7. Een lispelende robot

Daneel stond in de deuropening. ‘Wat is er gebeurd, Partner Eli…’

Maar uitleg was overbodig. Daneels stem veranderde in een luide klinkende roep. ‘Robots van Hannis Gruer! Jullie meester is gewond! Robots!’

Meteen stapte een metalen figuur de eetkamer binnen en daarna, in een minuut of twee, nog een dozijn. Drie van hen droegen Gruer voorzichtig weg. De anderen waren druk bezig met opruimen van alles wat overhoop was geraakt en met het oprapen van wat op de vloer was gevallen. Plotseling riep Daneel: ‘Jullie daar, robots, laat die rommel maar liggen. Ga op zoek. Doorzoek het huis naar een menselijk wezen. Waarschuw ook de robots die buiten op het terrein zijn. Laat die ook op elk hoekje van het terrein kijken. Als je een meester vind, houd hem dan vast. Doe hem geen pijn’ (overbodige raad) ‘maar laat hem ook niet gaan. Als jullie geen meester vinden, vertel het me dan. Ik blijf op deze kijkcombinatie.’

Toen, terwijl de robots zich verspreidden, mopperde Elijah tegen Daneel: ‘Dat is een begin. Het was natuurlijk vergif.’

‘Ja. Zoveel is wel duidelijk, Partner Elijah.’ Daneel ging op een vreemde manier zitten, alsof zijn knieen hem niet meer wilden dragen. Baley had hem nooit iets zo menselijks zien doen als dit.

Daneel zei: ‘Het is niet goed voor mijn mechanisme om te zien dat een mens leed overkomt.’

‘Je kon er niets aan doen.’

‘Dat begrijp ik en toch is het alsof er gapingen in mijn denkpatronen vallen. Wat ik voel is misschien, in menselijke termen, het zelfde als shock.’

‘Als dat zo is, zorg dan dat het overgaat.’ Baley had geen geduld met en geen sympathie voor een kwezelige robot. ‘We moeten nog even vaststellen wie hier verantwoordelijk voor was. Geen gif zonder gifmenger.’

‘Het zou voedselvergiftiging kunnen zijn.’

‘Een toevallige voedselvergiftiging? Op zo’n keurig aangeharkte wereld? Vergeet het maar. Bovendien zat het gif in een vloeistof en waren de symptomen abrupt en afdoende. Het was een giftige dosis en geen kleine. Daneel, ik ga naar de kamer hiernaast om hier over na te denken. Jij zoekt contact met mevrouw Delmarre. Controleer of zij thuis is en ga na hoe ver zij van Gruer vandaan woont.’

‘Denk je dat zij…’

Baley hief een hand op. ‘Ga dit gewoon even na, wil je?’ Hij wilde alleen zijn en liep de kamer uit. Het stond vast dat er een samenhang moest zijn tussen twee pogingen tot moord in zo’n kort tijdsbestek op een wereld als Solarie. En als er een verband was, was het aannemelijk dat Gruers verhaal over een samenzwering waar was.

Baley voelde een vertrouwd soort opwinding. Hij was naar deze wereld gekomen niet de hachelijke positie van de Aarde, en van zichzelf, voor ogen. De moord zelf was iets heel verafs geweest, maar nu was de jacht pas goed geopend. De spieren in zijn kaak trokken. Tenslotte had de moordenaar of hadden de moordenaars (of de moordenares) in zijn aanwezigheid toegeslagen en dat stak hem. Sloegen ze hem zo laag aan? Hij was gekwetst in zijn beroepstrots, hij besefte dat en het was hem niet onwelkom. Het gaf hem tenminste een goede reden om deze hele toestand eenvoudig als een moordzaak te beschouwen, zonder bijgedachten aan de gevaren die de Aarde bedreigden.

Daneel had hem gevonden en kwam naar hem toegelopen. ‘Ik heb gedaan wat je me gevraagd hebt, Partner Elijah. Ik heb mevrouw Delmarre bekeken. Zij is thuis en thuis is meer dan tweeduizend kilometer bij Gruer vandaan.’ Baley zei: ‘Ik zie haar later nog wel. Kijken, bedoel ik.’ Peinzend keek hij naar Daneel. ‘Denk jij dat ei een verband is tussen haar en deze misdaad?’

‘Blijkbaar geen direct verband, Partner Elijah.’

