middenin de vijver. Terwijl ze keken veranderde het van vorm, van het harde gezicht en de gezwollen schedel van het Brennan-monster in —

‘Ik denk dat dat ook Brennan moet zijn,’ zei Alice.

— in een vierkant gezicht met diepliggende ogen en recht haar in de brede kuif die ze in de Gordel allemaal hadden, en een somber-peinzende blik, alsof de man aan een onrecht uit het verre verleden dacht. De lippen krulden zich in een plotselinge glimlach, en het gezicht begon te smelten…

Kobold was gedraaid. Het begon donker te worden toen ze terugkeerden naar het kasteel.

Het stond op een lage heuvel, een gebouw van ruw uitgehouwen blokken donkere steen, met ramen die verticale spleten waren en een grote houten deur, berekend op reuzen. ‘Frankensteins kasteel,’ zei Roy. ‘Brennan heeft nog steeds gevoel voor humor. Als we dat nu eens in het oog hielden.’

‘Wil je daarmee zeggen dat zijn verhaal helemaal verzonnen zou kunnen zijn?’

Roy haalde zijn schouders op. Wat kunnen we eraan doen? Er waren twee handen voor nodig om de knop van de grote deur om te draaien, en ze moesten met z’n tweeën duwen voor de deur naar binnen week.

Vertigo.

Ze stonden aan de rand van een enorme open ruimte. In die ruimte bevond zich een doolhof van trappen en trapportalen en nog meer trappen. Door open deuren zagen ze stukjes tuin. Ze zagen ook poppen zonder gezicht, wel een stuk of twintig, die naar beneden liepen en naar boven en in de portalen stonden en de tuinen inliepen… maar ze liepen rond in een omgeving waar geen hoek gelijk was aan zichzelf. Tweederde van de portalen was verticaal. De tuinen ook. Poppen stonden zorgeloos op een verticaal portaal tussen twee trappen in; twee poppen maakten gebruik van dezelfde trap en gingen dezelfde kant op, maar de een ging omhoog en de ander omlaag…

Brennans stem schalde galmend van ergens boven hen. ‘Ha! Kom verder. Herkennen jullie het?’

Geen van beiden antwoordden ze.

‘Het is Relativiteit, van Esher. De enige kopie op heel Kobold. Ik heb er nog aan gedacht De Madonna van Port Lligat te maken, maar daarvoor was er niet genoeg ruimte.’

‘Jezus,’ fluisterde Roy. Toen schreeuwde hij: ‘Heb je er nog aan gedacht om De Madonna van Port Lligat in Port Lligat neer te zetten?’

‘Tuurlijk!’ brulde Brennan opgewekt. ‘Maar ik zou er een hoop mensen de stuipen mee op het lijf hebben gejaagd. Ik wilde niet iets doen dat zo de aandacht zou trekken. Ik had die kopie van Stonehenge er niet eens neer moeten zetten.’

‘We hebben niet alleen Van der Vecken gevonden,’ fluisterde Alice, ‘maar Finagle zelf!’ Roy schoot in de lach.

‘Kom maar boven,’ brulde Brennan. ‘Dat bespaart ons al dat geschreeuw. Maak je geen zorgen over de zwaartekracht. Die past zich wel aan.’

Ze waren bekaf toen ze bovenin de toren kwamen. Relativiteit eindigde in een wenteltrap, en die scheen maar door en door te gaan, langs smalle hoge raampjes voor boogschutters.

De kamer bovenin was donker, en naar boven open. Ook muren waren er niet te zien. Dank zij een gril van Brennan schenen dak en muren weggevaagd, als waren ze door rotsen uit ballista’s getroffen. Maar de hemel boven hen was niet de hemel van de Aarde. Zonnen brandden, hels fel, angstaanjagend dichtbij.

Brennan draaide zich om. Hij had voor zijn instrumentarium gestaan: een hele wand vol, bijna twee meter hoog en vier meter lang, volgestouwd met lampjes en schakelaars en meters. In het zwakke licht van de zonnen zag hij eruit als een gekke, oude alchemist, kaal en met een wanstaltig uiterlijk, op jacht naar kennis, wat het hemzelf en de wereld ook zou kosten.

Alice staarde nog steeds naar de veranderde lucht. Maar Roy maakte een diepe buiging en zei: ‘Merlijn, de koning gelast u voor hem te verschijnen.’

‘Zeg de ouwe gierigaard dat ik geen goud meer voor ’m kan maken tot de schepen met lood uit Northumberland komen!’ snauwde Brennan. ‘Hoe vinden jullie ondertussen mijn telescoop?’

‘De hele hemel?’ zei Alice.

‘Ga liggen, Alice. In die houding raakt je nek niet verkrampt. Dit is een zwaartekrachtlens.’ Hij las de verwarring op hun gezichten. ‘Jullie weten toch dat een zwaartekrachtveld het licht doet afbuigen? Goed. Ik kan een veld maken dat het licht in focus afbuigt. Het is lensvormig, heeft de vorm van een rood bloedlichaampje. Zo krijg ik mijn zonlicht: Sol gezien door een zwaartekrachtlens, met een verspreidingscomponent erbij om voor een blauwe lucht te zorgen. Een extraatje is, dat de lens licht dat de andere kant opgaat verspreidt, zodat je Kobold pas ziet als je er heel dicht bij bent.’

Roy keek omhoog naar de zonnen die vlak boven hen brandden. ‘Heel indrukwekkend.’

‘Dat is Sagittarius, de kant op van de kern van de Melkweg. Ik heb dat vervloekte schip nog steeds niet gevonden, maar je krijgt er wel mooie lampjes mee, hè?’ Brennan draaide aan een knop, en de hemel gleed langs hen heen, alsof ze in een schip zaten dat sneller dan de lichtsnelheid door een groep sterren schoot.

‘Wat gebeurt er wanneer je hem vindt?’ vroeg Roy.

‘Dat heb ik je al verteld. Ik heb het al honderd keer in gedachten gedaan. Het lijkt wel of ik het allemaal al heb doorleefd, op alle mogelijke manieren. Mijn schip is een kopie van het schip dat door Phssthpok is gebruikt, afgezien van wat verbeteringen hier en daar. Ik kan met de stuwschep alleen drie gee halen, en in de vrachtcocon heb ik de lading wapens die ik in tweehonderd jaar heb bedacht en gemaakt.’

‘Ik geloof nog steeds —’

‘Ik weet het, ja. Het is voor een deel dank zij mijn activiteiten dat jullie al zo lang geen oorlog meer hebben gehad. En daarom zijn jullie zachtaardiger geworden, en aardiger in de omgang, en daar mag je gelukkig mee zijn. Maar dit is een oorlogstoestand.’

‘Is dat wel zo?’

‘Wat weet je af van de Paks?’

Roy gaf geen antwoord.

‘Er is een Pak-schip in aantocht. Als de piloot ooit de waarheid over ons ontdekt, probeert hij ons uit te roeien. Dat lukt ’m misschien nog wel ook. Verdomme, luister naar me! Ik ben de enige mens die ooit een Pak heeft ontmoet. Ik ben de enige mens die een Pak ooit zal kunnen begrijpen.’

Roy zette zijn stekels op. De arrogantie van de man! ‘Waar is hij dan, O Alwetende Brennan?’

Een ander had, in verlegenheid gebracht, kunnen aarzelen. Brennan niet. ik weet ’t nog niet.’

‘Waar zou hij moeten zijn?’

‘Op weg naar Alpha Centauri. Aan de sterkte van zijn signaal te oordelen —’ Brennan draaide aan iets en de hemel schoot in strepen licht langs hen heen. Roy knipperde met zijn ogen, vocht tegen de duizeligheid.

De sterren kwamen met een ruk tot stilstand. ‘Daar. In het midden.’

‘Komen daar je vreemde chemische stoffen vandaan?’

‘Min of meer. Het is niet bepaald een puntbron.’

‘Waarom Alpha Centauri?’

‘Omdat Phssthpok de bijna tegenovergestelde kant op zou zijn gegaan. Het grootste gedeelte van de gele dwergzonnen in de buurt bevindt zich aan een kant van Sol. De zonnen van Centaurus zijn daar een uitzondering op.’

‘Dus deze tweede Pak zou in het Centaurus-stelsel gaan kijken, en als hij daar Wunderland niet vond de andere kant op gaan, bij Sol vandaan.’

‘Dat was waar ik op rekende,’ zei Brennan. ‘Maar de richting van zijn uitlaat geeft aan dat hij recht op ons af komt. Nu moet ik er vanuit gaan dat hij ons in de gaten heeft gehouden om te zien of Phssthpok hier wegging. Ik heb Phssthpoks schip wel de kant van Wunderland op gestuurd, maar ik moet nu wel aannemen dat hij zich daardoor niet heeft laten misleiden. Als Phssthpok niet uit dit stelsel is vertrokken, heeft hij misschien gevonden wat hij zocht. En dus is Pak nummer twee op weg hierheen.’

‘En waar zou hij nu zijn?’

Weer tolde de hemel om hen heen. Heldere zonnen met kleine zonnen erachter, vaag verlichte gas- en stofwolken, een panorama van het heelal schoot langs en kwam met een ruk tot stilstand.

‘Daar.’

‘Ik zie hem niet.’

‘Ik ook niet.’

‘Dus je hebt hem niet gevonden. Beweer je nog steeds dat je de Pak begrijpt?’

‘Ja.’ Brennan aarzelde niet. In al de tijd dat Roy Truesdale hem kende, zag hij hem maar één keer aarzelen. ‘Als ze iets onverwachts doen, dan komt dat door een verandering in hun omgeving.’

Opeens zei Alice: ‘Misschien zijn er een hele hoop schepen!’

‘Nee. Waarom zouden de Paks een vloot sturen?’

‘Ik weet ’t niet. Maar ze zouden verder weg zijn dan je zou afleiden uit de dichtheid van je rare chemische verbindingen. Moeilijker te vinden.’ Ze lag met haar benen over elkaar op de vloer, haar hoofd achterover om de sterren te kunnen zien. Brennan scheen niet naar haar te luisteren — hij was bezig met de telescoop — maar ze ging toch verder. ‘De uitlaatgassen zouden een vager beeld geven. En als ze verder weg zouden zijn, zouden ze ook sneller gaan, nietwaar? Je zou deeltjes met een hogere snelheid krijgen.’

‘Niet als ze meer vracht bij zich hadden,’ zei Brennan. ‘Dat zou hun snelheid reduceren.’ De hemel schokte naar hen toe en vervaagde. ‘Maar het is zo vervloekt onwaarschijnlijk! Als het zo is, is er maar één verklaring voor. Heb even geduld; je moet heel wat fijnstellen voor je deze velden precies goed hebt.’ Het sterrenveld werd half-scherp, vervaagde toen weer. ik zou dit uiteindelijk toch hebben moeten doen. Dan kunnen we allemaal ophouden met ons zorgen te maken.

Het vage beeld van de hemel werd een aantal scherpe witte puntjes. Nu waren er geen reusachtige zonnen in het blikveld van de lens.

Maar er waren wel een paar honderd blauwe puntjes, allemaal even groot, heel klein, een eind uit elkaar. Na verloop van tijd besefte Roy dat de blauwe puntjes een zeshoek vormden.

‘Ik geloofde het gewoon niet,’ zei Brennan. ‘Het was een al te grote samenloop van omstandigheden.’

‘Dat is ‘t. Een hele vloot!’ Roy voelde afschuw en een eerste aanzet tot paniek. Een vloot van de Paks, op weg hierheen — en Brennan, de Beschermheer van de Mens, had er niet op gerekend. Hij had Brennan vertrouwd.

‘Er moeten er nog meer zijn,’ zei Brennan. ‘Verder naar achteren, de kant op van de kern. Te ver om met mijn instrumenten te zien. Een tweede golf. Misschien wel een derde.’

‘Zijn deze hier dan niet genoeg?’

‘Nee. Begrijp je het dan niet? Er is iets gebeurd met de kern van de Melkweg. Alleen zo iets zou zóveel schepen zóver hierheen kunnen brengen. Dat impliceert dat ze de Pak-wereld hebben geëvacueerd. Ik zie niet genoeg schepen daarvoor, ook niet na de oorlogen die moeten zijn uitgevochten, waarbij iedere Beschermheer moet hebben geprobeerd zijn nakomelingen op een van de eerste schepen te krijgen.’

Kleine, blauwe lichtjes, tegen een hemel vol te heldere sterren. Leidde hij dat allemaal daaruit af, uit die kleine blauwe lichtjes? Alice wreef over haar hals. ‘Wat zou er gebeurd kunnen zijn?’

‘Van alles en nog wat. Zwarte gaten die door de zonnen in de kern dwaalden, steeds meer massa kregen, en misschien te dicht in de buurt van Pak kwamen. Of een soort in de ruimte bestaand leven. Of de kern van de Melkweg zou kunnen ontploffen in een kettingreactie van supernova’s. Dat is ook in andere Melkwegstelsels gebeurd. Wat me vooral verbaast en ergert is dat het juist nu moest gebeuren!’

‘Kun je geen andere verklaring bedenken?’

‘Geen die past bij wat we nu zien. En zó toevallig als het klinkt is het nu ook weer niet,’ zei Brennan vermoeid. ‘Phssthpok heeft de beste sterrenkaart gemaakt die ze in duizenden jaren op Pak hadden gezien, om zijn koers zo ver mogelijk te kunnen uit zetten. Na zijn vertrek moeten ze om zich heen hebben gekeken en -iets hebben gevonden. Supernova’s in een geconcentreerde groep oudere zonnen. Sterren die verdwenen. Plekken waar het licht vreemd afboog. Het is nog steeds een bijna onmogelijke toevalligheid. Ik geloofde het gewoon niet!’

‘Misschien wilde je dat wel niet,’ zei Alice.

‘Dat kún je niet geloven!’

‘Waarom hierheen? Waarom komen ze nou juist op ons af?’

‘Waarom gaan ze nu juist op de enige wereld buiten de kern van de Melkweg af die ze kennen? En bovendien hebben we de tijd gehad om een stel andere werelden voor ze te zoeken.’

‘Ja.’

Brennan draaide zich om en keek hen aan. ‘Hebben jullie honger? Ik wel.’


Diep in de desoriënterende doolhof van Relativiteit bevond zich een miniatuurkeuken. Van één punt uit gezien was het een trapportaal, maar vanuit een ander een muur, en aan de muur hingen kastjes, en er stond een aanrecht en twee ovens en een uitklapbare plaat met branders erin. Bij de muur lagen de ingrediënten voor een maaltijd: een pompoen, een knol, twee konijnen met een gebroken nek, wortels, selderij, handenvol kruiden.

‘Laten we eens zien hoe snel we iets klaar kunnen maken,’ zei Brennan. Hij werd een veelarmige schim. Roy en Alice deden een paar stappen terug van zijn flitsende handen. In een ervan had hij een mes, en dat ging in zilveren strepen op en neer, zodat de wortels rollende schijfjes werden en de konijnen vrijwel uit elkaar schenen te vallen.

Roy voelde zich gedesoriënteerd, afgesneden van de werkelijkheid. Die kleine blauwe lichtjes boven de torenkamer stonden niet in intuïtief verband met een vloot superwezens die van zins waren de mensheid uit te roeien. Dit aardige huiselijke tafereeltje maakte het zo mogelijk nog erger. Terwijl een niet-menselijk wezen met een mes stond te zwaaien om een maaltijd voor hem te bereiden, keek Roy Truesdale door de grote slotdeur naar een landschap dat op zijn kant stond.

‘Dat voedsel komt toch allemaal van buiten?’ zei Alice. ‘Waarom wilde je dan niet dat we er iets van aten?’

‘Het gevaar bestaat altijd dat boom-des-levens virus ergens in gekomen is. Als je het kookt, wordt het gedeactiveerd, en er is heel weinig kans dat het in iets kan leven, tenzij ik thallium-oxide door de grond heb gemengd.’ Brennan keek niet op, ging gewoon door met waarmee hij bezig was. ik moest een Finagle-moeilijke puzzel oplossen, toen ik me van de Aarde afwendde. Voedsel was er, maar wat ik nodig had was het virus in de boom-des-levens wortels. Ik probeerde het in een heleboel dingen te kweken: appels, granaatappels —’ Hij keek op, om te zien of ze het zouden begrijpen, ik wist een variëteit te kweken die kon leven in een zoete knol. Toen wist ik dat ik hier in leven kon blijven.’

Brennan had de stukken konijn en de groenten neergelegd alsof er een stilleven van gemaakt moest worden. Hij zette de schaal in de oven. ‘Mijn keuken had allerlei gevriesdroogde dingen. Gelukkig at ik vroeger graag goed. Later haalde ik zaad van de Aarde. Ik was nooit in gevaar; ik kon altijd gewoon naar huis gaan. Maar het stond me niet aan wat er met de beschaving zou gebeuren als ik dat deed.’ Hij draaide zich om. ‘We eten over een kwartier.’

‘Was je niet eenzaam?’ vroeg ze.

‘Ja.’ Brennan trok een tafel uit de vloer. Het was geen memoplastic dat zich in de gewenste vorm modelleerde, maar een dikke plaat hout, zo zwaar dat Brennans eigen spieren nodig waren

om hem te tillen. Hij keek Alice aan, zag misschien in haar ogen dat ze een wat explicieter antwoord verwachtte, ik zou overal eenzaam zijn geweest. Dat weet je best.’

‘Nee, dat weet ik niet. Je zou welkom zijn geweest.’

Brennan scheen het gesprek opeens een heel andere wending te geven. ‘Roy, jij bent hier geweest. Dat raadde je zeker al?’

Roy knikte.

‘Hoe heb ik nu juist dat deel van je geheugen uitgewist?’

‘Ik weet ’t niet. Niemand weet het.’ Roy voelde de spanning in zich opkomen.

