6

De bemanningsleden heten het zweefvliegtuig achter, schoven hun boot in dieper water en klommen erin. Ze lieten de dode en gewonde wachtposten achter maar namen hun eigen gewonden mee.

Everard zat op een bank op het stampende dek en staarde naar de verdwijnende kustlijn terwijl zijn gedachten langzamerhand weer wat helderder werden. Deirdre huilde met haar hoofd op Van Sarawaks schouder en de Venusiaan trachtte haar te troosten. Een kille, gierende wind blies hun opspattend schuim in het gezicht.

Toen hij twee blanken uit de kajuit zag komen, begon Everards geest plotseling weer op volle kracht te werken. Het waren dus geen Aziaten, maar Europeanen! En nu hij wat beter keek, zag hij dat de andere bemanningsleden eveneens Kaukasische gelaatstrekken bezaten. De bruine gelaatskleur was met schmink opgebracht.

Hij stond op en nam zijn nieuwe eigenaars behoedzaam op. De een was een welgedaan man van middelbare leeftijd en normale lengte, gekleed in een roodzijden hemd, een flodderige witte pantalon en een soort astrakan hoofddeksel. Hij had een gladgeschoren gezicht en droeg het donkere haar in een vlecht. De ander was ietwat jonger. Een behaarde, blonde reus, gehuld in een tuniek die met koperen haken gesloten werd, een korte broek en een leren mantel, met op zijn hoofd een helm die uitsluitend als sieraad bedoeld was. Beiden droegen een revolver aan hun gordel en werden door de zeelieden met eerbied behandeld.

‘Wel verduiveld.’ Everard keek nogmaals om zich heen. Ze waren al buiten het gezicht van het land en zetten koers in noordelijke richting. Het schip trilde van het geweld van de machine, en wanneer de boeg op een golf stootte spatte er een fijne nevel omhoog.

De oudste man nam het woord, Afallonisch sprekend. Everard haalde zijn schouders op. Daarna deed de baardige Noorderling een poging. Eerst in een volkomen onbekend dialect, maar toen zei hij:’

‘Taelan thu Cimbric?’ Everard die verschillende Germaanse talen sprak, deed een poging terwijl Van Sarawak zijn Nederlandse oren spitste. Deirdre deinsde met grote ogen terug, te verbijsterd om zich te durven bewegen.

‘Ja,’ zei Everard, ‘ein wenig.’ Toen Goudkopje een beetje onzeker keek, wijzigde hij het in ‘a little.’

‘Ah, aen litt. Gode!’ De grote kerel wreef zich in de handen. ‘Ik hait Boierik Wulfilasson ok main freond heer erran Boleslav Arkonsky.’

Het was geen taal die Everard ooit gehoord had — en na zoveel eeuwen kon het evenmin het oorspronkelijke Kimbrisch zijn — maar de Patrouille-man kon het tamelijk goed volgen.

Het spreken gaf meer moeilijkheden; hij wist niet hoe het zich ontwikkeld had.

‘Wat the heil bist thu maching?’ tierde hij. ‘Ik bin aen man auf Sirius — de stern Sirius mit planeten ok all. Set uns gebach or willen be der Teufel to pay!’

Boierik Wulfilasson zette een pijnlijk getroffen gezicht en stelde voor het gesprek binnen voort te zetten waarbij de jongedame dan als tolk dienst kon doen. Hij leidde hen naar de kajuit waarin zich een kleine maar geriefelijk gemeubileerde salon bleek te bevinden. De deur bleef open terwijl een gewapend soldaat een oogje in het zeil hield en enige anderen in de buurt bleven om eventueel te hulp te kunnen komen.

Boleslav Arkonsky zei iets in het Afallonisch tegen Deirdre. Ze knikte, waarop hij haar een glas wijn gaf. Het scheen haar te kalmeren maar toen ze het woord tot Everard richtte, klonk haar stem nog onvast.

‘Ze hebben ons gevangen genomen, Manslach. Hun spionnen ontdekten waar wij je verborgen hielden. Een andere groep moet je tijdmachine stelen. Waar die is, weten ze ook.’

‘Dat had ik al gedacht,’ antwoordde Everard. ‘Maar bij Baal, wie zijn zij eigenlijk?’

Boierik lachte bulderend bij het horen van die vraag en legde uitgebreid uit hoe slim hij wel was. Het was de bedoeling dat de heersers van Afallon Hinduraj zouden verdenken. In werkelijkheid hadden Littorn en Kimberland die in het geheim een bondgenootschap waren aangegaan, een zeer doeltreffende geheime dienst opgebouwd die dan ook voor deze onderneming verantwoordelijk was. Ze waren nu op weg naar het zomerverblijf van de ambassadeur van Littorn op Ynys Llangollen (Nantucket) waar zij de tovenaars ertoe wilden overhalen hun geheimen te onthullen en waar zij de grootmachten een verrassing zouden bereiden. ‘En als we niet meewerken?’

