9 december 2005

20

Het lezen was tot diep in de nacht doorgegaan en Þóra werd dus na slecht geslapen te hebben met een zwaar hoofd wakker. Het had haar veel tijd gekost om het papier te bekijken dat uit het boek gevallen was: het bleek een met de hand geschreven samenraapsel van woorden en jaartallen te bevatten. Þóra nam aan dat het gekrabbel op het papier van Harald was: het boek was in elk geval wel van hem, aangezien het schutblad met zijn naam gesigneerd was. Afgezien daarvan waren delen van de tekst in het Duits. Hij had niet bijzonder netjes geschreven en Þóra wist daarom helemaal niet zeker of ze alle woorden goed las. Volgens haar beste benadering stond er: ‘1485 Malleus’; Harald had het jaartal een paar keer overgetrokken en het ook twee keer in zijn geheel onderstreept. Daaronder stond ‘J.A. 1550þ’ en dat was doorgestreept. Daarna stonden er, naar het scheen, twee verbonden L’s en daarachter Loricatus Lupus. Eronder was iets in het Duits geschreven wat Þóra vertaalde als ‘Waar? Waar? Het oude kruis?’ De helft van het blad was een soort stroomschema, waar de punten bij jaartallen en plaatsnamen met pijltjes aan elkaar verbonden waren. Aan de rangschikking van de punten zag Þóra dat het een grove landkaart moest voorstellen. Bij één punt stond ‘Innsbruck – 1485’, daarboven ‘Kiel – 1486’ en weer daarboven ‘Hróarskelda’. Die plaats was van twee jaartallen voorzien: ‘1486 – dood’ en ‘1505 – onderbreking’. Twee punten waren boven de andere drie toegevoegd: bij de hoogste stond ‘Hólar – 1535’, maar dat was doorgestreept, evenals de verbinding van dat punt met de punt waar ‘Skálholt’ bij stond. Achter de plaatsnaam waren twee jaartallen te vinden: 1505 en 1675. Van het laatste jaartal liepen veel pijltjes, die allemaal in vraagtekens eindigden. Daarnaast stond alleen wederom ‘het oude kruisþ’ Met een andere pen was er het woord Gastbuch aan toegevoegd en meteen daarachter was óf een klein kruis óf de letter t getekend. Gastenboek? Gastenboek van het kruis? Eronder stond: ‘Schoorsteen -vuurhaard!! Het derde teken!!’, als haar Duits haar niet in de steek liet. Þóra gaf het uiteindelijk op om te proberen het te raden en richtte zich op het lezen van het boek zelf.

Malleus Maleficarum was allesbehalve ontspannende lectuur gebleken, maar de afschuwelijke inhoud zorgde ervoor dat het boek haar aandacht vasthield. Ze had het niet van kaft tot kaft gelezen: het eerste en tweede deel waren vaak te gestoord dat Þóra het in zijn geheel in zich kon opnemen. Het boek was opgezet in de vorm van vragen of beweringen over toverij. Die stonden aan het begin van elk hoofdstuk of van elke alinea en ze werden vervolgens beantwoord of uiteengezet in de vorm van vreemde, godsdienstige argumenten die nergens op sloegen.

De verhalen en uiteenzettingen over de daden en kunsten van heksen waren ongelofelijk. Hun toverkrachten schenen geen limiet te kennen: ze konden onder andere naar believen onweer oproepen, vliegen, mensen in koeien en andere dieren veranderen en impotentie veroorzaken, waarbij de penis losraakte van het lichaam. Er werd aanzienlijk veel moeite gedaan om te beargumenteren of het gebrek aan een penis een inbeelding was of een echt verlies. Het werd Þóra bij het lezen niet duidelijk wat de conclusie van de auteurs was. Om de betreffende toverkrachten te verwerven moesten heksen diverse proeven afleggen, bijvoorbeeld kinderen koken en/of opeten of seks hebben met de duivel zelf. Þóra was geen groot psycholoog, maar uit het boek kon ze opmaken dat de auteurs zwaar gefrustreerd waren door de kuisheid waaronder ze als monniken gebukt gingen: zo groot was de bitterheid in de beschrijvingen van vrouwen. De antipathie droop van de ene na de andere beschrijving af, zodat Þóra er genoeg van kreeg. De argumenten voor hoe gevaarlijk en duivels vrouwen waren, waren volkomen van de zotte: zo viel dat af te leiden aan het feit dat Adams rib, die gebruikt was om de eerste vrouw te maken, verder naar binnen gedraaid was. Het lag voor de hand dat zoiets grote gevolgen moest hebben. Volgens dit boek zouden vrouwen volmaakt zijn, als God maar een dijbeen gebruikt zou hebben. Het werd allemaal aangewend om de lezer ervan te overtuigen dat vrouwen makkelijker aan de duivel ten prooi vielen en dat de meeste heksen daarom vrouwen waren. Arme mensen kregen ook een deel: zij waren eerder geneigd te liegen en onbetrouwbaarder te zijn dan rijke mensen. Þóra maakte zich liever geen voorstelling hoe het was om in die tijd een arme vrouw te zijn.

Wat Þóra’s aandacht nog het meest trok, was het derde en laatste deel van het boek. Daarin werden de juridische kanten van het onderzoek naar en de procesvoering tegen heksen belicht. Als advocate kon ze niet tegen de walgelijkheden die er onder andere in scholen om de beschuldigden ervan te overtuigen dat door te bekennen hun leven gespaard zou worden. Vervolgens werden drie verschillende manieren voorgesteld waarop je die belofte kon breken zonder dat men zou denken dat je dat gedaan had. Het verrichten van arrestaties werd toegelicht en daarbij werd er de nadruk op gelegd dat je erop moest toezien dat de voeten van heksen op weg naar de gevangenis de grond niet mochten raken: ze moesten er op draagbaren heen gebracht worden. Als dat wel gebeurde, zouden ze mogelijk van de duivel een kracht krijgen die hen in staat stelde om het ten laste gelegde tot op het laatst te ontkennen. Ze moesten bij aankomst in de gevangenis gefouilleerd worden, omdat heksen vaak voorwerpen gemaakt van de ledematen van kindertjes bij zich droegen die hun kracht gaven. Ook werd voorgesteld om ze kaal te scheren, omdat ze zulke botten in hun haar verborgen konden hebben, en voorts werd er bediscussieerd of dat scheren ook voor schaamhaar moest gelden. Daarna werden er manieren aangeprezen om de verdediging te bemoeilijken; er werd bijvoorbeeld voorgesteld om getuigenverklaringen op twee bladen aan de verdediging te geven: op een daarvan moesten de verklaringen staan en op het andere de namen van de getuigen, zodat het onmogelijk zou zijn om te weten te komen wie wat beweerd had. Dit was natuurlijk alleen van toepassing in die gevallen waarin een verklaring aan een beschuldigde bekendgemaakt werd: dat was niet altijd toegestaan en er werd langdurig besproken wanneer het van toepassing was en wanneer niet. Iedereen mocht getuigen, in tegenstelling tot wat er in andere zaken gangbaar was, omdat men mensen met een slechte reputatie als niet betrouwbaar beschouwde.

Er werd toegelicht hoe men martelingen moest regelen, hoeveel tijd ertussen moest zitten en hoe er regelmatig nagegaan moest worden of degene die gemarteld werd op de pijnbank in aanwezigheid van de rechter kon huilen: dat kon waarschijnlijk op onschuldigheid duiden. Daar werd trouwens bij opgemerkt dat vrouwen vaak speeksel gebruikten om te doen alsof ze huilden. Waarschijnlijk hadden de arme stakkers die voortdurend gemarteld waren, weinig tranen meer over, wanneer de rechter en zijn gevolg erbij kwamen en bevalen te huilen; Þóra’s hart zei haar dat hier nauwelijks sprake van een geweten geweest kon zijn: niet kunnen huilen in aanwezigheid van een rechter – in de boeien, op een pijnbank enzovoorts – was niets bijzonders. Dit was er allemaal op gericht om bekentenissen te krijgen en zulke gedwongen bekentenissen waren in de eerste twee delen van het boek te vinden, gebruikt om het duivelse karakter van heksen aan te tonen. Iedereen met een beetje gezond verstand moest het na het lezen hiervan duidelijk zijn dat die bekentenissen volkomen onzin waren, omdat ze door marteling verkregen waren en zonder enige twijfel opgerateld werden om de beulen tevreden te stellen en het eigen lijden te laten ophouden.

Þóra dwong zich om rechtop te gaan zitten in bed. Ze keek vanuit haar ooghoeken naar het nachtkastje, naar dat duivelse boek. Ze probeerde zichzelf op te vrolijken door zich te concentreren op dat ene bepaalde dat ze uit het boek gehaald had: dat de mensheid er duidelijk op vooruitgegaan was sinds pakweg 1500. Þóra stond vlug op en haastte zich onder de douche. Onderweg daarnaartoe klopte ze op de slaapkamerdeur van haar zoon om hem te wekken. Het ontbijt was zoals altijd een hectisch moment, waarbij haar dochter de enige was die zich de tijd gunde om voor het eten te gaan zitten. Op weg naar de auto herinnerde Þóra hen eraan dat ze die avond naar hun vader moesten. Ze waren nooit enthousiast om naar hem toe te gaan, maar na afloop hadden ze het altijd prachtig gevonden. Als ze onder het paardrijden uit hadden kunnen komen.

Toen ze haar kinderen afgeleverd had, haastte Þóra zich naar kantoor. Ze had het met de hand geschreven papier uit het boek bij zich om aan Matthias te laten zien. Er was nog niemand, omdat het ruim een halfuur voor de openingstijd van het kantoor – om negen uur – was. Genoeg tijd om koffie te zetten en de post door te nemen: om op de hoogte te blijven van wat er buiten deze vreemde zaak gebeurde die momenteel al haar tijd opslokte.


* * *

Bríet was gekomen voor een college dat om kwart over acht moest beginnen, maar Gunnar, het vakgroepshoofd, had haar op weg naar de collegezaal staande gehouden. Nadat hij een paar woorden met haar gewisseld had, was elk argument om naar college te gaan komen te vervallen: in plaats daarvan rende ze naar het trappenhuis om te gaan roken. Ze moest tot rust komen, afgezien van het feit dat ze de anderen moest opbellen om hun het nieuws door te geven. Ze nam een lange, diepe haal van een groene mentolsigaret, het soort dat Marta Mist zo afschuwelijk slap vond dat Bríet volgens haar de vraag of ze rookte naar eer en geweten met ‘Nee’ kon beantwoorden. Marta Mist rookte Marlboro en terwijl Bríet haar telefoonnummer intoetste, hoopte ze dat haar vriendin genoeg van sigaretten had gekregen: er geen behoefte meer aan had.

