53 Een stroom van Geest

Perijn schudde in zijn jas de spieren los, terwijl hij in de avondschemer terugliep naar de Ster. Hij voelde zich heerlijk moe in zijn armen en schouders. Naast meer gebruikelijk werk had baas Ajala hem een groot stuk siersmeedwerk laten maken vol ingewikkelde bochten en krullen, voor de nieuwe poort van de een of andere heer. Hij had ervan genoten zoiets moois te maken.

‘Ik dacht dat zijn ogen uit hun kassen zouden rollen, smidje, toen je zei dat je dat ding niet zou maken als het voor een hoogheer was bestemd.’

Hij keek opzij naar Zarine, die naast hem liep, terwijl de schaduw haar gezicht verborg. Zelfs voor zijn ogen waren er schaduwen, al waren ze zwakker dan ze voor een ander zouden zijn. Ze benadrukten haar hoge jukbeenderen, verzachtten de scherpe hoek van haar neus. Wat haar betrof, kwam hij er gewoon niet uit. Hoewel Moiraine en Lan hen op het hart hadden gedrukt in de buurt van de herberg te blijven, wilde hij maar dat ze andere bezigheden zou vinden dan naar zijn werk kijken. Om de een of andere reden werd hij onhandig als hij dacht aan die op hem gerichte schuinstaande ogen. Meermalen had hij onhandig met zijn hamer gezwaaid tot zelfs baas Ajala hem verbaasd had aangekeken. Meisjes konden hem altijd van zijn stuk brengen, vooral als ze lachten, maar Zarine hoefde niet eens te glimlachen. Alleen maar te kijken. Hij vroeg zich opnieuw af of zij die mooie vrouw was voor wie Min hem had gewaarschuwd. Beter dat zij de valk is. Die gedachte verbaasde hem zozeer dat hij struikelde.

‘Ik wilde niet dat een werkstuk van mij in handen van een Verzaker komt.’ Zijn ogen gloeiden als goud toen hij haar aankeek. ‘Als het voor een hoogheer is, weet je toch niet waar het belandt?’ Ze huiverde, ik wilde je niet bang maken, Fai..., Zarine.’

Ze glimlachte breed en dacht ongetwijfeld dat hij haar niet kon zien.

‘Kijk uit dat je niet valt, boerenknul. Heb je ooit aan een baard gedacht?’

Het is al erg genoeg dat ze me altijd uitlacht, maar de helft van de tijd begrijp ik haar niet eens!

Toen ze bij de deur van de herberg kwamen, werden ze opgewacht door Moiraine en Lan, die van de andere kant kwamen. Moiraine droeg de linnen mantel met de brede, diepe kap die haar gezicht verborg. Het licht uit de vensters van de gelagkamer maakte gele cirkels op de straatstenen. Twee of drie koetsen ratelden langs en hij zag hoogstens een tiental mensen dat zich naar huis, naar hun warme eten haastte, maar voor het overgrote deel was de straat bevolkt met schaduwen. De werkplaats van de wever was donker en dicht. De stilte was oorverdovend.

‘Rhand is in Tyr.’ De koele stem van de Aes Sedai klonk uit de holte van haar kap op als uit een grot.

‘Weet je het zeker?’ vroeg Perijn. ‘Ik heb niet gehoord dat er iets vreemds gaande was. Geen bruiloften en geen opgedroogde bronnen.’ Hij zag Zarine verward fronsen. Moiraine was tegen haar niet gul met inlichtingen geweest, en hijzelf evenmin. Het was moeilijker gebleken om Loials tong in bedwang te houden.

‘Luister je nooit naar geruchten, smid?’ vroeg de zwaardhand. ‘Er zijn bruiloften geweest, in de laatste vier dagen evenveel als in het halve jaar ervoor. En evenveel moorden als in een heel jaar. Vandaag is er een kind van een balkon gevallen. Honderd pas naar de straatstenen. Ze stond weer op en rende zonder een schrammetje op haar moeder af. De Eerste van Mayene, die al sinds de winter te “gast” is in de Steen, heeft vandaag meegedeeld dat ze zich zal onderwerpen aan de wensen van de hoogheren, nadat ze gisteren nog had verklaard dat ze Mayene en zijn schepen liever in vlammen zag opgaan dan één Tyreense heer een stap in haar stad toe te staan. Ze waren nog niet aan hun martelpraktijken begonnen en die jonge vrouw heeft een ijzeren wil, dus vertel jij me maar of dit iets van Rhand is of niet. Smid, van hoog tot laag borrelt Tyr als een kookketel.’