Deirdre vertaalde Arkonskys antwoord woord voor woord: ‘Ik zou de gevolgen die dat voor u zou hebben, ten zeerste betreuren. Wij zijn een beschaafd volk en zullen u, wanneer u ons vrijwillig helpt, met goud en eerbewijzen terug betalen. Weigert u ons uw medewerking dan zullen wij die afdwingen. Het gaat om het voortbestaan van ons land.’ Everard staarde hem strak aan met het gevolg dat Boierik zich onzeker en slecht op zijn gemak scheen te voelen. Zijn blufferige houding was geheel verdwenen. Boleslav Arkonsky trommelde met zijn vingers op het tafelblad. Hij had de lippen samengeknepen, maar uit zijn ogen straalde een smeekbede. ‘Dwing ons niet. Wij moeten om onszelf denken.’ Zij hadden waarschijnlijk een vrouw en kinderen en zouden net als ieder ander graag een kroes bier drinken en een spelletje dobbelen. Misschien was Boierik paardenfokker in Italië en kweekte Arkonsky rozen aan de Baltische kust. Maar wanneer het almachtige vaderland de strijd aanbond met zijn buren, zou dat alles de gevangenen niet helpen. Een ogenblik voelde Everard bewondering voor het schitterend vernuft waarmee deze onderneming op touw gezet was, waarna hij zich begon af te vragen wat hem nu te doen stond. De barkas voer snel maar zou, schatte hij, toch wel zo’n twintig uur nodig hebben alvorens Nantucket te bereiken. Zoveel tijd was hem tenminste nog gelaten. ‘We zijn moe,’ zei hij in het Engels. ‘Mogen we niet wat gaan rusten?’

‘Ja deedly,’ zei Boierik in een mislukte poging tot hoffelijkheid. ‘Ok wir sallen gode gef reunds sein, ni?’

In het westen zette de ondergaande zon de hemel in brand. Deirdre en Van Sarawak stonden aan de reiling over de eindeloze grijze watervlakte uit te kijken. Drie gewapende bemanningsleden die inmiddels hun vermomming afgelegd en de schmink van hun gezicht verwijderd hadden, liepen waakzaam op het achterdek heen en weer. Een ander bestuurde het schip met behulp van een kompas, Boierik en Everard liepen eveneens op het achterdek heen en weer. Allen droegen stevige kleding om zich tegen de wind te beschermen. Everard was al wat bedrevener in het gebruik van het Kimbrisch. Hij struikelde nog wel eens over zijn tong maar hij kon zich toch verstaanbaar maken. Desondanks liet hij het praten zoveel mogelijk aan Boierik over. ‘Dus u komt van de sterren? Ik begrijp niets van zulke dingen. Ik ben maar een eenvoudig man. Als het aan mij lag, zou ik mij rustig aan het besturen van mijn landgoed in Toscane wijden en het ik de wereld haar gang gaan. Maar als leden van ons volk hebben we nu eenmaal onze verplichtingen.’ De Teutonen in Italië schenen de Latijnen geheel en al verdrongen te hebben zoals de Angelen dat in Everards wereld de Britten hadden gedaan.

‘Ik begrijp hoe u zich voelt,’ zei de Patrouille-agent. ‘Vreemd, dat zoveel mensen een strijd moeten voeren die door zo weinigen begeerd wordt.’

‘O, maar in dit geval is het noodzakelijk. Carthagalann beroofde ons van Egypte dat ons rechtmatig toebehoort.’ Het klonk als een jammerklacht. ‘Italia irredenta,’ mompelde Everard. ‘Hè?’

‘Niets bijzonders. Dus uw volk, de Kimbren, heeft een bondgenootschap gesloten met Littorn en nu hoopt u in Europa en Afrika uw slag te kunnen slaan terwijl de grootmachten elkaar in het oosten bestrijden.’

‘Beslist niet!’ zei Boierik verontwaardigd. ‘Wij strijden uitsluitend voor de vervulling van onze gerechtvaardigde en historische eisen. Luister, de koning zelf heeft gezegd dat…’ enzovoort enzovoort.

Everard zette zich schrap tegen de slingeringen van het dek. ‘Het komt me voor dat u ons tovenaars nogal hard behandelt,’ merkte hij op. ‘Pas maar op dat we op de duur niet echt kwaad op u worden.’

‘Er zijn maatregelen genomen om ons tegen toverspreuken en bezweringen te beschermen.’

‘Wel…’

‘Ik had liever dat u ons uit vrije wil zou helpen. Als u een paar uur de tijd heeft, zal ik graag aantonen dat wij voor een rechtvaardige zaak strijden.’

Everard schudde het hoofd, verwijderde zich en bleef bij Deirdre staan. In de dichte schemering was haar gezicht niet meer dan een vage vlek. Hij hoorde een ondertoon van wanhopige woede in haar stem toen ze zei: ‘Ik hoop dat je ze verteld hebt dat ze met hun plannetjes naar de duivel kunnen lopen, Manslach.’

‘Nee,’ zei Everard ernstig. ‘We zullen hen helpen.’

Ze bleef als aan de grond genageld staan.

‘Wat zei je, Manse?’ vroeg Van Sarawak.

Everard vertelde het hem.

‘Nee!’ zei de Venusiaan.

‘Ja!’ zei Everard.

‘Bij God, nee! Ik zal…’

Everard greep hem bij de arm en zei koud: ‘Hou je kalm. Ik weet heus wel wat ik doe. We kunnen in deze wereld geen partij kiezen. We zijn tegen iedereen en het is maar beter dat je je dat goed voor ogen houdt. Het enige dat we kunnen doen is het spelletje voor een korte tijd meespelen. Maar vertel dat niet aan Deirdre.’

Van Sarawak dacht enige tijd met gebogen hoofd na. ‘Goed,’ zei hij somber.

Загрузка...