4 Aansluiting en opsluiting

Aminadabarlee viel stil, zijn blik hing aan het scherm. Al was het wezen nog zo lastig, nu voelde Raeker met hem mee. Onder deze omstandigheden zou hij zelf op zijn minst onaardig zijn geweest, maar er was geen tijd voor medelijden, nu er nog hoop was. Er was zoveel te doen.

“Wellenbach! Wat is de code van de bathyscaaf?” snauwde hij.

De verbindingsofficier van dienst reikte over zijn schouder. “Ik zal hem wel drukken, doctor.”

Raeker duwde zijn hand opzij. “Wacht even. Is het een gewoon toestel daar? Ik bedoel een gewone telefoon, of een soort noodapparaat in dat paneel?”

“Doodgewoon. Hoezo?”

“Wel, stel dat het ongewoon was en je vroeg verbinding, dan zouden die kinderen hun luchtsluis wel kunnen openen of zoiets, als ze wilden antwoorden. Als het een normale bouw en werking heeft, kan het meisje veilig antwoorden.” “Juist. Ze zal geen moeite hebben. Ik heb haar hier meer codetoestellen zien gebruiken.”

“Goed. Roep ze op.” Raeker probeerde zijn onzekerheid te verbergen terwijl de officier de knoppen indrukte. Je kon onmogelijk zeggen wat er precies boven Tenebra’s dampkring was gebeurd, iets had in ieder geval het luik van het hulpschip geopend, maar dat kon de bathyscaaf al of niet beïnvloed hebben. Zo ja, dan waren de kinderen zeker dood — al had hun gids hen misschien in ruimtepak gestoken, natuurlijk. Er was hoop.

Aminadabarlee, achter hem, kon wel een reuzestandbeeld van een otter zijn, gegoten in vettig grijs staal. Raeker verloor geen tijd met zorgen over zijn eigen lot, als er slecht nieuws via het toestel terugkwam en dat standbeeld weer leven ging. Al zijn aandacht was gericht op het lot van de kinderen. Tal van gissingen kwamen hem voor de geest, die paar tellen voor het scherm oplichtte. Toen dat gebeurde kon hij de ergste vergeten.

Het gezicht van een mens keek hem aan. Mager was het, heel bleek en gedekt door een haardos die er op het scherm zwart uitzag, al wist Raeker dat het rood moest zijn. Het gezicht had een uitdrukking van nauwelijks onderdrukte doodsangst, maar — een levend gezicht. Dat was het voornaamste.

Bijna tegelijk stormde er een gedaante door de deur van de verbindingskamer en gleed tot stilstand naast de onbeweeglijke Drommiër.

“Easy! Is alles goed?” Reaker had Raadsheer Rich al herkend voor hij sprak. Evenzo had Aminadabarlee, en het kind op het scherm. Na de twee seconden voor de terugkeer van het sein, werd de angst van haar gezicht gewist en ze ontspande zichtbaar.

“Ja hoor, pa. Ik was even bang maar nu gaat het over. Kom je?”

Er was wat verwarring bij het toestel toen Rich, Raeker en de Drommiër allen tegelijk wilden spreken. Maar Aminadabarlee’s lichamelijk overwicht deed zich gelden en hij duwde zijn slanke hoofd voor het scherm.

“Waar is de ander — mijn zoon,” snerpte hij.

Ze antwoordde dadelijk: “Hij is hier — hij is okee.”

“Ik wil met hem spreken.” Het meisje liet de camera even alleen en ze hoorden aan haar stem dat ze zich tot iemand anders richtte. Toen kwam ze terug met haar donkere haar in de war en een bloedige schram over haar wang.

“Hij zit in de hoek en wil er niet uit. Ik zal het geluid opdraaien zodat je hem daar bereikt.” Ze zei niets over haar verwonding, en haar vader ook niet, merkte Raeker verrast. Aminadabarlee leek het niet te merken. Hij ging over op zijn eigen schelle taal, die voor niemand in de kamer behalve Rich iets betekende. Hij hield een paar minuten aan, en wachtte nu en dan op antwoorden.

