‘Wat nu?’ Van Sarawak liet zich op zijn brits neervallen en staarde naar de vloer.
‘Gewoon doorgaan,’ zei Everard ernstig. ‘We zullen alle mogelijke moeite doen om onze machine te pakken te krijgen en te ontsnappen. Als we eenmaal vrij zijn, zullen we wel verder zien.’
‘Maar wat is er gebeurd?’
‘Hoor eens, dat weet ik ook niet. Voorlopig lijkt het er nog het meest op dat de Grieks-Romeinse geschiedenis verstoord werd, waarna de Kelten hun rol overnamen, maar ik zou niet weten wat daar de oorzaak van is.’ Everard ijsbeerde door de kamer. Hij voelde hoe een koppig gevoel van vastberadenheid bezit van hem nam.
‘Denk eens terug aan je eerste theorie-lessen,’ zei hij. ‘Gebeurtenissen zijn het gevolg van een complex van factoren. Er bestaat niet zoiets als een afzonderlijke oorzaak. Daarom is het zo moeilijk om de geschiedenis te wijzigen. Als ik naar, laten we zeggen de middeleeuwen terugging, om één van de Nederlandse voorouders van F.D. Roosevelt neer te schieten, zou hij toch tegen het einde van de negentiende eeuw geboren worden want hij is met al zijn erfelijke eigenschappen het produkt van zijn gezamenlijke voorouders en het verlies van een enkele voorouder zou wel gecompenseerd worden. Maar op gezette tijden vindt er een kritieke gebeurtenis plaats. Dan komen er in één geval zoveel ontwikkelingslijnen samen dat de afloop ervan beslissend is voor de gehele verdere toekomst.
‘Op de een of andere manier heeft iemand, om welke reden dan ook, het verloop van een van die gebeurtenissen uit het verleden, beïnvloed.’
‘Vaarwel Hesperus City,’ mompelde Van Sarawak. ‘Nooit zal ik meer langs het kanaal kunnen zitten terwijl de blauwe schemering invalt, nooit meer Afrodite-wijnen drinken, nooit meer — wist jij dat ik een zuster heb die op Venus woont?’
‘Hou je mond!’ Everard schreeuwde bijna. ‘Ik weet het. Naar de bliksem ermee. Het enige wat telt is wat wij eraan kunnen doen.’
‘Kijk,’ ging hij een ogenblik later verder, ‘de Patrouille en de Danellianen zijn verdwenen. (Vraag me niet hoe het komt dat ze niet altijd al verdwenen waren en waarom we pas deze keer bij onze terugkomst uit het verleden met een andere toekomst geconfronteerd worden. Ik begrijp niets van die paradoxen betreffende de veranderlijke geschiedenis. Het gebeurde nu eenmaal en daarmee uit.) Maar hoe dan ook, met de bureaus en ontmoetingspunten van de Patrouille die voor het moment liggen waarop de verandering intrad, is niets gebeurd. We moeten een paar honderd agenten kunnen bijeenroepen.’
‘Als we kans zien, terug te gaan.’
‘We kunnen die kritieke gebeurtenis gaan zoeken en een eind maken aan de invloeden die er, hoe dan ook van buitenaf op worden uitgeoefend. We zullen wel moeten!’
‘Dat lijkt me niet gek. Maar…’
Buiten de deur klonken voetstappen. Er werd een sleutel in het slot omgedraaid. De gevangenen gingen een pas achteruit. Van Sarawak begon plotseling te buigen en te glimlachen en hoffelijk te doen. Zelfs Everard was met stomheid geslagen.
Het meisje dat met drie soldaten in haar gevolg de cel binnenkwam, was adembenemend. Ze had een rijzige gestalte en een weelde van tot op het smalle middel afhangend roodbruin haar. Ze had glanzende, groene ogen en haar gezicht was een combinatie van al het schoons dat men ooit bij Ierse meisjes had aangetroffen. Haar figuurtje dat oorspronkelijk bedoeld moet zijn geweest om de muren van Troje op te luisteren, was gehuld in een lang, nauwsluitend, wit gewaad. Everard ontdekte tevens dat er in deze wereld eveneens schoonheidsmiddelen gebruikt werden hoewel het meisje er nauwelijks behoefte aan had. Hij verspilde geen aandacht aan het goud en het barnsteen van haar sieraden en evenmin aan de geweren achter haar.
Zij glimlachte een beetje verlegen en zei: ‘Kunt u mij verstaan? Men dacht dat u misschien Grieks sprak.’ Haar taalgebruik was eerder klassiek dan modern. Everard die indertijd eens een opdracht vervuld had in de periode van Alexander de Grote kon haar ondanks het accent volgen als hij zich er tenminste volledig op concentreerde — wat trouwens toch onvermijdelijk was.