‘Eenvoudiger kan het niet. Net nadat ik je had verdoofd, heb ik een opname gemaakt van je hersenen. Je hele geheugen. Voor ik je weer in de Pinnacles alleen liet, heb ik je hele geest uitgewist, toen speelde ik de opname erin. Het ligt wat ingewikkelder — er komt geheugen-RNA bij kijken, en heel gecompliceerde elektrische velden — maar ik hoef de herinneringen die ik wil weghalen niet stuk voor stuk uit te zoeken.’

Roy’s stem klonk zwakjes. ‘Brennan, dat is afschuwelijk.’

‘Waarom? Omdat je heel even een geestloos dier bent geweest? Ik was echt niet van plan je zo te laten. Ik heb dit nu twintig keer gedaan, en er zijn nog nooit ongelukken gebeurd.’

Roy huiverde. ‘Je begrijpt het niet. Er is een ik geweest die vier maanden bij jou is geweest, hier op Kobold. En die ik is verdwenen. Jij hebt hem vermoord.’

‘Je begint het te begrijpen.’

Roy keek Brennan recht in de ogen. ‘Je hebt gelijk. Je bent anders. Je zou overal eenzaam zijn.’

Brennan dekte de tafel. Hij schoof stoelen aan voor zijn gasten, alles met het vlotte gebrek aan haast dat het kenmerk is van een volmaakte ober. Hij diende het eten op, nam zelf de helft, ging toen zitten en at met de efficiëntie van een wolf. Hij had goede tafelmanieren, maar was lang voor Roy en Alice klaar. Onder zijn borstbeen was nu een bolling te zien.

‘Noodtoestanden zorgen bij mij voor een goede eetlust,’ zei hij. ‘En nu laat ik jullie alleen. Het is niet beleefd, maar er is een oorlog uit te vechten.’ En hij holde als een haas weg.


De volgende paar dagen voelden Roy en Alice zich de ongewilde gasten van een volmaakte gastheer. Ze zagen niet veel van Brennan. Als ze hem zagen in het landschap van Kobold, liep hij altijd hard te rennen. Hij bleef vaak staan om ze te vragen of ze het wel naar hun zin hadden, vertelde ze over iets dat ze misschien nog niet hadden gezien — en dan verdween hij weer snel. Of ze troffen hem aan in het laboratorium, waar hij steeds verdere verfijningen aanbracht aan zijn ‘telescoop’. Er was nu maar één schip in het blikveld te zien, tegen een achtergrond van rode dwergen en interstellaire stofwolken: een blauwe fusievlam, geel heliumlicht, dank zij het Doppler-effect blauw, die aan de randen vonkte.

Hij praatte met ze, maar zonder zijn werk ervoor te onderbreken. ‘Het is dezelfde volgorde die ook Phssthpok gebruikte,’ zei hij, en in zijn stem klonk duidelijk tevredenheid door. ‘Ze hebben niet geknoeid met een goed ontwerp. Zien jullie de zwarte stip in het midden van de vlam? De vrachtcocon komt bij het decelereren het eerst. En de cocon is groter dan die van Phssthpok, en de schepen gaan langzamer dan hij op die afstand. Zó dicht tegen de snelheid van het licht aan zitten ze niet. Het duurt wel honderdtwee- of drieënzeventig jaar voor ze hier zijn.’

‘Goed zo.’

‘Voor mij ook, dat zou het tenminste moeten zijn. Vrachtcocon eerst, en Voortplanters in bevroren slaap in die cocon. Kwetsbaar, zo iets, vinden jullie ook niet?’

‘Niet als het tweehonderddertig tegen een is.’ ik ben niet gek, Roy. Ik ga ze niet zelf aanvallen. Ik ga hulp halen.’

‘Waar?’

‘Wunderland. Dat is ’t dichtst bij.’

‘Wat? Nee, de Aarde is het dichtst bij.’

Brennan keek hem over zijn schouder aan. ‘Ben je gek? Ik ga de Aarde niet eens waarschuwen. De Aarde en de Gordel zijn tachtig procent van de mensheid, waaronder al mijn nakomelingen. Hun beste kans op overleven is buiten het gevecht blijven. Als een andere wereld het vechten voor zijn rekening neemt, en verliest, dan duurt het misschien nog wel even voor de Paks de Aarde gaan bekijken.’

‘Dus je gebruikt de Wunderlanders als lokeend. Ga je ze dat vertellen?’

‘Doe niet zo gek.’


Ze bekeken heel Kobold, en probeerden Brennan niet voor de voeten te lopen. Hij dook altijd onverwachts op, kwam om een rotsblok rennen of uit een groepje bomen, altijd gehaast of moeite doend om in topconditie te blijven; hij zei nooit welk van de twee het was. Altijd had hij zijn vest aan. Hij droeg het niet om zijn naakte lichaam te bedekken, ook niet als bescherming tegen de elementen, want dat had hij allebei niet nodig. Hij had de zakken nodig. Roy zou niet verbaasd hebben gestaan als Brennan ook een opgevouwen drukpak bij zich had gehad, in een van de grote zakken bijvoorbeeld, voor het geval er iets mis ging.

Een keer kwam hij ze tegen in de buurt van een van de grote hutten. Hij ging ze voor, een luchtsluis in, en liet ze iets zien aan de andere kant van de glazen binnenkant. In een grote rotsspelonk zweefde een zilverachtige bol met een diameter van ongeveer twee meter, het oppervlak glanzend als een spiegel.

‘Er is een vervloekt fijn afgesteld zwaartekrachtveld voor nodig om dat ding daar te houden,’ zei Brennan. ‘Die bol bestaat voor het grootste deel uit neutronium.’

Roy floot. Alice zei: ‘Is dat niet instabiel? Het is te klein.’

‘Inderdaad, maar ik heb het in een statisveld gevat. Ik heb ’t onder druk gemaakt en toen het stasisveld eromheen gedaan voor de zaak in mijn gezicht uit elkaar kon barsten. Nu zit er meer materie bovenop. Aan de oppervlakte is de zwaartekracht acht miljoen gee, als je ’t wilt geloven.’

‘Ik geloof je wel.’ Neutronium was de dichtste vorm van materie die bestond: neutronen rand aan rand opeengepakt onder een druk die groter was dan die in het hart van de meeste sterren. Alleen een hypermassa zou nog dichter zijn, en een hypermassa zou geen materie meer zijn, alleen maar een zwaartekrachtpuntbron.

‘Ik heb erover gedacht om Kobold hier te laten, als lokkertje, voor het geval een Pak-schip langs me heen zou weten te komen. Nu zijn er teveel. Ik kan Kobold niet laten bestaan, ze mochten het eens vinden. Het zou een vingerwijzing zijn die ze niet mis konden verstaan.’

‘Ga je Kobold vernietigen?’

‘Ik moet wel.’

Soms kookten ze zelf — waarbij ze Brennans instructies opvolgden en de aardappelen en knollen meden. Soms kookte hij voor ze. Zijn duizelingwekkende snelheid maakte nooit een gehaaste indruk, maar hij bleef nooit praten nadat hij zijn eten op had. Hij kwam aan, maar het schenen alleen maar spieren te zijn, en de grote knobbelige gewrichten deden hem er nog steeds uitzien als een skelet.

Hij was altijd beleefd. Hij deed nooit superieur tegenover hen. ‘Hij behandelt ons als poesjes,’ zei Alice. ‘Hij heeft het druk, maar hij zorgt dat we te eten krijgen en af en toe blijft hij even staan om ons achter onze oren te krabben.’

‘Dat is zijn schuld niet. We kunnen niets doen om hem te helpen. Ik wou dat er iets was —’

‘Ik ook.’ Ze lag op het gras in het warme zonlicht, dat een eigenaardige kleur gekregen had. Brennan had verstrooicomponent uit de zwaartekrachtlens gehaald. Het licht maakte dat hij alles niet zo goed meer zag. De hemel was nu zwart. De zon was groter en minder fel; je kon je ogen niet beschadigen door ernaar te kijken.

Hij had de draaiing van Kobold stopgezet om het fijnstellen van het veelvoud aan zwaartekrachtvelden gemakkelijker te maken. Nu was er altijd wind. Hij floot door de permanente nacht om Brennans laboratorium, hij koelde de warme middag aan deze kant van de groene bol wat af. De planten begonnen nog niet af te sterven, maar dat zou onherroepelijk gebeuren.

‘Honderdzeventig jaar. We zullen nooit weten hoe het is afgelopen,’ zei Alice.

‘We zouden heel goed zolang kunnen leven.’

‘Dat zal wel.’

‘Brennan moet meer boom-des-levens virus hebben dan hij kan gebruiken.’ Toen ze huiverde, lachte hij.

Ze ging rechtop zitten. ‘We zullen nu wel gauw weg moeten gaan.’

‘Kijk eens.’

Een hoofd ging op en neer in de waterval. Een arm kwam te voorschijn en wuifde naar ze. Even later zwom Brennan de vijver over, naar de plek waar ze zaten, zijn armen tollend als propellers.

‘Ik moet als een dolleman zwemmen,’ zei hij. ik ben zwaarder dan water. Hoe gaat het met jullie?’

‘Best. Hoe gaat het met jouw oorlog?’

‘Redelijk.’ Brennan liet een handvol spoelen in een waterdichte plastic zak zien. ‘Sterrenkaarten. Ik sta zowat klaar voor het vertrek. Als ik een geweldig nieuw wapen kon bedenken dat ik mee kon nemen zou ik hier nog een jaar blijven om het te maken. Zoals de zaak er nu voorstaat, is er alleen nog een laatste inspectie nodig.’

‘Wij hebben wapens in het schip, die mag je hebben,’ zei Roy. ‘Graag, en bedankt. Wat hebben jullie meegenomen?’

‘Handlasers en geweren.’

‘Nou, die kunnen niet veel massa hebben. Bedankt.’ Brennan draaide zich om om weer naar de vijver te lopen.

‘Hee!’

Brennan draaide zich om. ‘Wat?’

‘Kun je nog andere soorten hulp gebruiken?’ Hij voelde zich een idioot toen hij het vroeg.

Brennan keek hem een lang ogenblik aan. ‘Ja,’ zei hij. ‘Bedenk wel dat je het hebt gevraagd.’

‘Oké,’ zei Roy ferm. Het Waar begin ik nu in godsnaam aan? gevoel kende hij al.

‘Ik wil je graag meehebben.’

Roy hield op met ademhalen.

‘Brennan?’ zei Alice. ‘Als je werkelijk hulp nodig hebt dan ga ik ook mee.’

Sorry, Alice. Jou kan ik niet gebruiken.’

Dat was tegen het verkeerde been. ‘Heb ik al verteld dat ik een getrainde jakkeraar ben? Dat ik een heleboel afweet van wapens, van ruimtevaartuigen en van hoe je iemand moet achtervolgen?’

‘Je bent ook zwanger.’

Brennan, die zich zelf aan elke toestand wist aan te passen, had de eigenaardige gewoonte om tijdens een gesprek schokkende dingen te zeggen, blijkbaar zonder het zelf te beseffen. Alice verschoot van kleur en hapte naar adem. ‘O ja?’

‘Had ik het tactvoller moeten brengen? Lieve kind, je kunt een blijde gebeurtenis verwachten —’

‘Hoe weet je dat?’

‘De hormonen hebben een aantal duidelijke veranderingen veroorzaakt. Hoor eens, dit kan toch niet als een volkomen verrassing komen. Je moet je laatste —’

‘— mijn laatste injectie hebben overgeslagen. Ik weet het. Ik dacht erover, over een kind, maar dat was voor deze hele kwestie met Van der Vecken, en daarna… was jij er alleen maar, Roy. Ik dacht dat alle vlaklanders…’

‘Nee, ik heb permissie voor een kind. Waar denk je dat nieuwe vlaklanders vandaan komen? Ik zou het je hebben verteld, maar het is nooit bij me…’

‘Hee, haal die geagiteerde uitdrukking van je gezicht.’ Ze stond op en sloeg haar armen om hem heen. ik ben er trots op. Begrijp je dat met die dikke kop van je?’

‘Ik ook.’ Hij glimlachte, een beetje geforceerd. Natuurlijk wilde hij graag vader worden. Maar — ‘Maar wat doen we nu?’

Ze keek bezorgd, maar gaf geen antwoord. Dit liep in hoog tempo uit de hand. Brennan had ze geconfronteerd met teveel belangrijke beslissingen tegelijk. Roy deed zijn ogen stijf dicht, alsof dat zou helpen. Toen hij ze weer opende, stonden Brennan en Alice hem nog steeds aan te kijken.

Alice was zwanger.

Kleine blauwe lichtjes.

‘Ik, ik, ik ga met je mee,’ zei hij tegen Brennan. ‘Maar ik laat je niet in de steek, lieveling,’ voegde hij er snel en dringend aan toe. Zijn handen hadden zich al te vast om haar schouders geklemd. ‘We zetten een kind op de wereld. Dezelfde wereld die dank zij een eigenaardig toeval, nu het doelwit is van t-t-tweehonderddertig —’

‘Ik heb de tweede golf ontdekt,’ zei Brennan.

‘Goddomme! Dat hoefde ik niet te horen!’

Alice legde een hand over zijn mond. ik begrijp het, loyale bemanning van me, en ik vind dat je gelijk hebt.’

En de lucht was vol van de geur van brandende bruggen.


Ze stonden onder de takken van die ene enorme boom te kijken. Brennan was bezig met een draagbaar stuurpaneel dat hij uit een zak van zijn vest had gehaald. Roy keek alleen maar toe.

Het tweehonderd jaar oude eenmansschip zag eruit als een kort insekt met een lange angel, de vrachtnetten uitgespreid als doorzichtige vleugels, aan de punt van de angel actinisch licht. Het maakte een geluid als een schrille krijs. Brennan had een hele dag besteed aan het instrueren van Alice hoe ze het schip moest gebruiken, onderhouden, repareren. Roy had niet gedacht dat een dag genoeg zou zijn, maar als Brennan tevreden was… En ze deed het uitstekend. Ze steeg recht omhoog, draaide toen vlot naar wat de zon was geweest.

Roy voelde iets in zich kriebelen, voelde een dringend besef dat als hij nu niet iets deed, nu meteen, hij een besluit had genomen dat hem de rest van zijn leven aan iets bond. Maar dat ogenblik lag al ver achter hem. Hij keek alleen maar.

De zon zag er nu vreemd uit. Brennan had veranderingen aangebracht in de zwaartekrachtlens, er een lanceerinrichting van het eenmansschip van gemaakt. Terwijl Roy toekeek schoof de zon iets naar links, werd zwakker, en het schip was middenin de bol te zien.

Ze was verdwenen.

‘Moeilijkheden zal ze niet hebben,’ zei Brennan. ‘Ze zou iets moois moeten kunnen maken van dat schip. Het is niet alleen iets uit het verre verleden. Het is van historische betekenis, en ik heb een paar interessante wijzigingen aangebracht in —’

‘Zeker,’ zei Roy. Hij zag dat het gras stervende was, en dat de bladeren aan de boom geel aan het worden waren. Brennan had de vijver leeg laten lopen; het was nu een ondiepe modderzee. Kobold was zijn magie al kwijt.

Brennan gaf hem een klap op zijn schouder. ‘Kom mee.’ Hij liep de plek op die vroeger een vijver was geweest. Roy liep achter hem aan, zijn gezicht vertrokken. De koele modder gleed tussen zijn tenen door.

Brennan bukte zich, stak zijn arm diep in de modder, en trok. Met een zuigend geluid kwam een metalen deur omhoog. De deur van een luchtsluis.


Het ging nu allemaal heel snel. De luchtsluis kwam uit in een kleine stuurcabine, met twee acceleratiestoelen en een driehonderdzestig graden bestrijkend scherm boven een bedieningspaneel dat niet anders was dan dat in elk ruimtevaartuig. ‘Maak je riemen vast als je wilt,’ zei Brennan. ‘Als we nu iets verkeerds doen, zijn we toch allemaal dood.’

‘Moet ik niet iets weten van —’

‘Nee. Je kunt na vertrek alles naar hartelust bekijken. Je hebt er per slot een jaar de tijd voor.’

‘Waarom zo’n haast?’

Brennan keek hem schuin aan. ‘Doe me een genoegen, Roy. Ik zit hier al langer te wachten dan jouw Grote ‘Stelle heeft geleefd.’

Hij zette het scherm aan.

Ze zweefden in het gat middenin Kobold.

Brennan drukte een knop in.

Kobold schoot van hen weg. ik zorg voor een vliegende start,’ zei Brennan. ‘Dan krijgen we wortel twee maal de snelheid die we anders zouden hebben.’

‘Goed.’

Kobold vertraagde, kwam tot stilstand, schoot toen als de vuist van een oorlogsgod op hen af. Roy gilde; hij kon er niets aan doen. In een oogwenk waren ze door het gat. Voor hen was de ruimte zwart.

Roy draaide zich om, maar achter zich zag hij weinig. Kobold was al uit het zicht verdwenen. Sol was een ster tussen sterren. ‘We gaan het beeld vergroten,’ zei Brennan. Sol werd veel groter — in een rechthoekig stuk van het beeld schoven de sterren naar links en rechts van het scherm — en hij zag ook Kobold van hen vandaan glijden. Weer versprong het beeld, en Kobold vulde het scherm.

Brennan drukte op een rode knop.

Kobold begon in elkaar te kreukelen, alsof het een bal papier was die door een onzichtbare hand werd verfrommeld. Rotsen kolkten en begonnen te gloeien met een geel licht. Roy kreeg een eng gevoel in zijn hart en zijn maag. Het was net alsof iemand Disneyland had gebombardeerd.

‘Wat heb je gedaan?’ vroeg hij.