‘Die dingen waren niet nodig om het mij duidelijk te maken,’ zei Moiraine. ‘Perijn, heb jij vannacht van Rhand gedroomd?’

‘Ja,’ gaf hij toe. ‘Hij stond in het Hart van de Steen en hield dat zwaard vast,’ – hij voelde hoe Zarine naast hem bewoog – ‘maar ik ben al zo bezorgd dat zo’n droom geen wonder is. Vannacht had ik de ene nachtmerrie na de andere.’

‘Een lange man?’ vroeg Zarine. ‘Met rossig haar en grijze ogen? Die iets vasthoudt dat zo fel glanst dat het pijn aan je ogen doet? Op een plek tussen heel veel grote roodstenen pilaren? Smidje, zeg me nou niet dat dat ook jouw droom was.’

‘Hoor je het?’ zei Moiraine. ‘Ik heb die droom vandaag al honderden keren horen vertellen. Ze hebben het allemaal over nachtmerries. Be’lal geeft waarschijnlijk niets om het afschermen van zijn dromen, maar ze spraken bovenal over die ene droom.’ Opeens lachte ze, een zacht, koel getinkel. ‘De mensen zeggen dat hij de Herrezen Draak is. Ze zeggen dat hij komt. Ze fluisteren het vol vrees in donkere hoekjes, maar ze zeggen het wel.’

‘Hoe staat het met Be’lal?’ vroeg Perijn.

Moiraines antwoord klonk koud als staal. ‘Vanavond ga ik met hem afrekenen.’ Ze rook totaal niet bang.

‘Wij gaan vanavond met hem afrekenen,’ merkte Lan tegen haar op. ‘Ja, gaidin. Wij gaan vanavond met hem afrekenen.’

‘En wat moeten wij? Hier zitten wachten? Dat wachten in de bergen was genoeg voor mijn hele leven, Moiraine.’

‘Jij en Loial – en Zarine – gaan naar Tar Valon,’ zei ze tegen hem. ‘Tot dit voorbij is. Dat is voor jullie de veiligste plek.’

‘Waar is de Ogier?’ vroeg Lan. ‘Ik wil dat jullie drieën zo spoedig mogelijk naar het noorden afreizen.’

‘Boven, neem ik aan,’ zei Perijn. ‘In zijn kamer of misschien in de eetkamer. Daarboven brandt licht achter de vensters. Hij werkt voortdurend zijn aantekeningen bij. Ik neem aan dat hij wel enkele bladzijden wil wijden aan het feit dat wij ertussenuit trekken.’ Hij was zelf verbaasd over de verbittering in zijn stem. Licht, stommeling, wil jij het tegen een Verzaker opnemen ? Wee. Nee, maar ik heb er genoeg van om telkens te vluchten. Ik herinner me dat ik vroeger nooit op de vlucht sloeg. Ik herinner me dat ik terugvocht en dat was beter. Zelfs als ik dacht dat ik zou sterven, was vechten beter.

‘Ik zal hem zoeken,’ kondigde Zarine aan. ‘Ik vind het geen schande om toe te geven dat ik met plezier voor deze strijd op de loop ga. Mannen vechten als ze moeten vluchten en dwazen vechten als ze behoren te vluchten. Maar waarom herhaal ik mezelf?’ Ze schreed voor hen uit en haar nauwe rijrok maakte ritselende geluiden toen ze de herberg binnenstapte.

Perijn keek de gelagkamer door toen ze achter haar aan naar de trap liepen. Aan de tafels zaten minder mensen dan hij verwachtte. Sommigen zaten slechts met doffe ogen voor zich uit te staren, maar aan tafels met twee of drie gasten werd bevreesd gefluisterd, zo zacht dat zijn oren het amper opvingen. Desondanks hoorde hij het woord ‘Draak’ driemaal.

