Þóra zat aan de computer in haar kantoor, toen Matthias haar om negen uur kwam halen. Ze wilde net ophouden de e-mail van de dag ervoor te beantwoorden en het overgrote deel door Þór te laten afhandelen. Bragi was haar die ochtend glimlachend tegemoet gekomen. Hij was nog steeds de gedachte aan het koesteren dat deze Duitse zaak deuren naar het buitenland zou openen: het zou het begin van een eindeloze stroom werk voor het kantoor betekenen. Þóra hielp hem niet uit die droom, aangezien ze allang blij was dat ze zich op het moordmysterie kon concentreren zonder tegelijkertijd tussen andere, kleinere zaken verscheurd te worden. Ze had een e-mailbericht aan die onbekende vriend van Harald, Mal, gestuurd, waarin ze kort en bondig de dood van Harald had vermeld en uiteengezet hoe Matthias en zij namens de familie Guntlieb in deze zaak betrokken waren. Ter afsluiting van het bericht sprak ze beleefd de wens uit dat Mal contact met haar zou opnemen, daar hij wellicht over informatie beschikte die van belang zou kunnen zijn. Toen Bella opbelde om de komst van Matthias aan te kondigen, had Þóra nog zo weinig te doen dat ze het meisje vroeg hem te vragen bij de balie plaats te nemen en nog vijf minuten te wachten. Het maakte voor haar veel verschil als het bureau was opgeruimd wanneer ze ’s middags weer aan datzelfde bureau moest werken. Ze haastte zich alles af te ronden, kreeg het in ruim vijf minuten voor elkaar en zette tevreden over het resultaat van die ochtend de computer uit. Ze overlegde bij zichzelf om vroeger op de ochtend binnen te komen. Hoewel ze thuis harder zou moeten aanpoten, kon deze tijd heel goed gebruikt worden. Vóór de gebruikelijke openingstijd van het kantoor zou ze immers niet worden gestoord door de telefoon.
Ze haalde een klein recordertje uit een bureaula en stak het bij zich om te gebruiken bij het gesprek met Hugi. Terwijl ze onderzocht of de batterijen nog vol waren, moest ze aan haar zoon denken, die die ochtend niet te genieten was geweest. Waar het probleem ook lag, het scheen die nacht niet overgegaan te zijn, zoals Þóra had gehoopt. De jongen had er afwezig en zonder eetlust bij gezeten en Þóra was er nauwelijks in geslaagd een woord uit hem te trekken. Sóley daarentegen had ononderbroken gepraat, zoals ze ’s ochtends altijd deed, en het was daarom voor Þóra onmogelijk gebleken om enig contact met haar zoon te krijgen. Ze besloot om ’s avonds in alle rust naar hem toe te gaan, nadat Sóley naar bed gegaan was. Ze zette deze gedachten van zich af, stopte de recorder in haar tas en ging vlug weg.
Þóra viel om van verbazing toen ze aan de balie kwam: daar zat Matthias op de rand van Bella’s bureau druk te leuteren met de secretaresse, die straalde als het zonnetje in huis. Ze had niet eens in de gaten dat Þóra binnengekomen was en ze moest kuchen om hun aandacht te krijgen.
Matthias keek haar aan. ‘Ach jee, ik hoopte dat je bezigheden nog wat meer vertraging zouden oplopen.’ Hij glimlachte naar Þóra en gaf haar een knipoog.
Þóra had er moeite mee om haar blik van Bella’s gezicht af te wenden, dat alleen van het glimlachen al volkomen veranderd was. Ze was gewoon aardig met zo’n vrolijke blik. ‘Ja oké, moeten we niet gaan?’ zei Þóra en ze haalde haar jas. ‘Leuk om je zo vrolijk te zien, Bella,’ voegde ze eraan toe en ze glimlachte op haar vriendelijkst naar de secretaresse.
De glimlach op Bella’s gezicht verdween als sneeuw voor de zon. Met de charme die Matthias geprobeerd had op de secretaresse los te laten, had zij duidelijk geen succes. ‘Wanneer kom je terug?’ vroeg ze zuur.
Þóra trachtte niet te laten merken hoe teleurgesteld ze was over het feit dat ze voor Bella de tegenpartij was. ‘Ik verwacht niet dat ik vandaag nog terugkom, maar ik bel je als ik denk dat het anders loopt.’
‘Ja ja, prima,’ antwoordde Bella kortaf en er lag een klank in haar woorden waarvan Þóra geleerd had te doen alsof ze zich er niet bewust van was. Hetgeen onmogelijk was.
‘Je hoorde wat ik zei.’ Þóra kon niet doen alsof er niets was, hoewel ze heel goed wist dat dat verstandiger zou zijn. ‘Kom, Matthias.’
‘Ja, mevrouw,’ zei Matthias en hij glimlachte naar Bella. Tot Þóra’s grote ongenoegen glimlachte ze terug.
Toen ze in de auto gingen zitten, deed Þóra de gordel om en draaide zich naar Matthias. ‘Kun jij bij ijzel rijden?’
‘Dat zal vanzelf blijken,’ antwoordde Matthias ad rem en hij reed de wagen van de parkeerplaats. Toen hij de blik op Þóra’s gezicht zag, voegde hij eraan toe: ‘Geen zorgen: ik ben een goed chauffeur.’
‘Je mag alleen niet remmen, als de auto begint te slippen,’ zei Þóra, omdat ze er allesbehalve van overtuigd was dat Matthias dit wist.
‘Wil jij rijden?’
‘Nee, dank je,’ antwoordde Þóra. ‘Met die remregel kan ik niet uit de voeten: als de auto begint te slippen, trap ik onwillekeurig op de rem, hoewel ik wel beter weet. Mijn rijkunst is maar heel beperkt.’
Ze reden over de weg die de stad uit ging en waren op de hoogvlakte gekomen, toen Þóra haar nieuwsgierigheid wat betreft het gesprek tussen Matthias en Bella niet langer in bedwang kon houden. ‘Waarover waren jullie aan het praten?’
‘We?’ vroeg Matthias verbaasd.
‘Ja, jij en Bella, mijn secretaresse. Normaal gesproken zegt ze geen boe of bah.’
‘O, zij! We waren over paarden aan het praten. Ik wil graag eens proberen te rijden, terwijl ik hier ben. Het IJslandse paard staat goed bekend. Ze gaf me advies.’
‘Wat weet zij eigenlijk van paarden?’ vroeg Þóra.
‘Ze rijdt paard; wist je dat niet?’
‘Nee, eigenlijk niet,’ antwoordde Þóra. Ze kon alleen maar medelijden hebben met de paarden die onder Bella’s gewicht gebukt moesten gaan. ‘Wat voor paarden heeft ze dan: nijlpaarden?’
Matthias keek van de weg naar Þóra. ‘Ben je jaloers?’ vroeg hij sarcastisch.
‘Ben jij dronken?’ pareerde ze.
Ze reden zwijgend over de lavavelden in de richting van Þrengslin. Þóra sloeg het landschap vanuit het autoraam gade. Hoewel weinig mensen het met haar eens zouden zijn, vond ze dit een van de mooiste plekken van het land; met name in de zomer, wanneer het groene mos nog het meest in het oog sprong: de zachte lijnen van de bemoste oppervlakten vormden een scherp contrast met de ruwe contouren van de lava. Nu was het gebied met sneeuw bedekt en derhalve ontbraken de drie dimensies in het hele beeld: zo was het niet zo indrukwekkend als in de zomer. Toch hing er over het gebied een rust die Þóra aansprak. Ze verbrak de stilte. ‘Vind je dit niet mooi?’
Matthias wendde zijn blik even van de weg en nam de omgeving in zich op. Er was weinig tot geen verkeer. ‘Heel mooi.’ Hij glimlachte haar toe als om vrede te sluiten.
‘Wij zijn niet bepaald goede partners, jij en ik,’ zei ze. Ze bedoelde daarmee de kleine woordenwisselingen die hun relatie tot nog toe kenmerkten. ‘We zouden misschien eens een nieuwe taktiek moeten uitproberen.’
Hij lachte weer naar haar. ‘Vind je? Ik ben volkomen gelukkig: jij bent veel leuker gezelschap dan waar ik bij het werk aan gewend ben. Het zijn bijna alleen maar mannen en de weinige vrouwen met wie ik in die wereld contact heb, zijn zo hysterisch dat ze al instorten als er ook maar dít misgaat.’
Nu was het Þóra’s beurt om te lachen. ‘Je bent een tikje beter dan Bella, dat mag je best weten.’ Ze zweeg even. ‘Vertel me één ding: in de map zat een knipsel uit een Duitse krant, dat over de dood van jonge mensen door wurgseks ging. Waarom heb je dat in de map gestopt?’
‘Aaaah.’ Matthias rekte het woord. ‘Dat gedoe. Een van de jongens om wie het in het artikel ging, was Haralds beste vriend. Ze leerden elkaar aan de universiteit in München kennen; ze waren zonder meer zielsverwanten en daardoor ondernamen ze dezelfde onzin. Ik weet niet wie van beiden deze rare spelletjes geïntroduceerd heeft, maar Harald zwoer dat het zijn vriend was die ermee begon. Harald was erbij toen die jongen stierf, en belandde als gevolg daarvan in een lange reeks verhoren en in grote problemen. Hoewel ik het haast niet durf te zeggen, denk ik dat hij zich uit deze toestand uitgekocht heeft; je herinnert je misschien de grote uitgaven uit die tijd, die ik extra aangemerkt had?’ Þóra knikte. ‘Ik heb dat artikel erbijgedaan, omdat Harald gestikt is. Dat zou weleens van belang kunnen zijn. Wie weet: hij kan best op dezelfde manier als zijn vriend aan zijn einde gekomen zijn, hoewel dat nog maar zeer de vraag is.’
Ze parkeerden de auto op de parkeerplaats buiten de omheining van Litla-Hraun en liepen naar het hek dat voor bezoekers bedoeld was. Een gevangenbewaarder liet ze een kleine woonkamer op de tweede verdieping binnen. ‘We hadden gedacht dat u hier zou kunnen zitten: dat zou zeer geschikt moeten zijn, veel beter dan in een verhoorkamer,’ zei hij. ‘Hugi is rustig en zou u geen last moeten bezorgen. Hij komt zo.’
‘Dank u wel; dit is prima,’ antwoordde Þóra en ze ging naar binnen. Ze maakte het zich gemakkelijk op een bruine leren bank en Matthias ging vlak naast haar zitten. Ze was verbaasd over zijn keuze van zitplaats, aangezien er genoeg stoelen waren.
Hij keek haar aan. ‘Als Hugi hier tegenover ons gaat zitten, is het het handigst dat we zo zitten. Ik wil hem recht van voren kunnen aankijken.’ Hij trok zijn wenkbrauwen tweemaal vlug op. ‘Het is vreselijk fijn zo dicht tegen je aan te zitten.’
Þóra kreeg geen kans om te antwoorden, want de deur ging opnieuw open en Hugi Þórisson verscheen in gezelschap van een bewaker. Hij hield de jongeman, die met neergeslagen blik voor zich uitkeek, bij de schouders vast en stuurde hem door de deuropening. Hij was geboeid, maar Þóra vond hem zo verloren dat zoiets haar volkomen onnodig leek. De bewaker sprak hem aan en toen keek de jongen voor het eerst op. Hij streek zich zijn te lange haar met beide handen uit de ogen en Þóra zag dat hij heel knap was, in elk geval heel anders van uiterlijk dan ze zich voorgesteld had. Het leek haar ongelofelijk dat hij vijfentwintig was: zeventien leek dichter in de buurt te komen. Hij had donkere wenkbrauwen en grote ogen en het meest opvallende aan zijn gezicht waren de vooruitstekende jukbeenderen, wat zijn spichtigheid benadrukte. Als hij de moordenaar van Harald is geweest, dan heeft hij al zijn kracht moeten aanwenden, dacht Þóra. Hij leek tenminste niet in staat om vijfentachtig kilo over een lange afstand te slepen.
‘Zul je je gedragen, vriend?’ vroeg de bewaker Hugi vriendelijk. Hugi knikte zwijgend en de bewaker trok Hugi’s handen naar zich toe en maakte de boeien los. Hij legde opnieuw een hand op Hugi’s schouder en stuurde hem naar de stoel recht tegenover Þóra en Matthias. Daar ging de jongen zitten of liever gezegd: hij liet zich in de stoel neerploffen. Hij vermeed het Þóra en Matthias recht aan te kijken, wendde zijn gezicht volledig van hen af en staarde naar de vloer naast de stoel, waar hij in hing.
‘Wij zijn in de kamer hiernaast, als u ons nodig hebt. Hij zou u geen moeilijkheden moeten bezorgen.’ De bewaker richtte zijn woorden tot Þóra.
‘Prima,’ zei Þóra, ‘we zullen hem niet langer bezighouden dan nodig is.’ Ze keek op haar horloge. ‘We zouden dit vóór twaalven moeten kunnen afhandelen.’
De bewaker liet hen achter en toen hij de deur achter zich had dichtgedaan, kon je alleen de ademhaling van hen drieën horen en een zacht geluid, dat ontstond omdat Hugi ritmisch aan de knieën van de legerbroek die hij aanhad, zat te krabben. De jongen maakte nog geen aanstalten hen aan te kijken.
Gevangenen mochten zo te zien hun eigen kleren dragen, in tegenstelling tot Amerikaanse gevangen, die Þóra van de televisie en uit de bioscoop kende. Daar liepen ze in overalls rond die nog het meest weg hadden van een sinaasappelschil. De jongen keek hen nog steeds niet aan.
‘Hugi,’ zei Þóra zo vriendelijk als ze kon. Ze ging verder in het IJslands, aangezien ze het wat dom vond om het gesprek in het Engels te beginnen. Er moest sowieso nog blijken of dit enigszins te doen viel. Ze mochten deze kans niet wegens taalproblemen verknoeien: als de jongen helemaal geen Engels begreep, zou ze dit alleen moeten afhandelen. ‘Je weet waarschijnlijk wie wij zijn. Ik heet Þóra Guðmundsdóttir; ik ben advocate. Dit is Matthias Reich uit Duitsland. We zijn hier vanwege de moord op Harald Guntlieb, die we onafhankelijk van de politie aan het onderzoeken zijn.’
Geen reactie. Þóra ging verder: ‘We wilden je spreken, omdat we er niet van overtuigd zijn dat jij iets met deze moord te maken hebt.’ Ze haalde diep adem om nadruk te leggen op wat ging volgen. ‘We proberen te achterhalen wie Haralds moordenaar was en we achten het zeer waarschijnlijk dat jij geen schuld hebt. Ons doel is degene die Harald vermoord heeft te vinden en als jij dat niet bent, dan is het in jouw voordeel om ons te helpen.’ Hugi keek op naar Þóra. Hij deed zijn mond echter niet open en maakte geen aanstalten iets te zeggen, dus ging Þóra door: ‘Je begrijpt waarschijnlijk wel dat jij min of meer van alle problemen af bent, als het ons lukt te bewijzen dat iemand anders Harald vermoord heeft.’
‘Ik heb hem niet vermoord,’ zei Hugi zacht. ‘Niemand gelooft me, maar ik heb hem niet vermoord.’
Þóra ging verder: ‘Hugi, Matthias hier komt uit Duitsland. Hij is gewend om onderzoek te doen, maar hij begrijpt geen IJslands. Durf je het aan in het Engels met ons te praten, zodat hij het begrijpen kan? Zo niet, geen probleem: we willen dat je onze vragen begrijpt en kunt beantwoorden zonder taalbarrières.’
‘Ik spreek goed Engels,’ was het antwoord, nog steeds op halfzachte toon uitgesproken.
‘Fijn,’ antwoordde Þóra. ‘Als je iets wat we zeggen, niet begrijpt of moeite met antwoorden hebt, stappen we gewoon op het IJslands over.’
Þóra draaide zich naar Matthias en vertelde hem dat ze in het Engels verder zouden gaan. Dat liet hij zich geen twee keer zeggen: hij leunde naar voren en begon te praten. ‘Hugi, begin er eens mee rechtop te zitten en je naar ons toe te draaien. Laat dat klagerige toontje achterwege en gedraag je eens als een vent.’
Þóra zuchtte inwendig: wat voor mannelijk gelul was dit nu weer? Ze verwachtte nog het meest dat de jongen zou opstaan en beginnen te huilen en erom zou vragen dat hij weg mocht; dat zouden ze dan maar moeten slikken, want hij was hier uit zijn eigen vrije wil. Ze kreeg de gelegenheid niet om hem te onderbreken, want Matthias ging meteen verder: ‘Je zit flink in de penarie, dat hoef ik je niet te vertellen. Je hebt welgeteld nog één kans om hier uit te komen en je moet je daarom voor de volle honderd procent inspannen om ons te helpen en ons naar waarheid te antwoorden. In jouw positie is het heel eenvoudig om in weet ik wat voor zelfmedelijden te vervallen, maar je moet je nu als een vent gedragen en niet als een kind. Doe wat ik zeg: ga rechtop zitten, kijk me recht aan en beantwoord eerlijk wat we je vragen. Je zult je echt beter voelen als je je als een man opstelt. Probeer het eens.’
Þóra sloeg verbaasd gade hoe Hugi deed wat Matthias zei. Hij ging rechtop zitten en deed zijn uiterste best zich als een man op te stellen. Zijn puberale uiterlijk maakte het hem hierbij lastig, maar er was in elk geval een verandering. Toen hij begon te praten, was zijn stem zwaarder en volwassenner. ‘Ik heb er moeite mee jullie veel in de ogen te kijken: ik zit onder medicijnen waarvan ik wat in de war raak.’ Þóra zag het aan zijn ogen: ze schoten heen en weer en er lag een soort waas over die wel haast door kalmerende middelen veroorzaakt moest zijn. ‘Ik zal toch proberen jullie antwoord te geven.’
‘Hoe hebben jouw en Haralds wegen elkaar gekruist?’ vroeg Þóra.
‘Ik leerde hem op een feestje in de stad kennen. Ouwehoerde wat met hem en hij bleek heel tof. Ik stelde hem daarna later aan Halldór voor.’
‘Wie is Halldór?’ vroeg Þóra.
‘Halldór Kristinsson. Hij studeert geneeskunde,’ antwoordde Hugi, niet zonder trots. ‘Wij zijn al bevriend sinds we kleine jongens waren. We wonen naast elkaar in Grafarvogur. Hij is ongelofelijk slim, maar geen nerd of zo, en altijd in voor wat lol.’
Þóra schreef het op: dat was die jonge vent die naar het feest wilde waar Harald was, op de avond dat die vermoord werd; hij was degene die besloten had om in De Koffiebrander op de andere feestgangers te wachten. ‘Waren jullie goed bevriend, jij en Harald?’
Hugi haalde de schouders op. ‘Ja, ja. Maar lang niet zo close als Harald en Halldór. Harald kocht weleens bij me…’ Hugi stopte midden in de zin en trok een bezorgd gezicht.
‘Die drugshandel van je kan op dit moment helemaal niemand iets schelen. Ga verder,’ zei Matthias bot.
Hugi’s adamsappel ging snel op en neer voordat hij besloot verder te praten. ‘Oké. Hij noemde me soms zijn beste vriend; dat was maar een grapje en alleen wanneer hij iets van me wilde kopen. En toch was hij heel tof: heel erg anders dan iedereen die ik ken.’
‘Hoe dan?’ vroeg Þóra.
‘Ten eerste had hij altijd bakken vol geld en hij gaf altijd rondjes en zo. Hij had ook een te gekke woning en auto.’ Hij dacht even na voordat hij verderging. ‘Dat was allemaal geen probleem. Daarom was hij veel cooler dan al die anderen. Hij was voor niets bang, verzon altijd krankzinnige dingen om uit te halen en trok iedereen op de een of andere manier met zich mee. Hij was een gigantische waaghals met al die versieringen aan zijn lichaam: niemand van ons durfde dat na te doen; Halldór niet eens, terwijl hij dat vreselijk graag wilde. Hij dacht dat het in de toekomst schadelijk voor hem zou kunnen zijn en had al enorm veel spijt van een kleine tatoeage die hij op zijn arm had laten zetten. Maar de toekomst kon Harald helemaal niets schelen.’
‘En daarna werd duidelijk dat hij geen toekomst meer voor zich had,’ zei Matthias. ‘Wat deden jullie; waarover hadden jullie het?’
‘Ik herinner me niet meer waar we het samen over hadden.’
‘Praatte hij weleens over zijn onderzoek of over heksenverbrandingen?’ vroeg Þóra hoopvol.