‘Hallo,’ zei Bríet vlug, toen er aan de andere kant opgenomen werd. ‘Met Bríet.’

‘Dat is vlug.’ Marta Mists stem was hees: Bríet had haar kennelijk wakker gemaakt.

‘Je moet naar de universiteit komen: Gunnar is helemaal over de rooie en zegt dat hij van plan is ervoor te zorgen dat wij allemaal van de universiteit gegooid worden, als we niet doen wat hij zegt.’

‘Wat is dat voor onzin?’ Marta Mists stem gaf aan dat ze nu klaarwakker was.

‘We moeten de anderen bellen en hun zeggen dat ze hierheen moeten komen. Mijn vader zou meteen van de situatie gebruik maken door me geen ouderlijke bijdrage meer te geven.’

‘Doe nou eens even rustig,’ onderbrak Marta Mist haar. ‘Hoe wil Gunnar ons van de universiteit laten verwijderen? Ik weet niet hoe het bij jou zit, maar mijn cijfers zijn allemaal prima.’

‘Hij zegt dat hij een klacht bij de faculteit wil indienen over drugsgebruik: hij zegt dat hij van alles achter de hand heeft. Zo zou hij mij en Brjánn eruit kunnen laten gooien en daarna zou hij ervoor zorgen dat hetzelfde met jou en Andri en Halldór zou gebeuren. We moeten doen wat hij zegt. Ik wil in elk geval geen risico nemen.’ Bríet raakte geagiteerd. Wat was er mis met Marta Mist: kon ze nou nooit gewoon doen wat haar gezegd werd?

‘Wat wil hij dat we doen?’ Bríets opgewondenheid sloeg over op Marta Mist.

‘Hij wil dat we met een paar advocaten praten die voor Haralds ouders werken. Ze willen ons ontmoeten en Gunnar staat erop dat we braaf meewerken. Hij zei trouwens dat hij niet zo gek was dat hij dacht dat we in alle gevallen de waarheid zouden vertellen, maar dat hem dat niet zoveel kon schelen, als we maar met die lui zouden praten.’ Ze nam een haal en blies de rook vlug uit. Ze hoorde dat er iemand bij Marta Mist was, die vroeg wat er aan de hand was.

‘Oké, oké,’ zei Marta Mist. ‘En de anderen: heb je die al gebeld?’

‘Nee, je moet me helpen. Ik wil dit nu afronden: laten we met zijn allen om tien uur afspreken en dit zo snel mogelijk afhandelen. Ik moet nog naar college vandaag.’

‘Ik zal met Halldór praten. Jij belt Andri en Brjánn. Laten we bij de universiteitsboekhandel afspreken.’ Marta Mist hing zonder afscheid te nemen op.

Bríet keek chagrijnig naar haar telefoon: natuurlijk was het Halldór geweest die naast Marta zat. Die was dus niet van plan om iemand te gaan bellen: ze wilde zoals gewoonlijk Bríet met alle ongemak opzadelen. Als ze gewoon aangeboden had om Andri of Brjánn te bellen, dan was dat redelijk geweest. Bríet drukte ruw haar sigaret op de trap uit en stond op. Ze liep weg in de richting van de boekhandel, terwijl ze met veel omhaal Brjánns nummer in het geheugen van haar telefoon opzocht.

Gunnar volgde Bríet, terwijl die wegliep, vanuit het raam van zijn werkkamer in Árnagarður. Mooi, dacht hij: ik heb hen op hun zwakke plek geraakt. Toen hij het meisje net daarvoor aangesproken had, had hij zijn uiterste best moeten doen om voet bij stuk te houden. Hij had niets op deze mensen tegen: niets behalve zijn eigen overtuiging dat ze onder de invloed van drugs waren en Joost mocht weten van wat nog meer. Toen hij had aangedrongen op een ontmoeting tussen hen en de advocate, had hij in werkelijkheid een grote gok gewaagd: deze jongeren hadden zich tevoren nooit iets aangetrokken van wat hij ook zei, en hij verwachtte niet dat ze dat nu opeens wel zouden gaan doen. Daarom had hij het plan opgevat om hen te bedreigen: dat moest iets zijn wat ze begrepen en deze veronderstelling scheen te kloppen.

Deze groep was hem altijd een doorn in het oog geweest. Harald was verreweg het ergst, maar de anderen waren niet veel beter; het verschil zat er alleen in dat zij nog niet hun uiterlijk net zo erg toegetakeld hadden als de binnenkant. Toen hij er zijn zinnen op had gezet om deze plaag, die zichzelf een geschiedenisvereniging noemde, uit het gebouw van de vakgroep te verwijderen, had hij hen allemaal opgezocht en tot zijn grote verbazing ontdekt dat een aantal van hen uitstekende studenten waren.

Hij liet het gordijn vallen en pakte de telefoon. Voor hem op tafel lag het visitekaartje van de advocate; hij moest haar en de Duitser te vriend houden, als hij het document wilde vinden dat Harald gestolen had. Gestolen had. Het was ondraaglijk om op deze manier toneel te moeten spelen: om te moeten doen alsof hij het goed met die onaangename jongeman had kunnen vinden en met respect over hem te praten. Het was een doortrapte dief die zichzelf en anderen te schande maakte. Gunnar legde de telefoon weer weg. Hij moest eerst wat rustiger worden: hij kon in deze stemming die vrouw niet opbellen. Diep ademhalen en aan iets anders denken. De Erasmus-subsidie, bijvoorbeeld. De aanvraag was binnengekomen en er was goede kans op een positieve ontvangst. Gunnar werd rustiger. Hij nam de telefoon op en draaide het nummer op het kaartje.

‘Þóra, je spreekt met Gunnar,’ zei hij zo beleefd als hij kon. ‘Wat betreft Haralds vrienden, die wilden jullie toch spreken?’

21

Þóra had niet meer zo’n puberaal stel gezien sinds haar zoon zijn zestiende verjaardag gevierd had. Toch waren de jongeren die voor haar en Matthias zaten, bijna tien jaar ouder. Ze zaten allemaal in houdingen die de indruk wekten dat ze vanuit de lucht op de bank gevallen waren – met uitzondering van het lange meisje met het rode haar – en ze staarden naar hun tenen. Na het telefoontje van Gunnar die ochtend had Þóra contact met Bríet opgenomen en nu hadden zij en Matthias een bijeenkomst met deze vriendenkring. Bríet had niet geklonken alsof ze over dit alles wild enthousiast was, maar stemde er niettemin met tegenzin mee in de vrienden bij elkaar te roepen en hen om elf uur te ontmoeten, op een plek waar je mocht roken. Aangezien ze arme studenten waren, stelde Þóra voor om de bijeenkomst dan bij Harald thuis te houden. Dat voorstel werd met net zoveel tegenzin aangenomen als de bijeenkomst zelf en op grond van het korte gesprek dat zojuist plaatsgevonden had, was het Þóra duidelijk dat ze hen net zo goed in Parijs had kunnen uitnodigen en dan dezelfde reactie had gekregen. Matthias was heel tevreden over haar keuze van de locatie; hij dacht dat die hen misschien uit hun evenwicht zou brengen en de mogelijkheid zou vergroten dat ze de waarheid vertelden.

Terwijl ze de komst van de jongeren afwachtten, had Þóra van de gelegenheid gebruik gemaakt om Matthias het beschreven vel papier uit de Heksenhamer te laten zien. Ze bestudeerden het een poosje, maar kwamen tot geen enkele houdbare conclusie, behalve dat ‘Innsbruck – 1485’ duidelijk met de komst van Kramer daarnaartoe te maken had en waarschijnlijk ook met de oude brieven waarover Harald zo enthousiast geweest was. Þóra achtte het heel waarschijnlijk dat ‘J.A.’ voor ‘Jón Arason’ stond en dat 1550 het jaar van zijn terechtstelling markeerde. Ze begreep echter niet waarom Harald het doorgekrast had. Ze namen aan dat het een of andere voorstelling van Harald over de reis van het kostbare object was. ‘Gastenboek van het kruis’ zei Matthias niets: er was naar zijn zeggen geen gastenboek in de woning te vinden en hij herinnerde zich ook niet dat de politie bij de huiszoeking iets dergelijks meegenomen had. Vervolgens had de deurbel verdere speculaties over de krabbels op het papier verstoord.

De jongeren hadden in Haralds woonkamer plaatsgenomen: ze zaten dicht op elkaar op de twee banken en Þóra en Matthias tegenover hen, elk op een stoel. Þóra had een paar asbakken opgeduikeld en de lucht in de woning was meteen vergeven van de rook.

‘Wat willen jullie eigenlijk van ons?’ vroeg het roodharige meisje, Marta Mist. Haar vrienden keken haar aan, opgelucht dat een van hen de leidersrol op zich nam en zo de aandacht naar zich toe trok. De anderen gingen dus door met roken.

‘We wilden gewoon met jullie over Harald kunnen praten,’ antwoordde Þóra. ‘Zoals jullie heel goed weten, hebben we herhaaldelijk geprobeerd om een ontmoeting met jullie te regelen, maar daar werd niet erg enthousiast op gereageerd.’

Marta Mist ging hier niet uitvoerig op in. ‘We hebben het druk op de universiteit en hebben wel wat anders te doen dan te praten met lui die we helemaal niet kennen. We hebben er dus in feite helemaal geen behoefte aan om met jullie te praten. We hebben allemaal een verklaring aan de politie afgelegd.’

‘Ja, dat klopt,’ zei Þóra, terwijl ze niet probeerde te laten merken dat het meisje haar irriteerde, zoals die hele groep trouwens. ‘We zijn jullie heel dankbaar dat jullie de tijd genomen hebben om hierheen te komen en we beloven dat we jullie niet lang zullen ophouden. Zoals jullie weten, zijn we de moord op Harald aan het onderzoeken voor zijn familie in Duitsland en we begrijpen dat jullie het meest met hem omgegaan zijn.’

‘Dat weet ik zo net nog niet: we gingen natuurlijk redelijk veel met hem om, maar we hebben geen idee van wat hij in de tussentijd deed,’ zei Marta Mist en Bríet knikte ernstig ter instemming. De jongens staarden alleen naar de grond.