Toen ze boven aan de trap waren, hoorde hij een dof geluid, een klap, alsof er in hun eetkamer iets viel. Hij tuurde de gang door. ‘Zarine?’ Er kwam geen antwoord. Hij voelde de haartjes achter in zijn nek kriebelen en stapte naar de kamer. ‘Zarine?’ Hij duwde de deur open. ‘Faile!’ Ze lag op de vloer naast de tafel. Toen hij de kamer wilde inrennen, hield een geschreeuwd bevel van Moiraine hem tegen. ‘Sta stil, dwaas! Als je leven je lief is, stop!’ Ze kwam langzaam door de gang aanlopen en wendde haar hoofd naar links en rechts alsof ze iets probeerde te horen of iets zocht. Lan volgde haar met een hand op zijn zwaard en met een blik in zijn ogen alsof hij al wist dat staal hier geen zin had. In de deuropening bleef ze staan. ‘Ga achteruit, Perijn! Ga achteruit!’

Wanhopig staarde hij naar Zarine. Naar Faile. Ze lag daar, schijnbaar levenloos. Uiteindelijk dwong hij zichzelf naar achteren te stappen, maar hij liet de deur open en bleef staan op een plek vanwaar hij haar nog kon zien. Ze leek wel dood. Hij kon niet zien of haar borst bewoog. Hij wilde huilen als een wolf. Met diepe rimpels in zijn voorhoofd bewoog hij de spieren van de hand waarmee hij de kamerdeur had opengeduwd. Zijn spieren prikkelden, alsof hij zijn elleboog had gestoten. ‘Ga je niet iets doen, Moiraine? Als jij het niet doet, ga ik naar haar toe.’

‘Blijf staan of je gaat nergens naar toe,’ zei ze kalm. ‘Wat ligt daar bij haar rechterhand? Alsof het uit haar vingers is gevallen toen ze viel? Ik kan het niet goed zien.’

Hij keek haar woest aan en tuurde toen strak de kamer in. ‘Een egel. Ziet eruit als een uit hout gesneden egel. Moiraine, vertel me wat er aan de hand is. Wat is er gebeurd? Zeg het me.’

‘Een egel,’ fluisterde ze. ‘Een egel. Wees stil, Perijn. Ik moet nadenken. Ik voelde hem dichtklappen. Ik voel het restje van de stromen die werden geweven om hem te plaatsen. Geest. Pure Geest, niets anders. Er is bijna niets dat alleen maar Geest gebruikt! Hoe komt het dat ik door die egel aan Geest denk?’

‘Je voelde wat dichtklappen, Moiraine? Wat was er geplaatst? Een val?’

‘Ja, een val,’ gaf ze toe terwijl haar ergernis barstjes in haar koele kalmte sloeg. ‘Een val die voor mij bestemd was. Ik zou als eerste die kamer zijn binnengelopen, als Zarine niet vooruit was gesneld. Lan en ik zouden daar zeker zijn binnengestapt om plannen te maken en op het eten te wachten. Dat doe ik nu zeker niet meer. Hou je rustig als je wilt dat ik iets voor het meisje doe. Lan! Haal de herbergier!’ De zwaardhand snelde de trap af.

Moiraine beende door de gang heen en weer en bleef soms even staan om vanuit de zwarte holte van haar kap naar binnen te kijken. Perijn kon nergens aan zien of Zarine nog in leven was. Haar borst bewoog niet. Hij probeerde of hij haar hart hoorde kloppen, maar dat was zelfs voor zijn oren onmogelijk.

Toen Lan terugkwam en een doodsbange Jurah Haret aan zijn nek voor zich uitschoof, stelde de Aes Sedai zich vierkant voor de kalende man op. ‘U hebt me beloofd deze kamer voor mij alleen te houden, baas Haret.’ Haar stem klonk hard en even scherp als een fileermes. ‘U zou zelfs geen dienstmeisje toestaan naar binnen te gaan om schoon te maken, tenzij ik erbij was. Wie hebt u daar binnengelaten, baas Haret? Zeg het me.’

Haret beefde als een slappe pudding. ‘A-alleen die twee v-vrouwen van adel, vrouwe. Z-ze w-wilden een ge-geschenk voor u neerzetten. Dat zweer ik, vrouwe. Z-ze hebben het me laten z-zien. Een egeltje. Z-ze zeiden dat u heel ver-verrast zou zijn.’

‘Ik was verrast, herbergier,’ zei ze zachtjes. ‘Ga weg! En als u hierover één woord durft te fluisteren, al is het in uw slaap, zal ik uw herberg persoonlijk afbreken, steen voor steen, en alleen een kuil in de grond achterlaten.’

‘J-ja, vrouwe,’ fluisterde hij. ‘Ik zweer het! O, ik zweer het echt!’

‘Verdwijn!’