Eerst kwamen die niet. Na wat aandringen klonk er een zwak gepiep uit het toestel. Dit gaf de Drommiër zijn zelfbeheersing terug en hij sprak wat langzamer. Even later verscheen Aminadorneldo’s hoofd naast Easy. Raeker vroeg zich af of hij zich schaamde; voor hem was de Drommische gelaatsuitdrukking een gesloten boek. Kennelijk had een lid van het gezin nog een geweten want na het gesprek tussen ouder en zoon keerde de laatste zich naar Easy en zei, weer in het Engels: “Het spijt me dat ik u bezeerd heb, juffrouw Rich. Ik was bang en ik dacht dat u dat lawaai had gemaakt en dat u me uit de hoek wilde halen. Mijn vader zegt dat u ouder bent dan ik, en dat ik alles moet doen wat u zegt tot ik weer bij hem ben.”

Ze scheen de situatie te begrijpen. “Al goed, Mina,” zei ze rustig. “Je hebt me niet echt bezeerd. Ik zal op je passen en we zullen je weer bij je vader brengen — na een tijdje.” Het laatste zei ze in de camera en Raeker verstrakte. Een blik op Raadsheer Rich bevestigde zijn voorgevoel: het meisje probeerde iets duidelijk te maken, zonder allicht haar metgezel ongerust te maken. Beleefd maar vastberaden nam Raeker nu de plaats van de Drommiër in. Easy herkende hem en knikte: ze had hem eerder in het voorbijgaan ontmoet toen ze zelf in de Vindemiatrix werd rondgeleid.

“Easy,” begon hij, “we zijn nog een beetje onzeker over wat daar precies is gebeurd. Kun je dat zeggen? Of is de gids daar, om verslag uit te brengen?”

Ze schudde van nee bij de laatste vraag. “Ik weet niet waar meneer Flanagan is. ik geloof dat hij in het hulpschip bleef om te roken. Hij zei dat we nergens aan de knoppen mochten komen — hij zal ons wel reuze stom vinden. We bleven natuurlijk uit de buurt van het paneel — feitelijk bleven we al meteen nadat we hem hadden gezien, uit de regelkamer en keken wat rond in de andere, “t Zijn allemaal observatie-of opslagruimten, behalve het kombuis, en we wilden net weer in het pak om naar het hulpschip te gaan toen meneer Flanagan riep, over het toestel dat hij met onze pakken had verbonden. Hij zei dat hij bij de buitensluis was en dat hij die zou openen zo gauw die van het hulpschip dicht was — de twee schepen lagen zo dicht naast elkaar dat we ze allebei konden raken toen we overstaken — en dat we doodstil moesten blijven en niks mochten doen tot hij kwam. “Mina wou net antwoorden toen de schok kwam. We werden tegen de wand gesmeten en ik werd ertegen gedrukt door — het voelde als zo’n drie of vier G versnelling. “Mina kon zich best bewegen en probeerde meneer Flanagan op te roepen, maar er kwam geen antwoord, en ik liet hem niks anders aanraken. De versnelling duurde zowat een halve minuut, dacht ik; u kunt dat beter beoordelen. Kort voor u ons opriep hield het op.”

Langzaamaan raakte de regelkamer volgepropt met mannen. Een aantal ging aan de slag met de rekenlineaal. Raeker keerde zich om en keek er een aan tot hij klaar was. “Enig idee, Saki?”

“Ik denk het,” zei de technicus. “Haar verslag is niet nauwkeurig, maar naar de schatting van versnelling en tijdsverloop en de massa in de bathyscaaf moet er een hele ring van vaste-brandstofbuizen zijn afgegaan. Dat zou iets meer dan 4 G voor veertig seconden geven — een totale snelheidsverandering van een anderhalve kilometer per seconde. Maar we weten nog niet waar het schip is tot we de richting peilen en erheen gaan. Berekenen gaat niet, want we kennen de versnellingsrichting niet. Ik zou willen dat de scaaf niet zo dicht op de planeet zat.”

