7

De Littornse basis bevond zich op de zuidkust van Nantucket, vlakbij een vissersdorp waar het door een muur van gescheiden was. Het ambassadegebouw was in de bouwstijl van het moederland opgetrokken: langgerekte houten huizen met daken als gekromde katteruggen, een grote hal en bijgebouwen die om een geplaveide binnenplaats lagen. Toen zij bij de particuliere aanlegsteiger arriveerden, brak Everard zijn nachtrust af en genoot een ontbijt aan dek, onder de bedroefde ogen van Deirdre die ook aan dek was. Een wat grotere barkas was al eerder gearriveerd en het wemelde er van de krijgshaftig uitziende mannen. Opgewonden zei Arkonsky in het Afallonisch: ‘Ik zie dat het magisch voertuig is aangekomen. We kunnen meteen aan het werk gaan.’ Toen Boierik dat voor hem vertaald had, voelde Everard zijn hart kloppen.

De gasten, zoals de Kimbriër hen hardnekkig bleef noemen, werden naar een enorme kamer gebracht waar Arkonsky voor een afgodsbeeld met vier gezichten neerknielde. Het was het beeld van Svantevit; het soort beeld dat de Denen in die andere wereld tot brandhout hadden gehakt. In de haard brandde een vuur om de herfstkilte te verdrijven en langs de muren stonden rondom bewakers. Everard had alleen maar oog voor de machine die glanzend midden in het vertrek stond.

‘Ik hoor dat er in Catauvellaunan hard gevochten is om het bezit van dat voorwerp,’ merkte Boierik op. ‘Er zijn veel gesneuvelden maar onze groep zag kans er vandoor te gaan zonder gevolgd te worden.’ Behoedzaam raakte hij een schakelaar aan. ‘En is het waar dat dit voertuig overal waar zijn berijder dat wenst, uit het niets kan opduiken?’

‘Ja,’ zei Everard.

Deirdre zond hem zo’n toornige blik toe, als Everard zelden tevoren gezien had. Hooghartig bleef zij op een afstand van hem en van Van Sarawak.

Arkonsky zei iets tegen haar dat hij haar wilde laten vertalen. Ze spuwde voor zijn voeten op de grond. Boierik zuchtte en zei tegen Everard: ‘Wij willen een demonstratie van het toestel. U en ik zullen er samen mee op weg gaan. Ik waarschuw u dat ik een revolver in uw rug gereed zal houden. U vertelt me voortdurend van te voren wat u van plan bent en wanneer er iets onverwachts gebeurt, schiet ik. Uw vrienden blijven hier achter als gijzelaar en zullen op het eerste teken van onraad worden neergeschoten. Maar ik ben er zeker van,’ voegde hij eraan toe, ‘dat we het wel met elkaar zullen kunnen vinden.’

Everard knikte. Alles in hem was gespannen; zijn handpalmen voelden vochtig en koud aan. ‘Eerst moet ik een toverformule uitspreken,’ zei hij.

Zijn ogen schoten heen en weer. Met één blik prentte hij zich de stand van de meters die zijn positie en de tijd aangaven, in. Een volgende blik leerde hem waar Van Sarawak, onder bedreiging van Arkonsky’s pistool en de geweren van de bewakers, op een bank zat. Deirdre was ook gaan zitten, strak rechtop en zo ver mogelijk bij hem vandaan. Everard schatte zo nauwkeurig mogelijk de afstand van de bank tot de machine, daarna hief hij zijn armen omhoog en zong in het Universeel:

‘Van, ik ga proberen om je hier vandaan te halen. Blijf nauwkeurig, herhaal, nauwkeurig waar je nu bent. Ik zal je in de vlucht oppikken. Als alles goed gaat, gebeurt dat een minuut nadat ik met onze harige vriend ben verdwenen.’ De Venusiaan bleef met een onbewogen gezicht zitten maar op zijn voorhoofd vertoonden zich kleine zweetdruppeltjes. ‘In orde,’ zei Everard in zijn gebroken Kimbrisch. ‘Boierik, klim in het achterste zadel, dan zullen we dit magische paard zijn kunsten eens laten vertonen.’

