17 Keuzes

‘Laten we er snel vandoor gaan,’ zei Rhand. ‘Hurin, verlies je het spoor als we snel rijden?’

‘Nee, heer Rhand.’

‘Opschieten dan. We gaan...’

‘Dat helpt niets,’ zei Selene. Haar witte merrie was de enige die niet opzij danste voor het rauwe grolmgeblaf. ‘Ze geven het niet op, nooit. Als grolms eenmaal je geur te pakken hebben, blijven ze komen, dag en nacht, tot ze je gevonden hebben. Je moet ze allemaal doden of een manier vinden om ergens anders heen te gaan. Rhand, de Portaalsteen kan ons hier vandaan halen.’

‘Nee! We kunnen ze doden. Ik kan het. Ik heb er al een gedood. Het zijn er maar vijf. Als ik maar een...’ Hij keek rond om een plek te vinden die hij kon gebruiken en vond er een. ‘Volg me!’ Hij dreef zijn hielen fel in Roods flanken om hem aan te zetten tot een draf en vertrouwde er zonder om te kijken op dat de anderen hem volgden.

De plek die hij had gekozen, was een lage, ronde heuvel zonder bomen. Niets kon in de buurt komen zonder dat hij het zag. Hij zwaaide zich uit het zadel en trok de grote boog over zijn schouders. Loial en Hurin kwamen naast hem staan; de Ogier hield zijn enorme vechtstok gereed, de snuiver zijn hartsvanger. Vechtstok en hartsvanger zouden niet veel nut hebben als de grolms te dichtbij kwamen. Zo dichtbij Iaat ik ze niet komen.

‘We hoeven dit gevaar niet te lopen,’ zei Selene. Ze keek amper naar de grolms, maar zat voorover in haar zadel, een en al aandacht op Rhand. ‘We kunnen met gemak eerder bij de Portaalsteen zijn dan die beesten.’

‘Ik hou ze tegen.’ Haastig telde Rhand hoeveel pijlen er nog in de koker zaten. Achttien, elk zo lang als zijn arm, tien ervan met punten als beitels, ontworpen om door een Trollokharnas heen te dringen. Ze zouden bij de grolms net zo van pas komen als bij Trolloks. Vier ervan stak hij rechtop in de grond vlak voor zich, de vijfde legde hij aan. ‘Loial, Hurin, jullie kunnen hier te voet weinig nuttigs doen. Stijg op en hou je klaar om Selene naar de Steen te brengen als ze erdoorheen komen.’ Hij vroeg zich af of hij een van die monsters met zijn zwaard kon doden als het erop aankwam. Je bént gek! Zelfs de Kracht is niet zo erg als dit.

Loial zei iets, maar hij hoorde het niet. Hij zocht de leegte al, zowel om aan zijn eigen gedachten te ontsnappen als uit noodzaak. Je weet wat daar op je ligt te wachten. Maar op deze manier hoef ik het niet aan te raken. De gloed was er, het licht net te zien. Het leek naar hem toe te stromen, maar de leegte was alles. Gedachten sprongen over het oppervlak van de leegte, zichtbaar in dat groezelige licht. Saidin. De Ene Kracht. Waanzin. Dood. Gedachten buiten hem. Hij was één met de boog, met de pijl, met de dingen die boven aan de helling voor hem verschenen.

De grolms kwamen eraan, elkaar inhalend tijdens hun sprongen, vijf grote leerachtige gestalten met drie ogen en wijd open hoornen muilen. Hun grommend geroep kaatste op de leegte af en werd amper gehoord.

Rhand was er zich niet van bewust dat hij zijn boog ophief, dat hij de veer tegen zijn wang legde, vlak bij zijn oor. Hij was één met de beesten, één met het middelste oog van de voorste. Toen was de pijl weg. De eerste grolm stierf; een ander besprong hem toen hij viel, de snavelbek scheurde hompen vlees weg. Hij grauwde de anderen toe en die renden er met een ruime boog omheen. Maar ze kwamen dichterbij en alsof de etende grolm gedwongen werd, liet hij zijn maal in de steek en sprong achter de anderen aan terwijl zijn hoornen muil droop van het bloed.

Rhand werkte vloeiend, zonder na te denken. Aanleggen en schieten, aanleggen en schieten.

De vijfde pijl verliet de boog en hij liet hem al zakken, nog steeds diep in de leegte, toen de vierde grolm als een speelpop met doorgesneden touwen neerplofte. Hoewel de laatste pijl nog steeds vloog, wist hij op de een of andere manier dat een tweede schot niet nodig was. Het laatste beest zakte in elkaar alsof zijn botten waren gesmolten, terwijl een geveerde schacht precies uit zijn middelste oog stak. Bij alle vijf het middelste oog.