‘De zwaartekrachtgeneratoren afgezet. Ik kon Kobold niet hier laten; de Paks zouden hem kunnen vinden, en hoe langer ze erover doen om in de omgeving van Sol artefacten te vinden, hoe meer kans op slagen wij hebben.’ Kobold was nu helemaal geel-heet, en gesmolten, en klein. ‘Over een paar minuten zit het allemaal in een laag om die paar meter dikke bal neutronium heen. Als die is afgekoeld, is hij vrijwel niet te vinden.

Nu was Kobold een verblindend witte stip.

‘Wat gebeurt er nu?’

‘Een jaar en twee maanden lang gebeurt er niets. Wil je het schip bekijken?’

‘Niets?’

‘Daar bedoel ik mee dat we in die periode niet accelereren. Kijk.’

Brennans vingers flitsten over het instrumentenpaneel. Het scherm gehoorzaamde: ze zagen een 3-D kaart van Sol en zijn omgeving, tot op een afstand van vijfentwintig lichtjaren.

‘Wij zijn hier, bij Sol. We zijn op weg daarheen. Dat punt ligt net tussen Alpha Centauri en Van Maanens Ster. Als we het Pak-schip starten gaan we recht op de vloot van de Paks af. Zonder onze uitlaatsnelheid kunnen ze niet berekenen hoe hoog de snelheid is waarmee wij ze naderen, en onze traversecomponent weten ze helemaal niet. Ze zullen er vanuit moeten gaan dat ik van Van Maanens Ster op weg ben naar Alpha Centauri. Ik wil niet dat ze via mij koerszetten naar Sol.’

‘Dat is logisch,’ gaf Roy aarzelend toe.

‘Nu zal ik je het schip laten zien,’ zei Brennan. ‘Later houden we ons wel met details bezig. Ik wil dat jij dit schip kunt besturen als mij iets overkomt.’


De Vliegende Hollander, dat was de naam die Brennan had bedacht. Het was nauwelijks een schip, al zaten er wel schepen in. ik zou kunnen zeggen dat we zeilden, als je daar moeilijk over j ging doen,’ zei hij opgewekt. ‘Er zijn getijden, en fotonwinden, en stofondiepten waarop we schipbreuk kunnen lijden.’

‘Maar jij hebt bij het vertrek de besturing helemaal zelf gedaan.’

‘Jawel, maar ik zou zo nodig wel kunnen zorgen voor een licht-zeil. Alleen wil ik dat niet. We zouden er beter zichtbaar door worden.’

De Vliegende Hollander was een bal van steen, voor het grootste deel hol. Drie grote lege ruimten bevatten de drie delen van een Bussard stuwschep zoals die van Phssthpok. Beschermheer, noemde Brennan hem. Een vierde lege ruimte was vergroot, zodat Roy Truesdales vrachtschip erin kon. In andere ruimten bevonden zich woonvertrekken.

Er was ook een hydroponica-tuin. ‘Verboden toegang,’ zei Brennan. ‘Boomdes-levens. Ga hier nooit binnen.’

Er was ook een oefenzaal. Brennan liet Roy zien hoe de machines konden worden afgesteld op de spierkracht van een Voortplanter. Aan boord van de Vliegende Hollander was de zwaartekracht bijna nul. Ze zouden allebei moeten oefenen om in vorm te blijven.

Er was een werkplaats.

Er was een telescoop: groot, maar conventioneel. ‘Ik wil voortaan geen zwaartekrachtgeneratoren meer gebruiken. Ik wil dat we eruitzien als een klomp steen. Later zien we eruit als een Pak-schip.’

Roy vond dat onnodig. ‘De helft van die honderddrieënzeventig jaar is voorbij voor de Paks iets ontdekken van wat we nu doen.’

‘Misschien.’

En er was de Beschermheer.

De eerste paar weken van de reis deden ze weinig anders dan Roy Truesdale trainen in het gebruik van dat schip. Hij werd volkomen vertrouwd gemaakt met de verschillen tussen het schip van Phssthpok en dat van Brennan. ik weet niet hoe lang we de camouflage zullen moeten volhouden,’ zei Brennan. ‘Misschien de hele tijd wel. Misschien wel helemaal niet. Dat hangt van de omstandigheden af.’

En dus maakte Brennan van de stuurcabine een droogvlieger, door sensors aan het stuurpaneel te koppelen en er zelf gegevens in te voeren. Roy leerde hoe hij een constante snelheid van nul komma negen twee gee moest aanhouden. Hij leerde hoe hij de velden een kleine afwijking moest geven, om zo de uitlaat wat ‘vuil’ te maken. Dank zij de eenendertigduizend lichtjaren die hij ermee had afgelegd, was Phssthpoks aandrijving niet meer zo precies afgesteld.

De cabine was veel groter dan Roy had verwacht. ‘Zoveel ruimte had Phssthpok toch niet?’

‘Nee. Phssthpok moest voedsel en lucht voor een reis van zo’n duizend jaar meenemen, en ook een hele reinigingsinstallatie. Ik niet. Het zal toch wel dringen worden… maar we hebben amusement bij ons. Phssthpok had ook onze computertechnologie niet, of hij maakte er geen gebruik van.’

‘Ik zou wel eens willen weten waarom niet.’

‘Een Pak zou er de zin niet van inzien. Een machine meenemen om voor hem te denken? Hij denkt zelf al te goed… en hij vindt het te leuk om aan een ander over te laten ook.’

Binnenin de druppelvormige vrachtcocon zag het er heel anders uit dan in de cocon van het schip van Phssthpok dat twee eeuwen daarvoor het zonnestelsel binnen was komen vliegen. De lading van de cocon was dodelijk. Zware stuurstralers konden uitschuiven zodat het schip tegen zichzelf kon vechten. De buis die door de volle lengte van het ruim liep, huisvestte een röntgenlaser. Een dikke buis die er evenwijdig aan liep, kon een gericht magnetisch veld genereren. ‘Het zou de velden in een op monopolen werkende Bussard stuwschep in het honderd moeten kunnen schoppen. Natuurlijk moet je dat precies op het goede ogenblik doen, anders heeft hij er niet zoveel last van.’ Toen Roy had geleerd hoe hij het veld moest gebruiken — en dat kostte tijd; hij wist weinig af van de theorie die erachter zat — begon hij hem te oefenen in het wanneer.

En toen kwam Roy in opstand.

De afgelopen twee maanden waren niet bepaald plezierig geweest. Roy zat weer op school, de enige leerling van een leraar die hij niet kon negeren en bij wie hij niet kon spijbelen. Hij vond het niet prettig om weer een kind te zijn. Hij miste de open ruimte van de Aarde. Hij miste Alice. Verdomme, hij miste vrouwen. En zo zou het nog vijf jaar blijven!

Vijf jaar, en de rest van zijn leven op Wunderland. Hij wist niet zoveel van Wunderland, maar wel dat de bevolking gering in aantal en over de hele planeet verspreid was, en dat de technologie net voldoende was. Een groen paradijs, misschien; een fijne plek om er je leven door te brengen… tot Brennan arriveerde. Dan zou Wunderland in staat van oorlog komen te verkeren.

‘De Pak-vloot is honderddrieënzeventig jaar van ons vandaan. En over vijf jaar zijn we bij Wunderland. Waarom denk je nou een schutter nodig te hebben. Waarom heb je me eigenlijk nodig? Wat doe ik hier?’

Brennan greep de rand vast van de raketneus van een fusiebom. ‘Je zou kunnen zeggen dat ik wat bescheidenheid heb geleerd. Lang geleden heb ik er ook aan gedacht om naar een Pak-vloot uit te kijken, maar ik heb het niet gedaan. De kans dat er een zou zijn was gewoon te klein. Nu neem ik geen risico’s meer.’

‘Wat voor risico’s? We weten waar de Pak-vloot is.’

‘Ik wilde je niet ongerust maken. Het is een kleine kans.’

‘Maak me ongerust! Ik verveel me!’

‘Akkoord. Om de zaak eerst even samen te vatten: we weten waar de eerste vloot is, en hoe groot hij is. De tweede vloot is pas driehonderd en nog wat jaren na de eerste gelanceerd. Ik heb alleen nog maar een onregelmatig gevormde bron van dezelfde chemische uitstoot-verbindingen gevonden, op een iets andere koers dan de eerste vloot, en met een wat hogere snelheid. Het lag wel voor de hand dat de tweede vloot niet precies dezelfde koers zou volgen als de eerste. Die zou teveel brandstof hebben verbruikt.’

‘Hoe groot?’

‘Kleiner. Rond de honderdvijftig schepen. Ik ga er maar van uit dat ze geen veranderingen hebben aangebracht in het ontwerp. Misschien hebben ze dat wel; dat kan ik niet zeggen.’

‘Is er een derde vloot?’

‘Als die er is, ontdek ik ’m nooit. Ze hebben nieuwe grondstoffen moeten halen voor het bouwen van de tweede vloot. Ze hebben misschien werelden van stelsels in de buurt leeg moeten halen, en met de gedolven metalen de schepen ter plekke moeten bouwen. Hoe lang zou het duren voor ze een derde vloot konden bouwen? Als hij er al is, is hij te ver weg voor me. Maar waar het mij om gaat, is dat er een laatste vloot moet zijn geweest.’

‘Nou en?’

‘Ik geef je iets in overweging: toen de laatste vloot vertrok -de tweede of de derde of de vierde, dat maakt niet uit — toen bleven er een paar Beschermheren achter. Ik ga er van uit dat dat Beschermheren zijn geweest zonder nakomelingen onder de Voortplanters. Ze bleven achter op Pak, deels om ruimte te sparen aan boord van de schepen, en deels omdat ze op Pak iets nuttigs zouden kunnen doen.’

‘Op een lege wereld? Hoe?’

‘Ze konden een verkenningsvloot bouwen.’

Het was niet de eerste keer dat Roy had getwijfeld aan Brennans gezonde verstand. De veranderingen in zijn fysieke uiterlijk, plus nog eens bijna twee en een kwart eeuw alleen… maar als Brennan krankzinnig was, dan was hij misschien ook te slim om het te verraden.

Voorzichtig zei hij: ‘Maar die verkenningsvloot van jou zou minstens vijfhonderd jaar na de rest arriveren.’

‘Dat klinkt idioot, hè? Maar ze kunnen alle mogelijke experimenten uithalen. Ze hoeven geen beproefd ontwerp te gebruiken, want ze riskeren alleen hun eigen leven. Ze hebben geen vrachtruim nodig. Ik denk dat ze tot in lengte van dagen tegen drie gee kunnen, ik kan het in ieder geval wel. Dat betekent dat ze minder voorraden mee hoeven te nemen, omdat de reis minder lang duurt. De Voortplanters zijn allemaal weg, dus ze kunnen van alles uithalen… nieuwe metaalmijnen maken door middel van erupties in de aardkorst van Pak.’

‘Je hebt heel wat fantasie.’

‘Dank je. Wat ik wil zeggen is dat ze het zó zouden kunnen uitmikken dat ze de eerste golf zouden passeren ongeveer op het punt waarop de Pak-telescopen niet sterk genoeg meer waren om het gebied nog verder te verkennen. Daarna leiden zij de vloot. Verveel je je nu nog?’

‘Nee. Maar je bent aan het dagdromen. Misschien hebben ze die hypothetische schepen wel nooit gebouwd. De rest is op de vlucht geslagen voor iets dat ze daar in de kern bedreigde; misschien heeft dat “iets” de verkenners wel te pakken gekregen.’

‘Verdorie, de derde golf zou kunnen zijn weggevaagd, en de tweede hier en daar getroffen. Of de verkenners kunnen zijn ontploft. Of anders ontgaat je misschien waar ik heen wil — ze zijn er al bijna.’

‘Heb je ze niet gevonden?’

‘Gevonden? Ik moet het hele heelal afspeuren om ze té vinden. Ze komen natuurlijk niet recht op ons af; ze komen van verschillende kanten. Als ik in hun plaats was, zou ik ook uit een volkomen willekeurige richting komen. Je hebt toch wel door wat ze hier verwachten aan te treffen? Een wereld vol Pak-bescherm-heren, aan het hoofd van een tweehonderd jaar oude beschaving. Dat is genoeg tijd om een maagdelijke wereld tot ontwikkeling te brengen; als je uitgaat van een bevolking van… o, dertig miljoen Voortplanters van alle leeftijden zouden Phssthpok zo’n drie miljoen pas-veranderde Beschermheren hebben opgeleverd. De verkenners willen natuurlijk de positie van hun vloot niet verraden.’

‘Ja.’

‘Er is iets dat ik doen kan, maar er zijn een paar dagen werk voor nodig om het gereedschap ervoor te maken. Eerst ga ik je uitvoerig uitleggen hoe je met dit schip moet vechten. Laten we eerst maar eens teruggaan naar de cocon met het leefgedeelte.’


Een gericht magnetisch veld bracht het interstellaire plasma, dat een Bussard stuwschep als brandstof gebruikte, in heftige beroering. Je kon er de plasmastroom mee over het schip zelf sturen. De schutter moest steeds weer andere schoten afvuren, anders kon de piloot van het vijandelijke schip de werking van het wapen compenseren. Als de dichtheid van de waterstof onregelmatig was, zou hij veel last hebben van het gerichte veld. Als het plasma dicht genoeg was, kon de vijand zijn aandrijving niet eens afzetten zonder te worden gecremeerd. Een van de functies van het stuw-schepveld was het schip beschermen tegen de gammadeeltjes die datzelfde schip als brandstof gebruikte.

‘Raak ’m in de buurt van een stér, als je het zo kunt regelen,’ zei Brennan. ‘En zorg ervoor dat hij dat niet met jou doet.’ De laser was bij een treffer een dodelijker wapen. Maar als een gevecht ontbrandde, zou een vijandelijk schip op zijn minst licht-seconden ver van hen vandaan zijn: een klein, beweeglijk doelwit, het beeld op het scherm seconden of minuten vertraagd. De vijftienhonderd kilometer lange vleugels van een stuwschepveld zouden gemakkelijker te raken zijn.

De geleide bommen kwamen in vele soorten en in grote aantallen. Een aantal bommen werkte op fusie. Andere slingerden concentraties heet plasma door een stuwschepveld, of kooldamp, om te zorgen voor een plotselinge felle toename van de verbrandingssnelheid, of een halve ton radongas, onder druk in een stasisveld. Een eenvoudige dood, of een ingewikkelde. Sommige bommen waren vals: zilvergespoten ballonnen.

Roy leerde.

De vernietiging van Kobold lag bijna drie maanden achter hen, en Roy was in een gevecht verwikkeld. De laatste tijd kreeg hij plezier in deze gesimuleerde manoeuvres, maar het plezier was bij dit gevecht ver te zoeken. Brennan gooide alles in de strijd. De Pak-verkenners hadden drie gee gedaan tot ze zijn spoor kruisten en toen Wham! Zes gee, en ze kwamen steeds dichterbij. Een stel projectielen van hem deed raar; de verkenners stoorden de besturing. De twee ontweken zijn laser zó gemakkelijk dat hij het vervloekte ding had afgezet. Ze hadden lasers gebruikt tegen hem, hadden niet alleen op zijn schip geschoten, maar ook op de plek waar het veld zich achter hem vernauwde, het punt waar de waterstofbommen bij elkaar kwamen en fuseerden, zodat de Beschermheer af en toe schokte, en hij zich zorgen begon te maken over de bevestigingspunten van de generatoren. Ze smeten bommen naast hem die een onredelijk grote snelheid hadden, waarschijnlijk door een lineaire versneller. Hij moest ze ontwijken met trage bochten, zonder programmering ook, die mochten ze eens analyseren. En het ging zo langzaam; de Beschermheer was niet bepaald wendbaar te noemen.

Drie dagen zat hij nu al in het woongedeelte. Hij at daar, dronk daar en gebruikte peppillen in plaats van te slapen. Speelde mee in Brennans spel. Hij was gek, volslagen getikt. In schepen die hij alleen op de instrumenten kon zien, stelde hij zich harde gezichten voor, net als dat van Brennan.

Twee verkenners kwamen van achteren op hem af en eindelijk wist hij er een te raken met zijn gerichte magnetische veld en zag hoe het stuwschepveld opvlamde en werd vernietigd.

Toen besefte hij dat er twee stel schepen in tandem was. Die vervloekte Brennan ook! Hij had het voorste schip geraakt, maar het achterste schip was er nog… en de snelheid ervan werd minder. Op de een of andere manier had de vernietiging van het voorste schip het achterste vertraagd. Roy concentreerde zich op het tweede stel, dat nog steeds de afstand verkleinde.

Hij probeerde een draai. Twee gekoppelde schepen zouden minder goed manoeuvreerbaar moeten zijn dan één… en een uur later wist hij dat dat inderdaad het geval was. Hij was maar een fractie van een minuut gedraaid, maar zij minder. Hij kon blijven ontwijken en toch een krappere bocht maken dan zij. Hij probeerde wat dingen uit zijn arsenaal uit op het eenzame schip achter hem.

Toen was de helft van zijn wapenpaneel rood en hij moest maar raden wat er in de cocon achter hem was ontploft. Waarschijnlijk die idiote projector: hij had geprobeerd een gat te maken in het stuwschepveld van het ene schip. Hij stelde zijn schip in de waagschaal door te gokken dat hij gelijk had, en ging er verder maar vanuit dat de explosie zijn laser, die anders nog wel ergens voor gebruikt had kunnen worden, had vernield. Hij vuurde een hele serie bommen af uit de zijkant van de vrachtcocon die het verst van de ontploffing was. Het voorste schip van het resterende stel vlamde op en stierf.

Dan waren er dus nog twee over, allebei het achterste schip van een tandem, en hun versnelling was minder dan de zijne. Hij aarzelde even, ging er toen vandoor. Hij bleef geleide projectielen en laserstralen ontwijken.