‘Hekserij,’ zei Hugi en hij snoof. ‘Eerst werd er nauwelijks over iets anders gepraat. Toen ik net met ze begon op te trekken, vroeg Harald me of ik met hun toververeniging mee wilde doen.’
Matthias onderbrak hem: ‘Toververeniging? Wat voor toververeniging?’
‘Malleus nog iets. Dat moest een vereniging voorstellen van mensen met belangstelling voor de heksenvervolgingen en andere historische dingen.’ Hij ontweek Þóra’s blik, kreeg een rood hoofd en richtte zich tot Matthias: ‘Maar het was iets heel anders; het ging om vier dingen: seks, drugs, magie en nog meer seks.’ Hij glimlachte. ‘Daarom vond ik het leuk om bij ze rond te hangen. Die geschiedenis en toverij en die magische symbolen en rituelen interesseerden me niet; ik wilde alleen lol hebben. Die meisjes waren knap.’ Hugi droomde even weg, waarschijnlijk bij de herinnering aan mooie momenten met die knappe meisjes. ‘Sommige verhalen over heksenverbrandingen waren best grappig. Ik herinner me er eentje waarin een zwangere vrouw op een brandstapel werd gezet en in het vuur haar kind kreeg. Een paar priesters haalden het kind er levend uit, maar besloten toen dat het door de hekserij van zijn moeder weleens bezeten kon zijn en gooiden het er weer in. Harald zei dat dit echt gebeurd was.’
Þóra’s gezicht vertrok, maar ze trok het meteen weer in de plooi. ‘Wie zaten er in deze vereniging? Hoe heetten die mooie meisjes?’
‘Harald was de voorzitter; daarna kwam Halldór, die eigenlijk zijn rechterhand was; ik; Bríet, die aan de universiteit Geschiedenis studeerde – zij was de enige die het allemaal serieus nam, denk ik –; Brjánn, die ook Geschiedenis studeerde; Andri, die Scheikunde studeerde, en Marta Mist, die een of andere vrouwenstudie deed. Die was onuitstaanbaar: altijd aan het zeuren over vrouwen en wat er wel niet allemaal oneerlijk tegenover vrouwen was. Ze verpestte gewoonlijk de hele sfeer met haar gezeik. Harald had vette ruzie met haar; hij noemde haar altijd “Nebel”, hetgeen haar enorm irriteerde. Dat betekent “mist” in het Duits. Vanwege haar tweede naam, snap je?’ Þóra gaf aan dat ze het begreep, maar Matthias zat er als een blok steen bij. ‘Dat was de kern van de groep; af en toe kwamen er nieuwe mensen bij, maar niemand bleef, behalve wij. Ik volgde niet echt wat ze aan het doen waren, wat dat aangaat; zoals ik al zei had ik geen interesse in toverij, alleen in wat ze in feite deden.’
‘Je zegt dat Halldór Haralds rechterhand was; wat bedoel je daarmee?’ vroeg Þóra.
‘Ze waren vaak met zijn tweeën wat aan het uitzoeken. Ik denk dat Halldór hem met vertalingen en zo geholpen heeft. Het lag dus voor de hand dat Halldór het van Harald zou overnemen, als die het land uit was. Halldór zag dat best zitten: hij was totaal gefascineerd door Harald.’
‘Is Halldór homo?’ vroeg Matthias.
Hugi schudde zijn hoofd. ‘Nee, dat kan niet. Hij had gewoon dollartekens in zijn ogen, of zoiets. Halldór komt uit een arm gezin, net zoals ik trouwens. Harald overlaadde hem met geld, dure cadeaus en complimenten en in ruil daarvoor aanbad Halldór hem. Je kon zien dat Harald ervan genoot. Hij was trouwens niet altijd aardig tegen Halldór: hij had de gewoonte hem in onze aanwezigheid te vernederen. Hij lette er wel altijd op dat hij het weer goed maakte, zodat Halldór niet moeilijk ging doen. Het was een nogal vreemde relatie.’
‘Hoe vond jij het om Halldór, van wie je zegt dat hij al sinds je jeugd je vriend is, zo gefascineerd door Harald te zien? Was je niet jaloers?’ vroeg Þóra.
Hugi glimlachte. ‘Nee, helemaal niet. We waren nog steeds vrienden. Harald was maar tijdelijk op IJsland en ik wist dat dit over zou gaan. Ik vond het eerlijk gezegd nogal grappig om Halldór in die rol van aanbidder te zien. Hij was voor die tijd altijd degene geweest tegen wie ik opkeek; dat werd heel anders toen ik zag hoe hij in mijn voetsporen trad of zo. Niet dat Halldór ooit tegen mij zou doen zoals Harald tegen hem deed, of hij nou aardig of gemeen was.’ De uitdrukking op Hugi’s gezicht werd opeens bezorgd. ‘Ik vermoordde hem niet om mijn vriend terug te krijgen. Zo was het niet.’
‘Nee, misschien niet,’ zei Matthias. ‘Vertel me één ding: als jij hem niet vermoord hebt, wie deed het dan? Je moet toch bepaalde ideeën hebben. Je weet dat het geen zelfmoord of ongeluk geweest kan zijn.’
Hugi keek weer naar de vloer. ‘Ik weet het niet. Als ik het wist, zou ik het natuurlijk gezegd hebben: ik wil hier niet zijn.’
‘Denk je dat je vriend Halldór hem vermoord heeft?’ vroeg Þóra. ‘Neem je hem in bescherming?’
Hugi schudde zijn hoofd. ‘Halldór zou niemand vermoorden en Harald nog het minst. Ik vertelde jullie toch dat hij hem vereerde.’
‘Ja, maar je vertelde ook dat Harald vaak lullig tegen hem deed en hem in jullie aanwezigheid vernederde. Misschien maakte hem dat kwaad en kon hij daar niet mee overweg. Die dingen komen voor,’ zei Þóra.
Hugi keek op en zag er vastberadener uit dan daarvoor. ‘Nee. Halldór is niet zo. Hij studeert om arts te worden. Hij wil mensen in leven houden, niet het van ze afnemen.’
‘Hugi, jongen, het spijt me om je dit te moeten vertellen, maar artsen hebben door de eeuwen heen mensen gedood. Er zitten rotte appels in de mand van elk beroep,’ zei Matthias half sarcastisch. ‘Maar als het Halldór niet was, wie dan?’
‘Misschien Marta Mist,’ mompelde Hugi weinig overtuigend. Het meisje was duidelijk geen favoriet. ‘Misschien heeft Harald haar een keer te vaak “Nebel” genoemd.’
‘Marta Mist, tsja,’ zei Matthias. ‘Dat is een prachtige hypothese, ware het niet dat ze een waterdicht alibi heeft. Zoals alle anderen in die tovergroep van jullie. Behalve als het Halldór zou zijn: zijn alibi is het zwakst. Het is heel goed mogelijk dat hij heel snel uit De Koffiebrander is weggegaan, Harald vermoord heeft en daarna weer aan de boemel gegaan is, zonder dat iemand het merkte.’
Hugi vulde zijn wangen met lucht en blies die er langzaam uit. ‘Misschien iemand van de universiteit. Ik weet het niet. Of iemand uit Duitsland.’ Hij paste ervoor op om Matthias aan te kijken toen hij dit zei, alsof hij dacht dat Matthias overgevoelig zou zijn, als het over zijn landgenoten ging. ‘Ik weet dat Harald die avond iets aan het vieren was. Hij vertelde me dat; hij wilde ter gelegenheid van die dag of iets anders drugs van me kopen.’
‘Wat voor iets anders?’ vroeg Matthias bot. ‘Je moet duidelijker zijn. Wat zei hij precies?’
Hugi keek arrogant. ‘Precies? Ik herinner het me niet precies, maar het had te maken met iets wat hij eindelijk gevonden had. Hij riep iets in het Duits en balde zijn vuist. Toen omhelsde hij me en drukte me heel hard tegen zich aan en zei dat ik hem xtc moest bezorgen omdat hij zich verdomd goed voelde en zin had om helemaal uit zijn dak te gaan.’
‘Was dat toen jullie van het feest weggingen?’ vroeg Þóra. ‘Nadat hij je vastgehouden had en om xtc gevraagd had?’
‘Ja, vrij vlot daarna. Ik was helemaal van de wereld: ik had zowel te veel gedronken als een mislukte poging gedaan om nuchter te worden door speed te nemen. Veel te veel. We namen in elk geval een taxi naar mijn huis en ik herinner me alleen dat ik geen xtc-pillen kon vinden; ik was eigenlijk volkomen stoned en ik zou er al moeite mee gehad hebben om melk in de koelkast te vinden. Ik herinner me ook dat Harald nogal kwaad op me werd en zei dat dit een klotetrip was. Ik herinner me ook dat ik op de bank ging liggen omdat alles me voor de ogen begon te draaien.’
Þóra onderbrak Hugi. ‘Zei je dat je hem geen xtc-pillen hebt gegeven?’
‘Ik kon ze niet vinden,’ antwoordde Hugi, ‘ik was zo stoned als een garnaal; dat zei ik al.’
Þóra keek naar Matthias, maar zei niets. In het autopsierapport was naar voren gekomen dat in Haralds bloed het werkzame bestanddeel uit xtc-pillen gevonden was, zodat hij er ergens aan gekomen was. ‘Kan het zijn dat hij eerder die avond gescoord heeft? Of ze bij jou thuis gevonden heeft, toen jij in slaap gevallen was?’
‘Hij had op dat feestje geen xtc genomen: dat is uitgesloten. Hij was niet high: ik herken de uitwerking ervan altijd. Het is ook uitgesloten dat hij ze bij mij thuis gevonden heeft, want de politie duikelde ze uit mijn berging in de kelder op, toen ze huiszoeking deden. Ik had ze daar verstopt en ik had de sleutel in mijn zak. Harald zou nooit op het idee gekomen zijn om in de berging te gaan zoeken: ik betwijfel of hij er ooit vanaf geweten heeft. Misschien is hij naar huis gegaan en heeft daar gescoord. Ik weet dat hij een paar pillen had waarvan hij zij dat ze niet goed genoeg waren. Waarom vragen jullie daar zoveel over?’
‘Weet je zeker dat Harald niet in jouw zak gevoeld heeft en de sleutel heeft gevonden? Misschien herinner je je het niet, maar zou het kunnen dat je het je toen herinnerd hebt en het hem hebt verteld?’ vroeg Matthias. ‘Probeer het je te herinneren. Je lag op de bank en alles draaide om je heen en toen?’
Hugi kneep zijn ogen weer dicht en deed zo te zien zijn uiterste best om het zich te herinneren. Opeens deed hij zijn ogen open en keek hen verbaasd aan. ‘Ja, ik herinner het me. Trouwens: ik zei niets, maar Harald zei iets tegen mij. Hij boog zich over me heen en fluisterde iets tegen me; ik herinner me dat ik hem wilde antwoorden en hem wilde vragen om op me te wachten, maar ik kon het niet.’
‘Wat? Wat zei hij?’ vroeg Matthias ongeduldig.
Hugi keek hen peinzend aan. ‘Ik vergis me misschien, maar het staat me zo bij dat hij gezegd heeft: “Slaap lekker, makker. Je viert het later wel met me. Ik ben naar IJsland gekomen om de hel te zoeken en raad eens? Ik heb hem net gevonden.”’
‘Gedraag je niet als een idioot.’ Marta Mist tuitte haar lippen en blies een lange sliert rook uit. Ze tikte de as van haar half opgerookte sigaret en drukte hem vervolgens uit, omdat ze genoeg had gehad. ‘Je maakt het alleen maar erger en het komt niet bij je op dat iemand hier zijn voordeel mee gaat doen.’ Ze keek met haar groene, amandelvormige ogen geïrriteerd naar de jongen die op de stoel aan de andere kant van de tafel zat, of liever gezegd: die daarop in elkaar gedoken was. Marta Mist rekte zich uit en haalde haar vingers door haar rode krullen. ‘Lieverd, kijk me niet zo aan. Jij heb ons in deze situatie gebracht en je moet er nu niet over gaan zitten dromen om opeens een voorbeeldig burger te worden wiens geweten knaagt.’ Voor ondersteuning keek ze naar haar vriendin, die naast haar zat. Het jonge, blonde meisje knikte alleen maar instemmend met grote ogen. Ze had kort haar en was jongensachtig gekleed, maar toch zou niemand haar per ongeluk voor een man aangezien hebben. Ze was best knap en heel fijn gebouwd, met uitzondering van een flinke boezem. Van achteren bekeken had ze een kind kunnen zijn, zeker omdat ze naast de forse Marta Mist zat, die nog lang niet uitgepraat was. ‘Dit is zo’n typische mannenactie dat ik er haast van moet kotsen: opgeven wanneer het erop aankomt.’ Ze leunde tevreden over zichzelf terug in haar stoel. Haar vriendin durfde geen van beiden aan te kijken en concentreerde zich op haar cola.
‘Jemig,’ antwoordde Halldór en hij deed alsof hij een vinger in zijn keel stak, ‘Als jij er nou eens mee ophoudt om dit cliché steeds te herkauwen?’ De ergernis straalde van zijn gezicht af en terwijl hij Marta Mist aanstaarde, trok hij zijn bovenlip onwillekeurig op, zodat zijn witte tanden in het licht schitterden. Hij keek van haar weg en stak een sigaret aan. Toen hij uitblies, was zijn kwaadheid wat weggezakt en hij voegde er op iets rustiger toon aan toe: ‘Je zou er blij over moeten zijn dat ik naar de politie wil gaan. Of denk je soms dat het in de vrouwenvleugel helemaal geweldig zou zijn? Alleen maar vrouwen.’ Hij glimlachte sarcastisch naar haar.
Marta Mist zette hem op zijn nummer. ‘Dan kunnen we met elkaar bellen en leuke verhalen uitwisselen, want jij zult het ongelofelijk naar je zin krijgen in de gevangenis van Litla-Hraun, lieve schat: je bent ook zo’n knappe jongen.’ Ze retourneerde de sarcastische grijns.
‘Ach, houd toch eens op,’ zei Bríet eindelijk. De anderen antwoordden niet en keken haar enigszins verbaasd aan, waardoor ze weer in haar glas begon te staren, nu met rode konen. Even later hoorden ze haar in haar decolleté mompelen: ‘Ik wil niet naar de vrouwengevangenis en ik wil ook niet dat jij op Litla-Hraun terechtkomt.’ Ze keek op en richtte haar blik op Halldór. ‘Ik ben er doodsbang voor.’
Halldór glimlachte lief naar haar. Hij mocht haar graag; in feite was zijn gevoel veel sterker dan dat: hij voelde dat hij zonder meer erg van haar gecharmeerd was, hoewel hij nog niet helemaal zeker wist of dat meer dan alleen iets seksueels was. ‘Er gaat niemand naar de gevangenis.’ Hij keek naar Marta Mist. ‘Kijk nu eens wat je gedaan hebt: Bríet een beetje de stuipen op het lijf jagen met die onzin.’
Marta Mist trok een verontwaardigd gezicht. ‘Ik? Hallo! Jij begon over de gevangenis te praten; ik niet.’ Ze keek naar Bríet, trok een gezicht en zuchtte. ‘Wiens idee was het eigenlijk om hierheen te komen?’
Ze zaten in Hotel 101 aan de Hverfisgata, in een ruimte met open haard voor de bar, waar roken toegestaan was. Het was een favoriete plek van hun vriend Harald geweest en het was voor hen vaste prik om hiernaartoe te gaan, toen hij zijn wonderlijke vriendenkring min of meer leidde. Naast het feit dat ze hem misten was het alsof de plek een zekere charme verloren had.
Halldór liet zijn hoofd hangen en schudde het verward. ‘Allemachtig, Marta, ik word hier helemaal gek van. Kunnen we niet gewoon praten zoals vrienden? Ik dacht dat jij me zou helpen. Ik vind het vreselijk dat Hugi moet zitten; dat moet je toch doorhebben.’ Hij keek op zonder haar in de ogen te kijken en nam zijn pakje sigaretten, dat midden op tafel lag. ‘Ik word hier dus helemaal gek van. Wanneer is die verdomde begrafenis eigenlijk?’
Bríet keek zorgelijk naar Marta en het was overduidelijk dat ze hoopte dat haar vriendin zou bijtrekken. Zij zelf deed wat de anderen wilden. Marta Mist ademde diep in en liet de arrogantie, die haar gedrag had gekenmerkt sinds ze elkaar een kwartier eerder getroffen hadden, vallen. ‘Ach, Halldór.’ Ze reikte over de tafel, pakte hem bij zijn kin en dwong hem daardoor haar in de ogen te kijken. ‘Zijn we geen vrienden?’ Hij knikte bedroefd. ‘Luister naar me. Je helpt Hugi er niet mee, als jij je in deze zaak gaat mengen.’ Hij keek haar oplettend aan en zij ging rustig verder: ‘Bekijk de hele zaak nu eens. Dat jou iets dwarszit verandert niets aan zijn situatie. Het enige raakpunt is dat wij in deze zaak verzeild geraakt zijn. Dat gebeurde lang nadat hij vermoord was. De smerissen hebben daar geen enkele interesse in. Die hebben meer belangstelling voor het tijdstip van overlijden. Niets anders.’ Hij glimlachte naar haar. ‘De begrafenis zal wel gauw zijn en dan ben jij van alles af.’ Halldór keek naar beneden en ze moest zijn hoofd omhoog duwen om hem haar te laten aankijken, voordat ze verderging. ‘Ik heb hem niet vermoord, Halldór. Ik ben niet van plan me op de slachtbank van jouw slechte geweten op te offeren. Dat idee om naar de politie te gaan is het slechtste idee waar je ooit op gekomen bent. Zodra jij drugs en high zijn noemt, zitten wij diep in de stront. Begrijp je?’
Halldór keek haar diep in de ogen en knikte. ‘Maar misschien…’
Hij kreeg niet de gelegenheid om zijn zin af te maken: Marta Mist legde hem het zwijgen op. ‘Niks “misschien”! Luister nou naar me. Je bent een intelligente vent, Halldór. Denk je dat de vakgroep geneeskunde jou, met een reputatie van drugsgebruik, in de armen gaat sluiten, al is er verder niets op je aan te merken?’ Ze schudde haar hoofd en keek van Halldór naar Bríet, die gefascineerd aanschouwde wat er gebeurde, zoals gewoonlijk klaar om de vorige spreekster bij te vallen. Marta Mist draaide zich weer naar Halldór en zei heel rustig: ‘Gedraag je niet als een klein kind. Zoals ik zeg heeft de politie alleen belangstelling voor wie Harald vermoord heeft en voor niemand anders.’ Ze legde veel nadruk op de laatste woorden en herhaalde ze voor de zekerheid: ‘Niemand anders.’
Halldór was als onder hypnose: hij staarde recht voor zich uit naar de groene ogen die hem voortdurend van onder Marta’s omlijnde wenkbrauwen aankeken. Hij knikte dus braaf; Marta Mists hand hield hem nog steeds bij de kin vast en maakte het hem onmogelijk om overtuigend te knikken. Dat was dan ook de reden geweest waarom hij had gezegd dat hij naar de politie wilde gaan: hij wist dat het haar zou lukken om hem van gedachten doen veranderen. Hij zette deze gedachte van zich af. ‘Oké, oké.’
‘O, gelukkig,’ mompelde Bríet en ze glimlachte naar Halldór. Ze was duidelijk opgelucht en ze pakte van blijdschap Marta’s bovenarm stevig beet. Aan Marta Mist viel niet te zien of ze het gemerkt had: haar aandacht week niet van Halldór en ze bleef hem met haar hand bij de kin vasthouden.
‘Hoe laat is het?’ vroeg ze zonder haar greep te laten verslappen.
Bríet haalde vlug haar gsm tevoorschijn uit een handtas, die aan de leuning van haar stoel hing. Ze klapte hem uit, keek en zei: ‘Het is bijna half twee.’
‘Wat doe je vanavond?’ vroeg Marta aan Halldór. Aan haar stem was weinig te merken, maar aan haar oogopslag des te meer.
‘Niets,’ was het korte antwoord.
‘Kom dan naar mij toe: ik heb ook geen plannen,’ antwoordde Marta. ‘Het is lang geleden sinds we bij elkaar langs geweest zijn en ik zie dat je wel wat gezelschap kunt gebruiken.’ Ze deed extra lang over haar laatste woord.
Bríet wiebelde onrustig heen en weer op haar stoel. ‘Zouden we niet naar de bioscoop kunnen gaan?’ Ze keek hoopvol naar Marta, die niet naar haar terugkeek. Bríet voelde hoe hoog de temperatuur bij haar opliep en toen ze naar beneden keek, zag ze hoe haar nette schoen in het niet viel bij de leren laars van Marta Mist. Ze kreeg een kleur en begreep dat haar aanwezigheid die avond niet gewenst was.