Raeker hoefde de reden daarvan niet te vragen, maar Aminadabarlee wel.

“Waarom?”

De technicus gluurde naar hem, dan naar het beeld van de andere Drommiër en besloot kennelijk om er niet omheen te draaien.

“Omdat die snelheidsverhoging in heel wat richtingen de scaaf in een baan kan brengen die de dampkring snijdt,” zei hij ronduit.

“Hoe lang duurt dat,” onderbrak Rich.

“Boven mijn pet. Onderweg rekent de computer dat wel uit. Ik raad hoogstens een uur.”

“Wat praten we dan,” snerpte Aminadabarlee. “Waarom wordt er geen redding voorbereid?”

“Dat gebeurt al,” wierp de technicus rustig tegen. “Normaal gebruikten we maar één hulpschip, maar er zijn andere. Er wordt er al een klaargemaakt en binnen tien minuten is die weg. Dr. Raeker, gaat u mee?”

“Ik zou alleen het gewicht verhogen zonder van enig nut te zijn,” antwoordde Raeker.

“Je zou hetzelfde van mij kunnen zeggen,” zei Rich, “maar ik ga graag als er plaats is. Maar ik wil het werk niet belemmeren.”

“U kunt beter hier blijven,” gaf Sakiiro toe. “Maar we houden verbinding met het schip en de scaaf, dus u blijft op de hoogte.” Hij rende de kamer uit.

Het was overduidelijk de bedoeling geweest van Aminadabarlee, om er op te staan dat hij meeging. Na de woorden van Rich kon hij dat echter moeilijk doen. Hij luchtte zijn hart met de opmerking: “Niemand dan een stompzinnig mens zou straalbuizen zetten op een onvoltooid schip.” “De bathyscaaf is klaar, afgezien van het doormeten en verbinden van de bedrading,” weerlegde een andere technicus kalm, “en de buizen zouden pas op het laatste moment worden aangesloten. We weten pas wat ze deed afgaan als het schip geborgen is. Voorlopig is het een en al tijdverspilling iemand de schuld te geven.” Hij staarde de Drommiër ijskoud aan en Rich sprong op de bres. Raeker moest toegeven dat hij goed was in zijn vak. Het had zo goed als zeker geleken dat de grote wezel alle mensen uit de kamer ging vegen, maar in vier, vijf minuten wist Rich hem beneden kookpunt te sussen.

Raeker had de details daarvan best willen horen, maar de radio nam hem in beslag. Het meeste van wat de technicus zei hadden de kinderen gehoord, zij het zonder alles te begrijpen. Voor hij het wist had Raeker zijn handen vol aan het ophouden van hun moreel. Ze waren, begrijpelijk genoeg, doodsbenauwd. Toch ging het niet zo moeilijk als hij had gedacht: na een paar woorden besefte hij dat het meisje precies hetzelfde deed. Hij kon niet uitmaken of dat was bedoeld voor haar vader, of voor haar niet-menselijke metgezel, maar zijn respect voor het kind werd nog groter.