De verkenners zakten weg. Hij zag ze kleiner worden… en toen werd er een niet langer kleiner… en het drong eindelijk tot hem door dat die ergens acceleratie vandaan had gehaald en met zo’n acht gee op hem af kwam.

Roy’s eerste impuls was gillen: ‘Brennan! Wat probeer je uit te halen?’

Dat had hij al een keer gedaan. Dit keer hield hij zich in. Omdat hij het antwoord geraden had: het tweede schip gebruikte de uitlaatgassen van de Beschermheer als brandstof! Het gaf niet hoe ze het deden. Ze deden het, dat was ‘t, daarom vlogen ze in tandem.

Hij zette twee keer een half ton radon overboord, de aandrijving van de bommen buiten werking.

Radon heeft een kort half-leven: het moet in stasis worden bewaard. De stasis-generator zat buitenop de bomhuls, en bestond voor een deel uit zacht ijzer. Het stuwveld van het vijandelijke schip rukte hem uit elkaar. Een minuut later bevond de radon zich in de vernauwing van het stuwschepveld en gebeurden er ongelooflijke dingen: radon die fuseerde met transuranen (elementen met een hoger rangnummer dan uranium), waarna onmiddellijk weer splijting plaatsvond. De vernauwing ontplofte. Het stuwschepveld vonkte als een dolgeworden reuzenkerstboom. Het Pak-schip vlamde op, werd een kleine witte punt, vervaagde. Het laatste Pak-schip was ver achter hem. Zich eruit losmaken kostte veel tijd. Roy moest zichzelf keer op keer voorhouden dat het niet echt was, dat het alleen maar doen-alsof was. Hij schrok verschrikkelijk toen Brennan zijn niet-menselijke hoofd door het fluïdokrimp stak.

Toen schreeuwde hij: ‘Wat was dat nou verdomme? Verstookte hij mijn uitlaatgas?’

‘Ik wist wel dat je daarover zou beginnen,’ zei Brennan. ik zal het je zo meteen precies vertellen, maar laten we het eerst eens over het gevecht hebben.’

‘Het gevecht kan de boom in!’

‘Je hebt je goed geweerd,’ zei Brennan. ‘Er is niet veel over van je arsenaal, maar dat geeft niet als je geen verkenner meer tegenkomt. Je hebt geen reservebrandstof om in een baan om Wun-derland te komen; je hebt er tijdens het gevecht teveel van opgebruikt. Maar je kunt de Beschermheer laten voor wat het is en met het vrachtschip landen.’

‘Dat is fijn. Dat is heel geruststellend. Vertel me nou maar eens hoe een Pak-verkenner m’n eigen uitlaatgassen kan opstoken en me van het ene ogenblik op het andere op m’n staart kan zitten!’


Roy was wat kalmer geworden toen ze bij de stuurcabine van de Vliegende Hollander waren. Hij was ook begonnen te trillen, Drie dagen in de stuurstoel van de Beschermheer hadden hem volkomen uitgeput.

Brennan nam hem aandachtig op. ‘Wil je dit niet liever later doen?’

‘Nee.’

‘Oké, dan zal ik snel zijn. Even recapituleren wat jouw stuwschep doet. Hij vangt interstellaire waterstof op in een viereneenhalf duizend kilometer breed veld, voert die via magnetische velden, naar één punt waar de waterstofatomen hard genoeg en lang genoeg tegen elkaar worden gedrukt om een deel ervan te laten fuseren. Wat er aan de andere kant uitkomt is helium en nog wat overgebleven waterstof en een aantal hogere fusie-produkten.’

‘Dat wist ik, ja.’

‘Het komt er ook uit in een hete, behoorlijk geconcentreerde stroom. Na verloop van tijd waaiert die uit en gaat op in de ruimte, net als de uitstoot van elke raket. Maar als een schip jou nu volgde, hier…’ Brennan bracht afbeeldingen op het scherm: twee minuscule schepen, het tweede honderdvijftig kilometer achter het eerste. Hij maakte een wijde kegel voor het eerste schip en liet die achter het schip bijna in een punt toelopen. Een naald met het schip in de punt — het veld dat het schip beschermde — voerde de binnenkomende waterstof door een ringvormige vernauwing.

‘Jij verzamelt zijn brandstof voor ‘m. Zijn stuwschepveld is maar zo’n honderdvijftig kilometer breed —’ Brennan tekende een veel smallere kegel — ‘en hij kan de toevoer van brandstof veel beter fijnregelen. Die brandstof is al heet en geconcentreerd, en brandt dus beter. Je krijgt fusie van een hogere orde dan jij produceert; zijn uitstoot zou rijk aan beryllium moeten zijn. Dit is gewoon een van de dingen die die laatste Paks misschien hebben gemaakt. Het voorste schip zou alleen maar een stuwschep zijn: geen brandstof aan boord, geen motor om binnen een stelsel uit de voeten te kunnen, geen lading. Hij zou moeten worden opgesleept tot hij op stuwschepsnelheid was. Het volgende schip is zwaarder, maar krijgt ook grotere stuwkracht.’

‘Denk je dat zo’n tandem op ons afkomt?’

‘Misschien. Je kunt het ook op andere manieren doen. Twee schepen, ook afzonderlijk bruikbaar, maar bij elkaar gehouden door een zwaartekrachtgenerator. Als het er op aankwam zouden ze de tandem kunnen verbreken. Of het voorste schip is het eigenlijke schip, en het tweede alleen maar een nabrander. Hoe dan ook, ik kan ze wel vinden. De beryllium-frequenties die ze produceren zullen te zien zijn als een neonlamp aan de hemel. Ik hoef alleen maar een detector te maken.’

‘Hulp nodig?’

‘Te zijner tijd. Ga maar slapen. We doen over een maand of wat nog wel eens een spiegelgevecht.’

Roy bleef staan in de deuropening. ‘Zo lang?’

‘Alleen maar om je alert en in vorm te houden. Je bent klaar voor het gevecht, beter kan niet. Wees alleen voorzichtiger met die elektromagnetische projector. Als je weer wakker bent zal ik je laten zien wat de Pak-verkenners ermee deden.’

‘Wat jij ermee deed.’

‘Wat zij zouden hebben gedaan. Ga slapen.’


Brennan was drie dagen aan het werk in de constructiewerkplaats. Als hij sliep, sliep hij daar. Daar sloeg hij zijn maaltijden over. Wat hij daar uitvoerde, deed de werkplaats aan één stuk door daveren van het lawaai en veroorzaakte een gonzende trilling in de rots van de Vliegende Hollander.

Roy las een paar oude romans die in de computer zaten. Hij zweefde door kale spelonken en tunnels in de rots en kreeg het drukkende gevoel ver onder de grond te zijn. Hij oefende op de machines tot hij volkomen uitgeput was. Vrije val had hem wat spierkracht gekost. Daar moest hij wat aan doen.

Hij las wat er over Wunderland in de computer zat en het was zo ongeveer wat hij verwachtte. Gee: 61%. Bevolking: 1 024 000. Gekoloniseerd gebied: 7 500 000 vierkante kilometer. Grootste stad: München, 800 inwoners. Vaarwel, stadsleven. Maar tegen de tijd dat hij op Wunderland arriveerde, zou München waarschijnlijk net New York lijken.

De vierde dag hield het lawaai in de werkplaats op, en toen hij ging kijken lag Brennan ogenschijnlijk te slapen. Hij wilde net weggaan toen Brennan zijn ogen opendeed en begon te praten.

‘Je verlaat je teveel op die lange, langzame bochten,’ zei hij. ‘Dé manier om de wapens van de Paks te ontwijken is steeds je voortstuwing veranderen. Blijf de vernauwing in je stuwschepveld open en dicht doen. Als ze de vernauwing met een laserpuls of iets dergelijks raken, gooi ’m dan open. Niets gaat fuseren als je het plasma niet dicht genoeg op elkaar perst.’

Roy was niet van zijn stuk gebracht. Hij raakte gewend aan Brennans gewoonte om een gespreksonderwerp van dagen geleden weer op te vatten. ‘Dat laatste schip had dat ook kunnen doen, toen ik radon in zijn veld smeet.’

‘Jawel, als hij maar snel genoeg was geweest. Bij een behoorlijke stuwschepsnelheid zit de rotzooi in z’n vernauwing voor hij weet dat het zijn veld heeft geraakt, vooral omdat je de motor van die radonbommen niet had aangezet. Dat was slim bedacht van je, Roy. Memo aan jou: ga nooit achter een vluchtend schip aan. Er zijn gewoon te veel dingen die hij in je stuwschepveld kan gooien. Hopelijk is de rol van vluchtend schip voor ons weggelegd.’ Roy herinnerde zich opeens waar hij voor gekomen was. ‘Je hebt twee dagen geleden voor het laatst gegeten. Ik wilde —’

‘Geen honger. Mijn prisma zit in de oven en ik moet wachten tot die afkoelt.’

‘Ik kan je wel iets brengen…’

‘Nee, dank je.’

‘Betekent dat iets?’

‘Heb ik je soms niet verteld dat ik voorspelbaar ben? Als er geen Pak-verkenners in de buurt zijn, kun jij best alleen naar Wunderland. Het grootste deel van wat ik van de Paks weet, zit in de computer. Wanneer een Beschermheer voelt dat niemand hem nodig heeft, eet hij niet.’

‘Dus je hoopt zo’n beetje dat we Pak-verkenners vinden.’

Brennan lachte: een acceptabele lach, al bleef zijn mond star. Zijn gezicht was eigenlijk niet hard; het leek meer op gerimpeld leer. Het was zijn mond, die was net een harde snavel. En de mond neemt een te groot deel van het uitdrukkingsvermogen van de mens voor zijn rekening.

Op de avond van diezelfde dag kwam-hij de werkplaats uit. Hij sleepte een honderdvijftig kilo zware constructie achter zich aan. Een grote kristallen prisma was een van de opvallendste onderdelen. Hij wilde Roy niet laten helpen bij het slepen, maar ze zetten het samen voor het brandpunt van de telescoop van de Vliegende Hollander. Roy bracht hem een sandwich, en dwong Brennan om hem op te eten. Moedertje spelen irriteerde hem, maar de gedachte om alleen naar Wunderland te reizen ook. Brennan was weg toen Roy halverwege de middag van de vijfde dag kwam kijken. Roy vond hem in de enige zaal waar hij niet mocht komen: de hydroponische tuin. Brennan liep langs de zijkant van een open bak, en at de ene zoete aardappel na de andere.


De prisma wierp een regenboog-spectrum op een witte ondergrond. Brennan wees naar een felgroene lijn. ‘Beryllium licht, met een blauwe Doppler-verschuiving,’ zei hij. ‘En de heliumlijnen zijn te hoog, in het violet. Onder normale omstandigheden zit beryllium in het infrarood.’

‘Blauwe Doppler-verschuiving.’ Elk schoolkind wist wat dat betekende. ‘Hij komt recht op ons af.’

‘Misschien niet. Hij komt op ons af, maar misschien niet pal op dezelfde koers als wij. We zijn nog maar een paar lichtweken van Sol vandaan en hij een lichtjaar, en ik denk dat hij aan het afremmen is. Ik zal moeten controleren of we zijn uitstoot krijgen. Maar ik denk dat hij op weg is naar Sol.’

‘Brennan, dat is nog erger.’

‘Erger dan dit kan het niet worden. Over een maand weten we meer. Dan heeft hij een redelijke afstand afgelegd en kunnen we een parallaxberekening doen.’

‘Een maand! Maar —’

‘Wacht nou even. Kalm, kalm. Hoe ver kan hij nou komen, in één maand? Hij zit verder onder de snelheid van het licht; wij gaan waarschijnlijk sneller dan hij. Een maand kost ons niet veel — en ik moet weten hoeveel er zijn, en waar ze zijn, en waar ze heengaan. En ik moet iets maken.’

‘Wat?’

‘Een apparaat dat ik heb bedacht nadat we de Pak-vloot hadden gevonden, toen ik zag dat er misschien wel Pak-verkenners waren. Het ontwerp zit in de computer.’


Roy was niet bang voor de eenzaamheid. Hij was bang voor het tegenovergestelde. Brennan was een eigenaardige metgezel, en het zou krap worden in de Beschermheer als ze de Vliegende Hollander verlieten. Een week of zo bleef hij uit de buurt van het observatorium, genietend van zijn alleen-zijn. In de lege oefenzaal zweefde hij tussen vloer en plafond en liet zijn armen en benen wijde cirkels beschrijven. Later zou hij ongetwijfeld met spijt terugdenken aan deze zaal. En zelfs deze half uitgeholde rotsbal was te klein voor een man die op dit ogenblik eigenlijk liever een rotswand zou beklimmen.

Een keer stelde hij nog een spiegelgevecht voor. Brennans modellen van de verkenners zouden nu accurater zijn dan bij de vorige keer. Maar Brennan wilde niet. ‘Je weet nu al alles wat je ooit zult weten over vechten tegen de Paks. Is dat een angstaanjagende gedachte?’

‘Nou en of.’

‘Blij het te horen.’

Op een dag bevond Brennan zich niet in het laboratorium. Roy ging naar hem op zoek. Hoe langer het duurde, hoe koppiger hij werd, maar Brennan scheen niet aan boord te zijn. Ten slotte vroeg hij zich af: ‘Hoe zou Brennan dit aanpakken? Met logica. Als hij niet binnen is dan is hij buiten. Wat zou hij buiten nodig kunnen hebben?’

Inderdaad. Vacuüm en toegang tot de buitenkant van de Vliegende Hollander.

De boom, het gras, de modder op de bodem van de vijver, alles was gevriesdroogd en dood. De sterren waren helder en sinister, en echter dan ze op het scherm hadden geleken. Roy kon ze zien als een slagveld: de onzichtbare werelden als de gebieden die bij deze oorlog in het geding waren, de gaslagen om sterren als dodelijke vallen voor een onvoorzichtige soldaat.

Hij zag Brennans brander.

Brennan was aan het werk in het vacuüm buiten. Hij bouwde… iets. Zijn aan zijn veranderde lichaam aangepaste drukpak maakte een niet-menselijke en tegelijk anachronistische indruk, en de afbeelding op zijn borst was een detail uit een schilderij van Dali: een Madonna met Kind, heel mooi. Een gescheurd brood zweefde in het raam in het lichaam van het Kind, en het keek ernaar met in zijn ogen een volwassen, nadenkende blik.

‘Kom niet te dichtbij,’ zei Brennan in zijn pakmicrofoon. ik heb meer dan genoeg tijd gehad om tijdens het werk aan Kobold ook aan deze rotsbol te prutsen. Onder de oppervlakte zijn hoeveelheden zuivere elementen opgeslagen, overal waar je kijkt.’

‘Wat ben je aan het maken?’

‘Iets dat zou moeten kunnen zorgen voor het vernietigen van een gepolariseerde zwaartekrachtgenerator, op een afstand. Als ze kunstmatige zwaartekracht gebruiken om hun schepen in tandem te houden, moeten ze die polariseren, anders werkt hij niet over zulke grote afstanden. Wij weten dat zij weten hoe dat moet. Ze zullen de generator wel op het achterste schip zetten, omdat dat het schip is dat genoeg extra vermogen levert om het veld in stand te houden.’

‘En als ze nu eens iets anders gebruiken?’

‘Dan verspil ik ’n maand. Maar ik denk niet dat ze kabels gebruiken. Bij het afremmen is zelfs een Pak-kabel niet bestand tegen de uitstoot van de stuwschep. Een andere mogelijkheid waaraan ik heb gedacht is dat ze alles in het achterste schip hebben geladen en het voorste zuiver gebruiken als een van alle onnodige dingen ontdane Bussard stuwschep. Een compressor dus. Maar op die manier zouden ze er in vermogen en wendbaarheid op achteruitgaan.

Ik heb geprobeerd zelf een Pak-verkenner te ontwerpen. Het is niet gemakkelijk, want ik weet niet waarover ze beschikken. Het ergste dat ik kan bedenken, van ons standpunt uit gezien, zijn twee onafhankelijke schepen met zware, op diverse manieren te gebruiken stuwveldgeneratoren. Als je dan bij een gevecht een paar voorste schepen kwijtraakt, kun je de achterste schepen aan elkaar koppelen, en vice versa.’

‘Ja.’

‘Maar daar wil ik niet aan. Hoe meer apparatuur ze in elk schip stoppen, met des te minder schepen vertrekken ze ten slotte. Ik vermoed dat ze voor een compromis hebben gekozen. Het voorste schip is een Bussard stuwschep, berekend op een gevecht, maar verder niet al te verschillend van ons schip. Het achterste schip is dank zij een extra grote, verstelbare stuwschepgenerator in staat tot een aantal verschillende tactieken. Je kunt twee schepen van dat type aan elkaar koppelen, maar niet twee van die voorste schepen. Die zijn trouwens toch kwetsbaarder. Dat heb je wel gezien.’

‘Dan zijn deze verkenners hardere noten dan de simulaties waartegen ik heb gevochten.’

‘En het zijn er drie.’

‘Drie.’

‘Ze komen in een kegelvormige formatie — herinner je je de kaart van de omgeving van Sol nog? Er is een stuk dat vrijwel helemaal door rode dwergen bevolkt is. Daar komen ze doorheen. Ik denk dat ze een ontsnappingsroute voor de vloot willen zoeken, voor het geval er iets mis gaat bij Sol. Anders zorgen ze ervoor dat van Sol geen gevaar dreigt en gaan dan verder naar andere gele dwergsterren. Op het ogenblik zijn ze ongeveer een lichtjaar van Sol, en ongeveer acht lichtmaanden van elkaar.’

Roy keek op. Waar in het slagveld — Hij zag Sol bijna meteen, maar hij kon zich niet herinneren uit welke richting de eerste verkenner kwam. Hij rilde in zijn pak, al zat het veel prettiger dan het ooit gezeten had. Brennan was er aan bezig geweest. ‘Er zouden er meer kunnen zijn.’