‘Wil je naar de bioscoop?’ vroeg Marta aan Halldór, ‘of wil je bij mij langskomen voor meer rust?’ Ze hield haar hoofd schuin.
Halldór knikte.
Marta glimlachte. ‘Wat wordt het? Dit is geen antwoord.’
‘Naar jou toe.’ Halldórs stem was hees en zwaar. Het ontging geen van drieën wat de bedoeling was.
‘Daar heb ik zin in.’ Marta liet Halldórs kin los en klapte haar handen samen. Ze wuifde naar de ober die het dichtst in de buurt was, en vroeg om de rekening. Halldór en Bríet zeiden niets: zij was zichtbaar gekwetst en hij had niets meer te zeggen. Hij diepte een tientje uit zijn zak op, legde het op tafel en stond op.
‘Ik ben te laat voor mijn werk; ik zie jullie nog.’ Hij ging weg en ze draaiden zich allebei om om hem van achteren te bekijken.
Toen hij weg was, draaide Marta zich om en zei: ‘Hij heeft een verdomd lekker kontje, die jongen. Hij zou vaker bij ons weg moeten lopen.’ Ze keek haar vriendin aan, die gekwetst terugkeek. ‘Jeetje, word nou niet chagrijnig. Hij is momenteel vreselijk labiel en er staat te veel op het spel.’ Ze klopte Bríet op haar bovenarm. ‘Hij heeft het zwaar van je te pakken; daar verandert dit niets aan.’
Bríet forceerde een zwakke glimlach. ‘Nee, misschien niet, maar hij leek mij vreselijk blij met jou.’
‘Lieve schat, dat heeft niets met aangetrokken zijn te maken. Jij bent degene van wie mannen het zwaar te pakken krijgen. Ik, tja… Ik ben goed in bed.’ Ze stond op en keek Bríet cynisch aan. ‘Weet je waarom?’ Geen antwoord. ‘Ik smeed het ijzer als het heet is. Jij zou dat ook eens moeten proberen. Houd ermee op je alleen maar te willen laten redden, geniet van het leven.’
Bríet probeerde haar handtas te pakken. Hierop had ze geen antwoord: zij, die met deze groep aan allerlei uitspattingen deelgenomen had… Ze bloosde al bij de gedachte alleen. Was dat niet van het leven genieten? Had ze op een of andere wijze laten doorschemeren dat ze zich wilde laten redden? Wat voor gelul was dat nou weer? Toen ze naar buiten gingen, troostte ze zichzelf met de gedachte dat de jongens haar achternaliepen, niet Marta. Er stond toch te veel op het spel om Marta op de kast te jagen, door te zinspelen op haar aantrekkingskracht en voorkeuren voor vrouwen. Marta was op het eerste gezicht namelijk een soort vrouwelijke versie van Harald: ze had Halldór onder controle. Bríet wilde niet naar de gevangenis. Nee, dank u: Halldór kon doodvallen. Ze zou hem best later te pakken kunnen krijgen. Bríet strekte haar rug, zodat haar borsten nog meer opvielen. Toen ze in de richting van de deur liepen, genoot ze ervan dat drie mannen in nette pakken, die bij het raam gezeten hadden, haar aangaapten, niet Marta. Bríet lachte bij zichzelf: vaak waren kleine overwinningen het zoetst.
‘Niets,’ zei Þóra en ze keek teleurgesteld van het beeldscherm naar Matthias. Ze waren na het bezoek aan Hugi naar haar kantoor gegaan, onder andere om te achterhalen of er antwoord op haar e-mailbericht aan de onbekende ‘Mal’ binnengekomen was.
Matthias haalde zijn schouders op. ‘Wie weet komt er nooit antwoord.’
Þóra had er moeite mee om net zo gemakkelijk op te geven als Matthias. ‘Maar misschien heeft Harald informatie over hem in zijn computer?’
Matthias trok zijn wenkbrauwen op. ‘Heb jij informatie over jouw vrienden in je computer?’
‘Ach, je weet best wat ik bedoel: zo’n lijst in je e-mail van mensen met wie je het meest contact hebt.’
Matthias haalde zijn schouders weer op. ‘Ja, ik weet heel goed wat voor lijst je bedoelt. Misschien heeft Harald er eentje bijgehouden. Daar komen we nooit achter.’
Þóra draaide het beeldscherm weer recht. ‘Als jij nu eens even met de politie belde en vroeg hoe het met Haralds computer staat?’ Ze keek naar de klok op het beeldscherm. ‘Het is net na tweeën, dus moet het bureau open zijn.’ De brief over de overdracht van gegevens in verband met de zaak was die ochtend uit het bakje bij Bella verdwenen, zodat het er alle schijn van had dat hij een dag eerder op de post gegaan was. Hij was dus waarschijnlijk aangekomen, maar het was volkomen onduidelijk of men het verzoek al in behandeling genomen had. Het zou het verstandigste zijn om één of twee dagen met bellen te wachten en twee vliegen in een klap te slaan: de computer en de gegevens. Þóra schoof echter alle verstand terzijde en gaf haar ongeduld voorrang. In de huidige situatie zag ze weinig andere mogelijkheden. Ze had gsm-nummers van Haralds vrienden in de telefoongids op het internet opgezocht en was erin geslaagd nummers voor Marta Mist, Bríet en Brjánn te vinden. Geen van hen allen had met haar willen praten, toen ze hen aan de lijn kreeg – Bríet was half hysterisch geweest – en ze hadden erop gewezen dat ze al een verklaring aan de politie afgelegd hadden. Þóra en Matthias hadden daarom op het moment weinig keus. ‘Bel nou,’ zeurde ze.
Matthias zwichtte en daarna bleek dat ze de computer bij de politie mochten ophalen. Een agent genaamd Markús Helgason zou hen ontvangen.
Op het politiebureau begroette deze Markús Þóra in het IJslands, richtte zich vervolgens tot Matthias en zei in het Engels met een zwaar IJslands accent: ‘We hebben elkaar al twee keer ontmoet: bij de huiszoeking en toen u kwam om met mijn baas, Árni Bjarnason, te spreken.’ De agent glimlachte wat ongemakkelijk. ‘U kunt niet bepaald samen door een deur, dus men heeft besloten dat ik u zou ontvangen. Ik hoop dat u er niets op tegen hebt.’
Het was een vrij jonge man, gekleed in een lichtblauw politieoverhemd met een zwarte politiebroek. Hij was nogal klein, want voor politieagenten gold geen minimumlengte meer. Aan de andere kant zag Markús er heel gewoontjes uit, niet knap en niet lelijk, met donkerbruin haar en grijze ogen, die de aandacht niet trokken. Hij glimlachte toen hij hun de hand schudde en daarmee veranderde Þóra’s eerdere oordeel over zijn uiterlijk volkomen: hij had mooie, witte tanden en Þóra hoopte omwille van hemzelf dat hij altijd genoeg redenen zou hebben om te lachen.
Matthias en Þóra verzekerden hem ervan dat ze het niet erg vonden om zijn baas niet te spreken te krijgen en de jonge agent ging opgelucht verder: ‘Het leek mij een goed idee als u een en ander met mij zou kunnen bespreken. Wij begrijpen dat u de feiten rond de moord aan het bestuderen bent en aangezien ons onderzoek nog niet formeel afgerond is, zou het toch voor de hand liggen als we met elkaar overlegden.’ Hij aarzelde even en voegde er toen ongemakkelijk aan toe: ‘Ze moeten de computer nog in een doos doen evenals enige documenten die we nog moesten teruggeven. U moet er in elk geval nog even op wachten. We kunnen in mijn kamer gaan zitten.’
Þóra wierp Matthias een zijdelingse blik toe, die op zijn beurt met een handige schouderbeweging aangaf dat hij niets tegen zo’n gesprek had. Ze wist heel goed dat dat met de computer en een doos gewoon een smoes was: het zou een man met één arm bij benadering drie minuten kosten om dat te regelen. Ze liet dit niet merken, glimlachte voor de vorm en zei dat dat in orde was. De agent was duidelijk opgelucht en liet hen in zijn kamer binnen.
Behalve een koffiepot met het logo van Manchester United waren er geen persoonlijke dingen. De agent vroeg Þóra en Matthias plaats te nemen en wachtte daar zelf mee, totdat zij waren gaan zitten. Niemand zei iets, terwijl ze op de spullen wachtten, en de stilte was ondraaglijk geworden, toen iedereen uiteindelijk zat.
‘Nou, u zegt het maar,’ zei de agent met gespeeld opgewekte stem. Þóra en Matthias glimlachten alleen, maar zeiden geen van beiden iets. Þóra wilde dat de agent de conversatie gaande hield en de opeengeperste lippen van Matthias gaven te kennen dat hij er net zo over dacht. De agent kwam ter zake: ‘Wij begrijpen dat u vanochtend op Litla-Hraun geweest bent en Hugi Þorisson ontmoet hebt.’
‘Ja, dat kan kloppen,’ zei Þóra kort.
‘Juist,’ antwoordde de agent. ‘Wat is daaruit gekomen?’ Hij keek hoopvol van de een naar de ander. ‘Het is ook een vreemde situatie om uzelf als vertegenwoordigers van de nabestaanden voor te stellen, zoals u hier doet, maar ook als raadslieden van de verdachte, waarvan ik begrijp dat u dat vanochtend in het oosten gedaan hebt.’
Þóra keek naar Matthias, die met een opgeheven hand naar haar gebaarde dat zij moest antwoorden. ‘Moeten we het niet zo verwoorden dat de omstandigheden vreemd en ongewoon zijn en dat wij daarop inspelen? Het is desalniettemin duidelijk dat wij in de eerste plaats voor de familie van Harald werken: de belangen van Hugi Þórisson vallen simpelweg samen met die van de familie.’ Ze pauzeerde even om de agent in staat te stellen daar iets tegen in te brengen, maar dat deed hij niet, dus ging ze verder: ‘Wij zijn er helemaal niet van overtuigd dat hij schuldig is. Ons gesprek met hem van vanochtend ondersteunt onze mening alleen maar meer.’
De agent trok verbaasd zijn wenkbrauwen op. ‘Ik moet eerlijk toegeven dat ik helemaal niet begrijp waarom u zo zeker van uw zaak bent. Alles wat ons onderzoek aan het licht gebracht heeft, wijst in tegengestelde richting.’
‘Wij vinden dat er veel vragen onbeantwoord blijven: dat is wel de belangrijkste reden,’ antwoordde Þóra.
De agent knikte en scheen het ermee eens te zijn. ‘Dat is sowieso waar, maar zoals ik zeg is ons onderzoek nog niet definitief afgesloten. Toch zou het me nogal verbazen, als er later iets aan het licht zou komen dat de theorie dat Hugi Þórisson Harald vermoord heeft, ontkracht.’ Hij strekte de vingers van zijn ene hand en telde af, terwijl hij de ene na de andere vinger met zijn andere hand vastpakte. ‘Ten eerste was hij bij de overledene, vlak voordat de moord gepleegd werd. Ten tweede vond men bloed van Harald op de kleren die hij op die bewuste avond droeg. Ten derde vonden we een T-shirt bij hem in een kast verstopt, dat gebruikt was om aanzienlijke hoeveelheden bloed mee op te dweilen dat ook van de overledene bleek te zijn. Ten vierde was hij lid van die toververeniging van het slachtoffer en dus was hij bekend met die magische symbolen zoals die op het lijk. En ten vijfde was hij die avond wegens drugsgebruik zodanig van de wereld geweest dat hij de ogen uit een lijk zou kunnen snijden. Gelooft u me: niemand doet zoiets bij zijn volle verstand. Hij dreef een drugshandeltje en plande waarschijnlijk ook een transport. De vermoorde jongen had genoeg geld om zoiets te financieren en uit zijn fondsen verdween een aanzienlijke som geld vlak voordat de moord gepleegd werd. Spoorloos. Dat gebeurt niet wanneer het om normale transacties gaat. Het is altijd mogelijk om zoiets op een of andere wijze na te trekken.’ De agent keek naar zijn handen. Hij omvatte alle vingers van zijn linkerhand met die van zijn rechterhand. ‘Ik kan op die dingen wél antwoord geven; veel minder punten zijn vaak al voldoende om mensen schuldig te bevinden. Het enige waar het ons aan ontbreekt, is een bekentenis, waarvan ik graag toegeef dat die er gewoonlijk in soortgelijke omstandigheden al geweest zou zijn.’
Þóra probeerde niets te laten merken. Dat er bloed was gevonden op kleren van Hugi kwam haar rauw op haar dak vallen. Ze was het noch in de politieverslagen, noch in de overige gegevens met betrekking tot de zaak die ze in handen gehad had, tegengekomen. Ze nam vlug het woord, zodat de agent niet de indruk zou krijgen dat hij haar uit haar evenwicht had gebracht: ‘Hebt u er dan geen problemen mee dat hij de moord niet bekend heeft?’
De agent keek haar recht in het gezicht aan. ‘Nee, helemaal niet. Weet u waarom?’ Hij ging verder toen Þóra geen aanstalten maakte om hem te antwoorden: ‘Hij herinnert het zich niet. In plaats daarvan klampt hij zich vast aan de hoop dat hij het niet gedaan heeft. Waarom zou hij een daad moeten bekennen die hij zich niet herinnert, als er zoveel op het spel staat? Dat vraag ik me af.’
‘Hoe verklaart u het verplaatsen van het lijk naar de universiteit?’ vroeg Matthias. ‘Zo’n drugsdealer zal toch geen toegang tot universiteitsgebouwen gehad hebben. Het was in het weekeinde en alles was waarschijnlijk gesloten.’
‘Hij stal de sleutel van Harald. Heel simpel. We troffen de sleutelhanger op het lijk aan; daaraan zat onder andere een sleutel of liever gezegd: een speciale toegangssleutel, want ze hebben daar een beveiligingssysteem. Uit het systeem viel af te lezen dat de sleutel vlak na de moord gebruikt is om binnen te komen.’
Matthias kuchte. ‘Hoe bedoelt u: vlak na de moord? Had het niet even goed vlak voor de moord kunnen zijn? De tijdschatting is in dit geval niet bepaald nauwkeurig.’
‘Inderdaad, maar dat maakt niet uit,’ antwoordde de agent bruusker dan voorheen.
Matthias ging door, geenszins bereid om hem er zo makkelijk van af te laten komen: ‘Laten we ervan uitgaan dat Hugi de sleutel gejat heeft en het lijk van zijn woning, die trouwens daar in de buurt is, naar het faculteitsgebouw gebracht heeft. Hoe denkt u dat dat vervoer in zijn werk gegaan is? Het lijk van een volwassen kerel is niet iets wat je in je zak steekt of meeneemt in een taxi.’
Nu moest de agent lachen. ‘Hij vervoerde het lijk op zijn fiets: die werd een eindje van de Árnagarður gevonden en alsof dat nog niet genoeg was, waren er sporen van Harald op te vinden. Er werd bloed van hem op het stuur aangetroffen. Gelukkig was de fiets onder een afdak neergegooid, zodat het er niet op gesneeuwd had.’
Matthias zei niets, zodat Þóra inviel: ‘Hoe weet u dat deze fiets van Hugi was?’ Ze zei er vlug achteraan: ‘En ook als dat zo zou zijn, hoe weten we dan dat die daar in die bewuste nacht achtergelaten is?’
De agent glimlachte met meer voldoening dan daarvoor. ‘De fiets werd bij de opslag voor afvalcontainers neergegooid en lag bij de deur. Het vuil werd op vrijdag opgehaald en de vuilnislieden van die wijk waren het er allemaal over eens dat er toen geen fiets lag. Hugi heeft de fiets zelf herkend en toegegeven dat die op zaterdag onaangeroerd in het fietsenhok stond van de flat waar hij woont; een vrouw uit dat gebouw beweert eveneens dat de fiets op zijn plek stond, toen ze rond etenstijd een kinderwagen uit het hok wilde halen om met haar kind naar de winkel te gaan.’
‘Hoe kan een getuige zich in hemelsnaam herinneren welke fietsen er stonden en welke niet? Ik heb zelf in een flat gewoond en geloof dat ik in die tijd toch echt niet had kunnen navertellen wat er in het fietsenhok stond, hoe vaak ik er ook langskwam,’ zei Þóra.
‘De fiets was opvallend, omdat Hugi er veel gebruik van maakte. ’s Winters, ’s zomers, in het voorjaar en in het najaar. Hij had geen rijbewijs en had niet veel keuze. Hij was nogal lomp wanneer hij zijn fiets in het hok zette: dat bewuste weekeinde nog had hij hem tegen de kinderwagen van die vrouw gezet. Daarom herinnert ze het zich goed, omdat ze hem moest verplaatsen om haar kinderwagen te pakken.’
Matthias kuchte nog een keer. ‘Als Hugi de sleutel gestolen heeft en de sleutel was van een beveiligingssysteem, dan neem ik aan dat daar een toegangscode of nummer bij hoorde. Hoe heeft Hugi die geraden?’
‘Dat is precies een van de vragen waarmee we ons aan het begin geconfronteerd zagen, en we hebben het laten natrekken,’ antwoordde de agent. ‘Bij de verhoren van Haralds vrienden kwam naar voren dat hij hun die code allemaal verteld schijnt te hebben.’
Þóra keek hem vol ongeloof aan. ‘Wie gelooft dat nou? Waarom zou hij dat in hemelsnaam doen?’
‘Ik begrijp dat hij het nummer grappig vond: hij had namelijk de toegangscode 0666 gekregen en dat nummer scheen bijzondere aantrekkingskracht op hem uit te oefenen vanwege een of andere merkwaardige satanische hobby.’
‘Dat was trouwens een magische hobby, heeft niets met de duivel te maken,’ zei Matthias. Hij veranderde vervolgens handig van gespreksonderwerp om lange gesprekken over het soort magie te vermijden. ‘Eén ding zou u ons misschien kunnen vertellen. We kwamen een print van Haralds e-mail tegen: een kort bericht dat hij ene “Mal” gestuurd had. Hebt u daar iets uit kunnen opmaken?’
De agent keek hem niet-begrijpend aan. ‘Ik moet eerlijk bekennen dat ik me dat niet herinner: we hebben zo’n enorme berg documenten doorgenomen. Maar als u wilt, kan ik het opzoeken en het u laten weten.’
Þóra schetste hem het bericht in grote lijnen, al meende ze dat er in verband hiermee weinig bij de politie te halen viel: de agent zou het zich toch hebben moeten herinneren als er iets uit naar voren gekomen was. Hij beloofde wel na te gaan of er iets gedaan was om de geadresseerde te vinden, hoewel hij weinig belang hechtte aan de belangrijke vondst die Harald zei eindelijk gedaan te hebben. ‘Hij bedoelde ongetwijfeld een meisje op wie hij stapelgek was, of iets dergelijks,’ zei hij. ‘Maar iets anders: bent u van plan hier nog lang mee door te gaan?’ Hij keek Þóra en Matthias om beurten aan.
‘Zo lang als wij nodig achten,’ zei Matthias met een ondoorgrondelijke blik. ‘Ik ben er nog steeds niet van overtuigd dat de juiste man in hechtenis zit, ondanks datgene wat bij u aan het licht gekomen is. Maar ik zou er natuurlijk naast kunnen zitten.’
De agent glimlachte tegen zijn zin. ‘We zouden u er dankbaar voor zijn, als u ons enigszins op de hoogte zou willen houden, omdat het onderzoek nog steeds gaande is. Wij willen graag conflicten vermijden, zeker als er van samenwerking sprake kan zijn.’
Þóra maakte van de gelegenheid gebruik en zei: ‘Wij hebben gedeelten van de documenten in deze zaak gekregen, maar lang niet alles. Ik heb u een brief gestuurd, die waarschijnlijk vanochtend aangekomen is, waarin namens de naaste verwanten het vrijgeven van alle gegevens verzocht wordt. Ziet u ergens iets wat dat in de weg zou kunnen staan?’
De agent haalde zijn schouders op. ‘Op zich niet, maar dat is niet aan mij. Het is niet gebruikelijk dat een verzoek tot zoiets wordt ingediend, maar ik neem aan dat het ingewilligd zal worden. Het zou even kunnen duren voordat dit behandeld wordt. We proberen natuurlijk…’ Hij kwam niet verder, omdat er op de deur geklopt werd. ‘Binnen,’ riep hij en de deur ging open. In de deuropening stond een agente met een kartonnen doos in haar armen. Uit de doos stak een zwarte computer.