‘Impliceert dat dat er misschien wel een indirect verband is?’

‘Ze zou het iemand anders hebben kunnen laten doen.’

‘Iemand anders?’ vroeg Baley snel. ‘Wie?’

‘Dat, Partner Elijah, kan ik niet zeggen.’

‘Als iemand namens haar optrad, zou die iemand op de plaats van de misdaad moeten zijn.’

‘Ja,’ zei Daneel, ‘er moet iemand geweest zijn om het gif in de vloeistof te doen.’

‘Is het niet mogelijk dat de giftige drank vroeger op de dag is klaargemaakt? Misschien veel vroeger?’ Rustig zei Daneel: ‘Ik had daaraan gedacht. Partner Elijah, toen ik het woord ‘blijkbaar’ gebruikte in mijn bewering dat mevrouw Delmarre niet in direct verband stond met de misdaad. Het is mogelijk dat zij er vroeger op de dag is geweest. Het zou geen kwaad kunnen haar gangen na te gaan.’

‘Dat zullen we doen. We zullen controleren of zij ooit lichamelijk aanwezig is geweest.’

Baley’s lippen trokken. Hij had vermoed dat de robotische logica in sommige opzichten te kort moest schieten en daar was hij nu overtuigd van. Zoals de roboticus gezegd had: Logisch maar niet redelijk.

Hij zei: ‘Laten we teruggaan naar de kijkkamer en naar Gruers huis.’

De kamer glom van netheid en orde. Er was niets meer dat erop wees dat er minder dan een uur geleden een man in doodsnood in elkaar was gezakt. Drie robots stonden met hun ruggen tegen de muur in de gewone robotische houding van eerbiedige onderdanigheid. Baley zei: ‘Wat is het nieuws over jullie meester?’ De middelste robot zei: ‘De dokter is nu bij hem, meester.’

‘Kijken of zien?’

‘Kijken, meester.’

‘Wat zegt de dokter? Zal je meester in leven blijven?’

‘Dat is nog niet zeker, meester.’ Baley zei: ‘Is het huis afgezocht?’

‘Grondig, meester.’

‘Was er een spoor van een andere meester dan de jouwe?’

‘Nee, meester.’

‘En in het nabije verleden?’

‘Helemaal niet, meester.’

‘Wordt het terrein afgezocht?’

‘Ja, meester.’

‘Heeft dat al iets opgeleverd?’

‘Nee, meester.’

Baley knikte en zei: ‘Ik wil praten met de robot die vanavond heeft opgediend.’

‘Hij wordt onderzocht meester. Hij reageert ongecoordineerd.’

‘Kan hij spreken?’

‘Ja, meester.’

‘Laat hem dan komen, zonder vertraging.’ Er was vertraging en Baley begon weer. ‘Ik zei…’ Daneel viel hem kalm in de rede: ‘Die Solarische typen hebben inter-radiocommunicatie met elkaar. De robot die je wilt spreken is opgeroepen. Als het even duurt voor hij komt is dat te wijten aan de storingen die zijn opgetreden door wat er gebeurd is.’

Baley knikte. Dat van die interradio had hij kunnen vermoeden. In een wereld die in zo’n sterke mate op robots dreef was de een of andere methode van onderlinge communicatie tussen hen noodzakelijk, wilde het systeem intact blijven. Het verklaarde waarom er een dozijn robots konden volgen waar er maar een was opgeroepen, maar alleen als ze nodig waren en anders niet.

Een robot kwam binnen. Hij hinkte, een been sleepte. Baley vroeg zich af waarom en haalde toen zijn schouders op. Zelfs bij de positronische robots op Aarde waren reacties op beschadiging van de positronische wegen voor de leek nooit herkenbaar. Een onderbroken circuit kon het functioneren van een been beinvloeden, zoals hier, en voor een roboticus zou het een veelbetekenend feit zijn terwijl het voor ieder ander niets te betekenen had.

Voorzichtig zei Baley: ‘Herinner jij je een kleurloze vloeistof op de tafel van je meester, waarvan je wat in een glas hebt geschonken voor hem?’ De robot zei: ‘Jawel, meefter.’ Ook al een defect in de stem vorming! Baley zei: ‘Wat voor vloeistof was dat?’

‘Het waf water, meefter.’

‘Gewoon water? Verder niets?’