‘Dat betwijfel ik. Meer berylliumsporen in een frequentieverschuiving heb ik niet gevonden.’

‘Als ze nu eens per schip kwamen in plaats van in tandems? Dan zouden ze te zien moeten zijn als gewone Bussard schepen.’

‘Ik geloof er niets van. Ze moeten elkaar toch kunnen zien? Als er een verkenner verdwijnt, willen de anderen dat weten.’

‘Oké. Nu moeten we ze van Sol vandaan houden. Als wij nu eens voor lokvogel gingen spelen?’

‘Precies.’

Dat afwezige woordje bracht hem even helemaal van zijn stuk. Het gebeurde heel vaak, een reactie die impliceerde dat Brennan er allang uit en te na over had nagedacht, tot in elk detail, en een hele tijd geleden. ‘Kan ik iets doen om je te helpen?’

‘Nee. Ik moet dit afmaken. Verbeter je geest. Lees de astronomische gegevens over deze omgeving nog maar eens door; de sterrenkaart van dit gebied is onze gevechtskaart. Lees de gegevens over Thuis na. We gaan nu niet meer naar Wunderland, maar naar Thuis, als die keus ons gelaten wordt.’

‘Hoe kan dat nu?’

‘Laten we zeggen dat ik van plan ben diep in de ruimte een bocht van negentig graden te beschrijven. Daarna is Thuis het gemakkelijkste doelwit. Ze hebben ook een goede industriële beschaving …’


THUIS: Epsilon Indi 2, tweede van vijf planeten in een stelsel waartoe ook 200 asteroïden behoren; de verspreiding van deze asteroïden is niet regelmatig, hun baan is wel in kaart gebracht. Zwaartekracht: 1,08. Diameter 13 200 kilometer. Draaiing: 23 uur, 10 minuten. Jaar: 181 dagen. Atmosfeer: 23% zuurstof, 76% stikstof, 1% non-toxische spoorgassen. Druk op zeeniveau: 0,825 kilo per vierkante centimeter.

Eén maan, diameter 1800 kilometer; zwaartekracht: 2; oppervlaktesamenstelling: ongeveer gelijk aan die van de Aardse maan. Ontdekking gemeld: 2094, door een stuwrobotverkenner. Gekoloniseerd: 2189, met een combinatie van stoomboten en stuw-scheprobots…

Het koloniseren van Thuis was vereenvoudigd door twee nieuwe technieken. De sloomboten hadden per stuk zestig kolonisten vervoerd, in stasis. Zestig kolonisten zouden een eeuw daarvoor drie of vier sloomboten nodig hebben gehad. En al kon niets levends een reis in een stuwscheprobot overleven, het was mogelijk gebleken om de sloomboten onderweg via stuwrobots van brandstof te voorzien. Van een oudere techniek werd uitgebreid gebruik gemaakt: voorraden voor de kolonie werden met een stuwrobot in een baan om Thuis gebracht, zodat er meer ruimte was aan boord van de sloomboten. Robots die op weg naar de te koloniseren wereld averij opliepen, konden op tijd door andere worden vervangen.

De eerste kolonisten waren van plan geweest hun nieuwe wereld Vlakland te noemen. Misschien vonden ze het een vermakelijke gedachte om zichzelf en hun nakomelingen vlaklanders te horen noemen. Toen ze eenmaal op Thuis waren geland hadden ze de planeet in een verlate vlaag van patriottisme een andere naam gegeven.

Bevolking: 3 200 000 zielen. Gekoloniseerd gebied: 15 000 000 vierkante kilometer. Voornaamste steden… Roy nam de tijd voor het uit zijn hoofd leren van de kaarten. Grotere en kleinere steden waren meestal ontstaan waar rivieren zich vertakten. De landbouwnederzettingen bevonden zich allemaal in de buurt van de zee. Thuis had zeefauna, maar op het land kwam maar weinig inheems leven voor, en voor elk type landbouw was een volledige ecologie nodig, maar de zeefauna werd wel op grote schaal gebruikt als kunstmest.

Er was een uitgebreide mijnbouw, die zijn werkzaamheden niet tot andere werelden had uitgebreid.

Communicatie met de Aarde was een van de belangrijkste industrieën. Andere, hiermee verwante industrieën, werden de een na de ander op poten gezet.

Drie miljoen… Een bevolking van drie miljoen, nu, wees op een hoog geboortencijfer, ook al was dat in het begin nog eens extra omhooggejaagd door flessebabies en later door meer kolonieschepen. Dat aspect van het verhuizen naar een koloniewereld was niet in Roy opgekomen. Vader worden van veel kinderen was iets waar je trots op kon zijn… een trots die minder betekenis zou hebben op Thuis, waar je niet hoefde te bewijzen dat je een genie was of het wiel hoefde uit te vinden of iets dergelijks om een vergunning te krijgen. Maar toch… hij zou op twee werelden kinderen hebben.

Maar Thuis zou waarschijnlijk veranderen, en niet ten goede, als Brennan de staat van oorlog uitriep. Oorlog was nooit leuk, en -dat besefte Roy allang — een interstellaire oorlog als deze hier zou lang duren en traag verlopen. Wat voor instelling moest je hebben om honderddrieënzeventig jaar vooruit te plannen? Het ding dat Brennan aan het maken was, was iets groter dan hijzelf, zwaar en cilindervormig. Hij had het verplaatst; het stond nu naast een van de grote deuren waaronder de stukken van de Beschermheer lagen te wachten op assemblage.

‘Ik wil er honderd procent zeker van zijn dat ik voldoende polarisatie van het veld kan krijgen,’ zei hij tegen Roy. ‘Anders valt straks misschien de hele Beschermheer erin.’

‘Net als Kobold, hè? Denk je dat het je lukt?’

‘Ik vermoed ’t wel. De Paks konden het… daar gaan we tenminste van uit. Als het me niet lukt moet ik er van uit gaan dat ze hun tandems op een andere manier bij elkaar houden.’

‘Waar ga je dat ding hangen?’

‘Achter de bewapeningscocon. En jouw vrachtschip achter het leefgedeelte. We zullen er wat langgerekt uit komen te zien. De Paks zullen wel niet verbaasd zijn dat ik iets heb veranderd aan het ontwerp van mijn schip. Dat zouden zij ook gedaan hebben, als ze over de grondstoffen en het gereedschap hadden beschikt.’

‘Waarom denk je dat ze die niet hebben?’

‘Dat denk ik niet,’ zei Brennan. ik vraag me steeds maar weer af wat ze als wapen tegen me zullen construeren als ze eenmaal doorhebben waarover ik beschik.’

Op een dag was hij weer in het observatorium. ‘Helemaal klaar,’ zei hij opgewekt, ik kan het gepolariseerde zwaartekrachtveld dat ik nodig heb opwekken. Dat betekent dat een Pak het ook zou kunnen maken, en dat betekent weer dat ze zo’n ding waarschijnlijk gebruiken ook.’

‘Dan kunnen we dus vertrekken. Eindelijk.’

‘Zodra ik weet wat de Pak-verkenners doen. Twaalf uur, dat beloof ik.’

Op het scoopscherm waren de verkenners te zien als minuscule groene lichtjes, een behoorlijk eind uit elkaar en merkbaar dichter bij Sol. Brennan scheen precies te weten waar hij ze moest zoeken, maar hij observeerde ze dan ook al twee maanden. ‘Ze doen nog steeds drie gee,’ zei hij. ‘Hun snelheid zal zo ongeveer nul zijn als ze bij Sol zijn beland. Tot nu toe heb ik het steeds bij het rechte eind gehad. Laten we eens kijken hoe ver we die traditie kunnen voortzetten.’

‘Wordt het zo langzamerhand geen tijd dat je me vertelt wat je van plan bent?’

‘Oké. We laten nu de Vliegende Hollander in de steek. Ik kan ze toch niet meer laten geloven dat ik van Van Maanens Ster kom. En ze zien ons nog vanuit de verkeerde hoek ook. Ik ga op weg naar Wunderland met één komma nul acht gee. Dat hou ik een maand of zo vol, dan ga ik naar twee gee en begin van ze weg te draaien. Als ze me in die maand ontdekken, komen ze achter me aan, als ik ze kan laten denken dat ik gevaarlijk genoeg ben.’

‘Waarom,’ begon hij te vragen, voor hij bedacht dat één komma nul acht gee de zwaartekracht van Thuis was.

‘Ik wil ze niet laten denken dat ik een Pak ben. Niet meer. Er is een grotere kans dat ze een wezen zullen achtervolgen dat in staat is een Pak-ruimteschip te bouwen of het te stelen. En ik wil niet dezelfde zwaartekracht-factor aanhouden als de Aarde heeft. Dat zou een vingerwijzing zijn.’

‘Best, maar nou denken ze vast dat je van Thuis afkomstig bent. Is dat je bedoeling?’

‘Uiteraard.’

De planeet kreeg niet veel keus of ze de oorlog in wilden of niet. Roy zuchtte. Wie wel? ‘En als er nu eens twee doorgaan naar Sol en de derde komt achter ons aan?’

‘Dat is nou juist het mooie van de situatie. Ze zijn nog steeds acht lichtmaanden van elkaar vandaan. Voor elk van de drie geldt dat wanneer hij zijn koers wijzigt, het acht maanden duurt voor hij ziet dat de anderen hetzelfde doen. Weer omdraaien zou ze nog eens anderhalf jaar kunnen kosten. En tegen die tijd kunnen ze heel goed tot de conclusie komen dat ik te gevaarlijk ben om me te laten ontsnappen.’ Brennan keek op van het scherm. ‘Je deelt mijn enthousiasme niet.’

‘Brennan, het duurt verdomme twee jaar voor je weet of ze achter je aan komen. Een jaar voor ze je in de gaten hebben, en nog eens een jaar voor je ze ziet draaien.’

‘Niet helemaal twee jaar. Maar veel minder zal het niet zijn.’

Brennans ogen waren donker onder de beenrand. ‘Hoeveel verveling kun je aan?’

‘Ik weet ’t niet.’

‘Ik kan een stasisveld-capsule voor je maken. Met twee radonbommen.’

Grote goden, een oplossing! ‘Hee, dat is mooi. Maar je moet dan toch de radon weggooien?’

‘Nooit van mijn leven! Ik haal gewoon twee bommen naar het leefgedeelte en tussen de generatoren maak ik een metalen schelp.’

Roy kreeg een aanval van wroeging. ‘Maar kijk jij dan niet op dezelfde manier tegen de zaak aan als ik? Tegen dat lange wachten, bedoel ik. We kunnen best om de beurt de zaak in de gaten houden.’

‘Schei uit. Ik zou tot de Dag des Oordeels kunnen wachten als ik er reden toe had. Met mijn armen over elkaar.’

Roy lachte. Steeds maar weer die perioden van niets doen; het was hem echt op zijn zenuwen gaan werken.

De stasiskist was een cilinder van weekijzer, twee meter lang, vastgelast aan de hulzen van twee radonbommen, zodat de totale lengte vier meter bedroeg. Ze hadden hem door de deur tussen de keuken en de oefenzaal moeten steken.

Hij paste Roy als een doodskist. Hij voelde aan als een doodskist. Roy klemde zijn kaken op elkaar, belette zichzelf iets te zeggen terwijl hij wachtte tot Brennan het gebogen deksel dicht zou doen.

Het deksel maakte een zeer solide geluid.

Weet je zeker dat dit goed gaat?

Idioot. Thuis is op deze manier gekoloniseerd. Natuurlijk gaat het goed. Brennan zou hem een dwaas hebben gevonden. Hij wachtte in het duister. Hij stelde zich voor hoe Brennan de laatste hand legde aan de lasverbindingen, stroomkringen uitprobeerde, en schakelingen en andere dingen voor hij de schakelaar die het veld activeerde, overhaalde. Dan — zou hij niets merken van het voorbijgaan van de tijd. En als de deur openklapte, zou hij onnozel vragen: ‘Ging het niet?’

Plotseling raakte zwaartekracht hem; Roy kwam ruw op de vloer terecht en bleef daar liggen. Hij gromde van schrik en verbazing. Hij hoefde niets te vragen. De Beschermheer was op weg door de ruimte, met minstens drie gee.

Het deksel klapte open. Brennan pakte hem onder zijn oksels beet en tilde hem overeind. Zijn handen waren zo hard als schoppen. Hij droeg, half-ondersteunde Roy naar een acceleratie-stoel. Daar verplaatste hij zijn greep naar Roy’s riem en liet hem langzaam zakken.

‘Ik ben niet kreupel,’ gromde Roy.

Brennan liet de rugleuning van Roy’s stoel wat zakken. ‘Zo voel je je straks wel.’ Hij ging met dezelfde voorzichtigheid in de andere stoel zitten. ‘Ze hebben gehapt. Ze zitten achter me aan. We doen al twee jaar twee komma een zes gee. Ik heb het expres zo laag gehouden omdat ik bang was dat ze zouden denken dat ik sneller kon dan zij.’

‘Kun je dat dan? Hoe staat het ervoor met de verkenners?’

‘Dat zal ik je laten zien.’ Brennan speelde met het instrumentenpaneel, en een deel van de sterrenhemel verscheen op het scherm. ‘Nu zie je twee jaar samengeperst in tien minuten. Zo krijg je beter inzicht in wat er is gebeurd. Zie je de Pak-schepen?’

‘Ja.’ Drie groene stippen, duidelijk langer dan eerst, en ze bewogen zichtbaar. Even later kwam een fel wit licht — Sol — van links het scherm op.

‘Ik heb een paar parallaxberekeningen weten te doen terwijl zij de bocht maakten. Een lage versnelling, maar een snelle draai, ongeveer dezelfde draaicirkel als wij. Ik vermoed dat de schepen allemaal afzonderlijk zijn gedraaid. Nu zijn het weer tandems, en ze komen met vijfeneenhalve gee op ons af.’

‘Dat heb je bijna precies goed geraden, allemaal.’

‘Bedenk wel dat Phssthpok een paar dagen lang mijn mentor is geweest. Ik vermoedde dat een gezonde Pak tot in lengte van dagen drie gee kon verdragen, en vijf jaar lang zes gee. Langer zou zijn dood zijn. Ze wisten wat ze konden verdragen en wat niet, en pasten hun ontwerp daaraan aan.’

Drie groene sterren gleden naar Sol. Even later gingen ze stuk voor stuk uit en toen weer aan. Nu was hun kleur minder sprekend, geler. Roy probeerde tegen zijn eigen gewicht in rechtop te gaan zitten, maar Brennan duwde hem terug. ‘Hier gaan ze over op stuwing in plaats van door te gaan met decelereren.’

Roy keek nog een minuut naar het scherm, maar verder gebeurde er niets; alleen werden de groene sterren iets feller.

‘Zo staat de situatie er nu voor. Die beelden zijn ongeveer een lichtjaar van ons vandaan. De schepen zelf zijn twee maanden dichterbij, tenminste als we er vanuit gaan dat ze ons met een constante versnelling achtervolgen. Over een paar weken weten we of er een of meer verkenners zijn omgedraaid. Als dat niet is gebeurd, bereikt het voorste duo ons over ongeveer veertien maanden scheepstijd, alleen gaan ze op een gegeven ogenblik weer over op deceleratie om te zien of ze ons kunnen raken met de uitstoot, en dat betekent dat het wat langer duurt.’

‘Veertien maanden.’

‘Scheepstijd. We doen relativistische snelheden. We leggen een heel wat grotere afstand af.’

Roy schudde zijn hoofd, ik kan me niet aan de gedachte onttrekken dat je me een beetje te vroeg wakker hebt gemaakt.’

‘Nee, dat vind ik niet. Ik kan niets bedenken waarmee ze me op deze afstand iets zouden kunnen doen, maar ik ben er niet zeker van dat ze niet iets hebben bedacht. Ik wil dat je wakker bent en helemaal hersteld, voor het geval er iets met mij gebeurt. En ik wil deze bommen terugbrengen naar de wapencocon.’

‘Het klinkt nogal onwaarschijnlijk allemaal. Als ze jou ergens mee raakten, zou dat mij toch ook altijd het leven kosten?’

Goed dan, ik had nog een reden om je wakker te maken. Ik had meteen na vertrek van Kobold een stasiskist voor je kunnen maken. Waarom deed ik dat niet?’

Roy voelde zich moe. De zwaartekracht, die het bloed uit zijn hersens trok? ‘Ik moest worden getraind. Getraind in het vechten met dit schip.’

‘En ben je nu in staat te vechten? Lichamelijk ben je een hoop natte vermicelli. Als er schot in de zaak komt, wil ik dat je in staat bent om je te bewegen.’

Hij voelde zich werkelijk een hoop natte vermicelli. Verdomme. ‘Best. Zullen we —’

‘Geen sprake van. Vandaag blijf je gewoon liggen. Morgen lopen we samen wat rond. Doe maar of je ziek bent geweest.’ Brennan keek hem zijdelings aan. ‘Je hoeft niet zo zuur te kijken. Hier, ik zal je eens wat laten zien.’

Roy was vergeten dat dit Phssthpoks eigen stuurcabine was, met een romp die doorzichtig kon worden gemaakt. Hij schrok toen de wand onzichtbaar werd. Toen keek hij.

Ze gingen zó snel dat de sterren achter hen een rood-verschuiving hadden ondergaan en nu zwart waren. Voor hen, boven hen, waren ze violetwit. En van het zenith waaierden ze als een regenboog uit: violet, blauw, groen, geel, oranje, rood, in steeds groter wordende kringen. Het effect was een totaalindruk: alle schotten in de Beschermheer waren ook doorzichtig geworden.

‘Voor jou heeft geen mens dit ooit gezien,’ zei Brennan. ‘Tenzij je mij beschouwt als een lid van de mensheid.’ Hij wees. ‘Daar. Dat is Epsilon Indi.’