‘Dat kan ik inderdaad,’ antwoordde hij in zijn haast om antwoord te geven over zijn eigen woorden struikelend. ‘Wat voor taal sta je nu te kletsen?’ vroeg Van Sarawak. ‘Klassiek-Grieks,’ zei Everard.
‘Daar was ik al bang voor,’ klaagde de Venusiaan. Hij wanhoopte niet meer en zijn ogen schitterden. Everard stelde zichzelf en zijn metgezel voor. Het meisje zei dat ze Deirdre Mac Morn heette. ‘O, nee,’ gromde Van Sarawak. ‘Ook dat nog. Manse, leer me Grieks. Vlug.’
‘Hou je mond,’ zei Everard. ‘Dit is een ernstige zaak.’
‘Goed, maar kan ik daar ook niet mijn deel van hebben?’ Everard nam geen notitie meer van hem en nodigde het meisje uit plaats te nemen. Hij ging naast haar op de brits zitten terwijl de andere Patrouille-agent met een ongelukkig gezicht bij hen in de buurt bleef. De bewakers hadden hun wapens vuurklaar.
‘Is het Grieks nog steeds een levende taal?’ vroeg Everard. ‘Het wordt alleen nog maar in Parthië gesproken en dan nog sterk verbasterd,’ zei Deirdre. ‘Ik studeer onder andere klassieke talen. Saorann ap Ceorn is mijn oom en daarom vroeg hij mij eens te proberen of ik u zou kunnen verstaan. In Affalon zijn maar weinig mensen die Attisch spreken.’
‘Nou…’ Everard onderdrukte een bete glimlach… ‘Ik ben uw oom bijzonder dankbaar.’
Een paar ernstige ogen keken hem aan. ‘Waar komt u vandaan? En hoe komt het dat u van alle bekende talen alleen maar Grieks kent?’
‘Ik spreek ook Latijn.’
‘Latijn?’ In gedachten verzonken fronste zij de wenkbrauwen. ‘O, de taal der Romeinen, is het niet? Ik vrees dat u weinig mensen zult ontmoeten die daar nog iets van afweten.’
‘Met Grieks gaat het ook,’ zei Everard vastbesloten. ‘Maar u hebt me nog niet verteld waar u vandaan komt,’ drong ze aan.
Everard haalde de schouders op. ‘We zijn niet zo bijster beleefd behandeld,’ gaf hij voorzichtig te kennen. ‘Het spijt me.’ Het klonk oprecht. ‘Maar ons volk is nu eenmaal licht ontvlambaar. Vooral ook door de huidige internationale toestand. En toen u beiden uit het niets tevoorschijn kwam…’
Everard knikte. De internationale toestand? Dat waren onplezierig bekende klanken. ‘Wat bedoelt u?’ informeerde hij. ‘Dat zult u wel weten. Nu Huy Braseal en Hinduraj op het punt staan een oorlog te beginnen, vragen wij ons allemaal af wat er zal gaan gebeuren… Het is niet zo gemakkelijk om een klein land te zijn.’
‘En klein land? Ik heb de kaart gezien. Afallon leek me anders groot genoeg.’
‘We hebben tweehonderd jaar geleden in de grote oorlog met Littorn al onze krachten uitgeput. Op het ogenblik kunnen onze verbonden staten het maar niet eens worden over de te volgen politiek.’ Deirdre keek hem recht in de ogen. ‘Hoe komt het dat u zo onwetend bent?’ Everard slikte en zei: ‘Wij komen van een andere wereld.’
‘Wat?’
‘Ja, van een planeet (nee, dat betekent ‘zwerver’)… een hemellichaam dat om Sirius draait. Dat is de naam die wij aan een van de sterren geven.’
‘Maar wat bedoelt u? Een wereld die om een ster draait? Ik begrijp u niet.’
‘Weet u dat niet? Een ster is een zon net als…’ Deirdre deinsde terug en maakte met haar vinger een teken. ‘De grote Baal moge ons bijstaan,’ fluisterde ze. ‘Of u bent gek of… De sterren zijn vastgemaakt aan een kristallen bol.’