‘Gewoon water, meefter.’

‘Waar had je het vandaan gehaald?’

‘Uit de kraan, meefter.’

‘Had het al in de keuken gestaan voor je het binnenbracht?’

‘De meefter had het liever niet al te koud, meefter. Het waf een lopende opdracht dat het een uur voor de maaltijden zou worden ingefchonken.’

Hoe gemakkelijk, dacht Baley, voor wie daarvan op de hoogte was. Hij zei: ‘Laat een van de robots mij doorverbinden met de dokter die jullie meester bekijkt, zodra hij even tijd heeft. En terwijl dat gebeurt moet een ander mij uitleggen hoe de kraan werkt. Ik wil weten hoe het hier zit met de watervoorziening.’

De dokter was snel beschikbaar. Hij was de oudste Kosmiet die Baley ooit gezien had, wat, dacht Baley, betekende dat hij misschien wel over de driehonderd was. De aders lagen op zijn handen en zijn kortgeknipte haar was sneeuwwit. Hij had de gewoonte om met een nagel tegen zijn tanden te tikken, wat een klikgeluidje maakte dat Baley hinderde. Hij heette Altim Thool.

De dokter zei: ‘Gelukkig heeft hij een groot deel van de dosis opgegeven. Maar of hij het overleeft blijft nog een open vraag. Het is een tragische gebeurtenis.’ Hij zuchtte diep. ‘Wat voor vergif was het, dokter?’ vroeg Baley. ‘Ik ben bang dat ik dat niet weet.’ (Klik-klik-klik.) Baley zei: ‘Wat? Maar hoe behandelt u hem dan?’

‘Directe prikkeling van het neuromusculaire systeem om verlamming te voorkomen, maar afgezien daarvan laat ik de natuur haar loop nemen.’ Zijn gezicht, met een lichtgele huid als veel gebruikt leer van een superieure kwaliteit, had een smekende uitdrukking. ‘Wij hebben weinig ervaring met dit soort dingen. In mijn twee eeuwen praktijk kan ik me geen ander geval herinneren.’

Baley keek de ander met minachting aan. ‘U weet toch wel dat er zoiets als vergif is?’

‘Oh ja.’ (Klik-klik). ‘Algemeen bekend.’ *U hebt boekfilm naslagwerken die u daar wel iets over vertellen kunnen.’

‘Dat zou dagen kosten. Er zijn ontelbare minerale giffen. We gebruiken insecticiden in onze samenleving, en het is niet onmogelijk om aan bacterievergiften te komen. Zelfs met behulp van de beschrijvingen in de films zou het veel tijd kosten om aan het instrumentarium te komen en de technieken te ontwikkelen die nodig zijn om dat uit te zoeken.’

‘Als niemand op Solarie er iets van weet,’ zei Baley grimmig, ‘adviseer ik u om contact op te nemen met een van de andere werelden en het uit te zoeken. Intussen zou u er goed aan doen de kraan in Gruers huis op gif te onderzoeken. Ga er desnoods persoonlijk heen en doe het.’ Baley was een eerbiedwaardig Kosmiet ruw aan het opporren, was hem als een robot aan het commanderen en hij zag er zelf de ongerijmdheid niet van in. Ook de Kosmiet stribbelde niet tegen.

Twijfelend zei dr. Thool: ‘Hoe zou de kraan vergiftigd kunnen zijn? Ik ben er zeker van dat dat niet zo is.’

‘Waarschijnlijk niet,’ gaf Baley toe, ‘maar ga het voor de zekerheid toch maar even na.’

De kraan was inderdaad een vage mogelijkheid. Uit de verklaring van de robot was het ding naar voren gekomen als een typisch stukje Solarische zelfverzorging. Alle mogelijke water kon in een reservoir stromen en naar wens bereid worden. Micro-organismen werden verwijderd, evenals dode organische bestanddelen. De juist hoeveelheid lucht werd doorgevoerd, evenals sporen van diverse ionen die het best geschikt waren voor de behoeften van het lichaam. Het was heel onwaarschijnlijk dat het een of ander vergif alle controlestadia zou passeren.

Maar als de veiligheid van het reservoir zonder omwegen werd vastgesteld zou het tijdselement duidelijk worden. Dan zou hij met het uur voor de maaltijd te maken hebben, waarin de kan met water (aan de lucht blootgesteld, dacht Baley knorrig) langzaam warm kon worden, dank zij Gruers eigenaardigheid.