‘Geweldig, heer Rhand,’ zei Hurin. ‘Ik heb nog nooit iemand zo zien schieten.’

De leegte hield Rhand vast. Het licht riep hem en hij... reikte... ernaar. Het omhulde hem, vulde hem.

‘Heer Rhand?’ Hurin raakte zijn arm aan en Rhand schrok op; de leegte vulde zich met alles wat zich... om hem heen bevond. ‘Bent u in orde, heer?’

Rhand veegde met de vingertoppen zijn voorhoofd af. Dat was droog, maar hij had het gevoel alsof hij zweette, ik... het is in orde met me, Hurin.’

‘Iedere keer dat je het doet, wordt het gemakkelijker, heb ik gehoord,’ zei Selene. ‘Hoe langer je in de Eenheid verkeert, hoe gemakkelijker het wordt.’

Rhand richtte zijn ogen op haar. ‘Nou, voorlopig heb ik het niet meer nodig.’ Wat was er gebeurd? Ik wilde... Hij wilde het nog steeds, besefte hij met afschuw. Hij wilde terug in de leegte, wilde weer voelen hoe dat licht hem vulde. Het had net geleken of hij daar echt leefde, misselijk en al, en het nu was slechts een nabootsing. Nee, erger. Hij was bijna levend geweest, wetend hoe ‘leven’ echt kon zijn. Het enige dat hij hoefde te doen was naar saidin te reiken... ‘Nee, niet opnieuw,’ mompelde hij. Zijn blikken dwaalden naar de dode grolms, vijf monsterachtige vormen op de grond. Niet gevaarlijk meer. ‘Nu kunnen we rustig...’

Een maar al te bekend kuchend geblaf klonk achter de heuvel waar de dode grolms lagen en andere gaven antwoord. Er klonk nog meer geblaf, uit het oosten, uit het westen. Rhand tilde alweer half en half zijn boog op. ‘Hoeveel pijlen heb je nog?’ wilde Selene weten. ‘Kun je twintig grolms doden? Dertig? Honderd? We móéten naar de Portaalsteen.’

‘Ze heeft gelijk, Rhand,’ zei Loial langzaam. ‘Je hebt geen andere keus meer.’ Hurin stond Rhand bezorgd aan te kijken. De grolms lieten een verward lang geblaf horen.

‘De Steen,’ stemde Rhand met tegenzin in. Kwaad gooide hij zich in het zadel en slingerde de boog op zijn rug. ‘Leid ons naar de Steen, Selene.’

Met een knikje wendde ze haar merrie en spoorde die aan tot een draf. Rhand en de anderen volgden, hij wat minder gretig dan zij. Het blaffen van de grolms achtervolgde hen, het leken er wel honderden. Het klonk of de grolms in een halve cirkel naar hen toe trokken en van alle kanten naderden, behalve voor hen uit. Snel en zeker leidde Selene hen door de heuvels. Het land werd hoger toen de bergen begonnen, de hellingen steiler. De paarden moesten over vale rotspartijen klauteren, tussen de spaarzame armetierige struiken door die zich aan die rotsen vastklampten. Het pad werd moeilijker, het land steeds steiler.

We balen het niet, dacht Rhand. Voor de vijfde keer gleed Rood terug in een hagelbui van stenen. Loial gooide zijn vechtstok weg. Tegen de grolms was die zinloos en de stok hield hem alleen maar op. De Ogier reed niet meer. Hij gebruikte één hand om zich omhoog te trekken en trok zijn grote ros met de andere hand achter zich aan. Het dier had het moeilijk, maar zonder Loial op zijn rug ging het beter. De grolms blaften nu achter hen, dichterbij. Toen trok Selene de teugels aan en wees naar een kom onder hen in het graniet. Alles was precies hetzelfde. De zeven brede, rondlopende, gekleurde treden rond de bleke vloer en de hoge stenen zuil in het midden.