‘Hier is de computer waar u om vroeg,’ zei de jonge vrouw en ze ging naar binnen. Ze zette de doos op het bureau en haalde er een document in een doorzichtige plastic hoes uit tevoorschijn. ‘De monitor is beneden bij de receptie; die komt rechtstreeks van de opslag omdat wij hem niet nodig hadden. Eigenlijk volkomen onzinnig om hem mee te nemen,’ zei ze met opgeheven hoofd tegen de agent. ‘Misschien zouden degenen die zulke huiszoekingen doen, er eens op gewezen moeten worden dat documenten en andere dingen niet in letterlijke zin in een beeldscherm opgeslagen worden, ook al worden ze op het scherm bewaard. Het zit allemaal in de computer en er kan ongeacht de monitor gebruik van gemaakt worden.’ Ze klopte zachtjes op de computer.
De agent scheen helemaal niet blij te zijn met de jonge vrouw, noch met het feit dat ze hem in de aanwezigheid van Þóra en Matthias de les las. ‘Bedankt voor je informatie.’ Hij nam de plastic hoes van haar aan en haalde het document eruit. ‘Zou u hier willen tekenen voor ontvangst?’ zei hij tegen Matthias. ‘De rest van de documenten die meegenomen zijn, is daar ook in te vinden.’
‘Welke documenten zijn dat?’ vroeg Þóra. ‘Waarom zijn die niet met de andere teruggegeven?’
‘Dat waren papieren waarvan we vonden dat we ze beter moesten bekijken. Van alles en nog wat. Er kwam trouwens niets uit. Ik weet niet of u er iets sappigs in zult vinden, maar ik betwijfel het.’ Hij stond op en gaf daarmee aan dat het gesprek ten einde was.
Þóra en Matthias stonden van hun stoelen op en Matthias nam de doos in zijn armen, nadat hij voor ontvangst getekend had. Þóra trok de stapel documenten uit de doos, voordat ze voorin ging zitten. Ze bladerde er doelloos doorheen, terwijl Matthias de auto startte.
‘Shit, wat is dat nu weer?’ zei ze verbaasd en ze keek naar Matthias.
Þóra hield een omslag van roodbruin leer vast dat ze uit het midden van de stapel getrokken had. Het omslag zat met bandjes dichtgebonden, die ze losmaakte om de inhoud te kunnen bekijken. Het leer voelde zacht aan, als dat van handschoenen, hoewel het waarschijnlijk oud was. Het leer was minstens zestig jaar oud, als je dat kon afleiden uit de letters die erop gedrukt waren: ‘nhg 1947’. Maar het was eerder de inhoud dan het omslag zelf die haar belangstelling wekte. ‘Wat is dit eigenlijk?’ vroeg ze en ze keek Matthias verbaasd aan. Ze wees op oude brieven die tevoorschijn kwamen, toen het omslag open was; liever gezegd antieke brieven, omdat ze naar uiterlijk en schrift te oordelen veel ouder waren dan wat eromheen zat.
Matthias keek stomverbaasd naar het omslag. ‘Zat dat in die stapel papieren uit de doos?’
‘Ja,’ antwoordde Þóra en ze bladerde losjes met de toppen van haar vingers door het eerste deel van de brieven om te zien hoeveel het er waren. Ze werd volkomen overrompeld toen Matthias iets onverstaanbaars schreeuwde en haar het omslag uit handen griste.
‘Ben je gek geworden, mens?’ vroeg hij neurotisch, deed het omslag dicht en bond de bandjes vlug dicht. Dat verliep niet vlekkeloos vanwege het sturen en het gebrek aan ruimte voor in de auto.
Þóra wist niet wat ze ervan moest denken en er volgde daarom een stilte op zijn actie. Toen Matthias het omslag dichtgedaan had, legde hij het voorzichtig op de achterbank. Hij trok zijn winterjas uit en legde die boven op het omslag, zodat de jas met de voering naar beneden op het omslag lag en niet met de natte buitenkant. ‘Moeten we de auto niet verplaatsen?’ vroeg Þóra om de stilte te verbreken. Hij stond half op de parkeerplaats en half op de straat.
Matthias greep het stuur met beide handen en haalde diep adem.
‘Het spijt me dat ik zo overstuur raakte. Ik had gewoon niet verwacht deze documenten hier te zien, in een onopvallende doos van de politie.’ Hij stuurde de auto de weg op en reed weg.
‘Wat zijn dit dan voor brieven, als ik vragen mag?’ vroeg Þóra.
‘Dit zijn oeroude brieven uit de collectie van Haralds grootvader en ze behoren tot de kostbaardere onderdelen daarvan. De brieven zijn van onschatbare waarde en het is volkomen onbegrijpelijk dat Harald die naar IJsland heeft kunnen brengen. Ik ben ervan overtuigd dat de verzekeringsmaatschappij nog in de waan verkeert dat ze in de bankkluis liggen, zoals was afgesproken.’ Matthias stelde de achteruitkijkspiegel bij om naar de kostbare vracht te kijken. ‘Een edelman uit Innsbruck schreef ze in 1485. De brieven gaan over de campagnes van Heinrich Kramer tegen heksen in die stad, voordat heksenjachten zich overal verspreidden, zoals later gebeurde.’
‘Wie was Heinrich Kramer ook alweer?’ Þóra wist dat ze die naam zou moeten herkennen, maar kon de naam niet meer precies thuisbrengen.
‘Eén van de schrijvers van de Heksenhamer, een soort handboek voor heksenjagers,’ antwoordde Matthias. ‘Hij was grootinquisiteur in de gebieden waarvan het merendeel nu bij Duitsland hoort. Ongetwijfeld een verknipte persoonlijkheid en hij had in het bijzonder iets tegen vrouwen. Afgezien van het feit dat hij denkbeeldige heksen te pakken wilde krijgen, nam hij ook deel aan vervolgingen van joden en godslasteraars en eigenlijk van de meeste groeperingen die gemakkelijk te beschuldigen waren.’
Þóra herinnerde zich de samenvatting op het internet. ‘Oké, ik ben weer bij.’ Ze voegde er daarna verbaasd aan toe: ‘Komt hij in deze brieven voor?’
‘Ja,’ antwoordde Matthias. ‘Hij kwam naar Innsbruck, zag, maar overwon daarentegen helemaal niet. Hij begon goed: stelde onderzoek in waarbij zonder enige restricties gebruik werd gemaakt van geweld en martelingen, en daarnaast kregen de verdachten – zo’n zevenenvijftig vrouwen – geen enkele verdediging. Dat viel niet goed toen het tot rechtszaken kwam: niet bij de geestelijken in dat gebied en niet bij de wereldlijke macht. Toen Kramer zich aan seksuele activiteiten met deze zogenaamde heksen te buiten ging, ging hij zo erg over de schreef, dat het de bisschop te ver ging en hij hem uiteindelijk uit de stad verdreef. De vrouwen die hij gevangengehouden had, werden daarna vrijgelaten, maar ze waren er niet best aan toe na die voortdurende martelingen. De brieven gaan erover hoe hij de vrouw van de briefschrijver behandeld had. Zoals je kunt begrijpen is het geen prettige lectuur.’
‘Aan wie schreef hij eigenlijk?’ vroeg Þóra.
‘Alle brieven zijn gericht aan de bisschop van Brixen, Georg Gosler de tweede. Dezelfde bisschop die Kramer uiteindelijk uit de stad liet zetten. Ik geloof eerlijk gezegd dat deze brieven daar een steentje aan hebben bijgedragen.’
‘Hoe kwam de opa van Harald eraan?’
Matthias haalde zijn schouders op. ‘Er was in de naoorlogse jaren van alles te koop in Duitsland. De familie Guntlieb had haar bezittingen in veiligheid gebracht, voordat de bank schade leed door de devaluatie van de mark, waardoor de meesten aan het einde van de oorlog geen cent meer hadden. Het is geen gewone bank: het doorsnee publiek stort daar zijn geld niet en heeft dat ook nooit gedaan. Het is in veel opzichten aan de grootvader van Harald te danken dat zijn belangrijkste relaties in die tijd niet failliet gingen. Hij had vlug genoeg door welke kant het op ging en kon daarom fondsen verplaatsen zonder dat iemand het merkte. Hij bevond zich dus in een geschikte positie om zich het een en ander toe te eigenen, toen het met de economie minder goed begon te gaan.’
‘Maar welke eigenaren verkochten die brieven dan? Brieven uit de vijftiende eeuw zijn geen dingen die mensen jarenlang bewaren om ze dan zo maar weg te doen, wanneer alles eromheen in rook opgaat.’
Matthias haalde zijn schouders weer op. ‘Ik heb geen idee. Deze brieven staan nergens beschreven en ze zijn in geen enkele documentatie te vinden; het zouden dus vervalsingen kunnen zijn. Maar dan wel heel goede vervalsingen, als dat het geval is. Haralds opa wilde niets in detail over de aankoop vertellen. De initialen op het omslag zijn van hem, Niklas Harald Guntlieb, dus ze verwijzen niet naar een vorige eigenaar. Ik heb trouwens het vermoeden dat ze ooit van de kerk gestolen zijn.’ Matthias reed over de Snorrabraut en deed zijn richtingaanwijzer aan, omdat hij van rijbaan wilde veranderen. Ze waren op weg naar de Bergstaðastræti; ze waren het erover eens dat het het beste zou zijn om de computer daar neer te zetten. Ze moesten daarom hier naar rechts, maar zaten op de linkerrijbaan. Niemand gaf Matthias echter een kans: het leek wel alsof alle automobilisten met elkaar afgesproken hadden uit alle macht hun plannen te dwarsbomen en hen te dwingen naar Fossvogur te gaan. ‘Wat hebben die lui toch?’ mompelde Matthias.
‘Verander gewoon weer van rijbaan,’ zei Þóra, die helemaal aan zulk rijgedrag gewend was. ‘Ze geven meer om hun auto dan dat ze willen bepalen waar jij heen gaat.’
Matthias liet al zijn reserves varen en kwam met de schrik vrij, afgezien van het enorme getoeter van een auto die hij af moest snijden. ‘Volgens mij duurt het lang, voordat je hier aan het verkeer gewend bent,’ zei hij verbaasd.
Þóra glimlachte alleen. ‘Wat kwam er uit die brieven naar voren? Wat gebeurde er met die vrouw?’
‘Ze werd gemarteld,’ antwoordde Matthias. ‘Nogal wreed.’
‘Ik had ook niet verwacht dat je iemand op een andere manier kon martelen,’ zei Þóra, die op meer gedetailleerde informatie gehoopt had. ‘Wat deden ze met haar?’
‘De briefschrijver sprak van kapotte handen en een been, die door een ijzeren laars verbrijzeld was. Ook werden haar beide oren afgesneden. Ongetwijfeld viel er meer over te vertellen, dat niet de moeite waard was om op schrift te stellen. Gesnij en dat soort dingen.’ Matthias keek even van de weg naar Þóra. ‘Ik herinner me dat de conclusie van de briefschrijver in een van de laatste brieven iets van de volgende aard geweest is: “Als u naar kwaad op zoek bent, dan zit dat niet in wat er van mijn geliefde, jonge en onschuldige vrouw over is: het huist in degene die haar kwam ophalen om terecht te staan.”’
‘Godallemachtig,’ zei Þóra en er trok een rilling door haar heen. ‘Je herinnert het je wel erg precies.’
‘Je vergeet niet zo eenvoudig wat er uit zo’n brief naar voren komt,’ antwoordde Matthias hees. ‘Dit is natuurlijk niet het enige waarover geschreven wordt. Er zitten allemaal pogingen om haar vrij te krijgen in, van juridische argumenten tot wat je regelrechte bedreigingen kunt noemen. De man was wanhopig: hij hield zonder meer met hart en ziel van zijn vrouw, omdat ze volgens die brief het allermooiste meisje was. Ze waren nog niet lang getrouwd.’
‘Mocht hij haar in gevangenschap opzoeken? Werd dit niet geschreven, terwijl ze nog vastzat?’ vroeg Þóra.
‘Nee en ja,’ antwoordde Matthias. ‘Nee, hij kon haar niet bezoeken, maar een van de bewakers zag hoe erg ze eraan toe was en bracht boodschappen heen en weer; boodschappen die steeds onduidelijker en wanhopiger werden, volgens de brieven. Wat je tweede vraag betreft: de brieven zijn op één na allemaal geschreven terwijl zij vastzat en haar man probeerde haar vrij te krijgen. Dat wil zeggen, alle brieven behalve de laatste, die geschreven is nadat ze vrijgelaten was. Mensen die zich alleen druk maken om hun eigen problemen, zouden die brief eens moeten lezen. Zo groot is de menselijke tragedie die daarin beschreven wordt.’
‘Hoezo?’ vroeg Þóra zonder dat ze het antwoord werkelijk wilde horen.
‘Je moet bedenken dat de geneeskunde in die tijd in niets leek op hoe we haar nu kennen: in werkelijkheid was het een hoop onzin. Je kunt je goed de pijn voorstellen die zieken en gewonden leden, laat staan de geestelijke gezondheid van een jonge vrouw die eerder bij iedereen geliefd was en onder andere beroemd om haar uiterlijk. Toen ze vrijgelaten werd, waren haar ene been en al haar vingers verbrijzeld. Geen oren. Het lichaam bedekt met littekens van messteken die ze haar toegebracht hadden op zoek naar een plek die niet zou bloeden. En meer dingen die kort genoemd worden, maar niet met naam en toenaam. Wat zou jij doen?’ Matthias keek weer naar Þóra.
‘Had ze kinderen?’ vroeg Þóra. Onwillekeurig ging haar rechterhand naar haar ene oor; ze had echt nog nooit beseft hoe onmisbaar oren voor het uiterlijk waren.
‘Nee,’ antwoordde Matthias.
‘Dan heeft ze zelfmoord gepleegd,’ zei Þóra zonder aarzeling. ‘Eindeloze pijn en kwelling kun je omwille van je kinderen verdragen, maar niet om veel andere redenen.’
‘Inderdaad,’ zei Matthias. ‘Ze woonden op een landgoed bij een riviertje en ze hinkte daar ’s avonds, toen ze thuisgekomen was, naartoe en wierp zich erin. Had ze in een betere toestand verkeerd, dan had ze zich nog zwemmend in veiligheid kunnen brengen, maar gekleed in zware kleren volgens de mode van die tijd en met een verbrijzeld been en verbrijzelde handen was ze niet tot veel in staat.’
‘Wat deed haar man vervolgens; staat dat in de brief?’ vroeg Þóra, terwijl ze de gedachte aan de jonge vrouw van zich afzette.
‘Ja, in de brief staat inderdaad dat hij inquisiteur Kramer het dierbaarste in zijn leven afgenomen heeft, net zoals Kramer hem het dierbaarste in zijn leven ontnomen had, en dat dat nu op een lange reis naar de hel was,’ antwoordde Matthias. ‘In het verhaal volgt niet wie het voorwerp van de wraak was of waar dat was of welke hel het in deze zaak betreft. Bronnen uit die tijd geven geen verdere aanwijzingen. Hij wenst de bisschop vervolgens een goede nacht en zegt dat die heeft verzuimd zijn oproep op tijd te beantwoorden en dat een dienaar van God dat voor zijn Heer moet verantwoorden. Hij citeert iets uit het Oude Testament, dat zoals je weet over van alles behalve vergeving gaat. Ik kan het niet helemaal verklaren, maar in zijn slotwoorden zat een soort dreigement verscholen, waarvan ik niet weet of hij de daad bij het woord gevoegd heeft: de bisschop stierf een paar jaar later. Het kan goed zijn dat hij die brieven weggegooid heeft, omdat hij niet wilde dat ze tussen kerkelijke documenten bewaard bleven.’
‘Dat vind ik nou een twijfelachtige verklaring,’ zei Þóra. ‘Als hij ervan af wilde komen, waarom verbrandde hij ze dan niet? Ze hadden toch geen tekort aan vuur in die tijd.’
Matthias probeerde de auto direct voor de deur van Haralds woning te parkeren. De parkeerplaatsen bij het huis waren bezet. ‘Ik weet het niet; misschien zag hij Petrus en God voor zich en wilde hij geen aandacht op de inhoud van de brieven vestigen door ze te verbranden. Rook stijgt op naar de hemel, weet je.’
‘Dus je denkt dat de brieven geen vervalsingen zijn?’ vroeg Þóra.
‘Nee, dat zei ik niet. Er zitten bepaalde zaken in die niet kloppen.’
‘Zoals?’
‘Hoofdzakelijk zijn dat verwijzingen naar een vreselijk boek van Kramer. De briefschrijver noemt het mooi geïllumineerd met bloemen, maar het kan de duivelse inhoud niet verhullen.’
‘Zou hij niet de Heksenhamer bedoeld kunnen hebben? Kramer moet dat toch gebruikt hebben.’
‘Die theorie gaat niet op,’ antwoordde Matthias. ‘Volgens overlevering kwam dat gezellige boek pas een jaar later, in 1486, uit.’
‘Zijn het papier en de inkt niet op leeftijd onderzocht?’ vroeg Þóra.
‘Ja, dat lukte uiteindelijk wel, maar het is helemaal niet belangrijk: vervalsers gebruiken oud papier en oude inkt of verf om mensen die de middelen voor zulk onderzoek hebben, voor de gek te houden.’
‘Oude inkt?’ vroeg Þóra vol twijfels.
‘Ja, of zoiets. Ze maken inkt van oude stoffen of lossen de inkt op van een of ander oud document dat dat niet meer echt geschikt is voor verkoop. Oude inkt komt snel van het papier los.’
‘Wat een gedoe,’ zei Þóra en ze was dankbaar dat ze geen vervalser was.
‘Hmm, ja,’ zei Matthias en ze stapten uit.
‘Maar waarom had Harald die brieven?’ vroeg ze. ‘Geloofde hij dat ze echt waren of dacht hij dat ze vervalst waren?’
Matthias sloeg de autodeur dicht en deed de kofferbak open. Hij boog voorover om de doos op te tillen, maar eerst wikkelde hij het omslag met de brieven in zijn jas en legde die voorzichtig op de doos. Als hij het alleen in zijn trui al koud had, liet hij het niet merken. ‘Harald was ervan overtuigd dat ze echt waren: hij was gefascineerd door het raadsel wie of wat Kramer had verloren door die wraakactie waar het in de brief over gaat. Hij zocht links en rechts in Duitsland in allerlei documenten naarstig naar een aanwijzing en bezocht met die bedoeling ook de Vaticaanse bibliotheek. Hij vond echter niets wat op het een of ander wees. Er is niet zoveel over Kramer bekend, want hij leefde ruim vijfhonderd jaar geleden.’
Þóra zag voetstappen in de sneeuw die voor de hoek van het huis lag, in de richting van de voordeur naar Haralds woning. Met een hoofdbeweging wees ze Matthias op de verse sporen van verkeer; er waren geen sporen behalve die ene kant op, dus ze konden niet van de post of de krantenbezorger zijn.
De man stond vlak bij de deur. Hij had zo te zien een paar passen naar achteren gedaan om naar het raam op de bovenste verdieping van het huis te kunnen turen. Hij maakte een sprongetje, toen Matthias en Þóra zacht om de hoek kwamen. Hij keek hen met open mond aan en begon toen wat te stamelen, voordat hij ten slotte de woorden vond voor wat hij wilde zeggen. ‘Kende u Harald Guntlieb?’
‘Aangenaam, mijn naam is Gunnar Gestvík; ik ben het hoofd van de vakgroep Geschiedenis van de universiteit.’
Hij stond weifelend en onzeker voor hen. Zijn kleren zagen er duur uit: hij droeg een mooie winterjas van een merk dat Þóra herkende uit de klerenkast van haar ex. Onder zijn overjas had de man een pak aan en bij de kraag zag ze een mooi gestrikte, kleurige das en de lichtblauwe boord van zijn overhemd. Zijn hele voorkomen moest erop duiden dat dit een beheerst man in goeden doen was, die onderweg was. Maar zijn pose begon op dit moment wel scheurtjes te vertonen: deze Gunnar verwachtte deze ontmoeting overduidelijk niet en deed heel hard zijn best om zijn volgende zet te bepalen. Het was Þóra duidelijk dat dit de man was die het lijk van Harald gevonden had of liever gezegd op zich gekregen had. Wat hij bij de woning van die voormalige student van hem wilde, was haar een volkomen raadsel. Misschien was dit onderdeel van een verwerkingsproces, aangeraden door een psycholoog?
‘Ik was in de buurt en besloot te kijken of hier iemand was,’ zei Gunnar aarzelend.