Maar dr. Thool fronste en zei: ‘Maar hoe zou ik de kraan moeten testen?’

‘Jehoshaptat! Neem een dier mee. Spuit wat water dat je uit de kraan tapt in zijn aderen, of laat hem gewoon wat drinken. Gebruik je hoofd, man. Een doe hetzelfde met wat er nog in de kan zit, en als dat vergiftig is, wat haast niet anders kan, doe dan de proeven die in de naslagfilms staan. Zoek een paar eenvoudige uit. Doe iets.’

‘Wacht, wacht even. Welke kan?’

‘De kan waar het water in zat. De kan waaruit de robot de vergiftigde drank heeft geschonken.’

‘Wel, lieve help — ik veronderstel dat die wel schoongemaakt zal zijn. De huishoudelijke staf zou zoiets zeker niet ergens laten slingeren.’

Baley kreunde. Natuurlijk niet. Het was onmogelijk om bewijsmateriaal te verzamelen met ijverige robots die altijd alles weg maakten omdat dat hun huishoudelijke taak was. Hij had natuurlijk opdracht moeten geven het te bewaren, maar deze samenleving was de zijne niet en hij reageerde er nooit behoorlijk op. Jehoshaphat!

Eindelijk kwam het bericht dat het landgoed van Gruer helemaal doorzocht was; er was geen spoor van de aanwezigheid van een onbevoegd persoon gevonden.

Daneel zei: ‘Dat compliceert de puzzel nogal, Partner Elijah, omdat er dan niemand over schijnt te blijven voor de rol van gifmenger.’

Baley, in gedachten verzonken, hoorde hem nauwelijks. Hij zei: ‘Wat?… Helemaal niet. Helemaal niet. Het heldert de zaak op.’

Hij verklaarde zich niet nader omdat hij wel wist dat Daneel dat, waarvan Baley zeker wist dat het de waarheid was, niet zou kunnen begrijpen of geloven.

En Daneel vroeg al evenmin om zo’n verklaring. Zo’n opdringerigheid zou trouwens ook hoogst onrobotisch zijn geweest.

Rusteloos ijsbeerde Baley heen en weer, bang voor het naderen van de slaapperiode, als zijn angsten voor de open ruimte weer de kop op zouden steken en zijn heimwee naar de Aarde zou toenemen. Hij voelde een bijna koortsige behoefte om van alles te laten gebeuren.

Tegen Daneel zei hij: ‘Ik zou net zo goed nog eens naar mevrouw Delmarre kunnen gaan kijken. Laat de robot contact maken.’

Ze liepen naar de kijkruimte en Baley keek toe hoe een robot met handige metalen vingers aan het werk ging. Hij keek door een waas van vertroebelende gedachten, die plaats maakten voor een verbazing die aan schrik grensde, toen een tafel, uitvoerig voor het diner gedekt, plotseling de halve kamer vulde.

Gladia’s stem zei: ‘Hallo.’ Een moment later stapte zij het beeld in en ging zitten. ‘Kijk niet zo verbaasd, Elijah. Het is gewoon etenstijd. En ik ben heel zorgvuldig gekleed.’ Dat was ze. De dominerende kleur van haar jurk was lichtblauw en het glinsterde over de hele lengte van haar ledematen, tot aan de polsen en de enkels. Een gele kraag zat om haar nek en haar schouders, iets lichter dan haar haar, dat nu in gedisciplineerde golven viel.

Baley zei: ‘Het was niet de bedoeling om je bij het eten te storen.’

‘Ik ben nog niet begonnen. Waarom eet je niet een hapje mee?’

Achterdochtig keek hij haar aan. ‘Mee-eten?’ Zij lachte. ‘Jullie Aardebewoners zijn toch zo grappig. Ik bedoel niet dat je persoonlijk komt eten. Hoe zo dat kunnen? Ik bedoel dat je naar je eigen eetkamer gaat en dan kunnen jij en die ander met mij dineren.’

‘Maar als ik hier wegga…’

‘Jouw kijktechnicus kan het contact aanhouden.’ Waarop Daneel ernstig knikte en Baley zich een beetje onzeker omdraaide en naar de deur liep. Gladia, samen met haar aan tafel, en alles erop en eraan, bewoog met hem mee. Gladia glimlachte hem bemoedigend toe. ‘Zie je? Jouw kijktechnicus houdt ons in contact.’