Inmiddels was het reddingsschip al lang onderweg en met het verstrijken van de tijd begon de hoop van iedereen op de drie schepen te stijgen. Als de scaaf in een baan zat die Tenebra’s dampkring niet raakte, viel er geen gevaar te duchten. Er was voedsel- en luchtapparatuur aan boord en die was al gebruiksklaar. Uitgaande van kans alleen leek het Raeker waarschijnlijk, tenminste drie tegen een, dat het zo uitkwam, al was hij geen ballisticus. De computer in de reddingsboot was druk bezig mogelijke banen te spuien. De ergste voorspelde wel een treffer met de dampkring binnen drie kwartier na het ongeluk. Maar als dat zich na ruim twee uur niet voordeed, was het gevaar geweken. Er zaten patrijspoorten in de scaaf en Easy kon enkele sterren herkennen. Al beduidde dat ruwweg aan welke kant van de planeet ze zat, het gemis aan precieze meting van haar opgaven maakte de inlichtingen waardeloos. Op dat moment kon ze toch maar aan een kant zijn. Zevenenzestig minuten na het ongeluk meldde Easy nieuwe versnelling. Intussen wist ook Aminadabarlee wat dat inhield. De reddingsboot was ‘ter plaatse’ — dat was binnen een halve diameter van Tenebra en haast bewegingloos ten opzichte van de planeet — maar volstrekt nutteloos wat de ingesloten kinderen betrof. De technici konden de zender van de scaaf peilen en hem binnen een paar kilometer lokaliseren, maar aan een onderscheppingsbaan binnen Tenebra’s dampkring viel niet te denken. Niemand wist genoeg over die dampkring. En tegen de tijd dat het berekend was zou de scaaf al te laag zijn om raketten te gebruiken — de atmosferische druk zou daar te hoog voor zijn. Sakiiro gaf dit naar de Vindemiatrix door kort na Easy’s inlichtingen. En voordat Aminadabarlee iets kon gaan zeggen, schakelde hij het toestel in dat werkte op de frequentie van de boot.

“Juffrouw Rich, luister goed. Die versnelling zal in de komende paar minuten nog veel erger worden. U moet zich in de stoel vastbinden voor het regelpaneel. Doe wat u kunt voor de Drommiër.”

“Hij past in geen enkele stoel,” antwoordde het meisje. “Normaal draagt hij zijn gewicht al in vier G,” onderbrak Rich haar op de Vindemiatrix.

“Nu krijgt hij meer. Maar hij zal het dan wel verdragen. Laat hem maar gewoon gaan liggen. Wel, juffrouw Rich…”

“Zeg maar Easy; dat spaart tijd.”

“Zeg wat je op het paneel voor je herkent.”

“Niet zoveel. Links zitten gemerkte lichtschakelaars. Verbindingsknoppen midden boven; luchtsluisbediening onder een klep bij het licht; een kwart vierkante meter aan-uit relais-knoppen, gemerkt met letters, die zeggen me niets…” haar stem stierf weg en Saki knikte.

“Goed zo. Nu, bovenaan het paneel, rechts van de verbinding, zie je een plaat van zowat veertig vierkante centimeter gemerkt “Zoeker’. Heb je die?”

“Ja. Gezien.”

“Controleer of de hoofdhefboom linksonder in de hoek op ‘Uit’ staat. Dan zet je de drie van de groep gemerkt ‘Aero’ in de ‘Aan’ stand. Controleer dan of die grote met “D.I.” uit is. Heb je dat?”

“Alles ja.”

“Bind je goed vast. Je hebt het volgende gedaan: een doel-zoekontvanger, afgestemd op de robot beneden is nu verbonden aan de aërodynamische regeling van de scaaf. Ik durf je geen stuwkracht te geven, maar met wat goede wil zal de automaat je in glijvlucht aan de grond zetten ergens in de buurt van de robot. Voor opbranden in de dampkring hoef je niet bang te zijn; het schip is ontworpen voor een daling met onafgeremde snelheid. Het is een grote planeet en als we je landingsgebied kunnen bepalen tot binnen een gelijkmatige straal van achthonderd kilometer is dat een hele steun als we je oppikken. Begrijp je?”

“Ja. Ik zit vastgebonden en “Mina ligt op de grond.”

“Goedzo. Strek nu je hand naar de “Zoeker’plaat van daarnet en schakel de hoofdknop om. Ik hoop dat je niet gevoelig bent voor versnellingsziekte. Het zal wel ruw worden in het begin.”

Op de reddingsboot en in de verbindingskamer van de Vindemiatrix zagen Sakiiro en de anderen gespannen hoe de hand van het meisje omhoogging en uit het beeld verdween. Het viel niet te zien of ze de schakelaar echt overhaalde en tot hun verrassing konden de technici de gevolgen niet al te duidelijk bemerken. Ze verwachtten het meisje door de plotselinge versnelling in de stoel gedrukt te zien; maar zo erg werd het blijkbaar lang niet.