De blonde man knikte en gehoorzaamde. Toen Everard voorop ging zitten, voelde hij hoe de loop van het vuurwapen met trillende vingers in zijn rug werd geduwd. ‘Zeg tegen Arkonsky dat we over een half uur terug komen,’ zei hij. De tijdseenheden die hier gebruikt werden, waren ongeveer gelijk aan die van zijn eigen wereld, daar beiden van de Babyloniërs stamden. Toen dat gebeurd was, zei Everard: ‘We zullen nu eerst in de lucht boven de oceaan opduiken en daar blijven zweven.’

‘M… m… mooi,’ zei Boierik. Het klonk niet erg overtuigend. Everard stelde de knoppen in op een afstand van twintig kilometer in oostelijke richting en een hoogte van driehonderd meter en legde de hoofdschakelaar om. Ze zaten schrijlings als heksen op een bezemsteel en keken neer op de groen-grijze oneindigheid en op de vage streep van het land in de verte. Een harde wind trachtte hen uit het zadel te werpen. Everard greep zich stevig met zijn knieën vast. Hij hoorde Boierik vloeken en glimlachte gespannen. ‘En,’ vroeg hij, ‘hoe bevalt het?’

‘Tja… het is fantastisch.’ Nu hij eraan begon te wennen, nam het enthousiasme van de Kimbriër zienderogen toe. ‘Een ballon is niets hierbij vergeleken. Met deze machines kunnen we over vijandelijke steden vliegen en er vuur op werpen.’

Op de een of andere manier vond Everard het hierna niet meer zo erg zijn plan uit te voeren.

‘Nu zullen we in rechte lijn vliegen,’ kondigde hij aan, waarna hij de machine in snelle vaart door het luchtruim stuurde. Boierik liet een triomfantelijke kreet horen. ‘En nu springen we in één moment naar uw land.’

Everard draaide aan de stuurknop. De machine maakte een looping en stortte met een versnelling van driemaal de zwaartekracht, omlaag.

Hoewel hij wist wat er gebeuren zou, had de Patrouille-agent de grootste moeite in het zadel te blijven. Hij zou nooit weten of het de looping of de val was geweest die Boierik uit het zadel wierp. In een flits zag hij hoe de man door de ruimte omlaag tuimelde naar het zeeoppervlak en wenste maar niets gezien te hebben.

Hij bleef nog enige tijd boven de golven hangen. Zijn eerste reactie was een gevoel van huivering. Veronderstel eens dat Boierik nog tijd had gehad om te schieten? Dan overviel hem een gevoel van schuld. Hij schudde beide gevoelens van zich af en concentreerde zich op het vraagstuk, hoe Van Sarawak te redden.

Hij stelde de plaatscoördinaten in op een afstand van dertig centimeter voor de bank waarop Van Sarawak zat en de tijdregelaar op een minuut na zijn vertrek. Hij hield zijn rechterhand bij het bedieningspaneel — hij zou snel moeten handelen — en liet zijn linkerhand vrij. ‘Hou je vast, jongen. Daar gaan we dan.’ De machine flitste bijna recht tegenover Van Sarawak weer tevoorschijn. Everard greep de tuniek van de Venusiaan en trok hem dicht naar zich toe zodat hij binnen het krachtveld van de machine was en draaide tegelijkertijd met zijn rechterhand de tijdregelaar terug en wierp de hoofdschakelaar om.

Een kogel ketste op het metaal. Everard ving nog een glimp op van de schreeuwende Arkonsky waarna alles uit het gezicht verdween en ze op een met gras begroeide helling stonden die glooiend afliep naar het strand. Ze waren tweeduizend jaar in het verleden.

Hij liet zich trillend voorover op het bedieningspaneel vallen. Een kreet bracht hem weer tot zichzelf. Hij draaide zich met een ruk om naar de Venusiaan die, met een arm nog om Deirdre’s middel, op de helling lag.

De wind was afgenomen en de zee zond haar golven naar een breed, wit strand terwijl hoog in de lucht wolken voortdreven.

‘Ik kan niet zeggen dat ik het je kwalijk neem, Van.’ Everard liep met de blik op de grond gericht voor de tijdmachine heen en weer. ‘Maar het maakt de zaak wel ingewikkelder.’