‘Je praat alsof jullie één persoon zijn,’ zei Matthias. ‘We hebben met Hugi Þórisson gesproken, die jullie natuurlijk allemaal kennen, en volgens hem was jij, Halldór, het best met Harald bevriend: je hielp hem met vertalingen en andere dingen.’ Hij richtte zijn woorden tot Halldór, die aan Marta Mist vastgekleefd zat. ‘Of heb ik dat verkeerd?’

Halldór keek op. ‘Jawel, we gingen vrij veel met elkaar om. Harald had moeite met IJslandse documenten en meer dingen, waarmee ik hem dan hielp. We waren heel goede vrienden.’ Hij haalde zijn schouders op om te benadrukken dat hun vriendschap gewoon geweest was zoals die dingen gaan.

‘Je bent ook goede vrienden met Hugi, nietwaar?’ vroeg Þóra.

‘Ja, al sinds onze jeugd,’ zei Halldór en hij keek naar beneden. Hij liet met een snelle beweging van zijn hoofd zijn voorlok over zijn ogen vallen om verder oogcontact te vermijden.

‘Dan moet je het toch belangrijk vinden dat we een duidelijk beeld krijgen van wat er gebeurd is. Een van je vrienden is vermoord en een andere wordt van de moord verdacht. Je zou toch denken dat jij van harte bereid zou zijn om ons hierbij te helpen. Nietwaar?’ Matthias glimlachte naar Halldór, maar Halldór zag niet dat hij naar hem glimlachte. Matthias keek naar de andere jongens. ‘Hetzelfde geldt zeker voor jullie?’

Iedereen in de groep bevestigde dit, hetzij door ‘ja’ te mompelen, hetzij door te knikken.

‘Mooi.’ Matthias sloeg op zijn dijen. ‘Dan zijn we klaar. Behalve dat we eigenlijk pas beginnen.’ Hij keek naar Þóra. ‘Þóra, wil jij beginnen?’

Þóra glimlachte en wendde zich tot de jongeren. ‘Hoe zou het zijn als jullie ons eens vertelden waar jullie Harald leerden kennen en hoe die toververeniging van jullie in elkaar zat? Dat vinden we een heel wonderlijke geschiedenis.’

De groep keek naar Marta Mist in de hoop dat zij dit op zich zou nemen. Zij speelde de vraag echter door naar Halldór met een stoot van haar elleboog die Þóra onnodig hard leek. Halldór trok een gezicht en gaf toen antwoord: ‘Hoe we elkaar leerden kennen? Ik kwam vorig jaar Harald voor het eerst samen met Hugi tegen. Ze hadden afgesproken in een café in het centrum. Ik vond hem grappig en ook heel anders dan Hugi en sinds die tijd begonnen we elkaar op te zoeken, zoals dat gaat. We gingen uit eten en naar de kroeg en naar concerten en dergelijke. Harald vroeg ons daarna of we interesse hadden om lid te worden van een vereniging die hij wilde oprichten, en wij zeiden gewoon ja. Zo leerden we de anderen kennen.’

Marta Mist nam het over. ‘Ik kwam door Bríet bij de vereniging: zij had Harald op de universiteit leren kennen en wilde dat ik meeging om te kijken wat voor vereniging het was.’ Bríet knikte instemmend.

‘En jullie?’ Þóra richtte het woord tot Andri en Brjánn, die naast elkaar zaten te roken.

‘Wij?’ vroeg Andri scherp en hij verslikte zich door de rook die hij vergeten was uit te blazen.

‘Ja,’ antwoordde Þóra, ‘jullie twee.’ Ze wees naar hen beiden, zodat er geen twijfel over kon bestaan.

Brjánn hakte de knoop door. ‘Ik studeer Geschiedenis en kwam op dezelfde manier als Bríet met die vereniging in aanraking: ik had een beetje met Harald gekletst, voordat hij me vroeg om mee te doen. Ik heb toen Andri voor de grap meegesleept.’ Andri, over wie het ging, glimlachte alleen stupide.

‘En waarom draaide het in deze vereniging, als ik vragen mag? We begrepen van Hugi dat het hoofdzakelijk feesten en orgiën waren onder het mom van bijeenkomsten van mensen die in magie geïnteresseerd zijn,’ zei Matthias.

De drie jongens grijnsden, terwijl Marta Mist een gezicht trok en daarna verontwaardigd zei: ‘Gefeest? Het was niet gewoon een beetje feesten. We waren magie en magiërs uit het verleden aan het bestuderen. Het is al met al helemaal niet zo’n gestoorde kunst en echt interessant. Dat we aan het einde van elke bijeenkomst wat lol hadden heeft er niets mee te maken en Hugi is gewoon in de war, net zoals eerder. Hij had wat de vereniging betreft geen idee.’ Ze leunde weer naar achteren en vouwde haar armen over elkaar. Haar gezicht stond op onweer. Ze keek Matthias en Þóra kwaad aan. ‘Jullie weten natuurlijk net zomin iets van waar het om draaide, als de anderen: jullie denken zeker dat we kippen onthoofdden en naalden in zelfgenaaide poppetjes staken.’

‘Wil je ons dan misschien de waarheid over magische rituelen bijbrengen?’ vroeg Matthias.

Marta Mist zuchtte diep. ‘Ik heb er geen zin in om hier een soort leraar te spelen. Het moet voor jullie voldoende zijn om te begrijpen dat magie niets anders is dan een poging van mensen om invloed op hun eigen leven te hebben op een onconventionele manier; dat wil zeggen, onconventioneel in de ogen van mensen van nu. In die tijd was het heel normaal. Het zat ’m er hoofdzakelijk in dat je diverse handelingen verrichtte om gebeurtenissen in je eigen voordeel te beïnvloeden: soms ten koste van anderen, soms niet. Als je moeite doet om een magisch ritueel uit te voeren, heb je naar mijn mening een stap genomen in de richting van het doel dat je gesteld hebt: als je ermee doorgaat, concentreer je je er beter op en is het daardoor ook waarschijnlijker dat je dat doel bereikt.’

‘Kun je me in verband hiermee een voorbeeld geven van zo’n doel?’ vroeg Þóra.

‘Iemands liefde krijgen of meer aandacht, beter worden, je vijand iets aandoen. Dat zijn eigenlijk geen doelen. De meeste oude magische rituelen hebben met basale behoeften te maken: het leven was toen niet zo gecompliceerd en veelzijdig.’

Þóra was het daar na het lezen van Malleus Maleficarum niet geheel mee eens: naar haar mening was het op zijn minst gecompliceerd om te proberen iemand te verdedigen in een rechtsstelsel dat de spelregels meteen opzijschoof en veranderde al naargelang de belangen van de aanklager. ‘En waarvan wordt er dan gebruik gemaakt om een magisch ritueel uit te voeren?’ vroeg ze en ze voegde er om Marta Mist te irriteren aan toe: ‘Afgezien van kippen zonder kop en zelfgenaaide poppetjes?’

‘Leuk hoor,’ zei Marta, maar ze lachte er niet bij. ‘Op IJsland waren dat hoofdzakelijk magische symbolen, hoewel er vaak meer gedaan werd dan alleen die ergens op krassen of tekenen om de magische rituelen compleet te maken. Magische symbolen zijn ook uit andere delen van Europa bekend en daarvoor gold hetzelfde als voor de IJslandse: er werd vaak meer gedaan dan ze alleen maar tekenen.’

‘Zoals?’ vroeg Matthias.

‘Formules zingen, dieren- en mensenbotten verzamelen, en het haar van een maagd verzamelen. Iets van dien aard. Niks bijzonders,’ antwoordde Marta Mist op koele toon.

‘Ja, en soms lichaamsdelen van dode mensen,’ mengde Bríet zich erin. De groep was met stomheid geslagen. Ze werd rood en hield vlug haar mond.

‘O ja?’ antwoordde Matthias met gemaakte verbazing. ‘Zoals wat: handen, haar?’ Hij pauzeerde even. ‘Of misschien ogen?’

Niemand zei iets, totdat Marta Mist besloot het woord te nemen. ‘Ik heb zelf nooit gelezen over een magisch ritueel waarvoor ogen nodig zijn, behalve dierenogen.’

‘En jullie dan? Weten jullie niets van zulke rituelen?’

Geen van de anderen zei iets, maar ze schudden allemaal hun hoofd. ‘Nope,’ kwam er van Brjánn.

‘En vingers, dan?’ voegde Þóra er vlug aan toe. ‘Hebben jullie over moderne of oude rituelen gelezen waarbij vingers gebruikt moeten worden?’

‘Nee.’ Halldórs stem was vastberaden en hij duwde het haar voor zijn ogen weg, zodat hij Þóra en Matthias bij de rest van zijn verhaal in de ogen kon kijken. ‘Laat het duidelijk zijn dat wij ons niet met rituelen beziggehouden hebben waarvoor menselijke lichaamsdelen nodig zijn. Ik weet welke kant jullie op willen en dat gaat echt te ver. Wij hebben Harald niet vermoord; dat kunnen jullie meteen uitsluiten. De politie heeft al onze bewegingen nagetrokken en toen is dit bevestigd.’ Halldór leunde naar voren en haalde een sigaret uit het pakje op tafel. Hij stak hem aan, nam een flinke haal en blies de rook langzaam uit.

‘Dus Hugi heeft hem vermoord?’ vroeg Þóra. ‘Wil je dat zeggen?’

‘Nee, dat zei ik helemaal niet. U luistert niet goed,’ zei Halldór en er klonk iets van agitatie in zijn stem door. Hij leunde weer naar voren, alsof hij meer wilde zeggen, maar Marta Mist stak haar arm voor hem en drukte hem weer tegen de leuning van de bank.

Ze nam het woord, een stuk rustiger dan Halldór: ‘Ik weet niet waar u logica geleerd hebt, maar het feit dat wij Harald niet vermoord hebben wil niet automatisch zeggen dat Hugi het gedaan heeft. Halldór bedoelde alleen dat wij Harald niet vermoord hebben. Punt uit.’ Nu was het de beurt van Marta Mist om op de bank naar achteren te leunen. Ze viste de sigaret tussen Halldórs vingers vandaan, nam een haal en stopte hem toen terug. Op het gezicht van Bríet was even ergernis af te lezen: dit duidelijke teken van intieme vriendschap irriteerde haar kennelijk enigszins.

‘Hugi heeft hem niet vermoord. Zo is hij niet,’ mompelde Halldór nors. Hij duwde Marta Mists arm weg en strekte zich naar de tafel om de as van zijn sigaret te slaan.