‘Hier? Bij Harald thuis?’ vroeg Þóra verbaasd.
‘Ik had natuurlijk niet verwacht hemzelf hier aan te treffen,’ ging Gunnar vlug verder. ‘Ik bedoelde of er iemand anders was, de huisbaas of zo.’
Matthias begreep er geen woord van en liet het gesprek aan Þóra over, maar hij had de naam meteen meegekregen. Hij glipte naast Þóra en maakte haar met allerlei oogwenken duidelijk dat ze de man moest vragen mee naar binnen te gaan. Hij viste de sleutels uit zijn zak op en opende de voordeur.
Gunnar volgde Matthias met een wel heel gretige blik. ‘Hebt u toegang tot de woning?’ vroeg hij Þóra.
‘Ja, Matthias werkt voor Haralds familie en ik vertegenwoordig hen ook. We komen net van de politie: we hebben zijn spullen daar opgehaald en wilden deze hier neerzetten. Wilt u mee naar binnen? We zouden het op prijs stellen om gewoon even met u te kunnen praten.’
Gunnar scheen er de grootste moeite mee te hebben om niet te laten blijken hoe opgelucht hij was. Hij nam het aanbod dankbaar aan nadat hij op zijn horloge had gekeken, alsof hij voor de zekerheid wilde kijken of hij het aanbod misschien zou moeten afslaan. Hij volgde Þóra naar binnen. Ondanks zijn verfijnde smaak in kleding scheen hij toch tekort te schieten in hoffelijkheid: hij bood haar in elk geval geen hulp bij het naar boven brengen van de zware computer.
Gunnars reactie verschilde niet veel van die van Þóra, toen zij voor het eerst de woning binnenging. Hij nam niet eens de moeite om zijn jas uit te doen, maar ging als gehypnotiseerd de kamer binnen en begon te bekijken wat er aan de muren hing. Matthias en Þóra gunden zichzelf meer tijd, zetten alle spullen weg en deden hun jassen uit. Matthias haalde het leren omslag met de oude brieven, uit zijn jas waarin hij ze gewikkeld had, en liep ermee door de gang naar de slaapkamer. Þóra bleef achter om Gunnar in de gaten te houden. Ze liep naar hem toe en ging naast hem staan, hoewel ze hem niet wilde storen bij het bekijken van de oude kunstwerken die er hingen.
‘Het is een opmerkelijke kunstcollectie,’ zei Þóra. Ze bracht zich in herinnering wat Matthias haar over de afbeeldingen verteld had. Ze had er echter weinig vertrouwen in dat ze het correct zou herhalen en besloot daarom zichzelf niet voor schut te zetten.
‘Hoe kwam hij hieraan?’ vroeg Gunnar. ‘Had hij ze gestolen?’
Þóra was sprakeloos. Hoe kwam die man daarop? ‘Nee, hij had alles gekregen uit de erfenis van zijn grootvader.’ Ze aarzelde even, maar ging toen verder. ‘U mocht Harald niet?’
Gunnar schrok. ‘Lieve Heer, welnee. Ik mocht hem vreselijk graag.’ De toon waarop hij dit zei, wees er niet bepaald op dat hij oprecht was en Gunnar scheen dit te beseffen: hij probeerde het heel vlug recht te zetten. ‘Harald was een zeer intelligente jongeman en hij had het in zich om uitstekend historisch onderzoek te doen. Zijn werkwijzen waren niet helemaal voorbeeldig, maar in zulke dingen zit sowieso de klad.’
Þóra was nog niet overtuigd. ‘In die zin dat hij een voorbeeldig student was?’
Gunnar produceerde met moeite een glimlach. ‘Dat kun je misschien zo stellen. Hij was natuurlijk niet conventioneel in zijn uiterlijk en gedrag, maar je kunt jonge mensen niet op hun mode beoordelen. Ik herinner me de Beatles en de mode die hun roem met zich meebracht: de ouderen vonden het niet veel soeps. Ik ben nu oud genoeg om te begrijpen dat de adolescentie allerlei vormen kan aannemen.’
Het was nogal vergezocht om Harald met de Beatles te vergelijken. ‘Zo had ik het nog niet bekeken.’ Ze glimlachte beleefd naar Gunnar. ‘Maar ik heb hem natuurlijk niet gekend.’
‘U zei dat u advocate was; welke belangen behartigt u voor de familie van Harald? Betreft het de erfenis? Wat hier aan de muur hangt is niet van geringe waarde.’
‘Nee, daar heeft het niets mee te maken,’ antwoordde Þóra. ‘We zijn het onderzoek naar de moord aan het nalopen: de familie is het helemaal niet eens met de conclusie van de politie.’
Gunnar staarde haar met grote ogen aan. Zijn adamsappel ging op en neer. ‘Wat bedoelt u? De schuldige is toch al gevonden: die ene drugsdealer?’
Þóra haalde haar schouders op. ‘Wij vinden dat diverse zaken erop wijzen dat hij de moordenaar niet is.’ Ze zag dat Gunnar om bepaalde redenen niet bijzonder blij was met dit nieuws. Ze voegde eraan toe: ‘Het zal allemaal wel blijken. Misschien hebben we het bij het verkeerde eind, misschien niet.’
‘Het gaat mij misschien niets aan, maar wat wijst op de onschuld van die man? De politie schijnt ervan overtuigd dat ze de juiste man te pakken hebben; weet u iets wat de politie nog onbekend is?’
‘We houden geen informatie voor de politie verborgen, als u dat insinueert,’ zei Þóra scherp. ‘We zijn gewoon op belangrijke punten niet tevreden over hun conclusies.’
Gunnar zuchtte. ‘U moet me maar niet kwalijk nemen dat ik het zo rechtstreeks vraag: ik ben mezelf niet meer wanneer het om deze zaak gaat. Om u de waarheid te zeggen wilde ik dat het nu eindelijk eens ophield. Dit is allemaal vreselijk moeilijk voor me geweest en het heeft ook nog eens de goede naam van de vakgroep besmeurd.’
‘Ik begrijp het,’ zei Þóra. ‘Maar het mag toch niet zo zijn dat de verkeerde persoon schuldig bevonden wordt, ook al staat de goede naam van uw vakgroep op het spel, of wel soms?’
Gunnar begreep het en zei vlug: ‘Nee, nee, nee. Natuurlijk niet. Een mens heeft nu eenmaal de neiging om om zijn eigen hachje te denken, maar daar zitten natuurlijk grenzen aan, begrijpt u me niet verkeerd.’
‘Waarom kwam u eigenlijk hierheen?’ vroeg Þóra. Ze vroeg zich ondertussen af wat Matthias toch ophield.
Gunnar keek van Þóra naar een van de afbeeldingen aan de muur. ‘Ik hoopte eigenlijk in contact te komen met iemand die Haralds zaken regelt. En dat schijnt gelukt te zijn.’
‘Waarom?’
‘Toen Harald vermoord werd, had hij kort daarvoor… hoe zal ik het zeggen… ja, kort daarvoor een geleend document van de universiteit in handen gekregen dat hij niet teruggegeven heeft. Ik ben daarnaar op zoek.’ Gunnar wendde zijn blik van het kunstwerk af.
‘Wat voor document is dat?’ vroeg Þóra. ‘Er is hier van alles te vinden.’
‘Het is een oude brief aan de bisschop in Hróarskelda van rond 1500. Hij is door Denemarken uitgeleend en daarom is het belangrijk dat hij niet aan de wandel gaat.’
‘Dat klinkt nogal ernstig,’ zei Þóra. ‘Waarom hebt u dit niet met de politie opgenomen? Die had hem ongetwijfeld kunnen opsporen.’
‘Het is pas net aan het licht gekomen: ik wist er niets van toen ik verhoord werd, anders had ik wel de wens te kennen gegeven dat ze dat document zouden achterhalen. Door hierheen te komen hoopte ik dat ik niet de hulp van de politie zou hoeven inroepen en dat ik het probleem makkelijker zou kunnen oplossen. Ik voel er niet bijzonder veel voor om het verder uit te leggen: het is levenservaring en daar heb ik meer dan genoeg van. Dit document heeft op geen enkele wijze met de moord te maken, dat kan ik u verzekeren.’
‘Misschien niet,’ zei Þóra, ‘ik ben het in elk geval helaas niet tegengekomen. Wij zijn trouwens nog niet klaar met het doornemen van al Haralds documenten. Het kan best zijn dat het opduikt.’
Matthias stommelde naar binnen met een paar papieren in zijn ene hand en ging op de chique bank zitten. Hij maakte met een overdreven handgebaar duidelijk dat zij ook iets dergelijks moesten doen. Þóra ging in de leunstoel zitten en Gunnar liep naar de bank tegenover Matthias, waar hij plaatsnam. Þóra legde wat Gunnar kwam doen uit aan Matthias, die slechts bijna letterlijk herhaalde wat Þóra gezegd had: hij was het document niet tegengekomen, maar dat betekende zeker niet dat het hier niet te vinden was. Vervolgens legde hij de papieren op de tafel. Hij richtte zich tot Gunnar: ‘U had de supervisie over Haralds scriptie, heb ik dat juist?’
‘Nee en ja, min of meer,’ antwoordde Gunnar op zijn hoede.
‘O?’ zei Matthias kortaf. ‘Is soms niet duidelijk wie studenten bij hun scriptie begeleidt?’
‘Natuurlijk wel,’ antwoordde Gunnar vlug. ‘Hij was alleen niet zo flitsend van start gegaan dat er supervisie van het vakgroepshoofd nodig was; dat bedoelde ik er gewoon mee. Þorbjörn Ólafsson had de begeleiding op zich genomen. Ik volgde alles van een afstandje, als je het zo zou kunnen zeggen.’
‘Ik begrijp het. Maar hij had waarschijnlijk al een eerdere aanzet of een idee voor het onderwerp van zijn onderzoek voorgesteld, nietwaar?’
‘Ja, hij had een zogenaamde synopsis of samenvatting ingeleverd, als ik me goed herinner meteen aan het begin van zijn eerste trimester in de vakgroep. We namen het onderwerp door en keurden het in grote lijnen goed. Þorbjörn ging ermee verder: het onderwerp lag op zijn gebied.’
‘Waarover moest de scriptie gaan?’ vroeg Þóra.
‘Een vergelijking van heksenverbrandingen op IJsland en elders in Europa, hoofdzakelijk in de gebieden die we nu als Duitsland kennen. Daar laaide de hetze tegen heksen het hoogst op, als je het zo mag uitdrukken. Harald had eerder onderzoek over verbrandingen gedaan in zijn geschiedenisscriptie aan de universiteit van München.’
Matthias knikte nadenkend. ‘Heb ik het goed dat heksenverbrandingen op IJsland in de zeventiende eeuw plaatsvonden?’
‘Ja. Er zijn trouwens bronnen over mensen die vóór die tijd voor hekserij veroordeeld werden, maar de eigenlijke heksenjacht begon niet eerder dan in de zeventiende eeuw. De eerste verbranding die in verband daarmee bekend is, vond in 1625 plaats.’
‘Ja, dat dacht ik namelijk al,’ zei Matthias en hij deed verbaasd. Hij spreidde de papieren die hij op de tafel gelegd had, uit. ‘Ik vind dat er wonderbaarlijk weinig over IJslandse heksenverbrandingen tussen Haralds spullen zit en ik begrijp niet waarom hij zoveel belangstelling had voor gebeurtenissen die lang geleden plaatsvonden. U kunt me dat misschien uitleggen; misschien ziet u een verband dat ons ontgaat?’
‘Welke gebeurtenissen bedoelt u?’ vroeg Gunnar, terwijl hij de papieren wilde pakken, die uit geprinte en gekopieerde artikelen bestonden.
Terwijl Gunnar de papieren doorlas, somde Matthias ze op: ‘Een uitbarsting van de Hekla in 1510, epidemieën in Denemarken rond 1500, de reformatie in 1550, de grotten van de Ierse monniken op IJsland van vóór de kolonisatie en meer van dien aard. Ik persoonlijk zie geen enkel verband, maar ik ben dan ook geen historicus.’
Gunnar bladerde verder. Nadat hij de inhoud van alle papieren had bestudeerd, sprak hij pas weer. ‘Het is in geen geval zo dat dat allemaal direct verband houdt met zijn scriptie. Harald had toch aan die artikelen kunnen komen voor andere colleges waarvoor hij ingeschreven stond. Ik moet eerlijk bekennen dat kolonisatie mijn aandachtsgebied is en Harald heeft geen college bij mij gevolgd, wat dat artikel over die Ierse monniken op IJsland misschien had kunnen verklaren. Niettemin veronderstel ik dat deze spullen te maken hebben met cursussen die hij naast zijn scriptie gevolgd heeft.’
Matthias keek Gunnar strak aan. ‘Nee, dat is niet het geval: het merendeel hiervan komt uit een map met de titel Malleus; die naam kent u waarschijnlijk.’ Matthias wees op perforatiegaten in de marges van de pagina’s. ‘Ik heb dus de conclusie getrokken dat hij dit allemaal verzameld heeft voor onderzoek naar iets wat met toverij te maken heeft.’
‘Ja, die naam is mij bekend. Zou het niet zo kunnen zijn dat hij dit gewoon in een oude map gestopt heeft en vergeten heeft om de titel te veranderen?’ vroeg Gunnar.
‘Ongetwijfeld,’ antwoordde Matthias. ‘Maar op een of andere manier geloof ik niet dat het zo gegaan is.’
Gunnar keek weer naar de stapel. ‘Ik moet toegeven dat dat niet voor de hand ligt. Het enige wat ik zo op het eerste gezicht kan zien, zijn links met de reformatie: die lag tot op zekere hoogte ten grondslag aan de hetze tegen heksen, zoals op veel plaatsen in Europa. De godsdienst onderging veranderingen en de mensen zaten door de ontwikkelingen in een halve geloofscrisis. Wat de uitbarsting van de Hekla en de epidemieën aangaat heeft Harald misschien een verband met de vervolgingen en de economische situatie van die tijd onderzocht. Natuurrampen en ziekten hadden in die tijd veel invloed op zulke dingen. Hoewel het meer voor de hand zou liggen om andere vulkaanuitbarstingen – bijvoorbeeld die van de Hekla in 1636 – en andere epidemieën die in tijd veel dichter bij de verbrandingen zitten, nader te onderzoeken dan die waarover het in deze artikelen gaat.’ Hij klopte zachtjes op de stapel.
‘Dus dit is niet iets wat hij met u of met Þorbjörn besproken heeft, wanneer u vanwege de scriptie een afspraak met elkaar had?’ vroeg Þóra.
‘Nee, niet met mij. Þorbjörn herinnerde zich ook niets dergelijks van een afspraak die hij zonder mij met Harald had,’ antwoordde Gunnar en hij zei er achteraan: ‘Zoals ik u al vertelde zat het onderwerp van Haralds scriptie nog in een ontwikkelingsstadium. Zijn aandachtspunten schenen te verschuiven: hij gaf Þorbjörn duidelijk te kennen dat hij veel meer interesse in de invloed van de reformatie dan in de heksenverbrandingen had, hoewel er nog niets besloten was toen hij vermoord werd.’
‘Is dat gebruikelijk,’ vroeg Þóra, ‘om zo van mening te veranderen?’
Gunnar knikte. ‘Ja, dat is heel normaal. Mensen beginnen vol interesse ergens aan, komen vervolgens tot de ontdekking dat het onderwerp helemaal niet zo spannend is als ze op het eerste gezicht dachten en dan kiezen ze een nieuw onderwerp. We hebben trouwens een lange lijst met interessante onderwerpen voor onderzoek die we onze studenten kunnen aanbieden om uit te kiezen, wanneer het hun zelf aan ideeën ontbreekt.’
‘Gezien Haralds interesse in heksenaangelegenheden in het algemeen,’ zei Matthias en hij wees om zich heen naar de wanden van de woonkamer om zijn woorden kracht bij te zetten, ‘een belangstelling die hij al vanaf zijn jeugd had, waag ik het toch te betwijfelen dat de reformatie hem opeens veel meer interesseerde.’
‘Harald was katholiek, zoals u ongetwijfeld bekend is,’ zei Gunnar en Þóra en Matthias knikten instemmend. ‘Wat hem aantrok was niet in de laatste plaats het feit dat de economische situatie van de gemiddelde mens op IJsland die het lutherse geloof aanhing vanaf 1550 snel achteruitging, met name van diegenen die al in de slechtste omstandigheden woonden. De katholieke Kerk had al zijn bezittingen in het land onderhouden, maar bij de reformatie kwamen alle bezittingen en grond van de Kerk in bezit van de Deense koning en het land werd als gevolg daarvan armer. De katholieke Kerk had ook liefdadigheidswerk verricht en mensen die in de grootste armoede leefden, onderdak en eten gegeven. Daarin werd gesneden toen de lutherse Kerk het overnam. Harald vond dit wel wat aandacht waard, omdat de katholieke Kerk zelden vanuit dit oogpunt belicht is. Hij was er ook door gefascineerd dat katholieke priesters en bisschoppen vriendinnen en kinderen mochten hebben. Dat werd in andere katholieke bisdommen in Europa niet getolereerd en wordt het trouwens nog steeds niet.’
Matthias scheen niet overtuigd. ‘Ja, misschien. Is het mogelijk dat zijn bijeenkomsten met die Þorbjörn niet erg grondig waren, dat Harald iets meer in zijn onderzoek betrok waarvan Þorbjörn en waarschijnlijk ook u niets afwist?’
‘Daar weet ik niets van, zoals u kunt begrijpen,’ antwoordde Gunnar, ‘ik had in elk geval op dat moment niet het gevoel dat er zoiets speelde. Meer weet ik niet. Natuurlijk kon hij allerlei zaken bekijken zonder dat ik ervan wist: ik trok niet al zijn voetstappen na, omdat dat niet van mij verwacht wordt. Studenten die een mastersopleiding doen, nemen veel beslissingen zelf en werken heel zelfstandig. Ik raad u aan om dat met Þorbjörn te bespreken, als u er verdere informatie over wilt. Ik kan daar ook heen komen, als u wilt.’
Matthias keek naar Þóra, die instemmend knikte. ‘Dank u wel, dat aanbod nemen we graag aan,’ zei Matthias. ‘Wanneer u weet wanneer Þorbjörn een moment vrij heeft, kunt u me even bellen. Ook als uzelf iets te binnen schiet wat van belang zou kunnen zijn.’ Hij gaf Gunnar zijn visitekaartje.
Þóra haalde eveneens haar kaartje uit haar tas en gaf dat aan Gunnar. ‘We zullen wel nagaan of de brief waarnaar u op zoek bent, tussen de papieren zit die we onder handen hebben.’
‘Dat zou ik op prijs stellen: het is een beetje een schande voor de universiteit en ik zou als laatste willen toegeven dat de brief verdwenen is. Helaas heb ik geen visitekaartje bij me, maar u kunt me meestal op mijn kamer rechtstreeks per telefoon bereiken.’ Hij stond op.
‘Wat betreft de vrienden van Harald,’ zei Matthias, ‘kunt u ons met hen in contact brengen? We willen gewoon praten met degenen die hem het best kenden; misschien kunnen die wat licht op de zaak werpen en op datgene waarmee Harald bezig was. We hebben vanochtend geprobeerd contact met een paar van hen te krijgen, maar ze willen niet met ons praten.’
‘U bedoelt waarschijnlijk die jongelui die lid waren van die vereniging van hem,’ zei Gunnar. ‘Ja, dat zou me moeten lukken. Die vereniging heeft een hok bij ons, waardoor ik hen af en toe tegen het lijf loop. Ik hoopte trouwens dat die vereniging opgedoekt zou worden toen Harald dood was. Ik vond dat het de universiteit niet veel eer aandeed en op grond daarvan vond ik dat er des te minder reden was om hen te ondersteunen door hun die ruimte ter beschikking te stellen. Ik kan alleen niet alle beslissingen in mijn eentje nemen en daarom zit ik aan dit besluit vast. Ik kan een ontmoeting regelen met twee van onze studenten die bij die vereniging zitten. Zij zouden u in contact moeten kunnen brengen met andere studenten met wie Harald omging.’
‘Dat aanbod zouden we heel graag aannemen.’ Þóra glimlachte naar hem. ‘Waarom vindt u deze vereniging zo onmogelijk?’
Gunnar scheen bij zichzelf te overleggen wat hij moest antwoorden. ‘Door wat er ongeveer een halfjaar geleden gebeurd is. Ik was en ben ervan overtuigd dat die vereniging ermee te maken had, maar kon het niet bewijzen. Jammer genoeg.’
