26

‘Het is een vreemd gevoel,’ zei Jason. ‘Ik heb de ommuring eigenlijk nooit van deze kant gezien. Lelijk is zowat het enige woord ervoor.’

Hij lag op zijn buik naast Rhes en keek door een scherm van bladeren een heuvel af naar de ommuring. Zij waren beide gewikkeld in dikke dierehuiden, ondanks de hitte van de middag, met dikke laarzen en handschoenen om hun handen te beschermen. De hitte en de zwaartekracht maakten Jason duizelig, maar hij dwong zichzelf er niet op te letten.

Vóór hen aan het einde van een verbrande strook stond de ommuring. Een hoge wal van verschillende hoogte en materiaal, zo op het oog gemaakt van alle rommel en afval van de wereld. Het was onmogelijk te zeggen waar hij oorspronkelijk uit bestaan had. Generaties aanvallers hadden hem beschadigd, gebroken en ondermijnd. Reparaties waren vlug uitgevoerd, stoplappen erin gegooid en in elkaar geflanst. Ruw metselwerk brokkelde en maakte plaats voor rattennesten van planken. Dit overlapte een eind pokdalig metaal, uit grote platen aan elkaar geklonken. Zelfs het metaal was doorgevreten en uit een hoekig gat puilden zandzakken. Over de hele oppervlakte van de muur kronkelden detector- en stroomdraden. Op onregelmatige afstand van elkaar stonden vlammenwerpers met hun muil boven de borstwering uit, die de voet van de muur schoonveegden van ieder levend wezen dat in de buurt mocht komen.

‘Die vlammendingen kunnen ons nog heel wat last bezorgen,’ zei Rhes. ‘Die daar bestrijkt het hele gebied waar jij doorheen wilt trekken.’

‘Dat is geen probleem,’ verzekerde Jason hem. ‘Het mag eruitzien alsof ze volkomen willekeurig richten, maar dat is niet zo. Hij beschrijft een eenvoudige boog, genoeg om een dier af te schrikken, maar het is nooit bedoeld om mensen buiten te houden. Kijk zelf maar. Hij vuurt met regelmatige tussenpozen van twee, vier, drie en een minuut!’

Ze kropen terug naar de holte waar Naxa en de anderen op hen wachtten. De groep telde maar dertig man. Wat zij moesten doen kon alleen maar door een snelle lichte groep gedaan worden. Hun sterkste wapen was de verrassing. Als die eenmaal weg was zouden hun andere wapens het geen seconde uithouden tegen het stadsgeschut. Iedereen zag er ongemakkelijk uit in de bontvellen en beenwindsels en sommigen hadden ze los gemaakt om wat af te koelen.

‘Maak dicht,’ beval Jason. ‘Niemand van jullie is ooit zo dicht bij de ommuring geweest en jullie begrijpen niet hoe dodelijk het hier is. Naxa houdt de grotere dieren weg en jullie kunnen zelf de kleinere aan, dat is het gevaar niet. Iedere doorn hier is giftig, en zelfs de grassprieten hebben een dodelijke steek. Kijk uit voor insecten van elke soort en als we in beweging komen moet je alleen ademhalen door de natte doeken.’

‘Hij heeft gelijk,’ gromde Naxa. ‘Zelf nooit zo dichtbij geweest. Dood, alleen maar dood bij die muur. Doe wat hij zegt.’

Ze konden toen alleen maar wachten, slepen de toch al naaldscherpe punten van hun pijlen bij en keken naar de langzaam voortgaande zon. Alleen Naxa deelde de onrust niet. Hij zat stil met starre ogen, de beweging van het dierenleven om hem heen in het woud aftastend.

‘Op weg,’ zei hij. ‘Grootste ooit gehoord. Geen beest tussen hier en de bergen huilt zijn longen niet uit zijn lijf, op weg naar de stad.’

Jason was zich er gedeeltelijk van bewust. Een spanning in de lucht en een golf van diepe woede en haat. Het zou werken, wist hij, als ze de aanval maar konden beperken tot een klein gebied. De praters leken er zeker van te zijn. Zij waren die morgen kalmpjes op weg gegaan, een smalle rij ruige kerels, als een mentale gesel die het hele Pyrraanse leven zou opdrijven en opzetten tegen de stad.

‘Raak!’ zei Naxa plotseling.

De mannen sprongen overeind en keken in de richting van de stad, maar Jason had al aan het draaien van zijn maag gevoeld dat de aanval kwam. Dit was het.

Er klonken schoten en ver weg zwaar gedreun. Dunne rookveren begonnen boven de boomtoppen uit te komen.

‘Laten we ons opstellen,’ zei Rhes.