‘En jij? Ben jij zo? Als ik me goed herinner, had jij niet zo’n waterdicht alibi als je vrienden.’ Matthias keek Halldór recht aan en wachtte op een reactie.

Die liet niet op zich wachten. Halldórs stem werd diep van woede en terwijl hij begon te praten, ging hij op het randje van de bank zitten en boog zich zo dicht mogelijk zonder van de bank te vallen naar Matthias toe. ‘Harald was mijn vriend. Mijn goede vriend. Hij heeft enorm veel voor me gedaan en ik voor hem. Ik zou hem nooit hebben vermoord. Nooit. U zit er nog verder naast dan de politie en u weet geen ene moer van wat u zit te lullen.’ Hij zette zijn woorden kracht bij door met zijn brandende sigaret op Matthias te wijzen.

‘Wat heb je eigenlijk allemaal voor hem gedaan? Afgezien van hem helpen met het vertalen van documenten?’ mengde Þóra zich er vlug in.

Halldór moest met geweld zijn blik van Matthias af trekken en keek Þóra met weinig enthousiasme aan. Hij deed zijn mond open alsof hij iets wilde zeggen, maar sloot hem toen weer. Nadat hij een haal genomen had en zijn sigaret had uitgedrukt, ging hij weer in zijn oude positie op de bank zitten.

Brjánn, de geschiedenisstudent, nam de rol van bemiddelaar op zich. ‘Luister, ik begrijp helemaal waaraan u zit te denken: natuurlijk heeft iemand Harald vermoord en als het Hugi niet was, wie dan? Maar u kunt zich tijd en moeite besparen, als u wilt geloven dat we u de waarheid vertellen: niemand van ons heeft Harald vermoord. We hadden daar geen enkele reden toe: hij was grappig, ondernemend, een goede gastheer en een goede vriend en makker van ons. Zonder hem stelt onze vereniging bijvoorbeeld niets voor. En daarnaast konden we hem niet eens vermoorden: wij waren niet in de buurt en er zijn genoeg getuigen die dat kunnen bevestigen.’

Andri, die een mastersopleiding in Scheikunde deed, viel hem bij. Zijn ogen waren waterig en Þóra kreeg sterk de indruk dat hij onder invloed van het een of ander was. ‘Dat klopt helemaal. Harald was uniek: geen van ons zou ooit van hem af willen komen. Hij kon soms hard zijn of vreemd doen, maar hij was altijd waanzinnig aardig, als het erop aankwam.’

‘Prachtig,’ zei Matthias sarcastisch. ‘Eén ding wil ik graag weten: jullie waren allemaal op dat feest, behalve Halldór; herinneren jullie je dat Harald en Hugi samen de wc in gingen en er met bloedspatten op hun kleren weer uit kwamen?’

Alle jongeren schudden hun hoofd, behalve Halldór. ‘Niemand daar was op kleren aan het letten,’ zei Andri en hij haalde zijn schouders op. ‘Het kan natuurlijk best dat dat gebeurd is, maar ik herinner het me in elk geval niet.’ De drie anderen knikten instemmend.

Ze zaten en zeiden een tijdje niets. Sigaretten werden uitgedrukt en sommigen staken nieuwe aan. Matthias verbrak de stilte. ‘Dus jullie weten niet wie Harald vermoord heeft?’

Tegelijk zei de groep vastbesloten: ‘Nee.’

‘En jullie hebben nooit lichaamsdelen voor jullie magie gebruikt, zoals bijvoorbeeld een vinger?’ ging hij verder.

Weer eensgezind: ‘Nee.’

‘En jullie kennen dit magische symbool niet?’ Matthias gooide de tekening van het symbool dat op Haralds borst gekrast was, op tafel.

Eensgezind: ‘Nee.’

‘Het zou wat overtuigender overkomen, als jullie op het blad zouden kijken,’ zei Matthias sarcastisch: geen van hen had meer dan een vluchtige blik op het papier geworpen.

‘De politie heeft ons dat symbool laten zien. We weten wel waar u naartoe wilt,’ antwoordde Marta Mist. Ze legde haar hand afwezig op Halldórs bovenbeen.

‘Oké, ik begrijp het. Maar kunnen jullie ons vertellen wat er met al het geld gebeurd is dat Harald hierheen overgemaakt had, vlak voordat hij stierf?’ vroeg Matthias vervolgens.

‘Nee, daar weten we niets van,’ zei Marta Mist. ‘We waren Haralds vrienden, niet zijn boekhouders.’

‘Had hij iets gekocht of praatte hij erover dat hij iets wilde kopen?’ vroeg Þóra en ze richtte het woord daarbij tot Bríet, van wie het haar nog het meest waarschijnlijk leek dat ze de waarheid vertelde.

‘Hij was altijd wel iets aan het kopen,’ antwoordde Bríet, terwijl ze zijdelings naar Marta Mist en Halldór keek. Toen ze haar hand op zijn bovenbeen zag, wendde ze zich weer tot Þóra en voegde eraan toe: ‘En zo niet voor zichzelf, dan wel voor Halldór. Zij waren zo dik met elkaar.’ Ze glimlachte gemeen.

Þóra zag dat Halldór bloosde. ‘Wat kocht hij zoal voor je en waarom?’

Halldór schoof ongemakkelijk op de bank heen en weer. ‘Het was niet bepaald zo dat hij dingen voor me kocht. Hij gaf me af en toe het een of ander als dank voor de hulp die ik hem bood.’

Þóra liet hem er niet zo eenvoudig van afkomen. ‘Zoals?’

Halldór werd nog roder. ‘Gewoon.’ Hij gooide zijn haar weer voor zijn ogen.

Matthias sloeg zich nogmaals op zijn dijen. ‘Nou, beste mensen, ik heb een voorstel. Marta Mist, Bríet, Brjánn en Andri: jullie weten niets, zeggen jullie, en er schijnt bij jullie niets te halen te zijn. Hoe zou het zijn als jullie gewoon naar huis gaan om te studeren of naar college of waar jullie het ook maar zo druk mee hebben, dan kunnen Þóra en ik in alle rust met Halldór verder praten?’ Hij richtte zich tot Halldór: ‘Is dat niet het beste? Dat is in elk geval niet zo gedwongen.’

‘Wat is dat voor onzin?’ gilde Marta Mist. ‘Halldór weet echt niet meer dan wij.’ Ze wendde zich tot Halldór. ‘Je hoeft niet alleen achter te blijven. We gaan allemaal weg.’

Halldór zei eerst niets, maar trok toen haar hand van zijn bovenbeen en haalde zijn schouders op. ‘Oké.’

‘Oké? Wat nou “oké”? Ga je met ons mee?’ vroeg Marta Mist onrustig.

‘Nee,’ antwoordde Halldór, ‘ik wil dit afsluiten. Ik blijf hier.’

Marta Mists gezicht vertrok van kwaadheid, maar daarna hield ze zich in bedwang en deed alsof er niets was. Ze boog naar Halldór en fluisterde iets tegen hem, voordat ze opstond. Hij knikte afwezig. Þóra observeerde hoe Marta Mist Halldór op zijn hoofd kuste en hoe Bríet deed alsof ze dat niet gemerkt had. Andri en Brjánn waren druk bezig hun sigaretten uit te drukken en overeind te komen. Ze maakten er geen geheim van dat ze opgelucht waren.

22

Matthias liep achter de groep aan naar de deur. Þóra en Halldór zaten in de tussentijd in de moderne woonkamer met de gruwelen uit het verleden om zich heen. Þóra nam de jongeman op, die zo te zien liever ergens anders had willen zijn. Zijn omstandigheden herinnerden haar op een of andere manier aan haar eigen zoon: een jongeman, verwikkeld in een innerlijke strijd die zich er niet goed voor leende om uit te leggen.

‘Je weet natuurlijk dat we alleen op zoek zijn naar de waarheid. We zitten echt niet te denken aan iets krankzinnigs waar jullie mee bezig geweest zijn,’ zei ze om de stilte te verbreken en de drukkende sfeer te verlichten. ‘We zijn het in feite met je eens over de belangrijkste punten in deze zaak: dat Hugi onschuldig is of in elk geval dat hem meer ten laste wordt gelegd dan je zou verwachten.’

Halldór keek haar niet aan. ‘Ik geloof helemaal niet dat Hugi hem vermoord heeft,’ zei hij zacht. ‘Het is allemaal gewoon een hoop gelul.’

‘Je geeft duidelijk veel om je vriend,’ zei Þóra. ‘Als je hem wilt helpen, is het veruit het beste dat je niets voor ons verborgen houdt. Bedenk dat je vriend van niemand anders hulp mag verwachten dan van ons.’

‘Huh,’ mompelde Halldór, maar hij liet verder niet blijken of hij hen zou helpen of niet.

Matthias kwam terug en liet zich in een stoel vallen. Hij keek Halldór een tijdje nadenkend aan. ‘Rare groep vrienden heb je opgeduikeld. De meiden leken op weg naar buiten niet van plan elkaar in de armen te vallen.’

Halldór haalde zijn schouders op. ‘Ze zijn een beetje chagrijnig de laatste tijd.’

‘Jij zegt het. Zeg, moeten we niet ter zake komen?’ vroeg Matthias.

‘Mij best,’ antwoordde Halldór. ‘Stel gewoon vragen en dan zal ik proberen om ze te beantwoorden.’ Hij nam een sigaret en stak hem aan. Þóra merkte hoe zijn handen trilden.

‘Goed, vriend,’ zei Matthias vaderlijk. ‘We zijn in veel dingen geïnteresseerd waarbij jij ons ongetwijfeld kunt helpen. Een ervan zijn Haralds uitgaven en een ander is dat historisch onderzoek van hem, waarmee jij hem een beetje geholpen hebt. Wat kun je ons over die geldzaken vertellen?’

‘Geldzaken? Daar had ik niets mee te maken, als jullie dat soms denken. Je hoeft er geen genie voor te zijn om te begrijpen dat hij dik in het geld zat.’ Halldór wees om zich heen en haalde toen zijn schouders op. ‘Geen enkele student woont in zo’n woning. Zijn auto was ook al geen wrak en hij ging vaak uit eten. Helaas was dat geen levensstijl waar wij het geld voor hadden.’

‘Ging hij dan alleen uit eten?’ vroeg Þóra. ‘Aangezien jullie allemaal arme studenten zijn.’

De vraag viel duidelijk ongemakkelijk. ‘Ja, soms.’ Hij nam een haal. ‘Soms ging ik met hem mee. Hij nodigde me dan uit.’