‘Niet recht voor ons.’

‘We gaan er niet recht op af. Ik heb je toch verteld dat we een hoek van negentig graden gaan maken, in de ruimte? Er is maar één plek waar ik dat kan doen.’

‘Kunnen we daar eerder zijn dan de verkenners?’

‘We zijn er net voor het tweede schip, denk ik. Tegen het eerste zullen we moeten vechten.’


Roy sliep tien uur per dag. Twee keer per dag maakte hij lange wandelingen, de stuurcabine uit en de oefenzaal rond, elke dag een keer meer dan de vorige. Brennan liep naast hem, klaar om hem op te vangen.

Het voelde wérkelijk aan of hij ziek was geweest. Hij vond het heel vervelend.

Op een dag gooiden ze de vernauwing in het stuwschepveld helemaal open en brachten de radonbommen terug naar hun cocons in het wapenruim — in vrije val, beschermd tegen de vloed gammastralen door de vonkende koepel van het stuwschepveld. De twee uur dat het duurde had Roy zijn kracht terug, en genoot er met volle teugen van. Toen werd de zwaartekracht weer twee komma een zes gee, en was hij opnieuw een tweehonderd kilo wegende zwakkeling.

Met Brennans hulp stelde hij een kalender op waarin de gebeurtenissen uit de langste oorlog uit de geschiedenis werden opgetekend:


33 000 v.C.: Phssthpok vertrekt van Pak.

32 800 v.C.: Eerste emigratiegolf vertrekt van Pak.

32 500 v.C.: Tweede emigratiegolf. X: Pak-verkenners.

2125 n.C.: Phssthpok arriveert in zonnestelsel. Brennan wordt Beschermheer.

2340 n.C.: Truesdale gekidnapt.

2341 n.C., oktober: Pak-vloot ontdekt.

2341 n.C., november: Vertrek van Vliegende Hollander

Vernietiging van Kobold.

2342 n.C., Pak-verkenners ontdekt.

2342 n.C., juli: Truesdale in stasis. Vertrek Beschermheer.

Vanaf dit punt zou de relativiteit de jaren en maanden in het honderd laten lopen. Roy besloot zich aan de scheepstijd te houden.

2344 n.C., april: Pak-verkenners veranderen van koers.

2344 n.C., juli: Truesdale uit stasis.

2345 n.C., september: treffen met eerste Pak-verkenners (hypothetisch).

2346 n.C., maart: koerswijziging van negentig graden. Pak-verkenners afgeschud (hypothetisch).

2350 n.C.: Aankomst op Thuis. Kalenders bijstellen (hypothetisch).


Roy bestudeerde Thuis. Vele tientallen jaren lang was er al intensief komlaserverkeer tussen de Aarde en Thuis. Er waren reisgidsen en biografieën en romans en studies van het inheemse leven. Brennan had het allemaal al gelezen; hij las zó snel dat hij zijn twee jaar voorsprong niet eens nodig had gehad. De romans hadden een eigenaardige nasmaak, een serie onuitgesproken veronderstellingen, die hij niet precies wist te definiëren, tot hij Brennan erover raadpleegde.

Brennan had een eidetisch geheugen en een scherp inzicht in nuances in toon en betekenis. ‘Voor een deel is het vergelijkbaar met wat de bewoners van de Gordel kenmerkt. Ze weten dat ze zich in een kunstmatige omgeving bevinden, en ze nemen ten opzichte van die omgeving een beschermende houding aan. Dat stuk in De Kortste Dag, waar Ingram wordt doodgeschoten omdat hij op het gras heeft gelopen — dat is rechtstreeks ontleend aan iets dat eerder in de geschiedenis van Thuis is voorgevallen. Je komt het wel tegen in de biografie van Livermore. Wat die begrafenisgebruiken van ze betreft, dat is waarschijnlijk een overblijfsel uit de eerste tijd dat ze hier waren. Bedenk wel dat de eerste honderd mensen die op Thuis stierven elkaar even goed kenden als jij je broer. In het eerste stadium was ieders dood belangrijk, voor iedereen die met hen die wereld bewoonde.’

‘Ja, als je het zo formuleert… en ze hebben ook meer ruimte. Ze hebben geen crematoria nodig.’

‘Daar sla je de spijker op zijn kop. Ze hebben een eindeloze hoeveelheid land, maar dat is niet te gebruiken tot ze het op de een of andere manier weten te bemesten. Hoe groter het kerkhof wordt, des te duidelijker wordt het dat de mens Thuis aan het veroveren is. Vooral wanneer bomen en gras beginnen te groeien waar daarvoor nooit iets wilde groeien.’

Roy dacht daar over na en kwam tot de conclusie dat het idee hem wel aanstond. Hoe kon je verliezen? Tot de Paks arriveerden.

‘De bevolking van Thuis lijkt me niet erg krijgslustig,’ zei hij. ‘Op de een of andere manier zullen we ze toch moeten zien te mobiliseren voor de planeet door de Pak-verkenners wordt gevonden.’

Maar daarover wilde Brennan niet praten. ‘Alles wat we weten is tussen de tien en de honderd jaar oud. Ik weet niet genoeg over hoe het er op dit ogenblik op Thuis voorstaat. We weten niet hoe de politieke ontwikkelingen zijn geweest. Ik heb wel wat ideeën… maar we zullen voornamelijk toch moeten improviseren en snel reageren.’ Hij sloeg Roy op de schouder: een gevoel of er een zak walnoten tegenaan kwam. ‘Kop op. Misschien komen we er wel nooit.’

Brennan zat niet om een praatje verlegen als hij er de tijd voor had. Het ging nog verder: hij deed duidelijk moeite om Roy zich niet te laten vervelen. Misschien verdreef het zijn eigen verveling ook wel. Een Pak in een acceleratiestoel, zeshonderd jaar lang? Alles goed en wel, maar Brennan was opgegroeid als een mens. Ze speelden spelletjes, met behulp van analoogprogramma’s die in de computer zaten. Brennan won altijd met schaken, dammen, scrabble en dergelijke. Maar ginrummy en domino waren moeilijk te leren, al waren de spelregels gemakkelijk. Ze speelden bijna alleen dit soort spelletjes. Brennan won nog steeds meer dan de helft, misschien omdat hij Roy’s gezicht kon lezen.

Ze hielden lange gesprekken over filosofie en politiek en de paden die de mensheid bewandelde, en waarheen die voerden. Ze lazen veel. Brennan had informatie over alle bewoonde werelden in de computer opgeslagen, niet alleen over Wunderland en Thuis. Een keer zei hij: ik ben er nooit helemaal zeker van geweest of ik ten slotte geen kreupel schip zou besturen, op zoek naar lucht die ik kon ademen en een plek waar ik de schade kon laten repareren. Ik ben er nog niet zeker van.’

In de vele maanden die voorbijgingen begon Roy meer aan lichaamsbeweging te doen en minder te slapen. Hij was nu sterk; hij voelde zich niet langer verlamd door de zwaartekracht. Zijn spieren waren harder dan ze ooit in zijn leven waren geweest. En de Pak-schepen kwamen steeds dichterbij.

Door de transparante krimp waren ze niet te zien: zwart tegen een zwarte hemel. Ze waren nog te ver weg, en het licht dat ze afgaven, viel niet geheel binnen het zichtbare spectrum. Maar als je het beeld op het scherm vergrootte waren ze wel te zien: het vonken van de hysterese in de brede vleugels van het stuwschepveld en middenin het kleine, gestaag brandende licht van de aandrijving.

Tien maanden nadat Roy uit de stasiskist was gehesen ging het licht van de voorste twee uit. Minuten later ging het weer aan, maar nu flakkerde het, en het was minder sterk.

‘Ze zijn aan het afremmen,’ zei Brennan.

Een uur later produceerde de aandrijving van de Paks een gestage gloed, het rood van een blauw-verschoven beryllium uitstoot.

‘Ik zal ook met mijn draai moeten beginnen,’ zei Brennan.

Wil je dan met ze vechten?’

‘Met die eerste twee in ieder geval wel. En als ik nu draai, krijgen we beter zicht.’

‘Zicht?’

‘Voor die bocht van negentig graden.’

‘Hoor eens, óf je legt uit wat je van plan bent óf je houdt er over op.’

Brennan grinnikte, ik moet er toch voor zorgen dat je aandacht niet verslapt?’

‘Wat ben je van plan? Een nauwe baan om een zwart gat?’

‘M’n complimenten. Je zit er niet ver naast. Ik heb een niet-draaiende neutronster gevonden… bijna niet-draaiend. Ik zou de gaslaag om een pulsar niet in durven duiken, veel teveel straling, maar dit ding schijnt erg langzaam te draaien en geen gaslaag te hebben. Niets. Het moet een oude zijn. En hij geeft geen licht. De verkenners zullen moeite hebben om ’m te vinden en ik kan een hyperboolkoers uitzetten door het zwaartekrachtveld waarmee we recht op Thuis afgaan.’

Hoe luchthartig Brennan het ook zei, het klonk toch gevaarlijk. En de Pak-verkenners kwamen steeds dichterbij. Vier maanden later was het eerste duo schepen met het blote oog te zien: een blauwgroene stip, alleen in een zwarte hemel.

Ze keken toe hoe de stip groter werd. De vlam van de aandrijving zorgde voor kronkellijntjes op Brennans instrumenten. ‘Niet al te erg,’ zei Brennan. ‘Natuurlijk zou het wel je dood zijn als je een poosje naar buiten ging.’

‘Ja.’

‘Ik vraag me af of hij dichtbij genoeg is om dat zwaartekracht-ding eens op ’m uit te proberen.’

Roy keek zonder te begrijpen toe, terwijl Brennan aan het werk ging met zijn instrumentenpaneel. Brennan had hem nooit laten zien hoe hij dat wapen moest gebruiken. Het was te fijn afgestemd, te intuïtief. Maar twee dagen later ging het blauwgroene licht uit.

‘We hebben ’m te pakken gekregen,’ zei Brennan, duidelijk tevreden. ‘Het achterste schip in ieder geval. Hij viel waarschijnlijk in zijn eigen zwarte gat.’

‘Doet dat ding van jou zo iets? Iemand anders’ zwaartekrachtgenerator ineen laten storten tot een hypermassa?’

‘Dat moet ’t inderdaad doen, ja. Maar laten we eens zien of dat ook werkelijk gebeurd is.’ Hij stelde de spectroscoop in. ‘Precies. Alleen maar heliumlijnen. Achterste schip weg, het voorste schip komt met ongeveer één gee op me af. Hij passeert me vlugger dan hij verwachtte. Hij heeft nu twee mogelijkheden: er vandoor gaan of zijn stuwschep gebruiken. Ik vermoed dat-ie het laatste zal doen.’

‘Hij probeert dus zijn stuwschepveld over ons heen te krijgen. Dat zou toch onze dood zijn?’

‘Ja. De zijne ook. Laat eens zien —’ Brennan zette een paar geleide projectielen uit en begon toen aan een bocht.

Twee dagen later was het voorste schip verdwenen. Brennan bracht de Beschermheer weer op koers. Het had allemaal heel veel op een van zijn spiegelgevechten geleken, al duurde dit nóg langer.


Het volgende treffen verliep heel anders.

Het duurde zes maanden voor de tweede Pak-tandem in de buurt kwam, maar op een dag waren ze dan toch met het blote oog te zien: twee zwakke gele stippen tegen het zwart van de hemel achter hen. Hun snelheid was minder geworden, en lag nu niet ver meer boven die van de Beschermheer.

Het derde stel, in het begin van de jacht acht lichtmaanden van de andere vandaan, had met het verglijden van de maanden de afstand verkleind, tot ze nu bijna zij aan zij met het tweede de Beschermheer volgden. De afstand tussen achtervolgers en achtervolgden bedroeg dertig lichtuur.

‘Het wordt tijd om het zwaartekrachtapparaat weer eens te gebruiken,’ zei Brennan.

Terwijl Brennan bezig was met zijn instrumenten keek Roy omhoog naar de twee gele ogen die voorbij de zwarte schaduw van de aandrijving gloeiden. Logica zei hem dat hij tweeëneenhalve dag lang niets zou zien…

En hij had het bij het verkeerde eind. Het felle licht kwam van onder hem, verlichtte het binnenste van de cocon waarin het leefgedeelte zat. Brennan reageerde dezelfde seconde nog, drukte met een stijve wijsvinger een knop in.

Een ogenblik daarna bleef hij nog tot het uiterste gespannen boven de instrumenten staan. Toen was hij zichzelf weer. ‘Reflexen nog steeds in orde,’ zei hij.

‘Wat is er gebeurd?’

‘Ze hebben het gedaan. Ze hebben een zwaartekracht-ding gebouwd, net als dat van mij. Mijn eigen apparaat stortte in, werd een hypermassa, en de hypermassa begon zich via de kabel een weg naar boven te vreten. Als ik de kabel niet op tijd had verbroken zou de wapencocon erdoor zijn geabsorbeerd. De energie-uitbarsting zou ons het leven hebben gekost.’ Brennan klapte een deel van het paneel open en begon bedieningseenheden die ze nu niet nodig hadden uit te schakelen. ‘Nu moeten we zorgen dat we eerder bij de neutronster zijn dan zij. Als ze blijven decelereren, lukt dat wel.’

‘Waarmee kunnen ze ons in de tussentijd zoal bestoken?’

‘In ieder geval met lasers. Ze hebben toch al zware lasers bij zich, die zijn nodig om met de hoofdvloot te kunnen communiceren. Ik ga de krimp weer ondoorzichtig maken.’ Hij drukte op een knop. Nu zaten ze opgesloten in een grijze huls, en de verkenners waren alleen maar op het telescoopscherm te zien. ‘Verder… we hebben héél weinig succes te verwachten als we proberen met bommen te smijten. We verminderen allemaal vaart. Voor mijn projectielen zou het zijn alsof ze heuvelop moesten; op deze afstand zouden die niet bij de Paks kunnen komen. Zij kunnen wel bij mij komen, maar hun bommen gaan de verkeerde kant op. Ze gaan van achteren recht door het stuwschepveld.’

‘Goed zo.’

‘Jawel. Tenzij ze zo goed weten te mikken dat ze het schip zelf weten te raken. We zien wel hoe het gaat.’


De lasers kwamen in twee stralen verschroeiend groen licht, en de Beschermheer was van achteren blind. Een deel van de huid van het schip kookte op angstaanjagende wijze weg. De onderhuid had een spiegel-oppervlak.

‘Dat deert ons pas als ze veel dichterbij komen,’ zei Brennan. Maar hij maakte zich zorgen over projectielen. Hij begon een niet

te programmeren serie ontwijkende manoeuvres uit te voeren, en het leven werd allesbehalve comfortabel terwijl hij met de acceleratie van de Beschermheer speelde.

Een serie smalle objecten naderde hen. Brennan gooide de vernauwing in het stuwschepveld wijd open, en ze keken vrij kalm naar de ontploffingen, al waren er een paar die het schip deden schokken. Roy keek bijna zonder enige angst toe. Steeds sterker werd een benauwend gevoel: dat Brennan en de Pak-Beschermheren een ingewikkeld spel speelden, waarvan ze allemaal de regels volkomen beheersten: een spel dat leek op de ruimteoorlog-spelletjes die computerprogrammeurs wel eens speelden. Brennan had geweten dat hij de eerste schepen te pakken zou krijgen, dat de andere zijn apparaat zouden vernielen, dat tijdens het aanpassen van hun koers aan de zijne voor een echt duel ze té scherp snelheid zouden minderen om hem nog te pakken te krijgen tegen de tijd dat ze de neutronster voor hen ontdekten…

Een dag voor ze bij de neutronster zouden arriveren, ging een van de groene vechtstralen uit. ‘Ze hebben ’m eindelijk gezien,’ zei Brennan. ‘Nu kiezen ze achter elkaar positie. Anders kunnen ze tijdens het passeren elk een tegenovergestelde kant worden op-geslingerd.’

‘Ze zijn verschrikkelijk dichtbij,’ zei Roy. In relatieve zin waren ze dat ook: vier lichturen, en de afstand van Sol tot Pluto is groter. ‘En je kunt niet veel uitwijkende manoeuvres uitvoeren. Dat zou onze koers langs de ster in het honderd kunnen laten lopen.’

‘Laat me dit even afmaken,’ mompelde Brennan, en Roy hield zijn mond.

De acceleratie viel vlot terug naar een halve gee. De Beschermheer zwaaide naar links, en de cocon met het leefgedeelte zwierde op een vreemde manier aan het eind van zijn kabel mee.

Toen zette Brennan het stuwschepveld helemaal af. Er is een dunne gaslaag,’ legde hij uit. ‘Val me nou een poosje niet lastig.’ Beschermheer was in vrije val, een niet te missen doelwit.

Acht uur later waren er projectielen. De verkenners moesten ze hebben afgevuurd zodra ze de vonk van het stuwschepveld van de Beschermheer zagen uitgaan. Brennan ontweek ze met zijn motor voor interplanetaire manoeuvres. De projectielen die hij op de verkenners had afgeschoten hadden blijkbaar niets uitgehaald: de

Beschermheer bleef baden in het helse groene licht van het voorste schip.

‘Hij heeft zijn stuwveld uitgezet,’ zei Brennan even later. ‘Hij zal zo meteen zijn laser ook wel moeten uitschakelen, als hij door zijn opgeslagen energie heen is.’ Voor het eerst in uren keek hij naar Roy. ‘Ga een poosje slapen. Je bent nu al halfdood. In wat voor conditie ben je straks, als we de ster ronden?’

‘Helemaal dood,’ zuchtte Roy. Hij klapte zijn stoel naar achteren. ‘Maak me wakker als hij ons raakt. Doen hoor, ik wil niets van de opwinding missen.’ Brennan gaf geen antwoord.