Ze stapte af en leidde haar merrie de kom in, over de treden naar de zuil. Hij rees hoog boven haar uit. Ze draaide zich om en keek Rhand en de anderen aan. De grolms lieten hun grommende geblaf horen. Er waren er heel veel. Ze klonken heel luid en heel dichtbij. ‘Ze zullen ons gauw inhalen,’ zei ze. ‘Je moet de Steen gebruiken, Rhand. Of anders een manier vinden om alle grolms te doden.’ Met een zucht liet Rhand zich uit het zadel glijden en leidde Rood naar de zuil. Loial en Hurin volgden haastig. Rhand staarde niet op zijn gemak naar de met tekens bedekte zuil, de Portaalsteen. Zij moet kunnen geleiden, zelfs als ze het niet beseft, anders was ze hier nooit gekomen. De Ene Kracht doet vrouwen geen kwaad. ‘Als deze Steen je hierheen heeft gebracht,’ begon hij, maar ze viel hem in de rede.

‘Ik weet wat het is,’ zei ze vastberaden, ‘maar ik weet niet hoe ik het kan gebruiken. Jij moet doen wat gedaan moet worden.’ Ze streek met haar vinger over een teken dat een beetje groter was dan de andere. Een driehoek op zijn punt in een cirkel. ‘Dit teken geeft de echte wereld aan, onze wereld. Ik geloof dat het helpt als je dat teken in gedachten houdt terwijl je...’ Ze spreidde haar handen, alsof ze niet zeker wist wat hij verondersteld werd te doen. ‘Eh... heer?’ vroeg Hurin gespannen. ‘We hebben niet veel tijd meer.’ Hij wierp een blik over zijn schouder, naar de rand van de kom. Het geblaf klonk luider. ‘Die dingen kunnen nu elk moment hier zijn.’ Loial knikte.

Rhand haalde diep adem en legde zijn hand op het teken dat Selene had aangewezen. Hij keek naar haar om te zien of hij het goed deed, maar ze stond enkel te kijken; nog niet het kleinste rimpeltje bezorgdheid tekende haar bleke voorhoofd. Ze is een en al vertrouwen dat je haar kunt redden. Je moet. Haar geur vulde zijn neusgaten. ‘Eh... heer?’

Rhand slikte en zocht de leegte. Die kwam gemakkelijk, sprong moeiteloos rond hem op. Leegte. Leeg, afgezien van het licht, trillend op een manier waar zijn maag zich van omdraaide. Leeg, afgezien van saidin. Maar hij voelde zich niet onpasselijk. Hij was een met de Portaalsteen. De zuil voelde glad en geolied aan, maar de driehoek en cirkel voelden warm tegen het brandmerk op zijn handpalm. Moet ze in veiligheid brengen. Moet ze naar huis brengen. Het licht leek naar hem toe te drijven, omhulde hem en hij... omhelsde... het. Licht vulde hem. Hitte vulde hem. Hij kon de Steen zien, kon de anderen zien kijken. Loial en Hurin bezorgd, Selene onbezorgd, alsof hij haar kon redden. Maar ze hadden er net zo goed niet kunnen staan. Het licht was alles. De hitte en het licht baadden zijn ledematen zoals water in droog zand zakt, vulden hem. Het teken brandde nu tegen zijn huid. Hij probeerde het allemaal op te zuigen, alle hitte, al het licht. Alles. Het teken...

Opeens, alsof de zon een oogwenk was gedoofd, flakkerde de wereld. En opnieuw. Het teken was een gloeiend kooltje onder zijn hand; hij dronk het licht op. De wereld flakkerde. Flakker. Het maakte hem misselijk, dat licht; het was water voor een man die stierf van dorst. Flakker. Hij zoog het op. Het maakte dat hij wilde overgeven. Hij wilde alles. De driehoek en cirkel verschroeiden hem; hij kon voelen hoe zijn huid brandde. Flakker. Hij wilde alles! Hij krijste, jankte van pijn, jankte van verlangen. Flakker... flakker... flakkerflakkerflakker...

Er trokken handen aan hem; hij besefte het maar half. Hij struikelde achteruit; de leegte glipte weg en daarmee ook het licht en de misselijkmakende verwarring. Het licht. Hij zag het met spijt verdwijnen. Licht, dat is dwaas om ernaar te verlangen. Maar ik was er zo vol van! Ik was zo... Verdwaasd staarde hij naar Selene. Ze hield zijn schouders vast en keek hem strak en vol verbazing in de ogen. Hij keek naar zijn handpalm. Daar zag hij het reigerteken, maar verder

niets. Er stonden geen driehoek en een cirkel in zijn huid. ‘Opmerkelijk,’ zei Selene traag. Ze wierp een blik op Loial en Hurin. De Ogier keek stomverbaasd, zijn ogen zo groot als schoteltjes; de snuiver zat op zijn hurken, met een hand op de grond, alsof hij niet zeker wist of hij zichzelf overeind kon houden. ‘We zijn hier allemaal, met onze paarden. En je weet niet eens wat je deed. Opmerkelijk.’