‘Dus hij nam jou mee en betaalde de rekening, klopt dat?’ vroeg Matthias en Halldór knikte. ‘Vaker dan wanneer hij alleen ging?’ Halldór knikte weer. ‘Wat betaalde hij nog meer voor je?’

Halldór had plotseling alleen aandacht voor de asbak: hij wendde zijn blik van hen naar de asbak en zo liet hij zich een antwoord op de vraag invallen. ‘Gewoon, dit en dat.’

‘Dat is geen antwoord,’ zei Þóra rustig. ‘Vertel het ons gewoon: we zijn hier niet naartoe gekomen om een oordeel over jou of Harald te vellen.’

Even stilte en toen: ‘Hij betaalde verdomme alles voor me. De huur, studieboeken, kleren, huurauto’s. Drugs. Alles gewoon, eigenlijk.’

‘Waarom?’ vroeg Matthias.

Halldór haalde zijn schouders weer op. ‘Harald zei dat hij dat geld had en zelf besloot wat hij ermee wilde doen: hij wilde zichzelf niet de dingen ontzeggen waar hij zin in had, alleen omdat zijn vrienden blut waren. Ik vond het vreselijk pijnlijk, maar ik had geen cent en het was ook leuk om bij hem te zijn. Dat was op een of andere manier nooit een probleem. Ik probeerde hem voor zijn hulp terug te betalen door hem met die vertalingen en zo te helpen.’

‘En verder?’ vroeg Matthias.

‘Niets.’ Haralds kaken kleurden nog roder. ‘Er was niets seksueels, als jullie dat denken. Ik was, ben niet van dat soort en Harald ook niet. De meiden waren altijd genoeg voor ons.’

Þóra en Matthias keken elkaar aan. De uitgaven die Halldór nader toelichtte, waren maar peanuts vergeleken bij het bedrag dat verdwenen was. ‘Weet jij iets van een grote investering waar Harald geld in gestoken had, vlak voor de moord?’ vroeg Matthias.

Halldór keek op. De uitdrukking op zijn gezicht wees erop dat hij niets anders dan de waarheid zou zeggen. ‘Nee, geen idee. Hij had daar ook niets over gezegd. Ik had hem de week daarvoor trouwens amper gezien: hij had het nogal druk en ik probeerde mezelf op de universiteit in het gareel te krijgen.’

‘Je weet dus niet wat hij aan het doen was of waarom hij jullie in die periode niet opzocht?’

‘Nee, ik praatte een paar keer aan de telefoon met hem en hij was gewoon niet in een geweldige conditie om iets te ondernemen. Ik weet niet waarom.’

‘Dus je had hem een paar dagen niet gezien, toen hij vermoord werd, of hoe zit dat?’ vroeg Matthias.

‘Nee, ik had alleen over de telefoon met hem gesproken.’

‘Vond je dat niet vreemd of had hij de gewoonte om zich af en toe een paar dagen zo van jullie af te zonderen?’

Halldór dacht hierover na. ‘Ik heb daar toen niet over nagedacht, maar nu u het zegt, was dat inderdaad ongewoon. Was in elk geval niet eerder gebeurd, als ik me goed herinner. Ik vroeg hem wat er aan de hand was en hij zei dat hij gewoon een tijdje op zichzelf moest zijn. Hij was verder opgewekt en zo.’

‘Werd jij niet boos op hem in die periode?’ vroeg Þóra. Dit moest raar geweest zijn voor de jongen: zijn vriend een paar dagen missen zonder nadere uitleg, met name gezien het feit dat ze zoveel met elkaar omgingen.

‘Nee, niet zo. Ik had op de universiteit ook genoeg te doen. Daarnaast draaide ik ook diensten in het ziekenhuis en zo. Ik had dus wel wat anders aan mijn hoofd.’

‘Je werkt in het academisch ziekenhuis in Fossvógur, nietwaar?’ vroeg Þóra. Halldór knikte. ‘Hoe krijg je het voor elkaar om daar te werken, Geneeskunde te studeren en zoveel uit te gaan?’

Halldór haalde zijn schouders op. ‘Het is geen voltijd baan, bij lange na niet. Ik draai een paar diensten als vervanger, dat is alles. Ik werk er ’s zomers en ze bellen me als ze ’s winters erg omhoog zitten. Ziekteverzuim en andere afwezigheid. Wat betreft de universiteit: ik heb mijn zaken goed op orde, wanneer ik aan het studeren ben. Ik heb er nooit op enige manier moeite mee gehad om te studeren.’

‘Wat deed je in het ziekenhuis?’ vroeg Matthias.

‘Van alles. Ik werk als hulp op de operatieafdeling. In feite ben ik gewoon een manusje van alles: ik zorg ervoor dat de instrumenten gesteriliseerd worden na operaties, ruim op en dat soort dingen. Niets bijzonders.’

Matthias keek hem betekenisvol aan. ‘Wat opruimen? Ik vraag gewoon uit pure nieuwsgierigheid: ik weet weinig van ziekenhuizen af.’

‘Gewoon,’ zei Halldór en pakte het pakje sigaretten. ‘Afval en zo.’

‘Ja, oké,’ mompelde Matthias. ‘Hoe heet je baas of iemand met wie we over dit werk kunnen praten, in het bijzonder hoe het geregeld was op de avond dat Harald vermoord werd?’

Halldór pulkte aan een nagelriem aan zijn linkerhand en wist zo te zien niet of, en zo ja, wat hij moest antwoorden. ‘Gunnur Helgadóttir,’ mompelde hij toen chagrijnig. ‘Zij is de hoofdzuster op de operatie-afdeling.’

‘Eén vraag,’ onderbrak Þóra hen, terwijl ze de naam vlug opschreef. ‘Wie heeft de tongoperatie bij Harald uitgevoerd? Dat was jij, of niet soms?’

Halldór stopte met het omslachtige aansteken van zijn sigaret en keek haar schichtig aan. ‘Hoezo? Is dat belangrijk dan?’

‘Ik wil dat graag weten. Harald had foto’s van de operatie op zijn computer en die zijn bij iemand thuis genomen. Je zou denken dat dat iemand was die hij kende. Ons onderzoek heeft niets met die operatie te maken; ik wil het gewoon weten.’

Halldór keek aarzelend van de een naar de ander. Þóra achtte het waarschijnlijk dat hij bij zichzelf aan het overleggen was of er voor de operatie een licentie nodig was of dat ze illegaal was. Hij beet een tijdje op zijn onderlip en zei uiteindelijk: ‘Nee. Ik heb dat niet gedaan.’

‘Mag ik je armen zien?’ vroeg Þóra en ze glimlachte bij de gedachte aan wat Hugi over Halldór verteld had en over zijn spijt over de tatoeages die hij op zijn arm had laten zetten.

‘Waarom?’ vroeg Halldór, terwijl hij op de bank naar achteren leunde om de afstand tussen hen te vergroten.

‘Daarom,’ zei Matthias en hij ging op de rand van zijn stoel zitten. Hij had geen idee waar Þóra heen wilde. ‘Wees nou een aardige jongen en rol je mouwen voor de dame hier op.’

Halldór werd asgrauw in het gezicht. Matthias ging nog verder op de rand van zijn stoel zitten en Halldór leunde nog verder naar achteren. Opeens liet zijn moed hem in de steek. Hij rolde met een bleek gezicht zijn mouwen op. ‘Hier,’ zei hij zuur en hij strekte zijn arm uit.

Þóra stak haar hoofd naar voren en glimlachte. ‘“Crap”?’ zei ze, terwijl ze naar een tatoeage op zijn rechterarm boven de pols keek.

‘Ja, en wat dan nog?’ zei Halldór en hij rolde zijn mouwen weer naar beneden.

‘Nee, het is gewoon merkwaardig,’ antwoordde Þóra. ‘Degene die de operatie op Harald uitvoerde, had precies dezelfde tatoeage.’ Ze glimlachte naar Halldór en wees met haar vinger naar zijn rechterarm. ‘Hoe zit dat?’

‘Niks,’ antwoordde Halldór nors. Hij haalde zijn vingers door zijn haar en wreef over zijn ogen. ‘Oké, ik heb dat gedaan. We waren bij Hugi thuis. Harald had me een hele tijd aan mijn kop zitten zeuren, dat ik het zou uitvoeren en uiteindelijk gaf ik toe. Ik wist instrumenten van het ziekenhuis te lenen en had verdovende middelen achterovergedrukt. Niemand miste ze. Hugi hielp me erbij. Het ging nogal slordig, maar het resultaat was cool.’

Maar niet heus, dacht Þóra. ‘Mijn verstand zegt me dat het ziekenhuis er helemaal niet zo enthousiast over zou zijn, als bekend werd dat je medicijnen gestolen hebt, of wel?’

‘Nee, natuurlijk niet: daarom wil ik wel als laatste dat dit algemeen bekend raakt,’ antwoordde Halldór. ‘Dit is toch niet iets waarvan ik denk dat mensen het over het algemeen zullen begrijpen, en ik wil niet als een of andere gestoorde idioot bestempeld worden.’

Matthias schudde zijn hoofd en besloot toen ineens om van onderwerp te veranderen. ‘Ik wil je naar één ding vragen dat vreemd kan lijken, maar toch. Jij hebt waarschijnlijk een hoop gezopen tijdens al deze toestanden.’ Hij pauzeerde even om Halldór in de ogen te kijken en ging toen verder. ‘Was jij je er op enig moment van bewust dat Harald aan seks deed waarbij de luchtwegen afgekneld worden om het genot te vergroten?’

Halldór werd zo rood als een biet. ‘Daar wil ik het niet over hebben,’ zei hij kortaf.

‘Waarom niet?’ vroeg Matthias. ‘Wie weet heeft dat Harald zijn leven gekost.’

Halldórs knieën gingen op en neer, terwijl hij in de maat met zijn voeten op het glanzende parket tikte. ‘Zo is hij niet doodgegaan,’ zei hij heel zacht.

Þóra nam het woord. ‘Wat weet jij daarvan?’

De maat waarop Halldór met zijn voeten tikte, werd sneller. Hij zweeg en noch Þóra, noch Matthias zei iets: ze keken alleen naar de jongeman en wachtten. Uiteindelijk gaf hij het op, haalde diep adem en begon te praten. ‘Mijn kop eraf als dit iets met de zaak te maken heeft, maar ja: ik wist dat Harald aan zoiets deed.’