Drie uur later was de neutronster voor hen nog steeds onzichtbaar. ‘Klaar?’ zei Brennan.

‘Klaar.’ Roy had zijn pak aan, en zweefde met een hand op de deurpost van de luchtsluis. Zijn ogen stonden nog steeds wat slaperig. Hij had gruwelijk gedroomd.

‘Vooruit.’

Roy dook de sluis in. Er kon maar één man tegelijk door. Hij was al aan het werk toen Brennan naar buiten kwam. Brennan was zó dicht langs de ster gegaan om de straling van de dunne gaslaag van de ster zo gering mogelijk te maken, en om zo kort mogelijk blootgesteld te zijn aan de Paks, die immers nu onbeschermde mannen als doelwit hadden.

Ze maakten de kabel los die naar het motorgedeelte voerde, haalden er toen dat deel mee dichterbij. De dikke, zware kabel legden ze in lussen tegen de achterkant van de motorcocon.

Ze deden hetzelfde met de kabel waaraan de wapencocon vastzat. Roy gebruikte zijn twee-gee spieren, terwijl adrenaline door zijn lichaam stroomde. Hij was zich zeer wel bewust van de straling die door zijn lichaam joeg. Dit was oorlog… maar er ontbrak iets aan. Hij kon de Paks niet haten. Hij begreep ze niet goed genoeg. Als Brennan ze kon haten, had hij de emotie kunnen overnemen van Brennan, maar Brennan haatte ze ook niet. Het maakte niet uit dat hij dit ‘oorlog’ noemde. Hij speelde poker, om hoge inzetten.


Nu zweefden de drie delen waaruit het Pak-schip bestond pal naast elkaar. Voor het eerst in jaren ging Roy aan boord van het vrachtschip waarmee hij uit de Gordel naar Kobold was gekomen. Terwijl hij plaatsnam achter het instrumentenpaneel, werd de cabine overspoeld door een vloed groen licht. Hij activeerde snel de zonneschermen.

Brennan kwam de sluis uit, en schreeuwde: ‘We hebben ze te pakken gehad! Als ze dat een uur geleden hadden gedaan zouden we zijn gebraden.’

‘Ik dacht dat ze al hun opgeslagen vermogen hadden verbruikt.’

‘Nee, dat zou stom zijn geweest, maar veel kunnen ze niet meer over hebben. Ze dachten dat ik tot het laatste ogenblik zou wachten voor ik de schepen uit elkaar haalde. Ze weten nog steeds niet wat ik ben!’ zei hij opgetogen. ‘En ze weten niet dat ik iemand heb die me helpt. Oké, we hebben ongeveer een uur voor we weer naar buiten moeten. Zorg dat we in de goede positie komen.’

Roy ging aan het werk met zijn richtraketten en het Gordel-schip werd het vierde onderdeel van het geheel, achter de wapencocon van de Beschermheer. Het was een fijn gevoel om weer een instrumentenpaneel te bedienen, om een constructieve bijdrage te leveren aan Brennans oorlog. Door de zonneschermen heen baadden de onderdelen van het schip in een hels groen licht. Ze dreven al uit elkaar in de naar hen grijpende getijdevelden van de massa voor hen.

‘Heb je die ster al een naam gegeven?’

‘Nee.’

‘Jij hebt ’m ontdekt, en dus heb jij het recht.’

‘Dan noem ik hem Phssthpoks Ster. Jij bent getuige. Ik vind dat

we hem dit toch wel schuldig zijn.’


NAAM: Phssthpoks Ster; later door het Instituut van Kennis op Jinx omgedoopt tot BVS-1. CLASSIFICATIE: Neutronster.

MASSA: 1,3 maal die van Sol.

SAMENSTELLING: Neutronium, met een diameter van zestien kilometer, dan een achthonderd meter dikke laag ingestorte materie, bovenop een ongeveer vier meter dikke laag gewone materie.

ZWAARTEKRACHT AAN OPPERVLAKTE: 1,7x10” gee, Aarde-standaard.

OPMERKINGEN: Eerste stralingsloze neutronster ooit ontdekt.

Atypisch vergeleken met een groot aantal bekende pulsars, maar in vergelijking met pulsars zouden sterren van het BSV-type moeilijk te vinden zijn. BSV-1 is zijn leven misschien begonnen als pulsar, met een straling-afgevende gaslaag, honderd miljoen tot een miljard jaar geleden, waarna de draaiing van de ster zich meedeelde aan de gaslaag, ten gevolge waarvan deze werd verstrooid in de ruimte.


Ze zouden Phssthpoks Ster vervloekt snel gaan ronden.

De vier stukken waaruit de Beschermheer bestond vielen gescheiden. Zelfs een Pak-kabel had ze niet bij elkaar kunnen houden. Erger nog: het getij-effect zou de stukken op één lijn hebben gebracht met het midden van de massa van de ster. De vier stukken, met hun gebroken kabels, zouden elk aan een volkomen andere kant van de ster weer te voorschijn zijn gekomen. Op deze manier kon het vrachtschip met zijn eigen motor worden gebruikt om na passage de vier stukken weer aan elkaar te verbinden. Maar Brennan en hij konden die passage niet hier meemaken. De cabine van het Gordel-schip was in de neus, te ver van het middelpunt van de massa van de ster.

Roy begreep dit. Voor ze het schip verlieten, begreep hij het niet alleen, maar kon hij het voelen ook.

De Beschermheer was drie kleiner wordende groene stippen geweest voor de laser van de Paks eindelijk uitging. Toen waren de stippen onzichtbaar. En de neutronster was een dofrode punt voor hen. Roy voelde de trekkracht van het getij hem tegen het noodweb van zijn stoel trekken.

‘Vooruit,’ zei Brennan.

Roy koppelde het web los. Hij ging op het doorzichtige plastic van de patrijspoort in de neus staan en klauterde toen langs de wand. De sporten waren erop berekend een andere kant op te klimmen. Het zich de luchtsluis in manoeuvreren was moeilijk. Minuten na nu zou het onmogelijk zijn geweest. Nog wat minuten, en het getij zou hem hebben fijngedrukt tegen de patrijspoort, een insekt onder een schoenzool.

De romp was van glas, zonder dingen waaraan hij zich kon vasthouden. Hier kon hij niet wachten. Hij bleef even aan de deurrand hangen, en liet zich toen vallen.

Het schip zakte van hem vandaan. Hij zag een minuscuul mensachtig figuurtje, ineengedoken in de luchtsluis. Toen vier heel korte, heel zwakke flitsen. Brennan had een van de snelkogelgeweren gepakt en was daar nu mee op de Paks aan het schieten. Roy kon de getijden nu voelen, de allereerste aanzet van een kracht die aan zijn lichaam trok. Zijn voeten zwaaiden naar de rode stip voor hem.

Brennan was na hem uit de sluis gesprongen. Hij had de straalaandrijving van zijn rugpak aangezet.

De kracht werd sterker. Zachte handen grepen zijn hoofd en voeten en probeerden hem uit elkaar te trekken. De rode stip werd nu geler, feller, kwam naar hem omhoog als een vlammende bal.


Hij dacht er meer dan een uur over na. Hij bekeek het van alle mogelijke kanten, en nog eens, en zei toen tegen Brennan dat hij gek was.

Ze zaten met een lijn van drie meter aan elkaar. De lijn stond strak, al was de neutronster een kleine rode stip achter hen. En Brennan had nog steeds het geweer bij zich.

‘Ik twijfel niet aan je professionele oordeel,’ zei Brennan. ‘Maar wat was het symptoom dat je tot dat oordeel deed komen?’

‘Dat geweer. Waarom schoot je op dat Pak-schip?’

‘Ik wil het kapot maken.’

‘Maar je kon het onmogelijk raken. Je richtte recht op het schip. Ik zag je bezig. De zwaartekracht van de ster moet de kogels uit de goede richting hebben getrokken.’

‘Denk er maar over na. Als ik werkelijk gek geworden ben, is dat reden genoeg voor je om het bevel over te nemen.’

‘De zaak kan ook anders liggen. Soms is gek beter dan stom. Waar ik echt bang voor ben is dat schieten op de Pak-schepen wel eens zinvol geweest zou kunnen zijn. Alle andere dingen die je doet zijn ook zinvol, vroeg of laat. Als dat hiervoor ook opgaat, schei ik ermee uit.’

Brennan was met een kijker op zoek naar het vrachtschip. ‘Niet doen. Zie het als een puzzel. Als ik niet gek ben, waarom heb ik dan op een Pak-schip geschoten?’

‘Verdomme nog aan toe. De snelheid van de kogel is véél te gering. .. Hoe lang heb ik?’

‘Twee uur en vijftig minuten.’

‘O-o-oh.’

Voor die bijna drie uur om waren, waren ze alweer aan boord van het geïsoleerde leefgedeelte van de Beschermheer, en keken naar de visieschermen, en Brennan ook naar een hele serie instrumenten. Het tweede duo Pak-verkenners viel in vier stukken naar de miniatuurzon: een aandrijfgedeelte dat eruit zag als een bijl met een dubbele kop, dan een doosvormig leefgedeelte, dan een paar honderd kilometer niets, dan een veel groter aandrijfgedeelte en een tweede doos. De eerste doos passeerde met het perihelium*

(punt waarop de afstand tussen een zon en een eromheen draaiend voorwerp het kleinst is) toen de neutronster opvlamde.

Een ogenblik geleden was hij, vergroot, op het scherm te zien geweest als een zwakrode bol. Nu was er op het oppervlak een kleine blauwwitte ster te zien. De witte plek werd groter en minder fel; hij verspreidde zich over het oppervlak zonder in een soort wolk op te stijgen. Brennans tellers en naalden begonnen te ratelen en uit te slaan.

‘Dat zou z’n dood moeten zijn,’ zei Brennan tevreden. ‘Die Pak-piloten zijn waarschijnlijk toch al niet zo gezond; eenendertigduizend lichtjaren achter een Bussard stuwschep moet ze wel het een en ander aan straling hebben bezorgd.’

‘Ik neem aan dat dat een kogel was?’

‘Ja. Met een stalen mantel. En we gaan tegen de draaiing van de ster in. Ik vertraagde de snelheid zó dat het magnetische veld hem te pakken zou krijgen en de snelheid nog verder zou reduceren, en zou blijven vertragen tot hij het oppervlak van de ster raakte. Er waren een paar onzekere factoren. Ik wist niet zeker wanneer hij precies zou neerkomen.’

‘Lastige klus, kapitein.’

‘Het achterste schip heeft nu waarschijnlijk door hoe de zaak in elkaar zit, maar hij kan er niets aan doen.’ Nu was het lichte stuk een citroengele gloed over een hele zijkant van Phssthpoks Ster. Plotseling gloeide aan een rand een tweede witte punt. ‘Zelfs al hadden ze de mogelijkheid van te voren overwogen, dan konden ze er toch niet zeker van zijn dat ik de geweren had. En als ze me wilden volgen, dan moest dat op een koers die maar heel weinig mocht afwijken van de mijne. Of ik had iets laten vallen, of niet. Laten we eens zien wat de laatste tandem doet.’

‘Laten we de Beschermheer weer in elkaar zetten. Dat daar, voor ons, is geloof ik de aandrijving.’

‘Oké.’

Ze hadden uren lang werk; de delen van de Beschermheer hadden zich nogal ver van elkaar verwijderd. Roy werkte met zijn schouders een beetje opgetrokken tegen dodelijk groen licht, maar dat kwam niet. Het tweede paar Pak-verkenners was dood.

Halverwege hielden ze even op om te kijken naar wat een uur daarvoor was gebeurd: het derde paar Pak-verkenners, dat in koortsachtige haast zijn schepen weer aaneenkoppelde en toen kostbare reservebrandstof verstookte om van de ster vandaan te komen. ‘Dat dacht ik wel,’ gromde Brennan. ‘Ze weten niet wat voor variabelesnelheid wapen ik heb, en ze kunnen het zich niet permitteren om nu te sterven. Zij zijn de Iaatsten. En dat brengt ze op een koers die ze een vervloekt eind van ons vandaan zet. We zijn minstens een half jaar eerder bij Thuis dan zij.’


Roy Truesdale was negenendertig toen hij en Brennan Phssthpoks Ster rondden. Hij was drieënveertig toen ze buiten het Epsilon Indi stelsel onder stuwschepsnelheid kwamen. In die vier jaar waren er perioden waarin Roy dacht dat hij gek zou worden.

Hij miste vrouwen. Het was niet Alice Jordan die hij nu miste; hij miste vrouwen, het bonte gezelschap waarvan hij had gehouden en de honderden die hij oppervlakkig had gekend en de miljarden die hij nooit had gekend. Hij miste zijn moeder en zijn zusje en zijn tantes en zijn vrouwelijke voorouders, tot aan Grote ‘Stelle toe.

Hij miste vrouwen en mannen en kinderen en oude mensen; mensen om mee te vechten, te praten, mensen om van te houden, mensen om te haten. Een hele nacht lag hij te huilen om de mensen van de Aarde, niet om wat de Pak-vloot ze kon aandoen, maar alleen omdat zij niet hier waren of hij daar. Hij zorgde er wel voor dat Brennan hem niet hoorde.

Hij bleef hele tijden op zijn kamer met de deur op slot. Brennan had dat slot eropgezet, en Brennan had het ook in een halve minuut kunnen openmaken of met één trap de deur open kunnen breken, maar het had een psychologisch effect, en Roy was dankbaar dat het er was.

Hij miste de ruimte. Op elk strand op Aarde kon je over het natte harde zand tussen strand en zee rennen tot er in je lichaam alleen nog maar kracht genoeg was om adem te halen. Op Aarde kon je altijd door blijven lopen. In zijn kamer aan boord van de Beschermheer, niet langer gehinderd door de zware versnelling, beende Roy op en neer tussen de wanden.

Soms, alleen, vervloekte hij Brennan omdat die al de radonbommen had opgebruikt. Anders had hij de rest van de reis in stasis kunnen doormaken. Hij vroeg zich af of Brennan het opzettelijk had gedaan, om gezelschap te hebben. Soms vervloekte hij Brennan dat hij hem had meegesleept op deze reis. Een stomme daad voor een wezen met een dergelijke intelligentie. Met volle versnelling was de Beschermheer sneller geweest dan het tweede en derde duo Pak-verkenners, en hadden ze niet hoeven vechten. Maar drie gee had schadelijk kunnen zijn voor Roy Truesdale.

Brennan had bij de duels niet zóveel aan hem gehad. Had hij hem alléén maar meegenomen om aanspraak te hebben? Of als een soort mascotte? Of — hij speelde met een andere gedachte. Een van Brennans dochters had toch Estelle geheten? Misschien had ze haar eigen dochter dezelfde naam gegeven. Grote ‘Stelle. Dat was een woedende gedachte: dat hij alleen was meegenomen omdat hij deel uitmaakte van de bloedlijn van de Beschermheer, een levende herinnering aan de zaak waar Brennan voor vocht, om Brennans belangstelling voor de oorlog gaande te houden. Omdat hij de goede geur had. Roy vroeg nooit of het zo was. Hij wilde het eigenlijk niet weten.

‘In zekere zin ben je het slachtoffer van een manco aan zintuiglijke stimuli,’ zei Brennan een keer tegen hem. Dat was niet lang voor ze begonnen af te remmen, nadat ze iets heel geks hadden geprobeerd: Brennan had de rol gespeeld van vijf experts uit verschillende vakgebieden, allemaal met een verschillende benaderingswijze, in een zeshoeksdiscussie over vrije wil versus determinisme. Het had niet gewerkt. Ze deden allebei te erg hun best. Roy begon de drang tot praten kwijt te raken.

‘We hebben allerlei amusement,’ zei Brennan, ‘maar ik ben je enige gesprekspartner, en de hoeveelheid illusies die ik je kan bezorgen is beperkt. Maar laten we eens iets proberen.’

Roy vroeg niet wat hij bedoelde. Hij ontdekte het een paar dagen later toen hij zijn kamer in liep en langs een berghelling naar beneden staarde.

Nu bleef hij langer alleen in zijn kamer dan ooit. Regelmatig wisselde Brennan van landschap. De 270° holovisietapes waren afkomstig uit het geheugen van de computer, en waren allemaal van andere werelden dan de Aarde. Na een paar valse starts vermeed hij tapes waarop mensen voorkwamen. De mensen sloegen nooit acht op Roy; ze deden alsof hij niet bestond. Dat was beroerd.

Uren zat hij naar de ongrijpbaar on-aardse landschappen te kijken, en wilde dat hij er zo in kon lopen. Als hij daar teveel aan dacht, werd het ook beroerd, en moest hij ze afzetten. Tijdens zo’n episode — de muren om hem heen alleen maar muur — begon hij zich opnieuw af te vragen wat Brennan op Thuis van plan was.

De Pak-verkenners waren ver afgezwaaid tijdens hun draai om de neutronster heen. Nu, aan het eind van die enorme cirkel, waren ze eindelijk weer op weg naar Thuis, maar hun 5,5 gee acceleratie kon de tijd die ze waren kwijtgeraakt, niet compenseren. In de race met de Beschermheer maakten ze geen enkele kans meer. En Thuis zou tien maanden de tijd hebben om zich op hun komst voor te bereiden.

Een in vrede levend volk was niet zó gemakkelijk te overreden tot het op poten zetten van een totale verdediging. Het kostte tijd om van gewone fabrieken wapenfabrieken te maken. Wat voor een bedreiging was één duo Pak-verkenners eigenlijk precies? ‘Ik weet zeker dat ze een planeet zouden kunnen vernietigen,’ zei Brennan nadenkend, toen Roy de zaak ter sprake bracht. ‘Een planeet is een groot doelwit, en een ecologisch systeem is kwetsbaar en snel uit zijn evenwicht gebracht, en een hele wereld kan een aanval niet ontwijken zoals een Bussard stuwschep dat wel kan. En bovendien is een Pak-verkenner waarschijnlijk speciaal gebouwd op het vernietigen van planeten. Als hij dat niet kan, wat heb je dan aan hem?’