“Ik voel het nu,” seinde Easy. “Het schip rolt — de planeet ligt nu links — ik zit wat zwaarder in de stoel — nu trekken we weer vlak. “Beneden’ is vooruit, als dit paneel voorin de kamer zit.”

“Dat klopt,” beweerde de technicus. “Als het goed is ga je nu op de robot af. Je zult nu vertragen tot achthonderd kilometer per uur ten opzichte van de omringende lucht. Het afremmen gaat met schokken: het schip heeft afwerpbare remraketten om het door de warmtegrens te halen. Blijf vastgebonden.”

“Best. Hoe lang duurt het?”

“Een paar uur. Dat kun je wel hebben.”

Nu kwam Rich ertussen. “Stel dat de machine over de plaats van de robot schiet voor hij zijn snelheid kwijt is, meneer Sakiiro? Wat doet de automaat dan? Proberen te duiken?”

“Vast en zeker niet. Dit is een voertuig en geen projectiel. Hij zal het om dat punt laten cirkelen op een afstand die niet meer dan nog een halve G vergt om in de bocht te blijven. Zonodig zai hij het schip proberen te laten landen, maar dat moeten we kunnen voorkomen.”

“Hoe? Je verwacht toch niet dat Easy dan voor piloot speelt?”

“Niet letterlijk. Maar als ze vertraagd is tot — laten we het ‘vliegsnelheid’ noemen — moeten de hoofdballasttanks vol zijn met de plaatselijke lucht. Dan geef ik opdracht de electrolyseurs aan te zetten. Dat vult ze met waterstofgas en het schip zal drijven, als ze vol zijn, op een hoogte waar stuurraketten gebruikt kunnen worden. Zij en haar jonge vriend kunnen het schip dan trimmen zodat het met de neus omhoog hangt, en dan de rest van de stuwers ontsteken. Boven wachten we ze op.”

“Je zei toch dat de stuwers nog niet in het paneel waren verbonden!”

Even was Sakiiro stil. “Gelijk hebt u; ik was het vergeten. Dat verergert de zaak.”

“Je bedoelt dat ze nu niet meer weg kan?”

“Dat hoeft niet. We zullen wat strakker moeten manoeuvreren, maar ik verwacht dat we stuurraketten aan dit schip kunnen hangen, zodat we de scaaf op zijn hoogste punt kunnen bereiken. Het ding is er op ontworpen, weet u nog, om hoog genoeg te drijven dat hydroferrum raketten kunnen werken. En als ze op de ene romp werken, doen ze dat zeker ook op een andere.”

“Je kunt haar dus redden.” Die opmerking was grotendeels een vraag. Sakiiro was een eerlijk man, maar hij vond het moeilijk hierop te antwoorden. Maar na een aarzeling deed hij het, zijn oog gericht op het gezicht van de oudere man, van wie de bezorgde uitdrukking zo duidelijk bleek op het scherm.

“We moeten ze allebei kunnen redden. Ik zal niet verhelen dat het moeilijk en gevaarlijk wordt. Het overbrengen van een technicus naar buiten op de scaaf, om de bedrading aan te sluiten, terwijl het hele geval zweeft als een ballon, vanaf een raket die op zijn stuwstraal hangt — dat zal lastig zijn.”

“Waarom kun je de kinderen niet naar het reddingsschip overbrengen?”

“Omdat ik vrij zeker ben dat hun pakken de druk op de drijfhoogte niet kunnen houden,” legde Sakiiro uit. “Van het Drommische type weet ik het niet, maar wel van het onze.”

“Meneer Sakiiro.” De stem van Easy onderbrak het gesprek.

“Ja, Easy?”

“Is er nog iets dat ik doen kan, ik zit hier maar. Dat lijkt me niet goed, en het maakt me een beetje bang.”