‘Wat had je dan van me verwacht,’ vroeg de ander ruw. ‘Had ik haar dan moeten achterlaten om door die schurken gedood te worden of met haar hele wereld te worden weggeblazen?’

‘Denk eraan dat we geconditioneerd zijn. Zonder speciale toestemming zijn we niet eens in staat haar de waarheid te vertellen, zelfs al zouden we dat willen. Persoonlijk wil ik dat ook niet.’

Everard keek naar het meisje. Ze hijgde naar adem en haar ogen hadden een vochtige glans. De wind speelde door haar haren en door de plooien van haar lange, dunne jurk. Ze schudde het hoofd alsof ze zich van een nachtmerrie bevrijden wilde, rende naar hen toe en greep hun handen vast. ‘Vergeef me Manslach,’ zei ze. ‘Ik had kunnen weten dat je ons niet verraden zou.’

Zij kuste hen beiden. Van Sarawak beantwoordde dat met de gretigheid die van hem verwacht kon worden maar Everard kon dat niet. Hij zou zich een Judas gevoeld hebben. ‘Waar zijn we?’ vervolgde ze. ‘Het lijkt op Llangollen maar er zijn nergens bewoners. Heb je ons naar de Gelukzalige Eilanden gebracht?’ Ze draaide zich op een voet om en danste door de zomerbloemen. ‘Kunnen we hier nog even blijven, voor we naar huis gaan?’

Everard haalde diep adem. ‘Ik heb slecht nieuws voor je, Deirdre,’ zei hij.

Ze werd stil. Hij zag hoe ze zich vermande. ‘We kunnen niet terug.’ Ze wachtte zwijgend.

‘De… de bezweringsformules die ik moest gebruiken om ons leven te redden — er was geen keus. Die bezweringen hebben de terugweg voor ons afgesloten.’

‘Is er geen hoop meer?’ Hij kon haar nauwelijks verstaan. Hij voelde zijn ogen steken. ‘Nee,’ zei hij. Zij wendde zich om en liep weg. Van Sarawak wilde haar achterna, maar bedacht zich en ging naast Everard zitten. ‘Wat heb je haar verteld?’ vroeg hij.

Everard herhaalde zijn woorden. ‘Het lijkt me de beste oplossing,’ zei hij. ‘Ik kan haar niet terugzenden. We weten wat deze wereld te wachten staat.’

‘Nee,’ Van Sarawak staarde enige tijd naar de zee. Toen zei hij: ‘Welk jaar hebben we hier? Zijn we ongeveer in de tijd van Christus? Dan zijn we nog steeds in de tijd na het keerpunt.’

‘Ja en we moeten er nog steeds achter zien te komen wat dat keerpunt is.’

‘Laten we naar een bureau van de Patrouille dat verder in het verleden ligt, gaan. Daar kunnen we hulp halen.’

‘Misschien,’ Everard lag languit in het gras naar de hemel te staren. Nu kwam de reactie. ‘Maar ik denk dat ik dat keerpunt met Deirdre’s hulp, ook wel kan lokaliseren. Maak me wakker als ze terug is.’

Toen ze terugkwam huilde ze niet meer hoewel ze dat wel gedaan had. Nadat Everard haar gevraagd had of ze hem wilde helpen zijn opdracht te vervullen, knikte ze. ‘Natuurlijk, mijn leven behoort toe aan mijn redders.’

‘Nadat we je eerst in moeilijkheden hebben gebracht,’ dacht hij. En hardop: ‘Ik wil alleen wat inlichtingen van je. Heb je wel eens gehoord dat… dat mensen in slaap gebracht kunnen worden zodat ze alles geloven wat hen verteld wordt?’ Zij knikte aarzelend. ‘Ik heb druïdengenezers dat zien doen.’

‘Er gebeurt niets ergs met je. Ik wil je alleen maar in slaap brengen zodat je je alles wat je weet weer kunt herinneren; ook datgene waarvan je denkt dat je het vergeten bent. Het duurt niet lang.’