‘We hebben minder dan een jaar om alles klaar te maken voor de verdediging.’

‘Hou op met je zorgen te maken. Dat is lang genoeg. Thuis heeft al komlasers waarmee ze de Aarde kunnen bereiken. Dat zegt heel wat over precisie en vermogen. Die gebruiken we als kanonnen. En ik heb ontwerpen voor wapens die zijn gebaseerd op kunstmatige zwaartekracht.’

‘Maar bouwen ze die ook? Het is een vreedzame bevolking in een vreedzame samenleving!’

‘We overreden ze wel.’

Roy zat in zijn kamer en staarde naar een lege, stormachtige zee en twijfelde aan Brennans optimisme. Had hij soms geen voeling meer met de manier waarop Voortplanters dachten? ik neem voortaan geen risico’s meer,’ had Brennan eens gezegd. En nu dan?

Er was nooit oorlog geweest op Thuis… volgens hun communicatietapes naar de Aarde. Hun romans gingen zelden over gewelddadigheid. Ze hadden ooit fusiebommen gebruikt om havens te maken; maar nu hadden ze de havens, en zelfs de fabrieken waar de bommen waren gemaakt stonden niet meer overeind.

Had Brennan iets in hun romans gezien — een diepliggend geweld — dat Roy was ontgaan?

Op een dag besefte hij dat er een oplossing was.

Het was een afschrikwekkende gedachte. Hij zei er nooit iets van tegen Brennan. Hij was bang dat het het bewijs was van zijn eigen krankzinnigheid. Hij begon gewetensvol weer aan de lange gesprekken met Brennan; hij probeerde belangstelling op te brengen voor de heel voorspelbare koers van de overgebleven Paks; hij deed suggesties voor de visiewanden van zijn kamer; hij speelde ginrummy en domino. Hij bracht veel tijd door in de oefenzaal. Hij werd één bonk spieren. Soms was hij er zelf van onder de indruk.

‘Leer me eens hoe ik tegen Paks moet vechten?’ vroeg hij een keer aan Brennan.’

‘Onmogelijk.’

‘Misschien komt het nog wel van pas. Als een Pak ooit een Voortplanter gevangen wil nemen —’

‘Best, kom maar mee, dan zal ik het je laten zien.’ Ze ontruimden de oefenzaal en vochten. Binnen een half uur ‘doodde’ Brennan hem zo’n dertig keer met exact op de juiste plek neerkomende karateslagen. Toen liet hij zich door Roy een paar keer raken. Roy deelde moordende klappen uit met een felheid en een enthousiasme die Brennan misschien wel een indicatie gaven van Truesdale’s stemming. Hij gaf zelfs toe dat ze pijn deden. Maar Roy was overtuigd.

Toch werd vechten een onderdeel van hun programma. Er waren allerlei soorten manieren om de tijd te doden. En de tijd ging voorbij. Soms kroop hij, tergend langzaam, maar voorbij ging hij altijd.

Er was één object in het Epsilon Indi stelsel met een massa ter grootte van Jupiter. Godzilla, Epsilon Indi V, was een eindje buiten de route van de Beschermheer toen die, nog steeds afremmend, met bijna vijfduizend kilometer per seconde het stelsel in suisde. Maar Brennan verlegde de koers iets om Roy een prachtig schouwspel te laten zien.

Ze gleden langs een schitterende, doorzichtige bol ijskristallen. Dit was Godzilla’s Trojaanse punt, en het zag eruit als een enorme kerstboomversiering, maar voor Roy was het een groot welkomstteken. Hij begon te geloven dat ze het toch nog zouden halen.

Twee dagen later hadden ze een snelheid van zestienhonderd kilometer per seconde en had het stuwschepveld geen nuttige functie meer. Brennan zette het af. ‘Over tweeënveertig uur zijn we bij Thuis,’ zei hij. ‘Ik zou recht naar de zon kunnen gaan en dan remmen in de zonnewind met het veld, maar waarom ook. We hebben meer dan voldoende brandstof, en op de een of andere manier voel ik dat je wel graag naar beneden wilt.’

‘Vreemd genoeg wel, ja.’ Op Roy’s gezicht lag een hongerige grijns. ‘Niet dat ik je gezelschap niet op prijs heb gesteld.’ Hij had Thuis in het telescoopscherm. De planeet zag eruit als de Aarde: diepblauw, met kringels witte wolken als glazuur erop, de contouren van de continenten bijna onzichtbaar. Hij voelde even een brok in zijn keel. Het afgelopen jaar waren op zijn visiemuren alleen stukken van het landschap van Thuis te zien geweest. ‘Hoor eens,’ zei hij, ‘wachten we op de pendels of gaan we gewoon naar beneden?’

‘Ik dacht de Beschermheer in een ruime baan om de planeet te brengen en dan met het vrachtschip te landen. Misschien moeten we de Beschermheer wel van nieuwe brandstof voorzien. Op Thuis hebben ze niet veel gedaan met hun asteroïden; er is geen mijnindustrie zoals in de Gordel. Misschien hebben ze wel geen vrachtschepen.’

‘Oké. Zal ik, voor je de interplanetaire aandrijving aanzet, even naar het vrachtschip gaan en het controleren?’ Brennan bestudeerde hem een ogenblik. De schattende blik die bij Roy soms de gedachte deed postvatten dat hij een idiote suggestie had gedaan. Maar: ‘Best. Dat bespaart ons wat tijd. Bel me even als je aan boord bent.’

Thuis was al met het blote oog zichtbaar: een witte ster, niet ver van de zon. Roy ging aan boord, deed zijn pak uit, liep naar het stuurpaneel en belde Brennan. Kort daarna was de Beschermheer weer op weg naar Thuis, achterstevoren, de interplanetaire motor op één Thuis-gee.

Roy begon zijn inspectie met de apparatuur die moest zorgen voor voedsel, water en lucht. Allemaal in orde. De aandrijving werkte ook, voor zover hij dat aan de hand van instrumenten kon nagaan. Roy maakte zich zorgen over een mogelijke ontwrichting van de fusiebuis door de getij-krachten van Phssthpoks Ster. Ze hadden nooit de gelegenheid gehad om dat te bekijken. Pas als het vrachtschip zich losmaakte van de Beschermheer zouden ze het kunnen zien.

Zijn landingsgestel hoefde hij niet na te kijken. Hij zou in een haven landen, het schip zou op het water blijven drijven. Hij besteedde twaalf uur aan zijn controle, hield er toen mee op en ging slapen. Brennan zou nu wel hebben geseind naar wat er op Thuis voor ruimtestationfaciliteiten doorging. Over nog eens twaalf uur…

In één Thuis-gee sliep hij minder, en niet diep. Hij werd wakker in het zwakke licht en herinnerde zich zijn eigenaardige wantrouwen jegens Brennan. Om zijn mond speelde een flauwe glimlach. Weer liet hij de gedachten die hij toen had gehad de revue passeren… in de verwachting dat hij zou zien hoe lachwekkend ze waren. Hij was toen een beetje paranoïde geweest. De mens was er niet op gemaakt om zes jaar lang in een afgesloten ruimte samen te leven met een niet-helemaal-menselijk wezen.

Maar wat hij toen had gedacht was nu nog steeds logisch. De gedachtengang was nog steeds afschuwwekkend, maar als er een logische fout in zat kon hij hem niet vinden.

Daarover maakte hij zich zorgen.

En hij wist nog steeds niet precies wat Brennan van plan was met Thuis.

Hij stond op en zwierf rond door het schip. Hij vond iets dat Alice ergens had neergezet, lang geleden: verschillende kleuren verf voor een drukpak. Op de borst van Roy’s pak had nooit een reproduktie of iets dergelijks gezeten. Hij legde het pak over een stoel en ging ervoor staan. Wachtte op inspiratie. Maar de inspiratie die kwam, was een felgekleurd fluorescerend doelwit.

Dwaas dat je bent. Als hij gelijk had — maar had hij gelijk?

Hij belde Brennan. Hij moest zekerheid hebben.

‘Alles oké hier,’ zei Brennan. ‘Hoe gaat het bij jou?’

‘Prima in orde, voor zover ik dat tenminste kan zeggen zonder te vliegen.’

‘Goed.’

Roy betrapte zich erop dat hij iets probeerde te lezen in het harde, uitdrukkingsloze gezicht. Dom. ‘Brennan, een poosje geleden dacht ik ergens aan. Ik heb het er nooit over gehad —’

‘Zo’n tweeëneenhalf jaar geleden? Ik dacht wel dat er nog iets was dat je dwarszat, behalve dat je een harem miste.’

‘Misschien ben ik wel gek,’ zei Roy. ‘Misschien was ik toen wel gek. De gedachte kwam in me op dat het je veel gemakkelijker zou vallen om de bevolking van Thuis zover te krijgen dat ze je oorlog zouden steunen als je eerst —’ Bijna zei hij het niet. Maar natuurlijk. Brennan had er natuurlijk aan gedacht. ‘Als je eerst boom-des-levens op de planeet inzaaide.’

‘Dat zou niet erg aardig zijn.’

‘Nee, dat zou het niet. Maar wil je me alsjeblieft uitleggen waarom het niet logisch is?’

‘Het is niet logisch. Het zou te lang duren voor de wortel oogstbaar was.’

‘Ja,’ zei Roy, enorm opgelucht. Toen: ‘Ja, maar je hebt me steeds uit de hydroponische tuin gehouden. Was dat niet omdat ik anders misschien kon worden besmet met het virus?’

‘Nee. Het was omdat je de geur zou ruiken en je iets zou eten.’

‘En met de tuin op Kobold was het hetzelfde.’

‘Precies.’

‘De tuin waar Alice en ik doorheen wandelden zonder iets te ruiken.’

‘Je bent nu ouder, idioot!’ Brennan begon zijn kalmte te verliezen.

‘Ja, natuurlijk. Sorry, Brennan, ik had daar allemaal aan moeten denken —’ Brennan die zijn kalmte begon te verliezen? Brennan? En — ‘Verdomme, Brennan, ik was maar een maand ouder toen je me verbood om ooit in de hydroponische tuin van de Vliegende Hollander te komen!’

‘Ik kap ermee,’ zei Brennan, en verbrak de verbinding.

Roy leunde achterover in zijn acceleratiestoel. Hij was verschrikkelijk gedeprimeerd. Wat hij verder nog mocht zijn, Brennan was in ieder geval een vriend en een bondgenoot geweest. Nu -Nu, heel abrupt, schokte de Beschermheer met een acceleratie van drie gee vooruit. Roy werd in zijn stoel gedrukt, en zijn mond viel open van geschokte verbazing. Toen, met alle kracht van een nu-massieve rechterarm, stak hij zijn hand uit naar het instrumentenpaneel en vond een rode knop.

De knop was geblokkeerd.

De sleutel zat in zijn zak. Roy groef ernaar, terwijl hij aan een stuk door binnensmonds vloekte. Brennan wilde hem op één plek vasthouden, het hem onmogelijk maken iets te doen. Maar dat ging niet door. Zijn hand ging tegen drie gee druk omhoog, verwijderde de blokkering en drukte op de rode knop.

De kabel die hem met de Beschermheer verbond knalde los. Hij begon te vallen.

Het kostte hem een volle minuut om de aandrijving zover te krijgen dat hij wat stuwkracht had. Hij begon een draai van negentig graden te maken. De draaicirkel van de Beschermheer moest veel groter zijn dan die van het kleinere vrachtschip. Door de ruit zag hij de vlam van de motor van de Beschermheer naar links wegglijden.

Hij zag de vlam uitgaan.

Waarom had Brennan de motor uitgezet?

Laat maar. Volgende programmapunt: de komlaser, en Thuis waarschuwen. Als hij nu maar gelijk had… maar hij durfde nu niet van een andere mogelijkheid uit te gaan. Brennan kon zich later wel schoonpraten: zich overgeven aan een ruimteschip van Thuis met alleen maar een drukpak aan en ze vertellen dat Roy gek was geworden. Misschien zou het nog waar zijn ook.

Hij draaide de komlaser naar Thuis en begon hem af te stemmen. Hij wist de juiste frekwentie, en de plek waarop hij moest richten… als die aan de goede kant van de planeet zat. De kant die naar hem toegekeerd was. Wat zou Brennan nu aan het doen zijn? Wat kon hij doen? Dat zou hij dan doen. Een Beschermheer had maar weinig vrije wil… en in de wapencocon van de Beschermheer zat een massa afschrikwekkend wapentuig. Hij zou Roy Truesdale vermoorden.

Thuis scheen hem te willen negeren. De kolonie was groot, zo groot als een behoorlijk land op Aarde, maar ze hadden hem de rug toegekeerd, de stommelingen! En waar was Brennans dodelijke straal? Die moest hij gebruiken.

En de aandrijving van de Beschermheer deed het nog steeds niet. Hij probeerde dus niet om hem te achterhalen.

Was Brennan nog wel aan boord van het schip?

Roy zag een mogelijkheid. Irrationeel, maar geen tijd om erover na te denken. Hij klauterde snel de stoel uit en een ladder af. De wapens waren in de luchtsluis. En de binnendeur was nog steeds open. Roy schoot naar binnen, griste een van de lasers van de wand en sprong achteruit voor de deur dicht kon gaan om hem op te sluiten.

De deur had niets gedaan.

Maar als Brennan niet aan boord was van de Beschermheer… Dan, hoe irrationeel het ook was, moest Brennan nu aan het proberen zijn de situatie te redden, en Roy Truesdale erbij. Daartoe moest hij aan boord gaan van het vrachtschip. Een daad die zou getuigen van een onmogelijk soort heroïek… maar Roy zag hem al de aandrijving van de Beschermheer zó afstellen dat hij automatisch zou afslaan, dan de luchtsluis uit en naar het vrachtschip, net toen Roy de kabel verbrak. Op de buitenwand van het vrachtschip een sleeplijn lassen, voor Roy veel vermogen uit zijn motor wist te krijgen. En dan naar de luchtsluis.

Onmogelijk? Wat was onmogelijk voor Brennan? Roy hield het wapen op de luchtsluis gericht, en wachtte tot de binnendeur dicht zou gaan.

Zijn antwoord kwam in een brullend geluid en een lichtflits achter hem. In een gillend gefluit van lucht kwam het Brennan-monster door de wand naast het toilet, toen ging de deur van het toilet open, Brennan stapte naar binnen en deed hem zacht weer achter zich dicht. De deur was niet van hetzelfde materiaal als de romp; hij boog wat door onder de druk, maar bezweek niet.

Roy’s laser ging omhoog.

Brennan wierp iets. Het ging zo snel dat Roy niet kon zien wat het was. Het raakte zijn rechter bovenarm. Het bot versplinterde alsof het van dun kristal was. Roy tolde half rond door de klap, en zijn arm zwaaide aan de schouder mee alsof het iets doods was dat aan hem vastzat. De laser ketste tegen de wand en kwam naar hem teruggezweefd.

Hij pakte hem met zijn linkerhand beet en draaide door tot hij Brennan weer tegenover zich had.

Brennan stond gespannen klaar, als een honkbalwerper op zijn heuvel. Hij had een zachte koolsmeerschijf in zijn hand, ter grootte van een ijshockeypuck.

Roy pakte zijn laser wat beter vast. Waarom gooide Brennan niet? Nu had hij de trekker te pakken. Hij schoot.

Brennan sprong opzij, ongelooflijk snel, maar niet zo snel als het licht. Roy volgde hem met de straal, en sneed net onder het midden door Brennans lichaam heen.

Brennan stortte neer, boven- en benedenstuk los van elkaar.

Zijn arm deed hem helemaal geen pijn, maar het geluid van Brennans val zorgde voor een wurgende pijn in zijn maag. Hij keek naar zijn arm. Die hing slap naast zijn lichaam, opgezwollen als een meloen, en er stroomde bloed uit waar een stuk bot door de huid stak. Hij keek weer naar Brennan.

Wat er van Brennan over was hees zich op zijn handen overeind en kwam naar hem toe.

Roy schoof langs een wand; naar de grond. De cabine tolde om hem heen. Shock. Hij glimlachte toen Brennan bij hem was.

‘Touché, Monsieur.’

‘Je bent gewond,’ zei Brennan.

De dingen om hem heen werden grijs, verloren hun kleur. Roy was er zich van bewust dat Brennan zijn hemd verscheurde om er een tourniquet onder de schouder van te maken. Brennan praatte monotoon en onafgebroken, het was niet duidelijk of hij verwachtte dat Roy hem zou verstaan of niet. ik had je kunnen doden als je geen familie van me was geweest. Stommeling, stommeling. Moge het plafond op je neerkomen, Roy. Roy, luister; je moet in leven blijven. Misschien geloven ze wel niet wat er in de computer zit. Roy? Verdomme, luister!’

Roy viel flauw.

De gebeurtenissen die volgden maakte Roy maar nauwelijks mee; hij ijlde en was vaak maar half bij bewustzijn. Hij slaagde er wel in om het vrachtschip in een koers naar Thuis te brengen, maar hij deed het niet precies zoals het hoorde, en kwam in een ontsnappingsbaan terecht. De schepen die hem achterna gingen waren gebouwd voor het verkennen van het dichtst bij de zon gelegen gedeelte van het Epsilon Indi-stelsel. Ze wisten hem te redden, en Brennans lijk, en de computer aan boord van de Beschermheer. De Beschermheer zelf konden ze niet bergen.

Zijn gewonde arm scheen een afdoende verklaring voor de comatoestand waarin hij verkeerde toen ze hem vonden. Het duurde even voor ze beseften dat hij iets anders te pakken had. Twee van de piloten hadden het toen ook al.

Загрузка...