‘Hoe wist je dat?’ vroeg Matthias verbaasd.

Halldórs voeten hielden op. ‘Omdat hij het me verteld had. Hij stelde voor dat ik het zou uitproberen.’ Hij zweeg en keek van Matthias naar Þóra.

‘Deed je dat ook?’ vroeg Þóra.

‘Nee,’ was het vastberaden antwoord en Þóra geloofde hem. ‘Ik doe misschien wat rare dingen, maar dit was het gestoordste dat ik ooit gezien heb.’

‘Gezien heb?’ riep Matthias uit.

Halldór werd vuurrood. ‘Niet direct gezien: dat was verkeerd uitgedrukt. “Mee in aanraking gekomen” zou beter zijn.’ Hij keek naar de vloer. ‘Het was ergens in de herfst. Ik was op de bank in slaap gevallen na een leuk feestje hier en werd ’s nachts wakker van een geweldig kabaal.’ Hij keek op, naar Matthias. ‘Ik weet niet wat voor mazzel ik had dat ik weer bij zinnen kwam: vaak genoeg ben ik in dit huis of elders in zo’n toestand helemaal niet helder. In elk geval werd ik wakker en ging kijken wat er was en toen zag ik Harald min of meer in een doodsstuiptrekking.’ Þóra zag een rilling door de jongeman gaan, terwijl hij zich dit in herinnering bracht. ‘Ik maakte de riem die heel strak om zijn hals zat los; dat viel niet mee, omdat hij het andere eind aan de verwarming op zijn kamer vastgebonden had. Toen kon ik hem mond-op-mondbeademing geven, nog net op tijd.’

‘Weet je zeker dat hij geen zelfmoord probeerde te plegen?’ vroeg Þóra.

Halldór keek haar aan en schudde zijn hoofd. ‘Nee, het was geen poging tot zelfmoord. Geloof me. Ik wil liever niet beschrijven hoe het eruitzag.’ Nu was het Þóra’s beurt om rood te kleuren en Halldór scheen aan die aanblik wat pret te beleven. Hij ging meer rechtop zitten en ging verder: ‘Daarna praatte ik er met Harald over en hij gaf grif toe wat er gaande was geweest. Hij stelde zelfs voor dat ik het zou proberen, want het was zo geweldig. Maar hij was wel in gevaar geweest en dat besefte hij volkomen. Hij was zich doodgeschrokken.’

‘Dus je denkt dat hij hier niet mee opgehouden is na dit voorval?’ vroeg Matthias.

‘Nee, zeker niet,’ antwoordde Halldór. ‘Maar helemaal zeker weet ik het niet: hij was zich rotgeschrokken.’

‘Herinner je je wanneer dit was?’ vroeg Matthias.

‘In de nacht van tien op elf september,’ was het antwoord zonder aarzelen.

Matthias knikte nadenkend. Hij keek Þóra aan en zei in het Duits: ‘Hij veranderde zijn testament tien dagen later.’ Þóra knikte en wist nu zeker dat Halldór de IJslandse erfgenaam was die daarin genoemd werd. Hij had Haralds leven gered vlak voordat het testament veranderd werd; het kon niet anders of hij werd in het document genoemd.

‘Ik versta Duits, hoor,’ hoorden ze Halldór gemeen zeggen.

Matthias gaf hierop geen antwoord, maar vroeg in plaats daarvan met net zo’n gemene gezichtsuitdrukking als Halldór: ‘Hugi vertelde ons dat Harald soms in aanwezigheid van de anderen gemeen tegen je deed: je vernederde, als ik het me goed herinner. Irriteerde dat je niet?’

Halldór snoof. ‘Waar heeft-ie het over? Harald was, zoals jullie weten, niet zoals de meeste mensen. Hij kon dominant zijn maar ook grappig. Hij was meestal geweldig aardig tegen mij, vooral als we alleen waren, en als we bij de anderen waren, gedroeg hij zich een enkele keer als een zak. Ik trok me daar niets van aan – dat kan Hugi bevestigen – omdat Harald me er naderhand altijd zijn excuses voor aanbood. Het maakte dus verder helemaal niets uit, maar het was gewoon vervelend wanneer het gebeurde.’

Voor zover Þóra kon beoordelen, hoefde je er geen Einstein voor te zijn om door deze uitleg heen te prikken: de jongen had het natuurlijk niet te verdragen gevonden. Er waren echter weinig aanknopingspunten om hem er verder naar te vragen. ‘Wat kun je ons over Haralds onderzoek vertellen?’ vroeg ze. ‘Kun je ons uitleggen wat jouw hulp aan hem inhield?’

Blij over de verandering van onderwerp antwoordde Halldór: ‘Het was een beetje bijzonder: ik hielp hem eigenlijk gewoon met vertalingen, maar ook met het verkrijgen van bronmateriaal. Hij haalde overal literatuur vandaan; ik zag het verband daarvan niet met zijn scriptie, maar ik ben dan ook geen historicus, dus dat zegt niet zoveel. Hij sprong op een of andere manier steeds van de hak op de tak: vroeg mij om hardop iets aan hem voor te lezen wat ik van het IJslands in het Engels vertaald had, maar halverwege wilde hij dat ik iets anders voorlas, enzovoorts.’

‘Kun je ons een voorbeeld noemen van gebieden of onderwerpen waarin hij geïnteresseerd was?’ vroeg Matthias.

‘Eh… Geen uitvoerige lijst of zo. Toen dit begon, vertaalde ik voor hem hoofdzakelijk hoofdstukken uit het proefschrift van Ólína Þorvarðardóttir over de tijd van de heksenverbrandingen. Daarna kreeg hij belangstelling voor de school op Skálholt op grond van een tekst over zaken met betrekking tot hekserij van een paar schooljongens en een toverboek dat rouleerde. Hij had ook een oude brief in het Deens, als ik het me goed herinner; ik was nou niet bepaald de aangewezen persoon om dat te vertalen, maar ik deed mijn best. Het ging over een of andere bode en iets wat ik helemaal niet begreep. Toen hij hierop gestuit was, veranderde hij opeens helemaal van doel: hij hield ermee op zich zo met heksenverbrandingen bezig te houden en ging een eeuw of zo terug. Ik herinner me dat ik een tekst uit de “Beschrijving van IJsland” van bisschop Oddur Einarsson van Skálholt voor hem vertaald heb. De tekst ging over de Hekla en ik herinner me een verhaal over een man die krankzinnig geworden was, nadat hij de Hekla beklommen had en in de krater gekeken had. Harald had veel belangstelling voor de uitbarsting van de Hekla in 1510 en in bisschop Jón Arason en diens terechtstelling in 1550 en ook in bisschop Brynjólfur Sveinsson. Ja, en opeens wilde hij alles over de Ierse monniken op IJsland weten, dus je kunt gerust zeggen dat hij nog verder in de tijd teruggegaan was op het moment dat hij vermoord werd: tot voor de feitelijke kolonisatie van IJsland.’

Uit het opnoemen van jaartallen werd duidelijk dat de jongen een geheugen had als van een olifant. Niet vreemd dat hij kon studeren ondanks nachtelijke escapades, dacht Þóra. ‘Naar de tijd van de Ierse monniken?’ vroeg ze.

Halldór knikte. ‘Ja, de Ierse monniken. Die monniken van die grotten.’

‘Oké,’ zei Þóra, maar ze wist niet zeker wat ze hem nu moesten vragen. Toen herinnerde ze zich die arme Gunnar die ervoor gezorgd had dat ze Haralds vrienden konden ontmoeten. ‘Die oude Deense brief, weet jij iets over waar die vandaan kwam of waar hij gebleven is?’

Halldór schudde zijn hoofd. ‘Ik heb geen idee waar hij hem vandaan had: hij had meer oude brieven die hij vergeleek met dat Deense document. Die brieven zaten in een omslag, maar de Deense brief niet. Die ligt hier zeker ergens.’

‘Zegt de naam “Mal” jou iets?’ vroeg Matthias opeens.

Halldór keek hen aan en schudde zijn hoofd. ‘Nee, nooit van gehoord. Hoezo?

‘Ach, niets,’ antwoordde Matthias.

Halldór wilde iets gaan zeggen, toen zijn gsm ging. Hij pakte hem, keek op het schermpje, trok een gezicht en stopte hem weer in zijn zak.

‘Je moeder?’ vroeg Matthias en hij grijnsde naar Halldór.

‘Precies,’ antwoordde die met een bittere ondertoon.

Uit zijn broekzak klonk de meldtoon van een sms-bericht. Halldór maakte geen aanstalten om de gsm uit zijn zak te halen, dus stelde Þóra een volgende vraag: ‘Weet je iets van een gastenboek dat Harald bezeten kan hebben of waarover hij het gehad kan hebben? Een gastenboek van het kruis?’

Halldór keek haar niet-begrijpend aan. ‘Gastenboek van het kruis? Van een religieuze vereniging?’

‘Die naam heb jij nooit horen vallen?’ vroeg ze.

‘Nee.’

Matthias ging door. ‘Vertel ons over de raaf waar Harald naar op zoek was.’

Halldórs adamsappel schoot op en neer in zijn keel. ‘Een raaf?’ Zijn stem was bijna schril.

‘Ja, een vogel. Zo’n zwarte,’ viel Þóra bij. ‘We weten dat hij op zoek was naar een raaf. Weet jij daarvan?’

Halldór haalde zijn schouders op. ‘Nee. Ik kan er helemaal niet inkomen dat hij een raaf zou willen hebben. Rare vogel.’

Þóra was ervan overtuigd dat hij loog, maar wist niet meteen hoe ze hier het beste op kon reageren. Matthias nam het woord, voordat ze een beslissing genomen had. ‘Weet je niets over Haralds reis naar Hólmavík om het museum over hekserij in Strandir te bekijken?’

‘Nee,’ antwoordde Halldór en hij loog daarbij duidelijk weer.

‘Of naar het oosten, naar Hotel Rangá?’ vroeg Þóra.

‘Nee.’ Nog een leugen.

Matthias keek Þóra aan. ‘Strandir, Rangá. Misschien moesten wij eens een tochtje ondernemen?’ Halldórs gelaatsuitdrukking deed vermoeden dat hij hun reisplannen niet kon waarderen.