Om hen heen huilde het oerwoud met een echo van haat. De half gevoelige planten kronkelden zich en de lucht was vol met kleine vliegende dieren. Naxa zweette en mompelde terwijl hij de beesten terugzond die op hen afkwamen. Toen zij bij de bosrand kwamen, voor het verbrande gebied, hadden zij vier man verloren. Een was er door een insect gestoken; Jason was er op tijd bij geweest met de medidoos, maar de man was zo ziek geweest dat hij terug moest keren. De drie anderen waren gestoken of geschramd en hulp kwam te laat. Hun gezwollen verkrampte lichamen waren achtergelaten.

‘Verdomde dieren doen pijn in mijn hoofd,’ mopperde Naxa. ‘Wanneer gaan we naar binnen?’

‘Nog niet,’ zei Rhes. ‘We wachten op het signaal.’

Een van de mannen droeg de ontvanger. Hij zette hem zorgvuldig neer en hing toen de antenne over een tak. Het toestel was afgeschermd zodat er geen straling uit kon lekken die hen zou kunnen verraden. Hij stond aan, maar er kwam alleen het gesis van de atmosferische ruis uit de luidspreker.

‘We hadden het kunnen timen,’ zei Rhes.

‘Nee, dat kon niet,’ zei Jason. ‘Niet nauwkeurig. We willen tegen die muur op als het gevecht op zijn heetst is en onze kansen het grootst zijn. Zelfs al horen ze het bericht daarbinnen dan betekent het geen donder voor ze. Een paar minuten later doet het er niet meer toe.’

Het geluid uit de luidspreker veranderde. Een stem zei een korte zin, brak toen af. ‘Breng me drie vaten meel.’

‘Voooruit,’ riep Rhes en kwam in beweging. ‘Wacht,’ riep Jason en greep hem bij de arm. ‘Ik neem de tijd op van de vlammenwerpers. Hij moet zo beginnen ... daar!’ Een explosie van vuur verschroeide de grond, verdween toen weer. ‘We hebben vier minuten tot de volgende, we hebben de lange pauze getroffen!’

Ze renden, struikelden over het lange gras en over verkoolde beenderen en geroest metaal. Twee mannen grepen Jason onder zijn armen en droegen hem half over de grond. Het was niet zo afgesproken maar het scheelde kostbare seconden. Zij zetten hem tegen de muur en hij frommelde de bommen te voorschijn die hij gemaakt had. De ladingen van Krannons wapen dat zij meegenomen hadden toen hij gedood was, waren verbonden aan een ontsteker. Alle bewegingen waren zorgvuldig uitgeprobeerd en tot nu toe ging het gesmeerd.

Jason had de metalen muur uitgekozen als de beste plaats om door te breken. Hij bood de meeste weerstand tegen de dieren en de kans was daarom groot dat hij niet extra versterkt was met zandzakken of ander vulsel, zoals de andere gedeelten van de muur. Als hij het verkeerd had, waren ze allemaal verloren.

De eerste mannen hadden hun proppen kleverige hars al tegen de muur aangeplakt. Jason drukte de ladingen erin en ze bleven zitten in een manshoog rechthoekig patroon. Terwijl hij dat deed werd de ontstekingsdraad helemaal uitgerold en de overvallers zochten dekking tegen de voet van de muur. Jason strompelde door de as naar de ontsteking, liet zich erop vallen en drukte tegelijk de knop in.

Achter hem deed een daverende explosie de muur schudden en rode vlammen barstten eruit. Rhes was er het eerst en trok aan het gekrulde en rokende metaal met zijn gehandschoende handen. Anderen grepen het ook vast en bogen de gescheurde stukken opzij. Het gat stond vol met rook en er was niets door te zien. Jason dook door de opening en rolde over een hoop rommel en smakte tegen iets hards aan. Toen hij de rook uit zijn ogen had geknipperd keek hij om zich heen.

Hij was binnen de stad.

De anderen stroomden er nu doorheen, pakten hem op zodat hij niet onder de voet gelopen zou worden terwijl zij naar binnen stormden. Iemand zag het ruimteschip staan en ze renden ernaar toe.

Een man rende om de hoek van een gebouw naar hen toe. Zijn Pyrraanse reflexen deden hem in veiligheid springen in een portiek op het zelfde moment dat hij de invasie bespeurde. Maar zij waren ook Pyrranen. De man gleed langzaam de straat op, met drie pijlen in zijn lichaam. Ze renden voort zonder te stoppen tussen de lage pakhuizen. Het schip stond voor hen.

Was iemand er eerder dan zij? Ze konden zien hoe de buitenste sluis langzaam dichtknarste. Een hagel van pijlen sloeg er zonder effect tegen aan.

‘Ga door!’ schreeuwde Jason. ‘Zorg dat je vlak bij de romp komt voordat hij bij de kanonnen is.’

Deze keer haalden drie mannen het niet. De rest was onder de buik van het schip toen alle kanonnen tegelijk vuurden. De meesten waren ver van het schip af gericht, maar toch was het gehuil van de granaten en de ontploffingen oorverdovend. De drie mannen die nog op het veld waren, werden verteerd door de vlammen. Wie er ook in het schip mocht zijn, hij was erin geslaagd alle kanonnen tegelijk af te vuren, zowel om de aanval af te slaan als om hulp te krijgen. Hij zou nu wel overal om hulp schreeuwend op het scherm te zien zijn. Hun tijd raakte op.