‘Zijn we...’ begon Rhand schor; hij moest stoppen om te slikken. ‘Kijk om je heen,’ zei Selene. ‘Je hebt ons thuisgebracht.’ Ze lachte opeens. ‘Je hebt ons allemaal thuisgebracht.’

Voor het eerst werd Rhand zich weer bewust van zijn omgeving. De kuil omringde hen zonder treden, hoewel er hier en daar een verdacht gladde steen lag, met een rode of blauwe kleur. De zuil lag tegen de helling, half begraven in het losse steenslag van een aardverschuiving. De tekens waren hier onduidelijk; wind en water hadden er lang op ingewerkt. En alles zag er echt uit. De kleuren waren stevig: het graniet was grijs, de struiken waren groen en bruin. Na die andere plek leek alles bijna te levend.

‘Thuis,’ zuchtte Rhand en toen stond ook hij te lachen. ‘We zijn thuis.’ Loials gelach klonk als een loeiende stier. Hurin sloeg een kuitenflikker.

‘Je hebt het gedaan,’ zei Selene, zich nog verder naar hem toe buigend tot Rhand alleen nog maar haar gezicht kon zien. ‘Ik wist dat je het kon.’

Rhands gelach stierf weg. ‘Ik... ik neem aan dat ik het gedaan heb.’ Hij keek schuw naar de omgevallen Portaalsteen en slaagde erin zwakjes te lachen, ik wou maar dat ik wist wat ik heb gedaan.’ Selene keek hem diep in de ogen. ‘Misschien zul je het op een goede dag weten,’ zei ze zachtjes. ‘Je bent zeker voorbestemd grootse dingen te doen.’

Haar ogen leken zo donker en diep als de nacht, zo zacht als fluweel. Haar mond... Als ik haar kuste... Met knipperende ogen schoof hij haastig achteruit en schraapte zijn keel. ‘Selene, alsjeblieft, vertel dit aan niemand. Over de Portaalsteen en over mij. Ik begrijp het niet en iemand anders evenmin. Je weet hoe mensen zijn als ze iets niet begrijpen.’

Haar gezicht vertoonde geen enkele uitdrukking. Opeens wou hij maar dat Mart en Perijn er waren. Perijn wist hoe je met meisjes moest praten en Mart kon goed liegen met zijn eerlijke bruine ogen. Hij kon het allebei niet.

Opeens glimlachte Selene en maakte een half spottende knix. ‘Ik zal uw geheim bewaren, mijn heer Rhand Altor.’ Rhand keek haar even aan en schraapte opnieuw zijn keel. Is ze boos op me? Ze zou zeker boos zijn geweest als ik had geprobeerd haar te kussen. Denk ik. Hij wou maar dat ze hem niet aankeek alsof ze wist wat hij dacht. ‘Hurin! Is het misschien mogelijk dat de Duistervrienden deze Steen vóór ons hebben gebruikt?’ De snuiver schudde rouwig zijn hoofd. ‘Van hier af gezien trokken ze schuin naar het westen, heer Rhand. Tenzij die Portaalstenen vaker voorkomen, zou ik zeggen dat ze nog steeds in die andere wereld zijn. Maar ik kan er binnen een uur achterkomen. Het land hier is hetzelfde als daar. Ik kan de plek hier vinden waar ik daarginds het spoor heb verloren, als u begrijpt wat ik bedoel, en zien of ze er al voorbij zijn.’

Rhand wierp een blik op de lucht. De zon – een heerlijk sterke zon, helemaal niet bleek – stond al laag in het westen en strekte hun schaduwen over de kom. Over een uur zou het helemaal schemerig zijn. ‘Morgenochtend,’ zei hij. ‘Maar ik ben bang dat we ze kwijt zijn.’ We kunnen die dolk niet verliezen! We mogen het niet! ‘Selene, als dat het geval is, zullen we je morgen thuis brengen. Is dat in Cairhien zelf of...’

‘Misschien ben je de Hoorn van Valere nog niet kwijt,’ zei Selene langzaam. ‘Zoals je hebt gehoord, weet ik wel enkele dingen van die werelden.’

Spiegels van het Rad,’ zei Loial.