23

Halldór was enorm opgelucht, toen hij zich van het huis weghaastte. Hij keek over zijn schouder toen hij eenmaal het hek door was en de stoep op liep, maar noch Þóra, noch Matthias schenen zijn bewegingen door de ramen te volgen. Hij dacht dat hij het gordijn op de benedenverdieping van het huis zag vallen en vervloekte de nieuwgierige buurvrouw. Ze had zo te zien nog steeds dezelfde gewoonten, die magere trut: ze had Harald nooit met rust gelaten met haar geklaag over elke hoest en elke zucht. Na een van de eerste feestjes daar van de zomer was Halldór de volgende ochtend gestuurd om de deur open te doen en haar woordenvloed in ontvangst te nemen. Allemachtig, wat kon dat mens zeiken! Hij had zo’n erge kater gehad dat hij het gevoel had alsof elk woord en elke geluidsgolf die daarop volgde, als hamerslagen op zijn voorhoofd neerkwamen. Hij rilde bij de herinnering, vooral hoe het allemaal afgelopen was: hij moest de vrouw opzij duwen om zijn hoofd door de deuropening naar buiten te steken en over te geven. Ze was daar, zoals te begrijpen viel, niet kapot van geweest, maar het was Harald later die avond kennelijk gelukt haar tot rust te brengen. Hij moest na deze ervaring in de zomer in het vervolg al zijn bezoeken incognito afleggen. De andere feestgangers vonden het echter een heel goede grap, toen Halldór het uiteindelijk met horten en stoten vertelde.

Zijn gsm ging. Halldór haalde hem uit zijn zak en zag op het schermpje dat het Marta Mist was, alweer. Nu nam hij op. ‘Ja?’

‘Ben je klaar?’ Ongeduldig en geïrriteerd. ‘We zitten op je te wachten, dus kom.’

‘Waarheen?’ Halldór had in werkelijkheid helemaal geen zin om hen nu te zien. Hij wilde gewoon naar huis om plat te gaan, maar hij wist dat hij daar geen rust zou hebben: Marta Mist zou bellen en bellen en ten slotte zou ze komen, als hij niet opnam. Het was het beste om het gewoon snel af te handelen.

‘Naar 101 en schiet op.’ Ze hing op en Halldór haastte zich nog meer. Het was buiten koud en hij was bekaf. Voordat hij het doorhad, kwam hij al bij de ingang van het hotel en hij schudde zich uit om van de sneeuw af te komen die onderweg op hem geblazen was. Hij haalde zijn vingers door zijn haar en schudde dat ook uit. Daarna deed hij de deur open en ging naar binnen. Ze zaten natuurlijk daar waar gerookt mocht worden, met een paar koppen koffie en een glas bier voor zich op tafel. Halldór had ineens vreselijk veel zin in een biertje. Hij liep naar hen toe en ging op een stoel zitten, hoewel Marta Mist en Bríet waren gaan verzitten en tussen hen in plaats voor hem gemaakt hadden. Hij kon zich niet voorstellen nu dicht tegen hen aan te zitten.

De vriendinnen lieten niet merken dat ze daardoor beledigd waren en Halldór observeerde hoe ze rustig gingen verzitten om de lege plek weer op te vullen zonder dat het al te veel opviel. Marta Mist was een meester in één ding en dat was haar rust en waardigheid bewaren. Het gebeurde niet vaak dat ze andere gevoelens toonde dan botte kwaadheid en minachting. Gekwetste trots kwam niet in haar boekje voor. ‘Waarom nam jij verdomme je telefoon niet op?’ vroeg ze geïrriteerd. ‘Wij zitten hier de hele tijd op hete kolen te wachten op een bericht van jou.’

Halldór werd kwaad. ‘Wat hebben jullie toch? Ik was met die advocaten aan het praten. Wat moest ik jullie dan zo nodig over de telefoon vertellen?’ Niemand zei iets, dus herhaalde Halldór de vraag: ‘Nou? Wat moest ik dan vertellen?’

Marta Mist liet het van zich afglijden. ‘Je had toch verdomme dat sms-bericht kunnen beantwoorden. Zoveel moeite had je dat echt niet gekost.’

‘O ja. Natuurlijk,’ zei Halldór sarcastisch. ‘Dat zou ook goed uitgekomen zijn. Wat denk je wel dat ik ben? Een puber?’

Brjánn onderbrak de discussie. ‘Wat is er gebeurd; is het goed met je?’ zei hij rustig en hij nam een slok van zijn bier.

Die aanblik was meer dan Halldór kon verdragen: hij gebaarde naar de ober en bestelde een groot glas bier. Daarna wendde hij zich weer tot de groep. ‘Het ging gewoon fantastisch: ze hebben van alles zo’n beetje een vermoeden, maar weten op zich niets.’ Halldór tokkelde met de vingers van zijn rechterhand in de maat op de rand van de tafel, terwijl hij zijn linkerhand gebruikte om naar het pakje sigaretten in zijn jaszak te zoeken. Hij vond het niet. ‘Ik heb mijn sigaretten daar laten liggen; kunnen jullie me wat lenen?’

Bríet gaf hem haar pakje en Halldór zuchtte vanbinnen: dat waren typische vrouwensigaretten, spierwit van de mentol en tot overmaat van ramp heel dun. Hij nam het pakje toch maar aan en nam er eentje. Het ergste was hoe zuur Marta Mist hem aankeek: zij rookte gewone sigaretten, Marlboro. Hij nam een haal en toen hij de sigaret van zijn lippen nam, keek hij naar de smeulende sigaret en schudde zijn hoofd. ‘Hoe kunnen jullie deze rotzooi roken?’

‘Je zou me ook kunnen bedanken,’ mompelde Bríet chagrijnig.

‘Sorry, ik ben nogal gespannen.’ Het bier kwam en nadat Halldór een flinke slok genomen had, ademde hij diep uit en zuchtte. ‘Aaah, dat is beter.’

‘Heb je hun niets verteld?’ vroeg Marta Mist; haar kwaadheid was aan het wegzakken.

Halldór nam nog een slok en schudde tegelijkertijd zijn hoofd. ‘Nee, niets belangrijks. Ik vertelde hun natuurlijk van alles: ze vuurden steeds vragen op me af en ik moest wel antwoorden.’

Marta Mist keek hem peinzend aan en knikte toen duidelijk tevredengesteld. ‘Helemaal voor elkaar?’

Halldór knipoogde ogenschijnlijk tevreden naar haar. ‘Helemaal voor elkaar, maak je geen zorgen.’

Marta Mist glimlachte. ‘Held.’

‘Verder nog iets?’ zei Halldór zonder het echt te menen en hij zwaaide zijn nette sigaret voor zich heen en weer. ‘Ben ik niet geweldig?’

Andri grinnikte en schoof zijn eigen pakje over het tafelblad naar Halldór. ‘Wat denk je dat ze nu gaan doen? Willen ze ons nog een keer ontmoeten of hoe zit het?’

‘Nee, dat betwijfel ik,’ antwoordde Halldór.

‘Mooi,’ kwam er van de kant van Brjánn. ‘Hopelijk draaien ze gewoon in een eindeloos kringetje rond en geven het op.’

Bríet was de enige die niet in een goede stemming gebracht was. ‘Maar hoe zit het met Hugi? Zijn jullie hem al vergeten of zo?’ Ze keek hen om beurten aan met een verontwaardigd gezicht.

De glimlach stierf op Halldórs lippen. ‘Nee. Natuurlijk niet.’ Hij nam nog een slok bier, dat niet meer zo lekker smaakte als daarvoor.

Marta Mist stompte heel hard op Bríets bovenarm, die ineenkromp. ‘Wat is er eigenlijk met jou? Ze geven het echt niet op: ze komen echt wel ergens achter. De hoofdzaak is dat wij ons er helemaal niet mee bemoeien. Dat verdomde pessimisme ook van jou.’

‘Mensen worden niet veroordeeld voor een moord die ze niet begaan hebben. Hij wordt vrijgesproken, dat zullen jullie wel zien,’ zei Andri gewichtig.

‘Hoe kom je daar nu bij?’ vroeg Bríet, die het nog niet opgegeven had ondanks de zere plek op haar arm. Het kwam niet vaak voor dat ze Marta Mist tegen de haren in durfde te strijken, maar ze was nog steeds kwaad op Halldór. ‘Er zijn altijd mensen naar aanleiding van valse beschuldigingen veroordeeld: denk maar aan die zaak met Geirfinnur. Of niet dan?’

‘Hou toch op met dat geruzie,’ zei Marta Mist, terwijl ze haar ogen niet van Halldór af kon houden. ‘Het komt allemaal goed, daar kunnen jullie op rekenen. Laten we iets gaan eten: ik ga dood van de honger.’

Ze stonden op en raapten al hun spullen bij elkaar. Toen de groep wegliep om te betalen, nam Marta Mist Halldór even terzijde. ‘Ben je er al van af, van je weet wel?’

Halldór keek naar beneden, maar Marta Mist pakte hem bij zijn kin en dwong hem om haar in de ogen te kijken. ‘Ben je het al kwijt?’

Halldór knikte. ‘Allemaal voor elkaar, maak je maar geen zorgen.’

‘Ik durf niet eens wiet in huis te hebben. Het is in elk geval goed als jij net zo voorzichtig bent. Als die twee in de beerput gaan roeren, kan de politie op ideeën komen en een huiszoekingsbevel voor alles uitvaardigen. Weet je zeker dat je alles weggegooid hebt?’

Halldór rekte zich uit en keek haar recht in de ogen. Met vaste stem zei hij: ‘Ik zweer het. Alles is weg.’

Marta Mist glimlachte en liet zijn kin los. ‘Kom, we moeten betalen.’

Halldór keek naar haar, terwijl ze wegliep. Vreemd: ze had hem geloofd. Zij die altijd door hem heen keek, wanneer hij over iets probeerde te liegen. Hij werd beduidend beter in oneerlijk zijn. Cool.


* * *

Þóra trachtte zich niet al te erg te laten afleiden door de zware wenkbrauwen van de man die voor haar zat. Zij en Matthias zaten in de werkkamer van Þorbjörn Ólafsson, die de supervisie over Haralds scriptie had gehad. ‘Bedankt dat u ons wilde ontvangen,’ zei ze en ze glimlachte naar hem.

‘Geen dank,’ antwoordde Þorbjörn. ‘Als u iemand wilt bedanken, dan zou dat Gunnar moeten zijn: hij heeft deze ontmoeting geregeld. Ik vind het fijn dat u op zo korte termijn hierheen kon komen.’ Þorbjörn had hen opgebeld, vlak nadat Halldór de woning van Harald verlaten had, en Þóra en Matthias hadden besloten om hem meteen op te zoeken. Þorbjörn legde het potlood dat hij tussen zijn vingers heen en weer rolde, weg. ‘Maar wat wilt u nu zo graag weten?’