Baley en Daneel gingen een rolhelling op die Baley zich niet herinnerde eerder gebruikt te hebben. Er waren blijkbaar talloze routes tussen elk tweetal kamers in dit onmogelijke landhuis en daar kende hij er maar een paar van. Daneel kende ze natuurlijk allemaal.

En steeds was Gladia er, die met haar eettafel door de muren zweefde, soms een beetje boven de grond en soms een beetje lager.

Baley stond stil en mopperde: ‘Hier moet je wel aan wennen.’

Onmiddellijk zei Gladia: ‘Word je er duizelig van?’

‘Een beetje.’

‘Dan zal ik je wat zeggen. Waarom laat je je technicus het beeld hier niet bevriezen? Als je dan klaar zit in de eetkamer kan hij ons weer bij elkaar brengen.’ Daneel zei: ‘Dat zal ik laten doen, Partner Elijah.’

Hun eigen eettafel was gedekt toen ze arriveerden, met schotels dampende soep waarin dobbelsteentjes vlees dreven en met midden op tafel een grote gebraden kip, klaar om aangesneden te worden. Daneel sprak even met de robot die bediende en snel en handig werden de twee gedekte plaatsen naar dezelfde kant van de tafel overgeplaatst. Alsof dat het teken was begon de tegenovergelegen muur weg te schuiven, de tafel scheen langer te worden, en Gladia was aan het andere eind gezeten. Kamers en tafels sloten zo keurig aaneen dat er allen nog een identiek gedessineerde muur- en vloerbedekking en een gelijksoortig bestek aan ontbraken om te geloven dat ze inderdaad samen zaten te dineren. ‘Nou dan,’ zei Gladia tevreden. ‘Is het zo niet gezellig?’

‘Heel gezellig,’ zei Baley. Hij proefde behoedzaam van de soep, vond die heerlijk en tastte wat royaler toe. ‘Hebt u het al gehoord van Agent Gruer?’

Er gleed een zorgelijke uitdrukking over haar gezicht en zij legde haar lepel neer. ‘Verschrikkelijk toch. Arme Hannis.’

‘Je gebruikt zijn voornaam. Ken je hem?’

‘Ik ken bijna alle belangrijke mensen op Solarie. De meeste Solariers kennen elkaar. Vanzelfsprekend.’ Vanzelfsprekend, inderdaad, dacht Baley. Met zijn hoevele waren ze tenslotte?

Baley zei: ‘Misschien ken je dan dr. Altim Thool wel. Hij zorgt voor Gruer.’

Gladia lachte zacht. Haar tafelrobot sneed het vlees voor haar en voegde er kleine, bruin gebakken aardappelen en reepjes wortel aan toe. ‘Natuurlijk ken ik hem. Hij heeft me behandeld.’

‘Wanneer?’

‘Meteen na de gebeurtenis. Met mijn man, bedoel ik.’ Verbaasd zei Baley: ‘Is hij de enige dokter op de planeet?’

‘Oh nee.’ Gedurende een ogenblik bewogen haar lippen alsof ze zacht zat te tellen. ‘Er zijn er op zijn minst tien. En ik weet een jongeman die medicijnen studeert. Maar dr. Thool is een van de beste. Hij heeft de meeste ervaring. Arme dr. Thool.’

‘Waarom arm?’

‘Nou, je weet wel. Het is zo’n smerig beroep, dokter. Als je dokter bent moet je de mensen soms wel zien en aanraken. Maar dr. Thool doet net alsof hij het niet erg vindt en als hij vindt dat het moet komt hij je soms opzoeken. Hij heeft me altijd behandeld, vanaf dat ik een kind was, en hij was altijd zo vriendelijk en goed dat ik eigenlijk denk dat ik het niet zo erg zou vinden als hij me zou moeten zien. Hij heeft me trouwens de laatste keer gezien.’

‘Na de dood van je man, bedoel je?’

‘Ja, Je kunt je wel voorstellen hoe hij zich voelde toen hij het lijk van mijn man zag en mij daarnaast zag liggen.’

