19 In Therins Dolk

Zoals gebruikelijk in de bergen was het ’s nachts koud in de uitlopers van Therins Dolk. Van de hoge toppen gierde de wind omlaag en voerde de ijzige kou van sneeuw en ijs mee. Rhand zocht een andere houding op de harde grond, trok zijn mantel en deken dichter om zich heen en sliep maar half. Zijn hand schoof naar zijn zwaard naast hem. Nog maar één dag, dacht hij doezelig. Nog maar één dag en dan gaan we. Als er morgen niemand komt, Ingtar niet en die Duistervrienden niet, breng ik Selene naar Cairhien. Hij had zich dat al eerder voorgenomen. Ze hadden de laatste dagen daar op de berghelling doorgebracht om de plek in het oog te houden waar volgens Hurin in die andere wereld het spoor was geweest. Volgens Selene zouden daar in deze wereld de Duistervrienden opdagen en iedere dag had hij zich voorgehouden dat het de hoogste tijd was om te vertrekken. Maar Selene had het steeds over de Hoorn van Valere en raakte voortdurend zijn arm aan. Daarbij keek ze hem diep in de ogen en voor hij het besefte, had hij ermee ingestemd nog een dag te wachten. Hij rilde in de koude wind en dacht aan hoe Selene hem aanraakte en in de ogen keek. Als Egwene dit ziet, zal ze me villen als een schaap en Selene erbij. Egwene zal zo langzamerhand wel in Tar Valon zijn, voor haar Aes Sedai-opleiding. Als ik haar weer zie, zal ze waarschijnlijk proberen me te stillen. Toen hij zich opnieuw omdraaide, streek zijn hand over het zwaard en voelde hij het pak met Thom Merrilins harp en fluit. Onbewust klampten zijn vingers zich vast aan de mantel van de speelman. Ik denk dat ik toen gelukkig was, al was ik toen op de vlucht om mijn leven te redden. Wat liedjes spelen voor een bord eten. Ik wist toen amper wat er aan de hand was. Je kunt nooit meer terug. Huiverend opende hij zijn ogen. Het enige licht kwam van een laag aan de hemel staande, krimpende maan die net niet meer vol was.

Een houtvuur zou hen verraden aan degenen waarnaar ze uitkeken. Loial mompelde grommend in zijn slaap. Een paard schraapte met zijn hoef. Hurin hield de eerste wacht op een rots hoger op de berghelling. Spoedig zou hij Rhand voor zijn wachtbeurt komen wekken. Rhand draaide zich weer op zijn andere zij... en verstarde. In het maanlicht zag hij Selenes gebukte gestalte bij zijn zadeltassen; ze frommelde aan de gespen. Haar witte kleren waren in het zwakke licht goed zichtbaar. ‘Heb je iets nodig?’

Ze schoot overeind en keek hem aan. ‘Je... je liet me schrikken.’ Hij kwam overeind, schudde de deken van zich af, sloeg de mantel om zich heen en ging naar haar toe. Hij wist zeker dat hij de zadeltassen vlak naast zich had neergelegd toen hij was gaan slapen. Hij hield ze altijd bij zich. Hij nam de tassen van haar over. Alles zat nog dicht, ook de tas met de banier. Waarom hangt mijn leven ervan af of ik hem bij me heb? Als iemand de banier ziet en herkent, betekent dat mijn dood. Hij keek haar achterdochtig aan. Selene bleef gewoon staan en keek naar hem op. De maan glansde in haar donkere ogen. ‘Ik besefte opeens,’ zei ze, ‘dat ik mijn kleren al veel te lang aan heb. Ik wil ze graag even schoonborstelen, als ik tenminste zolang iets anders kan dragen. Ik dacht aan een van jouw hemden.’

Rhand knikte en voelde zich vreemd opgelucht. Hij vond haar kleding nog net zo schoon als bij het begin van hun ontmoeting, maar hij wist dat als Egwene een vlekje op haar kleren kreeg, alles moest wachten tot ze het meteen had schoongemaakt. ‘Natuurlijk.’ Hij deed de overvolle tas open waarin hij alles behalve de banier had gepropt en trok er een witzijden hemd uit.

‘Dank je.’ Haar handen gingen naar haar rug. Naar de knoopjes, drong het opeens tot hem door. Met grote ogen wendde hij zich snel af. ‘Als je me even wilt helpen, gaat het veel gemakkelijker.’ Rhand schraapte zijn keel. ‘Dat zou niet gepast zijn. Wij zijn elkaar toch niet beloofd, of...’ Denk daar niet meer aan! Je kunt nooit met iemand trouwen. ‘Het is gewoon niet gepast.’ Haar zachte lach stuurde een rilling langs zijn rug, alsof haar vinger zijn ruggengraat streelde. Hij probeerde niet naar het geritsel achter zich te luisteren. Hij zei: ‘Eh... morgen... morgen vertrekken we naar Cairhien.’