Jason greep naar boven en probeerde het luik open te krijgen, terwijl de anderen toekeken. Het was van binnen uit gesloten. Een van de mannen schoof hem opzij en trok aan de verzonken handel die afbrak onder zijn handen. Maar het luik bleef gesloten.

De grote kanonnen waren nu stil en zij konden elkaar weer verstaan.

‘Heeft iemand het wapen van die dode man afgepakt?’ vroeg hij. ‘Het zou dit luik open kunnen laten springen.’

‘Nee,’ zei Rhes, ‘we hebben niet stilgestaan.’ Voordat die woorden uit zijn mond waren, renden er twee mannen in een schaarbeweging naar het gebouw. De vuurwapens van het schip barstten opnieuw los; een stroom van explosies hakte in op een van de twee mannen. Voordat ze van richting hadden kunnen veranderen en de andere man onder vuur nemen, had deze het gebouw bereikt. Hij kwam snel terug en schoot het open veld op, en smeet het wapen naar hen toe. Voordat hij in veiligheid kon duiken hadden de granaten hem te pakken.

Jason graaide het wapen naar zich toe, toen het vlak voor zijn voeten aan kwam zeilen. Ze hoorden het geluid van op volle kracht draaiende truckturbines op zich af komen terwijl hij het luik openschoot. Het mechanisme zuchtte en het luik zakte open. Zij waren allemaal door de luchtsluis voordat de eerste truck verscheen. Naxa bleef achter in het luik met het wapen om de ingang te verdedigen totdat ze de controlekamer veroverd hadden.

Iedereen kon veel sneller klimmen dan Jason toen hij hen eenmaal de weg had gewezen, zodat het gevecht daar al over was toen hij er aankwam. De ene stadspyrraan zag eruit als een speldenkussen. Een van de technische mannen had de vuurleiding gevonden en schoot als een wilde in het rond, zodat de trucks alleen al werden teruggedreven door de hevigheid van zijn salvo.

‘Iemand naar de radio en de praters zeggen dat de aanval op moet houden,’ zei Jason. Hij vond het communicatiescherm en zette het aan. Kerks gezicht staarde hem met wijdopengesperde ogen aan van het scherm.

‘Jij!’ zei Kerk, de woorden uitspuwend als een vloek.

‘Ja, ik,’ antwoordde Jason. Hij praatte zonder op te kijken terwijl zijn handen bezig waren op het bedieningspaneel.

‘Luister goed, Kerk — en twijfel niet aan wat ik zeg. Ik mag dan niet weten hoe ik met dit schip moet vliegen, maar ik weet heel goed hoe ik er een uit elkaar moet laten vliegen. Hoor je dat geluid?’

Hij haalde een handel over en ergens in het schip begon een pomp te dreunen. ‘Dat is de hoofdbrandstofpomp. Als ik hem laat lopen — wat ik nu nog niet zal doen — zal de stuwkamer heel gauw vollopen met ruwe brandstof. Er zoveel in laten lopen dat het de achtersteven uitloopt. Wat denk je dat er dan zou gebeuren met je enige ruimteschip als ik dan op de ontstekingsknop druk? Ik vraag je niet wat er met mij gaat gebeuren, dat kan je toch niet schelen — maar dit schip heb je nodig! Om in leven te blijven!’

Het was nu doodstil in de cabine. De mannen die het schip veroverd hadden keerden hun gezicht naar hem toe. Kerks stem kraakte luid door de ruimte.

‘Wat wil je, Jason? Wat ben je van plan? Waarom heb je die beesten daar binnen gehaald?’ Zijn stem kraakte en brak af toen zijn woede hem overmande en verstikte.

‘Pas op je woorden, Kerk,’ zei Jason met een zachte dreiging. ‘Deze mannen hier waar jij over praat zijn de enigen op Pyrrus die een ruimteschip hebben. Als je wilt dat ze het met je delen moest je maar eens wat vriendelijker praten. En kom nou maar hierheen en neem Brucco en Meta mee.’

Jason keek naar het rode opgezette gezicht van de oudere man en voelde bijna medelijden.

‘Kijk niet zo ongelukkig, dit is niet het einde van de wereld. Eigenlijk is het juist het begin. Wat anders, laat dit kanaal open als je weggaat. Laat ieder scherm van de stad erop aansluiten, zodat iedereen kan zien wat hier gebeurt. Controleer of alles opgenomen wordt, dan kunnen we het later nog eens afdraaien.’

Kerk wilde iets zeggen, maar bedacht zich. Hij verdween van het scherm, maar het bleef aan. En liet aan de hele stad zien, wat er zich in de controlekamer afspeelde.

Загрузка...