‘O, nee!’ smeekte Everard in gedachten. ‘En hoe staat het dan met de zwervende sterren die u kunt zien?’ vroeg hij langzaam, ‘Mars en Venus en…’
‘Die namen ken ik niet. Als u Moloch, Ashtoreth en de rest bedoelt, dat zijn natuurlijk werelden net als de onze en evenals onze wereld behoren zij bij de zon. De een huisvest de zielen van de doden, een andere dient de tovenaars tot woning, weer een andere…’
‘Dat ze dat allemaal geloven in het tijdperk van de stoommachine,’ dacht Everard. Hij glimlachte onzeker. ‘Als u me niet gelooft, waar denkt u dan dat ik vandaan kom?’ Deirdre keek hem met grote ogen aan. ‘Ik geloof dat jullie tovenaars zijn,’ zei ze.
Daar had hij niet van terug. Everard stelde nog een paar onbelangrijke vragen maar kwam weinig meer aan de weet dan dat deze stad Catuvellaunan heette en een centrum van handel en industrie was. Deirdre schatte het aantal inwoners op twee miljoen en dat van geheel Afallon op vijftig miljoen maar was daar ook niet zeker van. Er werden hier geen volkstellingen gehouden.
Het lot van de Patrouille-leden was net zo onzeker. Het leger had hun tijdmachine en andere bezittingen in beslag genomen maar niemand durfde eraan te knoeien en er werden heftige discussies gevoerd over het lot van de eigenaars. Everard kreeg de indruk dat alle regeringsbesluiten, met inbegrip van die over het leger, niet dan na veel gekrakeel genomen werden. Een ongeorganiseerde statenbond dan Afallon dat uit voormalige zelfstandige rijken was opgebouwd — kolonies der Britten en Indianen die de Europese beschaving hadden overgenomen — en angstvallig over hun rechten waakten, was niet denkbaar. Het oude keizerrijk der Maya’s dat in een oorlog met Texas vernietigd en daarna geannexeerd was, was haar oude glorie nog niet vergeten en had enkele zeer opgeblazen afgevaardigden naar de bondsraad gestuurd.
De Maya’s wilden, misschien omdat ze zich met de indianen verwant voelden, een verbond met Huy Braseal sluiten. De staten aan de westkust die bevreesd waren voor Hinduraj keken het Zuidoost-Aziatische rijk naar de ogen. Het middenwesten was vanzelfsprekend, isolationalistisch gezind. De oostelijke staten zagen in iedere oplossing wel iets maar waren geneigd zich door de Britten te laten leiden. Toen hij begreep dat er ook nog slavernij voorkwam, hoewel niet op grond van rassenonderscheid, vroeg Everard zich enige tijd verbijsterd af, of degenen die de veranderingen in de historie hadden aangebracht soms fanatici uit de zuidelijke staten van de Verenigde Staten waren geweest. Maar genoeg daarover! Voorlopig had hij al zijn aandacht nodig om zijn eigen nek en die van Van Sarawak, te redden. ‘Wij komen van Sirius,’ zei hij hooghartig. ‘Uw opvattingen over de sterren zijn ernaast. We kwamen als vreedzame ontdekkingsreizigers hierheen en als ons iets mocht overkomen, zullen onze rasgenoten ons wreken.’
Deirdre keek zo ongelukkig, dat hij zijn geweten voelde spreken. ‘Ze zullen de kinderen toch wel ontzien?’ smeekte ze. ‘De kinderen konden er niets aan doen.’ Everard kon zich voorstellen hoe zij in gedachten zag hoe kleine, huilende gevangenen naar de slavenmarkten in de wereld der tovenaars werden geleid.
‘Als wij worden vrijgelaten en onze bezittingen terugkrijgen, hoeft er helemaal niets ernstigs te gebeuren,’ zei hij. ‘Ik zal er met mijn oom over spreken,’ beloofde zij, ‘maar zelfs indien ik hem kan overhalen, moet u nog bedenken dat hij in de raad maar over één stem beschikt. Toen het tot de mannen doordrong wat zij met uw wapens konden doen, verloren zij al hun bezinning.’
Ze stond op. Everard omvatte haar handen, die warm en zacht in de zijne rustten, en glimlachte moeizaam. ‘Sterkte, meid,’ zei hij in het Engels. Ze huiverde, rukte zich los en maakte weer een bezweringsteken.
‘En?’ vroeg Van Sarawak toen ze weer alleen waren, ‘wat ben je aan de weet gekomen?’ Nadat hij alles gehoord had, streek hij zich over de kin en mompelde: ‘Wat een prachtige verzameling gekken. Ik kan me slechtere werelden voorstellen, dan deze.’
‘En betere,’ zei Everard ruw. ‘Ze hebben wel geen atoombommen maar ik durf te wedden dat ze evenmin penicilline hebben. En het is niet de bedoeling dat wij de godheid gaan uithangen.’
‘Nee, nee, dat denk ik ook niet.’ De Venusiaan zuchtte.