‘En hoe moet het dan met de Hoorn?’

‘Misschien hadden we het mis. Misschien komen ze hier helemaal niet langs. Hurin zegt dat er meer passen door Therins Dolk leiden. Als ze iets verder naar het westen rijden, hoeven ze de bergen helemaal niet door.’

‘Maar het spoor dat we hebben gevolgd, kwam hierlangs. Ze komen eraan. De Hoorn van Valere komt. Je mag je nu weer omdraaien.’

‘Dat zeg je nou wel, maar we weten het niet...’ Hij draaide zich om en de woorden stierven in zijn mond. Ze had haar gewaad over de arm en droeg nu zijn hemd, dat in wijde plooien om haar heen viel. Het was een hemd met lange panden, dat bij zijn lengte paste, maar Selene was lang voor een vrouw. De onderkant van het hemd reikte net tot haar dijen. Niet dat hij nooit eerder meisjesbenen had gezien, want als de meisjes van Tweewater in de poelen van het Waterwold gingen pootjebaden, bonden ze altijd de rok op. Maar lang voor ze hun haar mochten vlechten, deden ze dat niet meer en bovendien was het nu donker. Haar huid leek te glanzen in het maanlicht. ‘Wat weet je niet, Rhand?’

Het geluid van haar stem schudde hem wakker. Hard kuchend draaide hij zich snel om en keek de andere kant op. ‘Eh... ik denk dat... eh... ik... eh...’

‘Denk aan de roem, Rhand.’ Hij voelde haar hand op zijn rug en had van de schrik bijna als een dwaas gepiept. ‘Denk aan de roem voor wie de Hoorn van Valere vindt. Ik zal zo trots zijn als ik naast de man met de Hoorn kan staan. Je hebt geen idee van ons aanzien, jij en ik samen. Met de Hoorn van Valere in je bezit kun je koning zijn. Je kunt een tweede Artur Haviksvleugel zijn. Je...’

‘Heer Rhand!’ Hurin kwam hijgend het kamp inlopen. ‘Mijn heer, ze...’ Hij stond glijdend stil en slaakte opeens een gorgelend geluid. Hij sloeg zijn ogen neer en wreef in zijn handen. ‘Vergeef me, mijn vrouwe. Ik wilde niet... ik... Vergeef me.’

Loial ging rechtop zitten en zijn deken en mantel vielen omlaag. ‘Wat is er aan de hand? Is het mijn beurt voor de wacht?’ Hij keek naar Rhand en Selene en zelfs in het zwakke licht was te zien dat hij grote ogen opzette.

Achter zich hoorde Rhand Selene een zucht slaken. Hij liep van haar vandaan en vermeed het om haar aan te kijken. Haar benen zijn zo wit, zo glad. ‘Wat is er, Hurin?’ Hij maakte zijn stem wat zachter. Ben ik nou kwaad op Hurin, op mezelf of op Selene? Er is geen reden boos op haar te zijn. ‘Heb je iets gezien, Hurin?’

De snuiver antwoordde met neergeslagen ogen. ‘Een kampvuur, heer! Daar beneden tussen de heuvels. Ik zag het eerst niet. Ze hebben het heel goed verborgen, maar meer voor achtervolgers, niet voor iemand die voor hen uit is en boven hen staat. Twee span, heer Rhand. Vast geen drie.’

‘Fajin,’ zei Rhand. ‘Ingtar zou zeker niet bang zijn voor achtervolgers. Het moet Fajin zijn.’ Opeens wist hij niet meer wat hij moest doen. Ze hadden op Fajin gewacht, maar nu de man maar een paar span weg was, wist hij het niet meer. ‘Morgenochtend... morgen gaan we ze volgen. Als Ingtar en de anderen ons inhalen, kunnen we meteen aanwijzen waar ze zijn.’

‘Zozo,’ zei Selene. ‘Je laat de Hoorn van Valere dus aan Ingtar over. En de eer.’

‘Ik wil geen...’ Onbedoeld draaide hij zich om en zag haar, zag haar bleekwitte benen in het maanlicht; even onbekommerd alsof ze alleen was. Alsof wij alleen zijn, dacht hij. Ze wil de man die de Hoorn vindt. ‘We kunnen Fajin met z’n drieën niet te pakken krijgen. Ingtar heeft twintig lansiers.’

‘Je weet niet of je dat niet kunt! Hoeveel man heeft die Fajin bij zich? Dat weet je ook niet.’ Haar stem klonk kalm en toch gespannen. ‘Je weet zelfs niet of die mannen daar in het kamp de Hoorn wel bij zich hebben. Dat ontdek je alleen als je zelf daarginds gaat kijken. Neem de alantin mee. Zijn ras heeft scherpe ogen, zelfs in het maanlicht. En hij is sterk genoeg om de Hoorn in de kist mee te nemen, als je de juiste keuze maakt.’