‘Wat gebeurde er?’ vroeg Matthias.
Gunnar weifelde even. ‘We hebben een vinger gevonden.’
‘Een vinger?’ Weer zeiden Matthias en Þóra tegelijkertijd hetzelfde, ditmaal uit verbazing.
‘Ja, een van de schoonmaaksters vond een vinger voor hun hok. Ik hoor het gegil van die arme vrouw nog. De vinger werd voor onderzoek naar het pathologisch lab van de universiteit gestuurd en hij bleek van een oud persoon te zijn; ze zijn er nooit aan begonnen om het geslacht vast te stellen, maar hij was zeer waarschijnlijk van een man. De vinger was door koudvuur aangetast.’
‘Is de politie hier niet van op de hoogte gesteld?’ vroeg Þóra stomverbaasd.
Gunnar kleurde rood. ‘Ik zou maar wat graag willen dat ik dat bevestigend kon beantwoorden, maar toen we de herkomst van de vinger en een verklaring voor zijn aanwezigheid in ons gebouw al tot op de bodem uitgespit hadden, vonden we het ongepast om de politie hiervan nog op de hoogte te brengen, zo lang nadat hij gevonden was, begrijpt u. De zomervakantie en andere dingen kwamen er ook tussendoor.’
Þóra vond niet dat men dit kon afschuiven op zoiets als de zomervakantie. Ze mochten er misschien dankbaar voor zijn dat er niemand met zwangerschapsverlof was, toen het lijk van Harald gevonden werd. Of dat de vakgroep Geschiedenis niet had besloten om de moord zelf te onderzoeken. Tjonge.’
‘Wat hebben jullie daarna met die vinger gedaan?’ vroeg Matthias.
‘Eeeeehm… We hebben hem dus weggegooid,’ mompelde Gunnar. De rode kleur verspreidde zich van zijn wangen tot onder zijn haren. ‘Dit hield zeer zeker geen verband met de moord en daarom was het misschien ook geen reden om deze onkiese gang van zaken bij de politie op te rakelen. Die hadden wel wat anders aan hun hoofd.’
‘Tjonge,’ herhaalde Þóra. Een afgesneden vinger, uitgerukte ogen, een brief over afgesneden oren; wat stond hun nog te wachten?
Þóra rekte zich uit en leunde achterover in de stoel. Ze had net de laatste kabel aan de computer aangesloten en nu kon ze hem eindelijk aanzetten. Zij en Matthias zaten in Haralds studeerkamer, nadat ze die onpeilbare Gunnar Gestvík uitgelaten hadden. ‘Ik moet bekennen dat ik die theorie van jou en de familie Guntlieb over de onbekende moordenaar steeds minder van gezond verstand vind getuigen.’ Ze zette de computer aan en meteen hoorde ze een licht gezoem dat aangaf dat de computer opstartte. ‘Dat verhaal over bloed op Hugi’s kleren bijvoorbeeld: hoe valt dat in jullie theorie in te passen?’ Matthias antwoordde niet, dus ging ze verder: ‘En dat met die papieren daarstraks: ik zie helemaal geen verband tussen de moord en essays voor de universiteit, vooral omdat Harald zo te zien op het verkeerde pad geraakt was bij zijn bronnenonderzoek.’
‘Ik ben zeker van mijn zaak,’ zei Matthias zonder Þóra direct aan te kijken.
Iets in zijn gedrag viel Þóra op. Het was niet zijn gewoonte om haar niet in de ogen te kijken, maar afgezien daarvan merkte ze hoe hij naar het schermpje van zijn gsm staarde, alsof hij hoopte dat iemand zou bellen en hem van dit gesprek zou verlossen. Þóra sloeg haar armen over elkaar en keek hem scherp aan. ‘Je houdt iets voor mij verborgen.’
Matthias staarde nog steeds hoopvol naar zijn gsm. ‘Ja, ik mag toch echt hopen dat ik al mijn geheimen in deze korte tijd dat we elkaar kennen, nog niet heb onthuld,’ zei hij met een gemaakt opgewekte stem.
‘Onzin: je weet heel goed wat ik bedoel. Er zit wat meer achter dan geld en ogen die verdwijnen.’ Þóra had er nog steeds wat problemen mee, wanneer het over het ontbreken van de ogen in het lijk ging. Het was haar nog niet gelukt om er één zin over te uiten die vloeiend liep: haar woorden wilden er op een of andere manier niet uit komen. ‘Er is trouwens ook niets anders: ja, een of ander mailbericht, dat op zichzelf niets zegt, en nu een vinger die gevonden is op de universiteit waar de professoren het Spaans benauwd van kregen en die ze daarom vlug weggegooid hebben.’
Matthias stopte zijn gsm in zijn zak. ‘Al heb ik inderdaad iets voor je verborgen gehouden, wil je me dan toch op mijn woord geloven dat Hugi de moordenaar niet kon zijn of in elk geval niet alleen te werk gegaan is?’
Þóra lachte hardop. ‘Nee, eigenlijk niet.’
Matthias stond op. ‘Dat is jammer. Om je de waarheid te zeggen kan ik namelijk over bepaalde informatie niet in mijn eentje een beslissing nemen,’ zei hij en hij voegde er vlug aan toe: ‘Dat wil zeggen: als er meer te vertellen viel.’
‘Laten we nu eens doen alsof er inderdaad meer te vertellen valt en degene die de beslissing mag nemen om mij daarin te betrekken, daar positief tegenover staat. Zou het dan geen goed idee zijn als jij dat zou navragen?’
Matthias keek haar nadenkend aan en liep vervolgens weg. Þóra zag dat hij opnieuw zijn gsm in zijn hand had. Hopelijk was hij weggelopen om te gaan bellen. Þóra spitste haar oren en hoorde een onduidelijk gesprek vanuit de gang. Ze gaf het op om te proberen iets op te vangen en draaide zich weer om naar de computer. Een klein grijs vakje midden op het scherm vertelde haar dat ze het wachtwoord voor de administrator moest intoetsen. Þóra wist het wachtwoord niet en probeerde het steeds weer opnieuw: ‘Harald’, ‘Malleus’, ‘Windows’, Hexen en meer van dien aard. Niets werkte. Ze leunde achterover en keek hoopvol om zich heen op zoek naar inspiratie. Op een plank boven het bureau stond een ingelijste foto, die ze pakte. Het was een foto van een gehandicapte jonge vrouw in een rolstoel. Je hoefde er geen genie voor te zijn om te begrijpen dat dit Haralds zuster was, die een paar jaar ervoor overleden was. Hoe heette ze ook weer? Was ze niet naar haar moeder vernoemd? Hoe heette die ook alweer? Anna? Nee, maar het was wel iets wat met een A begon. Het was niet Agatha of Angelina. Amelia, ze heette Amelia Guntlieb. Þóra probeerde dat als wachtwoord in te toetsen. Er gebeurde niets. Ze zuchtte en besloot de naam niet met een hoofdletter, maar met een kleine letter in te typen: amelia.
Bingo! De computer liet het welbekende Windows-melodietje horen en Þóra was ingelogd. Ze bedacht hoeveel tijd de politie nodig had gehad om het wachtwoord te vinden en begreep dat ze wel een of andere computerexpert moesten hebben, die er via een omweg in gekomen was. Het kon haast niet dat ze er uren aan gezeten hadden en het steeds weer geprobeerd hadden. Het wallpaper op het scherm was nogal ongewoon en het kostte Þóra wat tijd om te begrijpen wat erop stond. Het gebeurde immers niet elke dag dat ze op een zeventien-inch beeldscherm in een mondholte keek. En wat voor een mondholte, want de tong zat aan weerszijden in twee tangen van roestvrij staal geklemd en er had zich een vuurrode scheidslijn over de punt of liever gezegd punten van de tong gevormd. Hoewel Þóra van zulke dingen misselijk werd, was haar in elk geval duidelijk dat de foto genomen was toen men bezig was de tong in te snijden. Of de operatie was aan de gang óf hij was net afgerond. Þóra had met wie ook maar een weddenschap willen afsluiten over wie de eigenaar van de tong was. Dat moest Harald zelf geweest zijn. Ze haalde aan aantal keren diep adem om van de misselijkheid af te komen.
Op de computer stonden een kleine vierhonderd tekstbestanden. Þóra rangschikte ze naar datum, waardoor de jongste het eerst verschenen. Hun titels waren verhelderend: op de eerste regel stonden documenten gerangschikt die allemaal gemeen hadden dat het woord Hexen erin voorkwam. Aangezien het al laat geworden was, pakte Þóra haar usb-stick uit haar handtas. Ze kopieerde alle heksendocumenten naar de stick, zodat ze die avond thuis in alle rust de bestanden kon bekijken, als Matthias haar in vertrouwen zou nemen en zou vertellen wat de familie Guntlieb haar eerder op dit punt verzwegen had. Als hij dat niet zou doen, dan was ze van plan de avond te verdoen met uitrekenen of ze het zich echt niet kon veroorloven hun te zeggen dat ze naar de pomp konden lopen. Kort gezegd: ze had er geen zin in om voor spek en bonen te werken.
Er was nog geen teken van Matthias en Þóra besloot te kijken wat voor gescande documenten op de computer te vinden waren. Ze vroeg het apparaat heel keurig om alle documenten te vinden die op .pdf eindigden, en dat leverde een stuk of zestig bestanden op. Ze ordende ze op datum, kopieerde de meest recente en zette die op haar usb-stick. Ze zou vanavond nog genoeg te doen hebben, dat stond vast. Þóra kwam vervolgens op het idee om foto’s die in de computer stonden te bekijken en opende de map met fotobestanden. Harald had duidelijk een digitale camera gehad en er flink gebruik van gemaakt. Er verschenen honderd bestanden, maar hun titels zeiden Þóra niets, aangezien de computer de bestanden een serie willekeurige nummers toegekend had. Harald was er nog niet aan begonnen de namen van die bestanden te veranderen; net zomin als Þóra, wanneer ze op haar eigen computer foto’s opsloeg. Ze koos ervoor de bestanden steekproefsgewijs te bekijken, zodat ze tot op zekere hoogte kon bepalen wat er op welke foto stond. Net als eerder rangschikte ze ze op datum. Þóra zag dat de meest recente foto’s in de woning genomen waren. De onderwerpen waren wat vreemd: op een paar stond niets bijzonders, de meeste waren in de keuken genomen tijdens het koken, dat van alle kanten belicht werd. Er stond niemand op de foto’s, maar op twee vielen handen te onderscheiden en Þóra kopieerde die naar haar usb-stick voor het geval de handen bij de moordenaar hoorden. Je kon maar nooit weten. Die foto’s van een geweldig pastagerecht in diverse stadia liet ze voor wat ze waren.
Þóra liep de foto’s langs en zag dat veel nogal ongelukkig genomen waren voor degenen die erop stonden: ze waren genomen tijdens diverse seksuele activiteiten. Þóra kleurde rood van plaatsvervangende schaamte voor de deelnemers, nadat ze meer van dit soort foto’s op het beeldscherm voorbij had zien komen. Ze kreeg het niet over haar hart om ze te vergroten – hoewel ze het vreselijk graag wilde – uit angst dat Matthias binnenkwam om te kijken wat ze deed. Vervolgens stuitte Þóra op een heleboel foto’s van de tongoperatie, waaronder ook de foto die Harald als achtergrond voor zijn desktop gekozen had. Er viel niet op te maken wie erbij aanwezig waren geweest, maar je kon een paar buiken zien en dus kopieerde Þóra die foto’s naar haar usb-stick. Andere foto’s waren allerlei kiekjes van feesten waarop veel gaande was, en daartussen zaten – totaal onverwacht – foto’s van de IJslandse natuur en van reizen door het binnenland. Een paar waren erg donker en lieten niets anders dan grijze rotswanden zien; toen Þóra een van de foto’s vergrootte, dacht ze een duidelijk kruis te zien dat uitgehouwen was in een van de rotswanden. Een heleboel foto’s waren genomen in een plaatsje dat Þóra niet herkende: veel ervan in een museum waarin naar het scheen een handschrift tentoongesteld werd en verder een steen van doleriet in een vitrine. Een van die foto’s was van een bordje; Þóra vergrootte hem in de hoop dat er op het bordje stond om welk museum het ging, maar ze werd teleurgesteld: er stond alleen ‘Verboden foto’s te nemen’. Þóra besloot de rest van de foto’s niet te bekijken: ze was bij tamelijk oude kiekjes aanbeland, die nauwelijks met de zaak te maken konden hebben. Ze bekeek de e-mail om te zien wat die nog verborgen hield. In de inbox lagen zeven ongeopende berichten te wachten. Waarschijnlijk waren er meer berichten binnengekomen sinds Harald vermoord werd, maar die moest de politie wel gezien en geopend hebben.
Matthias kwam binnen en Þóra keek op van de computer. Hij ging weer op zijn stoel zitten en glimlachte mysterieus. ‘En?’ zei ze vragend en ze wachtte op wat ging komen.
‘Also,’ zei Matthias en hij leunde naar achteren. Hij steunde met zijn ellebogen op zijn knieën en vouwde zijn handen in elkaar, alsof hij wilde gaan bidden. ‘Voordat ik je vertel wat jij zo nodig denkt te moeten weten,’ – hij legde op elk woord nadruk – ‘moet je me één ding beloven.’
‘En dat is?’ vroeg Þóra, terwijl ze het antwoord al wist.
‘Wat ik je ga vertellen is absoluut geheim en moet tussen ons blijven. Voordat ik het je vertel, moet ik bevestiging van je hebben dat je dit respecteert. Begrepen?’
‘Hoe moet ik weten of ik zo’n belofte kan houden, als ik geen idee heb waarover het gaat?’
Matthias haalde zijn schouders op. ‘Dat risico moet je dan maar nemen. Ik kan je eerlijk zeggen dat je het waarschijnlijk verder wilt vertellen; dat zeg ik zodat je weet dat ik je niet in een of andere val wil lokken.’
‘Aan wie zou ik het verder willen vertellen?’ vroeg Þóra. ‘Dat wil ik dan wel weten.’
‘De politie,’ antwoordde Matthias zonder te aarzelen.
‘Dus jij of Haralds familie beschikt over informatie die van groot belang voor de zaak zou kunnen zijn, maar hebt ervoor gekozen om dat geheim te houden? Heb ik dat nu goed begrepen?’
‘Mmm, ja,’ antwoordde Matthias.
‘Ik zal erover nadenken,’ zei Þóra. Ze dacht erover na. Ze verwachtte dat een of ander protocol haar ertoe kon verplichten om de autoriteiten in kennis te stellen van dingen die van openbaar belang konden zijn. Ze zou dit aanbod moeten afslaan en de politie ervan op de hoogte moeten brengen dat Matthias bewijsstukken achterhield of iets anders in verband met deze moordzaak. Aan de andere kant wist ze heel goed dat hij het alleen maar zou ontkennen en dan zou haar aandeel in dit onderzoek ten einde zijn. Dat deed niemand enig goed. Met enige soepelheid zou je echter ook kunnen concluderen dat het haar morele plicht was haar mond te houden en te proberen het raadsel dat voor hen lag naar beste kunnen op te lossen, gewapend met deze fantastische nieuwe informatie. Iedereen blij. Þóra dacht er in stilte over na. Liever een onzekere afloop dan de beste in de huidige situatie: een protocol moest toch op verzachtende omstandigheden berekend zijn, daar het doel de middelen heiligde. En zo niet, dan werd het tijd om het protocol te veranderen.
‘Oké,’ zei Þóra uiteindelijk. ‘Ik zal beloven niemand iets te vertellen – zelfs de politie niet – ongeacht wat je me ook wilt vertellen.’ Matthias glimlachte blij over haar beslissing, maar voordat hij iets uit de doeken kon doen, voegde ze er haastig aan toe: ‘Maar in ruil daarvoor moet jij mij beloven dat wij deze informatie aan de autoriteiten doorspelen, voordat het tot een zitting komt, als dit geheim de onschuld van Hugi bewijst en het ons niet lukt om dat op een andere manier aan te tonen.’ Matthias opende zijn mond, maar Þóra gaf hem geen gelegenheid iets te zeggen: ‘En er wordt niet aan de autoriteiten verteld dat ik hier kennis van had. En…’
Matthias legde haar het zwijgen op. ‘Oké, genoeg.’ Nu moest hij erover nadenken. Hij staarde Þóra aan zonder met zijn ogen te knipperen. ‘Afgesproken: jij vertelt niets en ik stel de politie van deze brief op de hoogte als het ons niet lukt om de onschuld van die Hugi tijdig vóór het voorkomen van de zaak te bewijzen.’
Brief? Nog een brief? Þóra begon zo langzaam aan te denken dat de hele zaak een grote grap was, als de autopsiefoto’s, die haar zeer helder voor de geest stonden, er niet waren geweest. ‘Wat voor brief bedoel je?’ vroeg ze. ‘Ik houd me aan mijn belofte.’
‘Een brief die Haralds moeder kort na de moord ontving,’ antwoordde Matthias. ‘Deze brief overtuigde de ouders ervan dat degene die vastzat, niet de schuldige kon zijn. Hij is namelijk verzonden, nadat Hugi in de gevangenis terechtgekomen was en niet meer in staat was om snel even naar het postkantoor te gaan. Ik betwijfel of de politie hem een plezier gedaan heeft door voor hem naar het postkantoor te gaan, met name omdat ze dan waarschijnlijk eerst de inhoud hadden onderzocht.’
‘En dat was?’ vroeg Þóra ongeduldig.
‘Wat erin stond was op zich niet zo vreemd; dat wil zeggen dat de tekst genadeloos met Haralds moeder afrekende. Maar de brief was geschreven met bloed: Haralds bloed.’
‘O god,’ liet Þóra zich ontglippen. Ze probeerde zich voor te stellen wat voor gevoel het moest zijn om een brief geschreven met het bloed van je overleden zoon te krijgen, maar ze was zo onder de indruk dat ze er niet in slaagde: ze vond het te onwerkelijk. ‘Van wie was die brief afkomstig? En hoe weten jullie dat het bloed van Harald was?’
‘De brief was met Haralds naam ondertekend, maar een handschriftdeskundige heeft bepaald dat het zijn handschrift niet was. Hij kon dat ook niet bevestigen, omdat het schrijfgerei nogal grof was en het handschrift daardoor slecht met dat van Harald vergeleken kon worden. De brief is trouwens voor onderzoek opgestuurd en daar is onder andere nagetrokken of het bloed van hem was. Dat bleek zo te zijn, maar het was niet helemaal onweerlegbaar: ze vonden ook sporen van het bloed van een roofvogel dat volgens het laboratorium met Haralds bloed vermengd scheen te zijn.’
Þóra sperde haar ogen wijd open. ‘Vogelbloed?’ Dat vond ze nog walgelijker dan dat mensenbloed alleen. ‘Wat stond er eigenlijk in die brief?’ vroeg ze. ‘Heb je hem bij je?’
‘Ik heb het origineel niet, als je dat bedoelt,’ antwoordde Matthias. ‘Zijn moeder zal het niet uit handen geven en ook geen kopie ervan. Ze zou een moord begaan, als dat gebeurde. Het was allemaal nogal onaangenaam.’
Þóra keek hem teleurgesteld aan. ‘En wat nu? Ik moet toch weten wat erin stond? Hebben jullie hem door iemand laten vertalen?’
‘Inderdaad, ja. Het was een gedicht over liefde dat best mooi begon, maar al gauw vrij gruwelijk werd.’ Hij keek naar Þóra en glimlachte. ‘Ik hebt trouwens mazzel dat ik het op kon schrijven, want ik was degene die hem moest vertalen. Met behulp van een woordenboek IJslands-Duits. Ik krijg waarschijnlijk geen prijs voor mijn vertaalwerk, maar de kern werd zo wel duidelijk.’ Terwijl Matthias dit zei, haalde hij een opgevouwen A4-tje uit zijn jaszak. Hij gaf het papier aan Þóra. ‘Sommige letters zijn misschien niet juist, want ik kende ze niet allemaal, maar het zou allemaal ongeveer moeten kloppen.’
Þóra las het gedicht. Het was een lange tekst, als je je realiseerde dat het origineel met bloed geschreven was. Ze kon zich niet voorstellen hoeveel bloed ervoor nodig was geweest om al deze letters te schrijven. Matthias had het met hoofdletters geschreven, waarschijnlijk in navolging van het origineel. Op het papier stond:
Ik kijk naar jou
maar geef jij me
genegenheid en liefde
met heel je hart.
Zit nergens,
lijd nergens,
tenzij je van me houdt.