Ze keek hem aan en knikte toen. ‘Ja. Precies. Die werelden zijn in zekere zin echte spiegels, vooral die plaatsen waar geen mensen zijn. Sommige weerspiegelen alleen de grote gebeurtenissen van de echte wereld, maar andere hebben een schaduw van die weerkaatsing voordat de gebeurtenis zelf plaatsvindt. Het passeren van de Hoorn van Valere zou zeker een grote gebeurtenis zijn. Spiegelingen ervan zullen zwakker zijn dan spiegelingen van wat is of wat was, net zoals Hurin zei dat het spoor dat hij volgde maar zwak was.’ Hurin stond ongelovig met zijn ogen te knipperen. ‘Bedoelt u nu te zeggen, vrouwe, dat ik rook waar die Duistervrienden zullen komen? Het Licht helpe me, dat vind ik niet leuk. Het is al erg genoeg te ruiken waar geweld hééft plaatsgevonden, zonder dat ik ook nog eens opsnuif wat er gaat gebeuren. Er is geen plekje waar niet op een zekere dag geweld zal plaatsvinden. Ik zou er waarschijnlijk gek van worden. Die plaats waar we net vandaan komen, maakte me haast gek. Daar kon ik het voortdurend ruiken, dood en pijn en het smerigste kwaad dat je maar kunt bedenken. Ik kon het zelfs aan ons ruiken. Aan ieder van ons. Zelfs aan u, vrouwe, als u me mijn woorden wilt vergeven. Zo’n plaats was het daar, het maakte alles krom, net zoals het ons gezichtsveld vervormde.’ Hij rilde ervan. ‘Ik ben blij dat we daar weg zijn. Ik krijg het niet uit mijn neusgaten, niet helemaal.’

Rhand wreef verstrooid over het litteken op zijn handpalm. ‘Wat denk je, Loial? Kunnen we echt op Fajins Duistervrienden voor liggen?’

De Ogier haalde nadenkend zijn schouders op. ‘Ik weet het niet, Rhand. Ik weet hier helemaal niets van. Ik denk dat we terug zijn in onze wereld en ik denk dat we in Therins Dolk zijn. Verder...’ Weer trok hij de schouders op.

‘We zouden je naar huis moeten brengen, Selene,’ zei Rhand. ‘Je familie zal zich zorgen over je maken.’

‘Binnen enkele dagen weten we of ik gelijk heb,’ zei ze ongeduldig. ‘Hurin kan de plek vinden waar we het spoor verlieten. Dat heeft hij gezegd. We kunnen daar uitkijken. Het zal niet lang duren voor de Hoorn van Valere hier aankomt. De Hoorn van Valere, Rhand. Denk eens na. De man die de Hoorn blaast, zal voor altijd in de legenden voortleven.’

‘Ik wil met legenden niets te maken hebben,’ zei hij scherp. Maar als je de Duistervrienden laat ontsnappen... Stel je voor dat Ingtar ze is kwijtgeraakt. Dan hebben de Duistervrienden de Hoorn van Valere voor altijd en sterft Mart. ‘Goed, een paar dagen. Als het misgaat, zullen we waarschijnlijk Ingtar en de anderen vinden. Ik kan me niet voorstellen dat ze zijn gestopt of omgekeerd, omdat wij... wij weggingen.’

‘Een verstandig besluit, Rhand,’ zei Selene. ‘Goed beredeneerd.’ Ze raakte zijn arm aan en glimlachte, en hij merkte dat hij weer aan een kus stond te denken.

‘Eh... we moeten dichter bij de plek zijn waar ze zullen komen. Als ze komen. Hurin, kun je voor het donker een kampplek vinden, ergens waar we zicht hebben op het spoor dat we zijn kwijtgeraakt?’ Hij wierp een blik op de Portaalsteen en bedacht dat hij ernaast had geslapen, dacht aan de manier waarop de vorige keer de leegte tijdens zijn slaap in hem was gekomen en aan het licht in de leegte. ‘Een eind hier vandaan.’

‘Laat dat maar aan mij over, heer Rhand.’ De snuiver klauterde in het zadel, ik zweer dat ik nooit meer ga slapen zonder eerst uit te zoeken wat voor steen er staat.’

Toen Rhand Rood uit de kom liet wegrijden, merkte hij dat hij meer naar Selene zat te kijken dan naar Hurin. Ze leek zo koel en beheerst, niet ouder dan hij, net een koningin, maar als ze naar hem glimlachte, zoals ze daarnet deed... Egwene zou niet hebben gezegd dat ik verstandig was. Egwene zou me een wolkop hebben genoemd. Geërgerd spoorde hij Rood aan.

Загрузка...