Het deed hem pijn te zien, hoeveel vertrouwen zij in hem stelde. Met behulp van de Patrouillemethoden bracht hij haar in een diepe, hypnotische trance, waarin zij zich letterlijk alles weer kon herinneren, zodat hij alles wat zij ooit over de tweede Punische oorlog gehoord of gelezen had weer naar boven haalde. Alles bij elkaar was dat genoeg om het doel dat hij zich gesteld had, te kunnen bereiken. Toen de Romeinen tussenbeide kwamen omdat de Cartha-gers het gesloten verdrag schonden, door hun veroveringstochten ten zuiden van de Ebro uit te strekken, was dat de druppel die de emmer deed overlopen. In 219 voor Christus belegerde Hannibal Barca, gouverneur van het Carthaagse deel van Spanje, Saguntum. Na acht maanden nam hij het in en lokte op deze manier een reeds lang voorbereide oorlog met Rome uit. In de eerste week van mei in 218 trok hij met 90.000 man infanterie, 12.000 man cavalerie en 37 olifanten over de Pyreneeën, marcheerde door Gallië en trok de Alpen over. De verhezen die hij onderweg leed, waren gruwelijk; slechts 20.000 man voetvolk en 6000 paarden bereikten laat in het jaar, Italië. Desondanks vernietigde hij bij de Ticino een superieur Romeins leger. In de loop van het volgende jaar behaalde hij in verschillende bloedige veldslagen de overwinning en trok hij Apulië en Campanië binnen. De bewoners van Apulië en Lucania, de Bruttianers en de Samnieten kozen zijn zijde. Quintus Fabius Maximus streed een verbitterde guerrilla die Italië verwoestte en die desondanks geen beslissing bracht. Maar inmiddels deed Hasdrubal Barca in Spanje zijn uiterste best en arriveerde hij in 211 met versterkingen. In het jaar 210 nam Hannibal Rome in waarna hij het in brand stak en in 207 hadden de laatste bondgenoten zich aan hem onderworpen. ‘Dat is het dan,’ zei Everard. Hij streelde de koperkleurige lokken van het meisje dat naast hem lag. ‘Ga nu maar slapen. Slaap lekker en ontwaak zonder zorgen.’

‘Wat heeft ze je verteld?’ vroeg Van Sarawak. ‘Een grote hoeveelheid details,’ zei Everard. Het hele verhaal had meer dan een uur in beslag genomen. ‘Maar waar het om draait is dit: ze bezit een uitgebreide kennis van die periode maar ze noemde niet de naam van de Scipio’s.’

‘De wie?’

‘Publius Cornelius Scipio voerde bij de Ticino het bevel over het Romeinse leger. Hij werd daar in onze wereld inderdaad verslagen. Maar later was hij zo verstandig, naar het westen te trekken en de Carthaagse basis in Spanje afbreuk te doen. Het resultaat was dat Hannibal in Italië de pas werd afgesneden en dat het beetje Spaanse hulp dat hem nog gezonden kon worden, vernietigd werd. De zoon van Scipio die dezelfde naam droeg, bekleedde eveneens een hoge positie in het leger en hij was het die Hannibal ten slotte bij Zama vernietigde. Hij wordt Scipio Africanus de oudere genoemd.

Vader en zoon waren verreweg de beste legeraanvoerders die Rome ooit gekend heeft. Maar Deirdre had nooit van hen gehoord.’

‘Dus…’ Van Sarawak staarde over de zee naar het oosten waar de Galliërs, de Kimbren en de Parthen hun spoor trokken door de vernietigde klassieke wereld. ‘Wat is er in deze tijdlijn dan met hen gebeurd?’

‘Mijn eigen geheugen zegt me dat de beide Scipio’s de slag bij de Ticino meemaakten en er bijna gedood werden. Tijdens de terugtocht die naar ik aanneem wel meer op een panische vlucht zal hebben geleken, redde de zoon zijn vader het leven. Ik durf erom te wedden dat de Scipio’s in deze wereld, daarginds sneuvelden.’

‘Iemand moet hen naar de andere wereld geholpen hebben,’ zei Van Sarawak. Er kwam een dreigende klank in zijn stem. ‘De een of andere tijdreiziger. Dat kan niet anders.’

‘Het is in ieder geval wel waarschijnlijk. We zullen zien.’ Everard keek van Deirdre’s sluimerend gelaat weg. ‘We zullen zien.’

Загрузка...