De herbergier viel bijna op zijn knieën door zijn haast om bij de trap te komen. Hij daverde naar beneden met geluiden die aanduidden dat hij meer viel dan stapte.

‘Hij weet dat ik hier ben,’ zei Moiraine tegen de zwaardhand, ‘en hij heeft iemand van de Zwarte Ajah gevonden om zijn val te zetten, maar misschien denkt hij toch dat ik erin zit. Het was maar een kleine flits van de Ene Kracht, maar misschien is hij zo sterk dat hij het gevoeld heeft.’

‘Dan zal hij ons niet verwachten,’ zei Lan kalm. Hij glimlachte bijna. Perijn staarde hen beiden met opgetrokken lippen aan. ‘En hoe zit het met haar?’ wilde hij weten. ‘Wat hebben ze met haar gedaan, Moiraine? Leeft ze nog? Ik kan haar niet zien ademhalen!’

‘Ze leeft,’ zei Moiraine langzaam. ‘Ik kan niet, ik durf niet vlak bij haar te komen, zodat ik je niet veel meer kan zeggen, maar ze is nog in leven. Ze... slaapt, in zekere zin. Zoals een beer in winterslaap. Haar hart klopt zo traag dat je het haast niet kunt voelen. Hetzelfde geldt voor haar ademhaling. Ze slaapt.’ Ondanks de diepe kap voelde hij haar ogen op zich rusten. ‘Ik vrees dat ze daar niet is, Perijn. Niet meer in haar lichaam.’

‘Wat bedoel je daarmee, “niet meer in haar lichaam”? Licht, je bedoelt toch niet dat ze haar... ziel hebben gestolen? Zoals een grijzel?’ Moiraine schudde ontkennend haar hoofd en hij haalde opgelucht adem. Zijn borst deed pijn, alsof hij sinds haar laatste woorden geen adem meer had gehaald. ‘Waar is ze dan, Moiraine?’

‘Ik weet het niet,’ zei ze. ‘Ik heb een vermoeden, maar zeker weten doe ik het niet.’

‘Een vermoeden, een aanwijzing, wat dan ook! Bloedvuur, waar?’ Lan bewoog vanwege zijn onbeschaamde gedrag, maar Perijn wist dat hij zou proberen de zwaardhand als ijzer onder een zethamer te breken als de man aanstalten maakte om hem tegen te houden. ‘Waar?’ ik weet heel weinig, Perijn.’ Moiraines stem klonk als koude, ongevoelige muziek, ik weet maar weinig van wat een egelbeeldje met Geest verbindt. Het beeldje is een ter’angreaal die voor het laatst is bestudeerd door Corianin Nedeal, de laatste Droomster van de Toren. Het Talent dat Dromen wordt genoemd, is iets van Geest, Perijn. Het is niet iets dat ik ooit bestudeerd heb; mijn Talenten bestrijken andere gebieden. Ik geloof dat Zarine in een droom gevangenzit, misschien zelfs in de Wereld der Dromen, Tel’aran’rhiod. Haar hele zelf zit in die droom. Een Dromer stuurt slechts een gedeelte van zichzelf. Als Zarine niet gauw terugkeert, zal haar lichaam sterven. Wellicht leeft ze dan voort in de droom. Ik weet het niet.’

‘Er is te veel wat je niet weet,’ mopperde Perijn. Hij tuurde de kamer in en wilde huilen. Zarine leek zo klein, zoals ze daar lag, zo hulpeloos. Faile, ik zweer je dat ik je voortaan altijd en overal Faile zal noemen. ‘Waarom doe je niks?’

‘Alhoewel de val is dichtgeklapt, Perijn, vangt hij nog steeds iedereen die deze kamer binnenstapt. Ik zou niet eens bij haar kunnen komen zonder zelf in de val te raken. En ik heb vanavond dingen te doen.’

‘Bloedvuur, Aes Sedai! Bloedvuur voor je dingen! Die Wereld der Dromen! Is het net zoiets als de wolfsdromen? Je zei dat die Droomsters soms wolven zagen.’ ik heb je verteld wat ik weet,’ zei ze scherp. ‘Voor jou is het de hoogste tijd om te vertrekken. Lan en ik moeten naar de Steen. We kunnen niet langer wachten.’