Rich keek de technicus smekend aan. Als diplomaat was hij een volleerd psycholoog en hij kende zijn dochter. Al was ze niet hysterisch van aard — maar weinig twaalfjarigen hadden het onder dit soort spanning uitgehouden. Hij was zelf niet gerechtigd een redelijke bezigheid te verzinnen die haar aandacht zou vragen. Maar gelukkig zag Sakiiro de noodzaak ervan in.

“Links van je zijn manometers,” zei hij. “Als je die doorlopend kunt aflezen en als je vriend ons vertelt wanneer hij de eerste tekenen ziet van een vervagen van de sterren, kon dat wel nuttig zijn. Houd dat vol, tenzij je te zwaar wordt om het met gemak te doen. Misschien duurt dat niet lang meer.” Rich wierp hem een dankbare blik toe. Zo Aminadabarlee al datzelfde deed, merkte niemand daar iets van. Een tijdlang werd de stilte alleen verbroken door de kinderstemmen die getallen aflazen en de sterren beschreven.

Toen seinde Easy dat het schip weer slagzij maakte.

“Mooi,” zei Sakiiro. “Dat betekent dat je zowat boven de robot zit. Vanaf nu tot de snelheid is afgeremd, moet ie meer dan drieëneenhalve zwaartekracht incasseren. De stoel vouwt automatisch achteruit op zijn veren om je in de beste stand te brengen, maar behaaglijk is het niet. Je vriend zal het ongetwijfeld kunnen hebben, maar waarschuw hem niet te bewegen. Het schip gaat nu snel door de dampkring en als het van de ene luchtstroom naar de andere wipt kan dat nogal stoten.”

“In orde.”

“De sterren worden vaag.” Dat was Aminadorneldo.

“Dank je. Kan je nog een drukstand aflezen?”

Het meisje deed het, maar haar stem verried de spanning. Totdat de laatste bocht inging was de scaaf in een betrekkelijk vrije val. Maar nu zijn vleugelstompjes in het ijlere deel van de dampkring beten in een poging om in de bocht te blijven, werd het duidelijk anders.

Waarom het toestel geen ijselijke klappen te verduren kreeg van een reeks remstoten, was geen van de technici duidelijk. De bocht begon met een veel hogere snelheid dan waar de ontwerpers van de machine op gerekend hadden. In dit geval was de gang van zaken echter ongelooflijk gelijkmatig — voor een tijdje.

Sakiiro had geen objectieve gegevens om op af te gaan en nam maar aan dat het voertuig nu op zweefsnelheid was gekomen. Hij wilde Easy net de plaats van de electrolyse-regeling beschrijven toen de beweging veranderde. Het schip schudde van een reeks trillende stoten. De banden hielden het lichaam van het meisje in de stoel, maar haar hoofd en leden zwaaiden als die van een vogelverschrikker bij harde wind. Voor het eerst hield de jonge Drommiër zich niet langer stil. Het stoten ging door, afgewisseld met het snikken van het meisje en een haast onhoorbaar hoge janktoon van Aminadorneldo. De oude Drommiër rees omhoog op zijn achterbenen en keek bezorgd naar het scherm. De technici waren radeloos, de diplomaten te bang voor hun kinderen om een oplossing te zoeken, waar ze toch de kennis niet voor hadden. Maar Raeker meende het antwoord te

zien.

“Ze raken regendruppels!” gilde hij.

En hij had gelijk, zoals ze later begrepen, maar het idee hielp nauwelijks iets. De scaaf hortte en stootte. De automaat deed zijn best een vlakke vlucht te handhaven, maar de luchtroeren schoten erbarmelijk tekort. Tenminste tweemaal maakte het voertuig een complete salto, voor zover Raeker opmaakte uit de manier waarop de Drommiër door de ruimte werd rondgeslingerd. Louter geluk hield hem uit de buurt van de bedieningsknoppen. Eerst waren de stuurorganen onbruikbaar omdat hun inspanning werd overtroffen — een roerstand op links heeft weinig zin als de rechter vleugel een waterbol raakt van vijftien meter, al is dat water niet veel dichter dan de lucht. Vervolgens werden ze nutteloos omdat ze geen vat meer hadden op de dampkring: het schip had genoeg bewegingsenergie aan de regendruppels afgestaan om ver onder de draagkrachtsnelheid te zakken — en die was laag, in een druk van zeven- of achthonderd atmosfeer. Mettertijd was het schip natuurlijk in een val geraakt, in de oude, gewone betekenis van dat woord. Het bewoog nog onregelmatig, want het raakte nog steeds druppels. Maar de kracht was eruit, want het raakte ze niet zo hard.