Þóra nam het woord. ‘Ik neem aan dat Gunnar u onze relatie met Harald uitgelegd hebt?’ Þorbjörn knikte en Þóra ging verder: ‘Wij wilden graag horen wat uw indruk is van Harald en ook of u ons iets over zijn studie en dan met name zijn onderzoek kunt vertellen.’

Þorbjörn moest lachen. ‘Ik kan niet bepaald zeggen dat ik hem kende. Ik heb niet de gewoonte om informeel veel met mijn studenten om te gaan: dat interesseert me helemaal niet. Ik heb belangstelling voor hun voortgang met de studie, maar als individuen interesseren ze me niet.’

‘Maar u moet zich toch een mening over hem gevormd hebben?’ vroeg Þóra.

‘Natuurlijk heb ik dat. Ik vond hem vooral een wonderlijk type en niet alleen vanwege zijn uiterlijk. Ik had helemaal geen last van hem, in tegenstelling tot Gunnar, die hem met moeite kon verdragen. Ik vond het wel leuk om een student te krijgen die niet met de meute meeliep. Hij werkte hard en was vastberaden; andere eisen stel ik over het algemeen niet.’

Þóra fronste haar wenkbrauwen. ‘Vastberaden? Wij begrepen van Gunnar dat hij nogal wispelturig was met zijn onderzoek.’

Þorbjörn snoof. ‘Gunnar is van de oude school. Harald niet. Gunnar wil dat studenten zich aan hun van tevoren aangegeven doelstelling houden. Harald was meer zoals ik studenten zelf graag zie: hij begon eraan en bekeek tegelijkertijd diverse zijwegen, als je dat zo mag zeggen. Zo moet je die dingen benaderen: je weet niet waar het heen gaat en het kan langer duren dan anders, maar daar staat tegenover dat je op iets onverwachts kunt stuiten.’

‘Harald was dus niet bezig van scriptieonderwerp te veranderen zoals Gunnar meende?’ vroeg Matthias.

‘Dat is lichtelijk overdreven,’ antwoordde Þorbjörn. ‘Gunnar maakt zich altijd onnodig zorgen: hij is ervan overtuigd dat alles naar de haaien gaat. Ik denk dat hij gewoon bezorgd was dat Harald hier zou neerstrijken en de eeuwige student zou worden. Dat laatste is nu ook gebeurd.’

‘Wilt u ons misschien iets over Haralds onderzoek vertellen?’ vroeg Þóra. ‘We proberen te bepalen in hoeverre zijn interesse in de heksenjachten misschien iets met de moord te maken kan hebben.’

Nu was het Þorbjörns beurt om zijn wenkbrauwen te fronsen. ‘Meent u dat?’ Þóra en Matthias knikten bevestigend. ‘Ja, ziet u, dat zou me echt verbazen. Geschiedenis gaat niet met zo’n hoop spanning gepaard dat mensen er veel moorden om plegen,’ zei hij. ‘Afgezien daarvan wilde Harald de heksenvervolgingen hier en op het Europese continent met elkaar vergelijken. Zoals u weet, kwamen hier hoofdzakelijk mannen voor hekserij op de brandstapel, in tegenstelling tot hoe het elders ging. Dat was eigenlijk het uitgangspunt van zijn onderzoek. Omdat Harald goed van de heksenwoede op het vasteland op de hoogte was, stortte hij zich er helemaal op om IJslandse bronnen in handen te krijgen en de geschiedenis van deze periode hier op IJsland te bestuderen. Hij had het naar mijn mening helemaal uitgeplozen, toen hij vermoord werd.’

‘En die zijwegen?’ vroeg Matthias.

Þorbjörn dacht even na. ‘Van tevoren had hij enorme belangstelling voor bisschop Jón Arason en de drukpers die hij naar IJsland moet hebben laten komen. Ik begreep eerst niet helemaal hoe dat volgens hem met de hetze tegen heksen te maken had, maar gaf hem toestemming ermee aan de slag te gaan. Daarna hield hij daarmee op en richtte zich op bisschop Brynjólfur Sveinsson van Skálholt. Dat vond ik toch een beter idee.’

‘Had Sveinsson iets met die heksenwoede te maken?’ vroeg Þóra.

‘Natuurlijk,’ antwoordde Þorbjörn, ‘hij was bisschop in die tijd, maar hij werd over het algemeen in zijn positie als mild beschouwd. Het is bekend dat hij voorkomen heeft dat schooljongens in Skálholt op de brandstapel terechtkwamen, toen er tussen hun bezittingen een toverboek aangetroffen werd. Maar als je het nader onderzoekt, kan het helemaal niet waar zijn: hij deed bijvoorbeeld niets om zijn neef, de priester Páll van Selárdalur, in bedwang te houden die het hardst optrad om mensen van hekserij te beschuldigen. Er werden er alleen al zeven op de brandstapel verbrand omdat ze ervan verdacht werden verantwoordelijk te zijn voor ziekten in het dorp van priester Páll.’

‘Dat toverboek waarnaar u verwees, was Harald daar bijzonder in geïnteresseerd?’ vroeg Matthias.

Þorbjörn schudde langzaam zijn hoofd. ‘Nee, niet dat ik me herinner. Het was bekend onder de naam Skálholtsskræða en het is waarschijnlijk dat Brynjólfur het van de hand gedaan heeft. Hij schreef wel tachtig toverspreuken over die erin stonden, als ik me goed herinner. Harald had vreselijk veel interesse in de boekenverzameling van Brynjólfur: daarin zaten diverse handschriften en boeken. De geschiedenis van Brynjólfur zelf wekte natuurlijk ook zijn belangstelling.’

‘Hoe zat dat precies?’ vroeg Matthias. Hij voegde er verontschuldigend aan toe: ‘Ik weet zo goed als niets over de geschiedenis van IJsland.’

Þorbjörn glimlachte met medelijden naar hem. ‘Kort gezegd had hij zeven kinderen, van wie er maar twee volwassen werden: Ragnheiður en Halldór,’ legde hij uit. ‘Ragnheiður kreeg ongehuwd een zoon, negen maanden nadat Brynjólfur haar in de aanwezigheid van veel priesters een eed had laten zweren dat ze nog maagd was. Die eed was naar aanleiding van geroddel over het feit dat ze een relatie zou hebben met een jonge hulp van haar vader, Daði geheten. Het zoontje van Ragnheiður werd bij de familie van zijn vader ondergebracht en zij overleed toen hij ongeveer een jaar oud was. Halldór, Brynjólfurs zoon, stierf een paar jaar later, toen hij voor studie in het buitenland was. Brynjólfur nam zijn enige nog levende nazaat – Þórður, het zoontje van Ragnheiður – in zijn eigen huis op; die was toen zes jaar oud. Hij werd al gauw de oogappel van de oude man. De vrouw van Brynjólfur stierf drie jaar nadat de jongen naar Skálholt gekomen was en om Brynjólfurs ongeluk helemaal compleet te maken stierf Þórður aan tuberculose, toen hij pas twaalf was. Brynjólfur, een van de belangrijkste mannen in de IJslandse geschiedenis, bleef dus alleen achter, zonder nazaten of familie. Ik had zo de indruk dat Harald het verhaal van deze bisschop intrigerend vond. Als Brynjólfur zijn dochter in het uur der waarheid beter bijgestaan had, denken mensen dat het met hem en zijn gezin beter afgelopen zou zijn. Ragnheiður ging er namelijk tegenin: ze zou in de kerk een dure eed gezworen hebben, maar zou zich diezelfde avond door Daði zwanger hebben laten maken om zich op de oude man te wreken.’

‘Het verbaast me niets dat dit verhaal Harald aansprak,’ zei Þóra. Hij moest met Ragnheiður meegevoeld hebben. ‘Was Harald het verhaal van Brynjólfur nog aan het bestuderen, toen hij vermoord werd, of had hij zijn aandacht op iets anders gericht?’

‘Als ik het wel heb, was zijn interesse in Brynjólfur wat afgenomen, omdat hij zich er tot in alle details in verdiept had. Er werd mij trouwens gezegd dat hij een week vakantie genomen had, voordat hij vermoord werd, dus ik weet helemaal niet waar hij toen mee bezig was.’

‘Staat u er iets van bij of Harald naar IJsland gedreven werd door iets anders dan de studie? Was hij op jacht naar oude voorwerpen of naar iets wat in historisch opzicht als waardevol beschouwd wordt?’ vroeg Matthias.

Þorbjörn lachte. ‘Bedoelt u een soort schat? Nee, we hebben het nooit over zoiets gehad. Het leek erop dat Harald met beide voeten op de grond stond: hij was een hardwerkende student en ik kon prima met hem samenwerken. Laat u zich niet misleiden door dat gezeur van Gunnar.’

Þóra besloot het gesprek op een ander onderwerp te brengen en hem te vragen naar de bijeenkomst die op de fatale avond in het instituut was gehouden.

‘Dat klopt helemaal,’ zei Þorbjörn. De pretlichtjes waren uit zijn ogen verdwenen. ‘We waren hier, de meeste docenten van de vakgroep. Wilt u daarmee iets suggereren?’

‘Integendeel,’ antwoordde Þóra kortaf. ‘Ik vraag het alleen in de vage hoop dat u iets opgemerkt hebt wat ons zou kunnen helpen: iets wat u zich misschien niet realiseerde, toen uw verklaring werd afgenomen. Vaak schieten dingen je later te binnen.’

‘Er valt niets af te leiden uit het feit dat wij daar een bijeenkomst hadden. We waren allang weg toen de moord ontdekt werd, als ik de politie goed begrepen heb. We vierden het feit dat we in samenwerking met een Noorse universiteit een Erasmus-subsidie aangevraagd hadden. Wij zijn niet van die feestbeesten dat we op zo’n feestje tot diep in de nacht doorgaan: we waren allemaal vlak voor twaalven al weg.’

‘Dat weet u zeker?’ vroeg Matthias.

‘Zeer zeker: ik ging als laatste weg en heb om precies te zijn het beveiligingssysteem aangezet. Als er daarna iemand binnengekomen was, zou het alarm in het hele gebouw zijn afgegaan.’ Hij keek naar Matthias, die niet overtuigd leek en voegde eraan toe: ‘De uitdraai van het systeem bevestigt dit.’

‘Daaraan twijfel ik niet,’ zei Matthias met een strak gezicht.

Загрузка...