Daarom bid ik Odin
en allen
die vrouwelijke runen
kunnen ontrafelen
dat jij nergens
ter wereld lijdt
of gegrepen wordt,
tenzij je van me houdt
met heel je hart.
Zo zal het jou in je botten
die je allemaal verbrandt
en in je vlees
steeds slechter gaan.
Blijf vrijgezel,
tenzij je van me houdt,
je voeten zullen bevriezen,
krijg nooit eer
of geluk.
Zit brandend,
laat je haar verweren,
scheur je kleren,
tenzij jij mij
dolgraag wilt hebben.
Þóra voelde zich onder het lezen wat vreemd: het gedicht was op een akelige manier gestoord. Ze kijk naar Matthias. ‘Ik ken dit helaas niet. Wie doet zoiets nou?’
‘Dat weet ik toch ook niet,’ antwoordde Matthias. ‘Wat nog onaangenamer was aan het origineel, was dat het op vel geschreven was: kalfsvel. Je moet echt een zieke geest hebben om de moeder van een vermoorde jongen zoiets aan te doen.’
‘Waarom zijn moeder? Was het niet ook aan zijn vader gericht?’
‘Er stond meer in, maar dat was in het Duits; ik heb het niet overgeschreven, maar herinner me enigszins waar het op neerkwam.’
‘En dat was?’ vroeg Þóra.
‘Het was een korte tekst, iets van de volgende strekking: “Mama, ik hoop dat je het gedicht en het cadeautje leuk vindt. Je zoon Harry.” Het woord “zoon” was twee keer onderstreept.’
Þóra keek van het papier naar Matthias. ‘Wat voor cadeautje? Kwam er nog iets na die brief?’
‘Nee, volgens de ouders niet en ik geloof hen. Ze waren volkomen ontdaan, toen dit bezorgd werd, en absoluut niet in staat om overtuigend te liegen.’
‘Waarom staat er “Harry” onder? Had de schrijver soms niet genoeg bloed meer?’
‘Nee, naar het schijnt werd hij door zijn oudste broer “Harry” genoemd, toen ze nog heel jong waren. Dat weten maar heel weinig mensen en is daarom een van de redenen dat die brief zijn moeder zo aangegrepen heeft.’
Þóra keek Matthias aan. ‘Was ze naar tegen hem? Klopt dat?’ Ze moest denken aan de foto’s van het kleine, afgewezen jongetje.
Matthias antwoordde niet meteen. Toen hij begon, koos hij zijn woorden heel voorzichtig en er was hem duidelijk veel aan gelegen dat hij het juist verwoordde, aangezien het een privéaangelegenheid van zijn werkgevers betrof, voor wie hij veel respect scheen te hebben. ‘Ik zweer je dat ik dat niet weet. Het was eerder alsof ze hem vermeed. Toch weet ik zeker dat ze de brief naar de politie op IJsland gestuurd zou hebben, als hun relatie goed geweest was. Dit raakte duidelijk een gevoelige plek.’ Hij zweeg even en keek nadenkend naar Þóra, voordat hij verderging. ‘Ze heeft gevraagd of ze met je kon praten. Van moeder tot moeder.’
‘Met mij?’ Þóra’s mond viel open. ‘Wat wil ze nou van mij? Zich verontschuldigen voor vreemd gedrag naar haar kind toe?’
‘Dat zei ze er niet bij,’ antwoordde Matthias. ‘Ze zei alleen dat ze met je wilde praten, maar niet in verband waarmee. Ze wilde er alleen wat beter mee om kunnen gaan.’
Þóra zei niets. Ze zou natuurlijk met de vrouw praten, als die dat wenste, maar het laatste waar ze zin in had, was iemand die haar kind pijn gedaan had, troosten. ‘Ik zie niet wat het doel is van deze brief,’ zei ze om van onderwerp te veranderen.
‘Ik ook niet,’ antwoordde Matthias kort. ‘Het is echt gestoord om te doen alsof Harald de brief zelf heeft gestuurd. Het lijkt mij daarom het meest waarschijnlijk dat de moordenaar gek is.’
Þóra staarde naar het papier. ‘Kan het zijn dat degene die dit geschreven heeft, duidelijk wilde maken dat Harald dood was en dat hij zijn moeder wilde achtervolgen?’
‘Met welk doel?’ vroeg Matthias terecht. ‘Wie heeft er nou zelf baat bij om haar op die manier te kwellen?’
‘Harald, natuurlijk, maar die was dood,’ zei Þóra. ‘Misschien zijn zus: misschien was hun moeder ook naar tegen haar?’
‘Nee,’ antwoordde Matthias. ‘Niemand is naar tegen haar geweest; dat kan ik je verzekeren. Zij is de oogappel van haar ouders.’
‘Maar wie kan het dan zijn geweest?’ vroeg Þóra zonder enige hoop op antwoord.
‘Hugi in elk geval niet. Tenzij hij een handlanger had.’
‘Pech dat we niets van het bloed op zijn kleren wisten, toen we vanochtend met hem gesproken hebben.’ Þóra keek op de klok. ‘Misschien krijg ik hem telefonisch wel te pakken.’ Ze belde 118 en kreeg het nummer voor de gevangenis in Litla-Hraun. De dienstdoende bewaarder gaf haar toestemming om met Hugi te praten, op voorwaarde dat het gesprek kort zou zijn. Ze wachtte ongeduldig een paar minuten aan de lijn en luisterde naar een elektronische versie van Für Elise, totdat Hugi’s stem buiten adem door de hoorn klonk.
‘Hallo.’
‘Ja hoi, Hugi, met Þóra Guðmundsdóttir van vanochtend. Ik zal het niet lang maken, maar helaas zijn we eerder vergeten je te vragen hoe het zat met dat bloed op je kleren. Hoe verklaar jij dat?’
‘Dat verdomde bloed,’ zuchtte Hugi. ‘De politie vroeg me ernaar. Ik weet niet welk T-shirt met bloed ze bedoelden, maar ik legde ze uit hoe het zat met dat bloed op de kleren die ik die avond aanhad.’
‘Hoe zat dat dan?’ vroeg Þóra.
‘Ik en Harald gingen op dat feest naar de wc om coke te snuiven. Hij kreeg een enorme bloedneus en spatte mij onder het bloed. Het was een heel klein toilet.’
‘Was het niet mogelijk om dat te laten bevestigen?’ vroeg Þóra. ‘Zouden andere feestgangers niet gemerkt hebben dat jij onder de bloedspatten uit de wc kwam?’
‘Ik zat niet helemaal onder het bloed en daarnaast was iedereen bezopen en van de wereld. In elk geval heeft niemand er tegen mij een opmerking over gemaakt. Je zou toch denken dat iemand het doorhad.’
Shit, dacht Þóra. ‘Maar dat met bloed doorweekte T-shirt in je kast: weet jij hoe dat daar beland is?’
‘Geen idee.’ Er volgde een korte stilte en toen vlug: ‘Ik denk dat de politie het daar neergelegd heeft. Ik heb Harald niet vermoord en heb ook geen bloed opgedweild met een T-shirt. Ik weet niet eens of het een T-shirt van mij of van een ander is. Ik heb het nooit te zien gekregen.’
‘Dat zijn zware beschuldigingen, Hugi, en om je de waarheid te zeggen denk ik niet dat de politie zoiets doet. Er moet wel een andere verklaring voor zijn, als wat je zegt waar is.’ Ze rondden het gesprek af en Þóra lichtte Matthias in.
‘Nou ja, hij heeft toch een verklaring voor één van de twee vragen,’ zei hij. ‘We moeten bij de andere feestgangers natrekken of ze zich iets van een bloedneus herinneren.’
‘Ja,’ zei Þóra met weinig hoop dat dat iets zou opleveren. ‘Maar ook als ze het zich herinneren, dan hebben we nog geen verklaring voor het T-shirt in zijn kast.’
‘Pling!’ klonk het uit de computer en ze keken tegelijk naar het scherm. You’ve got mail stond er in een kadertje rechtsonder in de hoek. Þóra pakte de muis en klikte op het plaatje van een kleine envelop.
De post kwam in beeld: van Mal.
Hé dode Harald,
Wat is er aan de hand? Ik krijg post van iemand die zegt dat hij de politie op IJsland vertegenwoordigt en van een of andere trut van een advocate (Þóra kon niet helpen dat ze hierdoor geïrriteerd raakte, ondanks het feit dat ze in haar loopbaan als advocate voor veel ergere dingen uitgemaakt was). Volgens deze idioten ben je dood, maar dat is absurd. Stuur me in elk geval even iets terug, want dit is een beetje onbehaaglijk.
Groeten
‘Prachtig, prachtig,’ zei Matthias. ‘Antwoord hem nu hij aan zijn computer zit.’
Þóra klikte vlug reply aan. ‘Wat moet ik zeggen?’ vroeg ze, terwijl ze het gangbare ‘Hoi Mal’ typte.
‘Gewoon, iets,’ zei Matthias vlug en bijzonder behulpzaam.
Þóra besloot te schrijven:
Wat betreft Haralds dood: helaas klopt dat. Hij werd vermoord en zal je dus niet meer antwoorden. Ik ben die trut van een advocate die je vanochtend probeerde te schrijven en Haralds computer is in mijn beheer Ik werk voor de familie Guntlieb: er is hun een hoop aan gelegen om de moordenaar te vinden. Er zit momenteel een jongen vast die naar alle waarschijnlijkheid onschuldig is aan deze vreselijke daad en ik vermoed dat jij weleens over informatie zou kunnen beschikken die ons verder zou kunnen helpen. Weet jij wat Harald zei gevonden te hebben en wie de ‘stomme idioot’ is over wie hij het in zijn laatste bericht aan jou had? Het zou het handigst zijn, als je mij een telefoonnummer zou sturen waarop ik je kan bereiken.
Met vriendelijke groet,
Matthias las wat ze schreef mee en toen ze klaar was – in een recordtijd – wuifde hij ongeduldig met zijn handen en mompelde: ‘Versturen, versturen!’
Þóra verzond het bericht en ze wachtten een paar minuten zwijgend. Uiteindelijk verscheen de mededeling dat er een nieuw bericht binnengekomen was. Ze keken elkaar gespannen aan, voordat Þóra het opende. Ze waren allebei zwaar teleurgesteld.
Advocatentrut, val toch dood. En neem de familie Guntlieb dan meteen mee. Jullie zijn een stelletje klootzakken: ik ga liever gewoon dood dan dat ik jullie help.
Hatelijke groeten
Þóra ademde langzaam uit. Dat was wel heel kort en bondig. Ze keek Matthias aan. ‘Is het mogelijk dat hij gewoon vervelend zit te doen?’
Matthias ontmoette haar blik zonder te weten of ze een grapje maakte. Hij schatte in dat dat het geval was. ‘Zeker weten: hij stuurt ongetwijfeld nog een tweede bericht met van die lachebekjes die over het scherm dansen, om te zeggen dat hij van die familie Guntlieb houdt.’ Hij zuchtte. ‘Verdomme nog aan toe, Harald heeft zo te merken zijn vrienden niets goeds over zijn ouders verteld. Ik denk dat we deze vent kunnen vergeten.’
Þóra zuchtte. ‘Zitten we onze tijd hier niet te verdoen? We zouden bijvoorbeeld naar De Koffiebrander kunnen gaan en gaan praten met de ober die die Halldór een alibi bezorgd heeft, als hij aan het werk is. Ik ben het tot op zekere hoogte met je eens dat zijn verklaring nogal zwak is. Als hij niet aan het werk is, dan drinken we gewoon een kop koffie.’
Matthias greep dit aanbod gretig aan en stond op. Þóra haalde vlug haar usb-stick uit de computer, stopte hem in haar handtas en zette de computer uit.
In De Koffiebrander zaten niet veel mensen, dus konden Þóra en Matthias uitkiezen waar ze wilden zitten. Ze kozen een tafel vlak bij de bar op de begane grond. Terwijl Þóra een gevecht leverde om haar donsjack over de rugleuning van haar stoel te hangen, probeerde Matthias de aandacht van de bediening te trekken, die uit een jonge vrouw bleek te bestaan. Ze keek naar hem, glimlachte en maakte duidelijk dat ze snel bij hen zou komen. Matthias draaide zich om naar Þóra. ‘Waarom heb je die jas niet aangetrokken die je vanochtend aan had?’ vroeg hij verbaasd, toen hij zag dat de dik gevoerde jas haar stoel voor het grootste deel bedekte: de armen waren zo dik met dons gevuld dat ze bijna recht opzij stonden.
‘Ik had het koud,’ zei Þóra verbaasd. ‘Ik laat mijn mantel op het kantoor hangen: ik kom ’s morgens in mijn jack binnen en ga er ’s avonds in naar huis. Vind je het niet mooi?’
Matthias trok een gezicht dat boekdelen sprak over wat hij van haar jack vond. ‘Jawel, heel mooi, als je werk eruit bestond op de Zuidpool de dikte van het ijs te meten.’
Þóra sloeg haar ogen ten hemel. ‘Ouwe zeur,’ zei ze en ze glimlachte vervolgens tegen de serveerster, die naast hen verschenen was.
‘Kan ik u helpen?’ vroeg het meisje en ze lachte naar hen. Ze had een klein zwart schortje om haar slanke taille en hield een notitieblokje vast, klaar om de bestelling op te nemen.
‘Ja, graag,’ antwoordde Þóra. ‘Een dubbele espresso, alsjeblieft.’ Ze draaide zich naar Matthias om: ‘Wil je niet gewoon thee in een porseleinen kopje?’
‘Haha, leuk hoor,’ zei hij en hij wendde zich tot de serveerster om hetzelfde te bestellen als Þóra.
‘Oké,’ zei ze glimlachend zonder iets op te schrijven. ‘Verder nog iets?’
‘Nee en ja,’ zei Þóra. ‘We vroegen ons af of Björn Jónsson vandaag ook werkt. We wilden graag een paar woorden met hem wisselen.’
‘Björn?’ vroeg het meisje verbaasd. ‘Ja, hij zou komen.’ Ze keek op de klok aan de muur. ‘Zijn dienst moet nu beginnen. Moet ik hem voor u halen?’ Þóra nam het aanbod dankbaar aan en de jonge vrouw liep weg om zowel Björn als koffie te halen.
Matthias keek Þóra aan en glimlachte suikerzoet. ‘Je jack is geweldig mooi. Ik meen het. Het is alleen zo… dik.’
‘Dat vond je geen bezwaar, toen je met Bella zat te flirten. Die is zo dik dat ze nog maar net in haar kantoor past. Jij zou misschien ook zo’n jack moeten kopen: ze zitten heerlijk.’
‘Kan niet,’ zei Matthias en hij glimlachte terug. ‘Jij zou het jouwe weer dragen en dat zou hopeloos zijn: met geen mogelijkheid passen twee van die jacks voor in de auto.’
Verdere gesprekken over jassen moesten tot een andere keer wachten, omdat de serveerster eraan kwam met de koffie. Er liep een jongeman naast haar. Hij was knap op een enigszins vrouwelijke manier: zijn donkere haar ongewoon goed geknipt en netjes en gladgeschoren. ‘Hallo, jullie wilden mij spreken?’ vroeg hij met een warme stem.
‘Ja, ben jij Björn?’ vroeg Þóra, terwijl ze met haar ene hand haar kop koffie aannam. De jongeman knikte en zij legde uit wie zij en Matthias waren. Ze vond het niet nodig om de jongen in de war te brengen door in het Engels met hem te praten en ging daarom in het IJslands door. Matthias maakte er geen opmerking over en nipte gewoon van zijn koffie. ‘We wilden graag met je praten over de avond waarop de moord gepleegd werd, en over Halldór Kristinsson.’
Björn knikte ernstig. ‘Ja natuurlijk, geen probleem. Moet ik trouwens niet onder vier ogen met jullie praten? Dit is toch niet tegen de regels, of wel?’ Þóra verzekerde hem ervan dat dat niet het geval was en hij ging verder. ‘Zoals gezegd was ik hier aan het werk; met anderen, trouwens.’ Hij keek om zich heen naar het halflege café. ‘Zoals het nu is, is het hier in de weekeinden niet: dan is het bomvol.’
‘Maar herinner je je hem in het bijzonder?’ vroeg Þóra, waarbij ze erop lette dat het niet klonk alsof ze zijn woorden in twijfel trok.
‘Halldór? Ja, natuurlijk,’ zei Björn plechtig. ‘Ik was hem gaan herkennen: hij en die vriend van hem – die buitenlander die vermoord is – kwamen hier vaak en je moest ze wel opmerken. Hij was een beetje zonderling, die buitenlander. Noemde me nooit iets anders dan Bär, wat waarschijnlijk in het Duits hetzelfde betekent als Björn in het IJslands. Halldór kwam soms ook in zijn eentje en dan kletste hij met me aan de bar.’
‘Praatte hij die avond ook met je?’ vroeg Þóra.
‘Nee, dat dus niet. Er was zo krankzinnig veel te doen dat ik als een idioot met alles bezig was. Ik zei wel ‘Hoi’ tegen hem en we wisselden een paar woorden. Hij was trouwens nogal bezopen, zodat ik niet lang bij hem bleef staan.’
‘Hoe komt het dat je precies weet hoe laat hij kwam?’ vroeg Þóra. ‘Gezien wat je ons nu vertelt had je toch nauwelijks tijd om juist zo’n detail op te merken of daar een reden toe te hebben.’
‘O, dát,’ zei Björn. ‘Hij liet alles opschrijven, toen hij kwam, zodat hij niet steeds wanneer hij een nieuw glas bestelde, hoefde te betalen. Wij schrijven hier altijd op wanneer een klant zo’n rekening laat openen en wanneer hij ophoudt en betaalt.’ Björn glimlachte samenzweerderig naar Þóra. ‘Het was verstandig van hem om die avond alles op te laten schrijven, omdat hij niet zomaar een beetje dronk. Anders was zijn creditcard oververhit geraakt van alle keren dat ze hem door het leesapparaat haalden.’
‘Ik begrijp het,’ zei Þóra. ‘Maar je weet zeker dat hij hier de hele tijd heeft zitten drinken, totdat zijn vrienden tegen tweeën kwamen? Hij kon er niet vandoor gaan zonder dat jij het zou merken?’
Björn dacht na, voordat hij antwoordde. ‘Kijk, ik kan natuurlijk geen antwoord geven op de vraag of hij hier de hele tijd geweest is. Ik wist het zeker en heb dat tegen de politie volgehouden, maar bij nader inzien zou ik dat best op de rekeningen van de bar in die tijd hebben kunnen baseren, die natuurlijk niet allemaal door mij afgehandeld zijn. Misschien heeft hij bij een ander afgerekend; ik weet het niet.’ Hij gebaarde druk met zijn handen. ‘Dit is geen groot café en ik meende het serieus toen ik zei dat ik het wel gemerkt zou hebben, als hij weggegaan was. Of dat denk ik in elk geval.’
Þóra wist eigenlijk niet wat ze de jongen verder nog over die avond kon vragen. Hij scheen van de hak op de tak te springen en naar haar mening was Halldórs alibi aanzienlijk in waarde gedaald. Ze bedankte Björn en gaf hem haar visitekaartje voor het geval hem nog iets te binnen mocht schieten, hoewel haar dat niet waarschijnlijk leek. Ze draaide zich om naar Matthias en naar haar koffie, die behoorlijk afgekoeld was, en vertelde Matthias tussen de slokken koffie door wat de ober gezegd had. Ze dronken hun koffie op en Þóra zag dat ze naar huis moest. Ze betaalden en haastten zich naar buiten.
Het was bijna vijf uur en het verkeer was nog rustig. Er waren weinig mensen op de weg, omdat het koud en vochtig was. De paar mensen die over straat gingen, liepen snel en gunden zich niet veel tijd om om zich heen of in de etalages te kijken. Þóra besloot om niet op kantoor langs te gaan, maar om zich door Matthias direct naar de parkeergarage te laten brengen en vandaar naar huis te gaan. Ze belde met Bella om haar te laten weten dat ze haar niet vóór de volgende ochtend hoefden te verwachten en om te vragen of er tijdens haar afwezigheid nog iets belangrijks gebeurd was.
Zoals altijd werd de telefoon met ‘Hallo’ opgenomen: geen woord over wat voor werk daar gedaan werd of wie er opgenomen had.
‘Hallo Bella,’ zei Þóra, terwijl ze probeerde vriendelijk te klinken, ‘met Þóra. Ik kom vandaag niet meer langs, maar ik ga morgenochtend tegen achten van huis.’
‘Huh,’ was het onduidelijke antwoord.
‘Zijn er nog berichten voor me?’
‘Hoe moet ik dat weten?’ antwoordde Bella.