‘Er is mij verteld dat hij het lijk bekeken heeft,’ zei Baley. ‘Het lijk, ja. Maar nadat hij er zich van overtuigd had dat ik leefde en niet in gevaar was; hij liet de robots een kussen onder mijn hoofd leggen en hij spoot me met het een of ander in en ging toen weer weg. Hij kwam met een straalvliegtuig. Echt! Met een straalvliegtuig. Het kostte minder dan een half uur en hij zorgde voor me en verzekerde zich ervan dat alles goed was. Ik was zo hoteldebotel toen ik weer bijkwam dat ik dacht dat ik alleen maar naar hem keek, weet je wel, en pas toen hij me aanraakte wist ik dat ik hem zag, en ik gaf een schreeuw. Arme dr. Thool. Hij werd er helemaal verlegen van, maar ik weet dat hij het goed bedoelde.’

Baley knikte. ‘Ik neem aan dat er op Solarie niet veel behoefte is aan dokters.’

‘Laten we hopen van niet.’

‘Ik weet dat er hoegenaamd geen virusziekten zijn. Maar zijn er geen stoornissen in de stofwisseling? Geen aderverkalking? Geen suikerziekte? Dat soort dingen?’

‘Het komt voor en dat is dan niet zo leuk. Dokters kunnen het leven voor die mensen wat draaglijker maken, wat hun lichamelijke toestand betreft, maar daar blijft het dan ook bij.’

‘Oh?’

‘Natuurlijk. Het wil zeggen dat de genetische analyse niet goed was. Je denkt toch niet dat we defecten als diabetes doelbewust gaan ontwikkelen? Wie zoiets krijgt moet opnieuw grondig geanalyseerd worden. De toewijzing van een geslachtspartner wordt ingetrokken, wat verschrikkelijk pijnlijk is voor die partner. En het betekent, geen… geen…’ Haar stem daalde tot een gefluister, ‘kinderen.’ Op normale toon zei Baley: ‘Geen kinderen?’ Gladia bloosde. ‘Het is iets ontzettends om te moeten zeggen, dat woord! K-kinderen!’

‘Het went wel,’ zei Baley droog.

‘Ja, maar als ik er een gewoonte van maak, zou ik het best eens op een onbewaakt ogenblik in het bijzijn van een andere Solarier kunnen zeggen en dan zou ik net zo lief door de grond willen zinken… Hoe dan ook, als zij al kinderen hebben gehad (kijk, daar heb je het al) moeten de kinderen worden gevonden en onderzocht — dat was tussen twee haakjes een onderdeel van het werk van Rikaine — en, nou ja, het is een afschuwelijke toestand.’

En zo zit het dus met Thool, dacht Baley. De onbekwaamheid van de dokter was een natuurlijk gevolg van zo’n maatschappij en had eigenlijk weinig sinisters. Dat hoefde tenminste niet. Laten we hem van de lijst schrappen, dacht hij, maar niet helemaal.

Hij zag toe hoe Gladia at. Haar bewegingen waren afgemeten en verfijnd en haar eetlust leek normaal. (Zijn eigen kip was heerlijk. In een opzicht — het eten — zou in elk geval gemakkelijk bedorven kunnen worden door deze Buitenwerelden.)

Hij zei: ‘Wat denk jij van die vergiftiging, Gladia?’ Zij keek op. ‘Ik probeer om er net aan te denken. Er is de laatste tijd zoveel afschuwelijks gebeurd. Misschien was het wel geen gif.’

‘Het was gif.’

‘Maar er was niemand in de buurt.’

‘Hoe weet je dat?’

‘Omdat dat niet kon. Hij heeft tegenwoordig geen vrouw omdat hij al door zijn toewijzing van k…, nou ja, je weet wel heen was. Dus was er niemand om het gif ergens in te doen en hoe kon hij dan ooit vergiftigd worden?’

‘Maar hij werd vergiftigd. Dat is een feit waar je niet omheen kunt.’

Er gleed een schaduw over haar gezicht. ‘Denk je,’ zei ze, ‘dat hij het zelf heeft gedaan?’

‘Dat betwijfel ik. Waarom zou hij? En zo in het openbaar?’

‘Dan is het onmogelijk, Elijah. Gewoon onmogelijk.’ Baley zei: ‘Integendeel, Gladia. Het was heel makkelijk om te doen. En ik denk dat ik precies weet hoe het gebeurd is.’

Загрузка...