De valsnelheid was verbazend laag voor een drie-G veld. De reden was eenvoudig — al vulde de buitenlucht het ook voor het grootste deel, het schip had een zeer lage dichtheid. Het was een zestig meter lange, sigaarvormige huls, en het enige echt zware deel was de bol van twaalf meter in het midden, het woongedeelte. Het is best mogelijk dat zelfs een landing op vaste grond geen ernstige mechanische schade had opgeleverd. Deze keer eindigde de val in een vloeistof. Echte vloeistof. Niet het spul, een grensgeval, waaruit Tenebra’s dampkring grotendeels bestond.

Het landde ondersteboven, maar de vleugels waren afgeworpen evenals de remvlakken, en het zwaartepunt lag laag genoeg om het in een gemakkelijker stand te brengen. Eindelijk hield de vloer op met schudden, tenminste de Drommiër hield op — met de camera vast aan de wand had de vloer steeds onbeweeglijk geleken voor de verre toeschouwers. Ze zagen de reuzenotter behoedzaam opkrabbelen; hij liep langzaam naar de stoel van het meisje en tikte haar zachtjes op de schouder. Ze verroerde zich en probeerde overeind te zitten.

“Ben je in orde?” Beide ouders gilden het gewoon. Aminadorneldo, indachtig de opdracht van zijn vader, wachtte op Easy.

“Ik denk van wel,” zei ze even later, "t Spijt me dat ik zo brulde. Ik was bang. Maar ik wilde “Mina niet laten schrikken.”

“Geeft niets kind. Niemand zal je dat kwalijk nemen en ik denk niet dat je reactie indruk maakte op je vriend. Het voornaamste is dat je nog heel bent; en dat de romp intact is — anders was je nu wel dood geweest, denk ik.”

“Dat klopt wel,” viel Sakiiro hem bij.

“Je had dus een zware rit, maar het is wel voorbij. Nu je er toch bent, kun je net zo goed eens uit de ramen kijken — behalve de inboorlingen ben je de eerste die dat ooit rechtstreeks deed. Als je alles hebt gezien wat je wilt of kunt, zeg het dan aan meneer Sakiiro en hij zal je vertellen hoe je weer boven komt. Goed?”

“In orde, pa.” Easy streek een arm over haar betraande gezicht, maakte de banden los en worstelde zich eindelijk weer overeind.

“Jeetje, wanneer schakelen ze eens uit? Ik houd niet van zoveel G’s,” merkte ze op.

“Je zit eraan vast tot we je wegkrijgen,” antwoordde haar vader.

“Weet ik wel. Dat was een grapje. Hmm. Het lijkt wel nacht buiten, ik zie geen steek.”

“Het is nacht, als je in de buurt van de robot bent,” antwoordde Raeker, “maar dat maakt voor jouw ogen geen verschil met de middag. Voor mensenogen kan Altair niet genoeg licht door die dampkring persen. Je moet de lampen gebruiken.”

“Goed.” Ze keek naar het bedieningspaneel waar ze de lichtknoppen al eerder had gevonden. De technici mompelden verrast hun goedkeuring, toen ze zich eerst bij Sakiiro overtuigde dat ze het inderdaad waren. Saki gaf later toe dat zijn hoop op redding voor die twee op dat moment een paar honderd procent omhoog schoot.

De lampen gingen aan en de kinderen liepen naar de ramen.