‘Hoe jij dat moet weten? Ja, en ik ben zeker zo helderziend dat ik de ingeving kreeg dat jij als secretaresse en telefoniste misschien per ongeluk boodschappen aangenomen zou hebben. Dat is natuurlijk volkomen belachelijk van me.’
Het bleef even stil aan de andere kant van de lijn en Þóra dacht werkelijk dat ze Bella zachtjes hoorde aftellen. ‘Het is vijf uur: ik hoef niet meer met je te praten, want mijn werk zit erop voor vandaag.’ Bella hing op.
Þóra staarde naar haar gsm en zei meer tegen zichzelf dan tegen Matthias: ‘Zou Bella dezelfde persoon als die Mal kunnen zijn?’
‘Hè?’ Matthias was bij de parkeergarage aangekomen en hij parkeerde zijn auto ernaast.
‘Ach, niets,’ zei Þóra en ze maakte haar veiligheidsgordel los. ‘Wat doe jij vanavond eigenlijk?’
‘Van alles een beetje,’ antwoordde Matthias. ‘Uit eten gaan, een tijdje in het centrum aan een bar rondhangen; een enkele keer ga ik op een toeristisch uitje, naar een museum of zo.’
Þóra had met hem te doen: dat moest wel heel eenzaam zijn. ‘Morgen is het vrijdag en mijn kinderen zijn dan naar hun vader. Het lijkt mij wel leuk als je in het weekeinde wilt komen eten; wat vind je daarvan?’
Matthias glimlachte. ‘Prima, als je belooft dat je me niet vraagt vis te eten. Als ik nog één keer vis eet, groeien er volgens mij vinnen aan me.’
‘Nee, ik zat aan iets huiselijkers te denken, zoals het bestellen van een pizza,’ zei Þóra, voordat ze uit de auto stapte. Ze hoopte dat Matthias meteen weg zou rijden, voordat ze bij de leenauto van de garage aangekomen was. Als hij haar jack verschrikkelijk vond, zou hij een hartaanval krijgen als hij het voertuig waarmee ze gekomen was zou zien. Haar wens werd niet verhoord: Matthias wachtte om haar te zien instappen en toen ze de deur van de leenauto opendeed, hoorde ze naar zich roepen. Ze keek om en zag hem uit het raampje leunen.
‘Je maakt natuurlijk een grapje,’ riep hij hard. ‘Is dat jouw auto?’
Þóra liet zich door zijn gelach niet op de kast jagen, maar riep terug: ‘Wil je ruilen?’
Matthias schudde zijn hoofd en deed het raampje weer dicht. Daarna reed hij lachend weg, voor zover Þóra kon zien.
De avond ervoor had Þóra geregeld dat haar dochter uit school met haar vriendinnetje mee naar huis zou gaan. Þóra reed daar langs om Sóley op te halen. Ze bedankte de moeder van het vriendinnetje, een jonge, statige vrouw, voor haar hulp en kreeg als antwoord dat het een kleine moeite was: het was eigenlijk makkelijker om er twee bij elkaar te hebben, omdat ze elkaar vermaakten. Þóra bedankte de vrouw nogmaals en benadrukte dat ze zo’n aanbod nog niet eerder aangenomen had; ze voegde er tot slot aan toe dat ze hopelijk ooit een keer hetzelfde terug kon doen. Ooit een keer, als de zon in het westen opkwam.
In de hal thuis was het een drukte van belang: Gylfi’s vrienden waren op bezoek geweest en waren op weg naar buiten. Een menigte jassen lag her en der verspreid, evenals gympies en vermoeid uitziende rugzakken die als schooltassen dienstdeden. De eigenaren – drie slome jongens die Þóra goed kende, en een meisje dat ze niet meteen herkende – waren druk bezig hun spullen op te rapen en bij elkaar passende schoenen uit te zoeken.
‘Hoi,’ zei Þóra vriendelijk, terwijl ze haar best deed om door de meute heen te komen. Haar zoon stond in de deuropening naar de woonkamer en volgde het gebeuren. Hij zag er nog net zo depressief uit als die ochtend. ‘Zaten jullie te leren?’ vroeg Þóra in de wetenschap dat zoiets ondenkbaar was: op deze leeftijd kwamen kinderen niet bij elkaar om te leren en degene die zoiets zou voorstellen, zou meteen uit de groep verstoten worden. Maar het was haar plicht als ouder om met vreselijke opmerkingen van dit kaliber te komen aanzetten.
‘Eeeeh, nee,’ antwoordde Patti, sinds vele jaren Gylfi’s beste vriend. Hij was een prima jongen en zijn belangrijkste kenmerk was dat hij op elk moment kon zeggen hoeveel maanden, dagen en uren het nog zou duren tot zijn rijexamen. Þóra had een paar keer de getallen gecontroleerd en meestal zat hij er maar een beetje naast.
Þóra glimlachte naar het meisje, dat verlegen naar beneden keek. Ze kon zich met geen mogelijkheid herinneren hoe ze heette, maar ze had haar de laatste tijd steeds vaker bij hen thuis gezien. Misschien verklaarde dat Gylfi’s gedrag van de afgelopen tijd; misschien was haar zoon wel verliefd op dit meisje of waren ze al een stel geworden? Het was een heel knap meisje, maar ze was een stuk kleiner vergeleken bij Gylfi en zijn vrienden.
Sóley, die Þóra naar binnen gevolgd was, had haar schoenen en haar jas uitgetrokken en had alles netjes weggezet en opgehangen. Ze keek naar de tieners, zette haar handen op haar heupen en vroeg toen als een huishoudster: ‘Waren jullie op het bed aan het springen? Dat mag niet: dan kan het matras kapotgaan.’
Haar broer kleurde rood van schaamte en schreeuwde: ‘Waarom moet ik zo’n gestoorde familie hebben? Jullie zijn allebei niet te verdragen!’ Hij stormde weg en sloeg even later met de deur. Zijn vrienden stonden er vreselijk beteuterd bij en het gedoe om weg te komen werd twee keer zo druk.
‘Later!’ riep Patti, voordat hij de buitendeur achter de meute dichtdeed. Voordat hij de deur dichtsloeg, bedacht hij zich en duwde zijn hoofd weer om de hoek om te zeggen: ‘Jullie zijn niet zo gestoord als mijn familie: Gylfi is de laatste dagen gewoon chagrijnig.’
Þóra glimlachte naar hem en bedankte hem vriendelijk. Hij deed tenminste moeite om beleefd te zijn, hoewel hij zijn laatste woorden misschien beter had kunnen kiezen. ‘O ja,’ zei ze tegen haar dochter, ‘moeten we niet gaan koken?’ De kleine knikte ernstig en sleepte de enige boodschappentas naar de keuken.
Nadat ze samen het avondeten hadden gegeten – opgewarmde lasagne die Þóra in de winkel doelbewust uitgekozen had, en Indiaas nan-brood dat ze per ongeluk voor knoflookbrood had aangezien – ging haar dochter spelen, terwijl haar zoon na het eten opruimde. Hij had zo te zien spijt van zijn geschreeuw over de geestelijke gesteldheid van zijn moeder en zusje, maar kon het niet opbrengen om zich daarvoor te verontschuldigen. Þóra deed alsof er niets aan de hand was en hoopte dat ze het bij het juiste eind had: dat hij haar uiteindelijk zelf zou toevertrouwen wat hem dwarszat. Ze meende dat ze hem duidelijk gemaakt had dat ze er voor hem was om mee te praten, wanneer en als hij dat zou willen. Ze kuste hem voorzichtig op zijn wang, bedankte hem voor zijn hulp en kreeg als dank een vreemde glimlach. Daarna ging hij naar zijn kamer.
Þóra besloot om van de rust die opeens ontstaan was gebruik te maken om de gegevens te bekijken die ze gekopieerd had van Haralds computer. Ze pakte haar gsm en maakte het zichzelf gemakkelijk op de bank in de woonkamer. Þóra bekeek een paar foto’s van het kookgebeuren en van de tongoperatie. De foto’s van de operatie waren van 17 september. Ze opende ze één voor één en vergrootte de delen ervan waarop misschien iets interessants opdook. De foto’s bleken niet eens echt onaangenaam. Het hoofdthema van alle foto’s was de mondholte en de operatie zelf, maar je kon vaag het een en ander buiten Haralds kaak zien. De operatie had duidelijk bij iemand thuis plaatsgevonden, dat stond vast; wat te zien was van de omgeving zelf, was niet zo dat er van een huis- of tandartsenpraktijk sprake kon zijn. Er was een bijzettafel te zien waarvan elke vierkante centimeter met halfvolle of lege glazen, blikjes bier en andere rotzooi, en ook met een grote, overvolle asbak bedekt was. Ook was duidelijk dat dit niet bij Harald thuis was: deze woning zag er veel chaotischer en smakelozer uit dan zijn spierwitte, moderne appartement. Op een andere foto was het lichaam te zien van degene die de operatie uitvoerde of daarbij assisteerde. Hij of zij droeg een lichtbruin T-shirt met opdruk, die Þóra vanwege de kreukels in het shirt niet kon lezen. Ze kon wel het getal ‘100’ en ‘…lico…’ onderscheiden. Men was nog niet begonnen te snijden, toen de eerste twee foto’s genomen werden, maar de derde was genomen, nadat het mes klaar was: er vloeide bloed uit Haralds mondhoek en de arm die te zien was, zat onder de bloedspatten. Er was ongetwijfeld over alles bloed gespuugd, toen er in de tong gesneden werd; als een wond aan een tong op doorsnee hoofdwonden leek, moest het als een rund gebloed hebben. Þóra tuurde naar de arm en vergrootte de plek waar volgens haar een tatoeage te zien was. Dat bleek te kloppen: op de arm viel het woord crap te onderscheiden. Geen versiering of decoratie, alleen crap. Verder was er op de foto’s van de tong niets te zien.
De foto’s van het kookgebeuren hadden Þóra’s aandacht getrokken, omdat ze volgens de datum genomen waren vlak voordat Harald vermoord werd: in de periode waarvan Hugi gezegd had dat hij alleen was geweest en geen contact met de vrienden had gehad. De informatie over de documenten bevestigde dat: de foto’s waren op woensdag genomen: drie dagen voordat Harald vermoord werd. Þóra bekeek deze twee foto’s goed, vooral de handen die druk bezig waren om een salade te maken en brood te snijden. Een halfblinde had nog kunnen begrijpen dat het om twee verschillende mensen ging. De handen van de één waren bedekt met littekens: littekens van tatoeages die onder andere een ster met vijf punten en een lachebekje met een diepe grijns en horentjes vormden. Dat moest Harald zijn. De handen van de ander waren veel mooier: vrouwenhanden met ranke vingers en netjes geknipte, korte nagels. Þóra vergrootte de ene foto waarop aan een wijsvinger een ring te zien was, met daarin iets wat op een diamant of een andere witte edelsteen leek. De ring zag er te gewoon uit om op te vallen, maar misschien was het mogelijk om Hugi de foto te laten zien en na te gaan of hij hem ergens van herkende.
Er roerde zich iets in Þóra’s geest: iets wat haar dwarsgezeten had, toen ze Haralds woning de eerste keer bezocht had. Het Duitse blad Bunte op de wc. Het was natuurlijk duidelijk dat Harald niet zo’n vrouwenblad zou lezen. Ook was het zonneklaar dat IJslanders dat niet zouden lezen. Het moest wel met een of andere Duitse meegekomen zijn: eentje van het vrouwelijk geslacht. Op de voorkant van het blad hadden Tom Cruise en zijn vrouw geglimlacht naar aanleiding van hun verwachte gezinsuitbreiding. Als haar geheugen haar niet in de steek liet, was er in de herfst sprake geweest van een kind. Was het mogelijk dat Harald bezoek uit Duitsland had gehad, van iemand die bij hem was, waardoor hij geen tijd had gehad om zijn vrienden te ontmoeten? Þóra belde met Matthias, die bij de derde keer overgaan opnam.
‘Waar ben je; komt het slecht uit?’ vroeg ze, terwijl ze op de achtergrond gepraat hoorde.
‘Welnee,’ antwoordde Matthias, duidelijk met volle mond. Hij slikte door. ‘Ik ben uit eten: ik had zin in vlees. Wat is er aan de hand; wil je hierheen komen en een toetje met me eten?’
‘Hè? Nee, dank je wel,’ Þóra merkte dat ze dat heel graag wilde. Het was leuk om uit eten te gaan, je ervoor te verkleden en te drinken uit glazen die een ander moest afwassen. ‘Het is morgen een schooldag en ik moet ervoor zorgen dat de kinderen op een redelijke tijd in bed liggen. Nee, ik belde alleen om te weten of jij toevallig het nummer had van de vrouw die bij Harald schoonmaakte: ik heb het vermoeden dat er vlak voor de moord iemand bij hem geweest is of zelfs heeft overnacht. Voor zover ik kan zien wijst alles erop dat dat een Duitse – een vrouw – geweest is.’
‘Ja, ik heb dat nummer ergens in mijn gsm opgeslagen. Wil je dat ik bel? Ik heb eerder met haar gepraat en ze spreekt uitstekend Engels. Dat is misschien het eenvoudigst: ze kent jou niet, maar herinnert zich mij ongetwijfeld, omdat ik haar laatste rekening betaald heb.’
Þóra nam het aanbod aan en hij beloofde dat hij terug zou bellen. Zij maakte van de tijd gebruik om haar dochter te vertellen dat ze naar bed moest en ze zou net Sóley helpen met tanden poetsen, toen Matthias terugbelde. Þóra legde de telefoon op haar schouder en hield hem met haar wang op zijn plek om zowel te kunnen praten als het gebit van haar nageslacht te kunnen verzorgen.
‘Luister, ze zegt dat het bed in de logeerkamer beslapen was. Er lagen ook dingen in de badkamer: een wegwerpscheermesje; zo’n scheermesje voor vrouwen, wat erop wijst dat je gelijk hebt.’
‘Heeft ze dat de politie laten weten?’ vroeg Þóra.
‘Nee, ze dacht dat het niet belangrijk was, omdat Harald niet thuis vermoord is. Daarnaast zei ze dat er vaker logés geweest waren: meer dan één en meer dan twee. Daarop volgde trouwens over het algemeen meer gefeest, maar dat scheen bij dit soort logés te horen.’
‘Is het mogelijk dat hij een Duitse vriendin had?’
‘Die op bezoek kwam en dan in de logeerkamer sliep? Dat lijkt me twijfelachtig. Ik heb nooit over een Duitse vriendin horen praten.’
‘Ze kunnen natuurlijk ruzie gehad hebben.’ Þóra dacht na. ‘Of misschien was het zo dat het helemaal geen partner, maar een gewone vriendin of een familielid was. Zijn zus misschien?’
Matthias was even stil. ‘Als dat het geval is, denk ik dat we dit even moeten laten rusten.’
‘Ben je nou helemaal?’ riep Þóra uit. ‘Waarom in vredesnaam?’
‘Ze heeft het de laatste tijd zwaar gehad: haar broer vermoord en daarnaast zit ze in een kleine crisis wat betreft haar eigen toekomst.’
‘Hoezo?’ vroeg Þóra.
‘Ze is een heel getalenteerd celliste en wilde zich daarin verder laten opleiden. Haar vader wil dat ze bedrijfskunde studeert en de bank overneemt. Er is niemand anders over: zelfs al was Harald nog in leven geweest, dan was hij er niet voor in aanmerking gekomen. In elk geval was de vraag over haar studie al gerezen, voordat hij vermoord werd.’
‘Gaat ze met een juwelier?’ vroeg Þóra. De handen op de foto’s hadden zeker van een celliste kunnen zijn: met bijzonder kort geknipte nagels.
‘Nee, helemaal niet. Zo is ze niet,’ antwoordde Matthias. ‘Ze houdt helemaal niet van duurdoenerij.’
‘Heeft ze niet een mooie ring?’
Een korte stilte en toen: ‘Ja, mijn kop eraf, als dat niet zo is. Hoe weet je dat?’
Þóra vertelde hem van de foto’s en ze sloten het gesprek af met de belofte van Matthias dat hij erover na zou denken om met het meisje contact op te nemen.
‘Wen ik ou og ie klaaw?’ zei haar dochter met een mond vol tandpastaschuim: ze had het tanden poetsen moeten verdragen, zolang het gesprek duurde. Vandaag zou ze in elk geval geen cariës krijgen. Þóra bracht haar naar bed en las haar voor, totdat ze begon te doezelen. Ze kuste het halfslapende kind op haar voorhoofd, deed het licht uit en zette de deur op een kier. Daarna liep ze terug naar haar computer.
Toen ze twee uur gewerkt had aan het doornemen van Haralds andere bestanden en zonder ook maar iets te vinden wat van nut zou kunnen zijn, gaf ze het op en zette de computer uit. Ze besloot om ergens neer te ploffen en het exemplaar van Malleus Maleficarum te lezen, waarvan Matthias haar gezegd had dat ze het mee moest nemen om het te bekijken. Dat moest toch interessant zijn.
Ze opende het boek en er viel een opgevouwen papier uit.
‘Hou je mond!’ siste Marta Mist. ‘Dit kan niet, tenzij we ons er goed op concentreren.’
‘Hou zelf je mond!’ pareerde Andri. ‘Ik praat, wanneer ik daar zin in heb.’
Bríet kreeg de indruk dat Marta Mist zat te tandenknarsen, maar kon het niet zeker weten, omdat het daarbinnen donker was: het enige licht kwam van de kaarsen die ze her en der in de ruimte neergezet hadden. Ze zuchtte. ‘Ach, hou op met dat geruzie en laten we hiermee aan de slag gaan.’ Ze ging verzitten op de vloer, waar ze in een klein kringetje met gekruiste benen zaten.
‘Ja, alsjeblieft,’ mompelde Halldór, terwijl hij zijn ogen uitwreef. ‘Ik was van plan om vroeg naar bed te gaan en heb geen zin om eindeloos bij deze onzin te blijven hangen.’
‘Onzin?’ zei Marta Mist, bij wie de kwaadheid zo te zien nog niet gezakt was. ‘Ik dacht dat we het er allemaal over eens waren om dit te doen. Heb ik jullie soms verkeerd begrepen?’
Halldór steunde: ‘Nee, nou niet de aandacht afleiden van wat ik zei! Laten we dit gewoon afronden.’
‘Dit is heel anders dan bij Harald thuis,’ kwam van de kant van Brjánn, die daarvoor weinig van zich had laten horen. ‘Het is niet alleen deze woning.’ Hij keek om zich heen. ‘Harald is er niet bij. Ik weet niet zeker of dit zonder hem wel werkt.’
Andri liet zich niet door de opmerking over zijn woning van zijn stuk brengen. ‘We kunnen er op dit moment weinig aan doen dat Harald er niet bij kan zijn.’ Hij reikte naar de asbak. ‘Hoe heette dat mens ook alweer?’
‘Þóra Guðmundsdóttir,’ antwoordde Bríet. ‘Een advocate.’
‘Oké,’ zei Andri, ‘laten we maar beginnen. Eens?’ Hij keek in het rond naar de anderen, die hetzij knikten, hetzij hun schouders ophaalden om duidelijk te maken dat ze ermee instemden. ‘Wie wil beginnen?’
Bríet keek naar Marta Mist. ‘Begin jij maar,’ zei ze en ze probeerde de kwade bui van haar vriendin weg te nemen. ‘Jij bent hier verreweg het beste in en het is belangrijk dat het goed gebeurt.’
Marta Mist reageerde niet op deze opmerking over haar talent. Ze keek van de een naar de ander. ‘Jullie weten dat deze vrouw ons vreselijk in de problemen kan brengen, als ze in deze zaak gaat rondneuzen. Het was dikke mazzel dat de politie in de zaak op een dood spoor beland is.’
‘Dat is ons allemaal volkomen duidelijk,’ zei Brjánn namens allen. ‘Voor de volle honderd procent.’
‘Goed,’ zei Marta Mist. Ze legde haar handen op haar benen. ‘Volkomen stilte, alsjeblieft.’ Niemand zei iets. Ze pakte een dik vel papier dat in het midden van de kring lag, en een kleine schaal met een rode vloeistof. Ze legde het papier voor zich op de vloer en zette de schaal naast zich neer. Vervolgens gaf Bríet haar met een ernstige gezichtsuitdrukking een Chinees eetstokje. Marta Mist stak het stokje in de dikke vloeistof en tekende met langzame bewegingen twee tekens op het blad. Ze deed haar ogen dicht en sprak toen zacht een toverspreuk: ‘Als je wilt dat je vijand bang voor je is…’