‘Nee.’ Hij zei het kalm, maar toen Moiraine haar mond opendeed, sprak hij harder. ‘Nee! Ik laat haar niet in de steek.’ De Aes Sedai haalde diep adem. ‘Mij best, Perijn.’ Haar stem was als ijs, kalm, glad. ‘Blijf, als je dat wilt. Misschien zul je de komende nacht overleven. Lan!’

Zij en de zwaardhand schreden de gang door naar hun kamers. Enkele tellen later keerden ze terug. Lan droeg zijn van kleur veranderende mantel en ze verdwenen zonder een woord te zeggen, de trap af. Hij staarde door de open deur naar Faile. Ik moet iets doen. Als het net zoiets als de wolfsdromen is...

‘Perijn,’ klonk de diepe rommelende stem van Loial. ‘Wat is er met Faile aan de hand?’ De Ogier kwam in zijn hemdsmouwen met grote passen door de gang aanstappen, met inkt aan zijn vingers en een pen in de hand. ‘Lan vertelde me dat ik moest vertrekken en toen zei hij iets over Faile in een val. Wat bedoelde hij?’

Afwezig vertelde Perijn hem wat Moiraine had gezegd. Het zou kunnen werken. Het zou kunnen. Het moet! Hij hoorde verbaasd hoe Loial gromde.

‘Nee! Perijn, dit is niet goed! Faile was zo vrij. Het is verkeerd haar in een val op te sluiten.’

Perijn keek op naar Loials gezicht en herinnerde zich opeens de oude verhalen die beweerden dat de Ogier onverzettelijke vijanden waren. Loials oren lagen plat langs de zijkant van zijn hoofd en zijn gezicht stond zo hard als een aambeeld.

‘Loial, ik wil proberen Faile te helpen. Maar zelf zal ik ondertussen hulpeloos zijn. Kun jij me rugdekking geven?’

Loial hief zijn enorme handen die boeken zo behoedzaam vast konden pakken en zijn dikke vingers kromden zich alsof ze steen wilden vermorzelen. ‘Zolang ik leef, zal er niemand langs me heen komen, Perijn. Nog geen Myrddraal, nog niet de Duistere zelf.’ Hij zei het of hij een simpel feit vaststelde.

Perijn knikte en keek opnieuw naar binnen. Het moet lukken. Het kan me niet schelen of Min me nou wel of niet voor haar waarschuwde! Met een grauw sprong hij naar Faile toe en strekte zijn hand uit. Voor hij wegzakte, meende hij nog net haar enkel te voelen.

Perijn wist niet of deze droom van de val nu wel of niet Tel’aran’rhiod was, maar hij kende hem als de wolfsdroom. Golvende grazige heuvels met hier en daar een bosje omringden hem. Aan de rand van de bomen zag hij herten zich verpozen en een kudde van een of ander steppedier snelde over het gras, net bruingestreepte herten, maar met lange rechte hoorns. De geuren in de wind vertelden hem dat ze goed voedsel vormden, en andere geuren spraken van meer goede prooien, overal om hem heen. Dit was de wolfsdroom.

Hij droeg de lange leren smidsvoorschoot die zijn armen bloot liet, besefte hij. Aan zijn zij hing iets zwaars. Hij bevoelde de riem van zijn bijl, maar aan de lus hing niet zijn strijdbijl. Zijn vingers gleden over de kop van een zware smidshamer. Het voelde goed aan. Springer dook voor hem op.

Opnieuw ben je gekomen, als een dwaas. De beelden waren die van een jonge wolf die zijn neus in een holle boomstam steekt om honing op te likken, ondanks de bijen die in zijn snuit en ogen steken. Het gevaar is groter dan ooit, Jonge Stier. Kwade dingen bevolken de droom. De broeders en zusters vermijden de steenbergen die tweepoten opstapelen en zijn bijna bang om naar elkaar te dromen. Je moet hier weg!

‘Nee,’ zei Perijn. ‘Faile is hier, ergens, in een val. Ik moet haar vinden, Springer. Dat moet ik.’ Hij voelde een beweging in zichzelf, een verandering. Hij keek omlaag naar zijn krullerige sterke poten. Hij was als wolf zelfs nog groter dan Springer.

Je bent bier te sterk aanwezig! Ieder beeld droeg geschoktheid over. Je zult sterven, Jonge Stier!

Als ik de valk niet bevrijd, maal ik daar niet om, broeder. Dan zullen we jagen, broeder.

Met de neus in de wind renden de twee wolven over de vlakte, op zoek naar de valk.

Загрузка...