“Er valt niet veel te zien,” riep Easy. “Het lijkt wel of we in een meer of een zee zijn geplonsd. Het is zo vlak als glas, geen rimpeltje. Je zou zeggen dat het vast was, als het schip er niet gedeeltelijk onder dreef. Er drijven grote mistige bollen naar beneden, meters en meters breed, maar ze vervagen om zo te zeggen voor ze het oppervlak raken. Dat is alles wat ik kan zien.”

“Het regent,” zei Raeker gewoon. “Het meer zal wel zwavelzuur zijn, nogal verdund denk ik tegen deze tijd. Het is net zoveel warmer dan de lucht, dat het water verdampt voor het neerkomt. Golven zal je niet zien: er is geen wind. Drie knopen is al een vliegende orkaan op Tenebra.”

“En dat met al die warmte-energie?” Rich was verbaasd.

“Ja. Het kan nergens op werken — ik bedoel dat natuurkundig, “arbeid’. Er is niet genoeg volumeverandering als de dampkring van temperatuur verandert, of zelfs van fase, om de drukverschillen te scheppen die nodig zijn voor harde wind. Tenebra is zowat de rustigste plaats die je vindt binnen welke dampkring ook in de melkweg.”

“Klopt dat wel met de aardbevingen die je daareven noemde?” Het was een teken van Aminadabarlees teruggekeerde zelfvertrouwen dat hij weer over iets anders praatte dan over de domheid van mensen.

“Nee, dat niet,” gaf Raeker toe, “en ik moet bekennen, Easy, dat je misschien nog golven tegenkomt als je daar lang genoeg drijft. Toch kan je dat geen ‘weer’ noemen en ze zullen je niet naar belangwekkender oorden voeren. Ik denk dat je alles hebt gezien waar je op hopen mag, jongedame. Nu kun je wel weer boven komen om behoorlijk gered te worden.”

“Prima. Nu moet ik alleen nog weten hoe we dit ding aan het zweven krijgen, en of de tocht omhoog net zo ruw wordt als omlaag.”

“Vast niet. Je gaat recht omhoog, en veel langzamer. Je gaat een ballonvaart maken. De dampkring daar is grotendeels water, met genoeg ionen erin om een fatsoenlijke geleiding te geven. Het grootste deel van de romp is in cellen verdeeld en elke cel weer in tweeën door een buigzaam vlies. Op het moment worden die vliezen plat tegen een kant van die cellen geperst door de luchtdruk buiten. Als je de electrolyseurs aanzet, wordt een deel van de waterdamp en het water ontleed. De zuurstof wordt terug buiten de romp geleid, maar het waterstofgas komt vrij aan de andere kant van de vliezen en drijft zo geleidelijk de lucht uit de cellen. De oude bathyscaaf werkte op hetzelfde idee, maar hij had de vliezen niet nodig om de twee gassen te scheiden.”

“Dat kan ik wel volgen. Na hoe lang is er genoeg gas om te stijgen?”

“Geen idee. We kennen het geleidingsvermogen van de dampkring niet. Als je eenmaal begint, er zit een rij ampèremeters boven de knoppen van de afzonderlijke cellen. Als jij hun standen afleest na het aanzetten, zal ik proberen de tijd te berekenen.”

“In orde. Waar zijn die… o, hier. Ze zijn behoorlijk gemerkt. Rechtsboven, een blok van twaalf tuimelschakelaars, met een grendel en een hoofdschakelaar?”

“Precies. Je ziet de meters erboven. Zet ze om, haal de hoofdschakelaar over en lees de standen af.”

“Daar gaat-ie.” De dunne arm strekte zich omhoog buiten het beeld en iedereen hoorde de schakelaars klikken. Easy trok haar hand weer in de schoot, leunde achterover in de stoel met haar nieuwe gewicht van tweehonderdzeventig pond, en tuurde naar de meters, de een na de ander. Ze zei: “Alle standen zijn nul. Wat doe ik nu?”

Загрузка...