Ze heeft gelijk. Je weet niet zeker of het Fajin is. Het zou niet zo mooi zijn als ze Hurin een verkeerd spoor lieten volgen en dan ontdekt zouden worden door Fajins echte Duistervrienden. ‘Ik ga alleen,’ zei hij, ‘Hurin en Loial zorgen hier voor je veiligheid.’ Lachend kwam Selene op hem af, zo sierlijk dat ze bijna leek te dansen. Maanschaduwen tekenden geheimzinnige sluiers op haar gezicht toen ze naar hem opkeek en het mysterie maakte haar zelfs nog mooier. ‘Ik kan heel goed voor mezelf zorgen tot je weer terug bent om me te beschermen. Neem de alantin mee.’

‘Ze heeft gelijk, Rhand,’ zei Loial terwijl hij opstond. ‘Ik zie beter in het maanlicht dan jij. Met mijn ogen hoeven we misschien niet zo dicht bij hen te komen.’

‘Goed dan.’ Rhand beende naar zijn zwaard en gespte hem om. Hij liet de boog en de pijlen liggen. In het donker had een boog weinig nut en hij wilde alleen kijken, niet vechten. ‘Hurin, laat me zien waar dat kampvuur is.’

De snuiver klauterde voor hem uit, de rots op die als een enorme duim uit de berg stak. Het vuur was maar een puntje, hij zag het de eerste keer niet eens toen Hurin het aanwees. Wie dat had aangelegd, wilde niet dat het werd gezien. Hij onthield de plek. Tegen de tijd dat ze in het kamp terugkwamen, had Loial zijn eigen paard en Rood gezadeld. Toen Rhand op de rug van de vos zat, pakte Selene zijn hand. ‘Denk aan de roem,’ zei ze zachtjes. ‘Denk eraan.’ Het hemd leek haar beter te staan dan hij zich herinnerde; het voegde zich naar haar vormen.

Hij haalde diep adem en trok zijn hand weg. ‘Hurin, je staat met je leven borg voor haar veiligheid. Loial?’ Hij schopte Rood zachtjes in de flanken. Het grote ros van de Ogier stapte achter hem aan. Ze deden geen poging het snel te doen. De nacht lag over de berghellingen en de maan wierp schaduwen die het zoeken van een pad bemoeilijkten. Rhand kon het kampvuur niet meer zien. Het was ongetwijfeld beter verborgen voor ogen op dezelfde hoogte, maar hij had de juiste plek goed in zijn hoofd. Voor iemand die in het dichte groen van het Westwoud had leren jagen, zou het niet moeilijk zijn het vuur te vinden. En wat dan? Hij zag het gezicht van Selene voor zich. Ik zal zo trots zijn als ik naast de man met de Hoorn kan staan. ‘Loial,’ zei hij opeens en probeerde zijn gedachten te ordenen. ‘Wat betekent dat alantin zoals ze jou noemt?’

‘Het is de Oude Spraak, Rhand.’ Het paard zocht zich onzeker een pad, maar de Ogier leidde even zeker als bij daglicht. ‘Het betekent Broeder en het is een afkorting van tia avende alantin. Broeder van de Boom. Boombroeder. Het is een zeer vormelijke aanspreektitel, maar ja, ik heb gehoord dat de Cairhienin heel formeel zijn. De adellijke Huizen tenminste. De gewone mensen die ik heb gesproken, gaven niets om de juiste vormen.’

Rhand dacht diep na. Een schaapherder zou niet echt goed ontvangen worden bij zo’n aanzienlijk Huis met al zijn omgangsvormen. Licht, Mart heeft gelijk. Je bent gek en hebt het ook nog hoog in de bol. Maar als ik kón trouwen...

Hij wilde er niet verder aan denken en voor hij het besefte, had de leegte zich in hem gevormd, waardoor zijn gedachten ver weg waren en bij een ander leken te horen. Saidin glansde en lokte hem. Hij perste zijn tanden op elkaar en negeerde het. Het was net of hij een gloeiend kooltje in zijn hoofd negeerde, maar hij kon het tenminste op afstand houden. Nog net. Hij wilde de leegte loslaten, maar bedacht toen dat de Duistervrienden zich vlakbij bevonden in het nachtelijk duister. Plus de Trolloks. Hij had de leegte, de onbehaaglijke stilte van de leegte nodig. Ik hoef het licht niet aan te raken. Dat hoeft niet.

Een tijd later trok hij de teugels aan. Ze stonden aan de voet van een heuvel en de ver van elkaar staande bomen op de helling staken zwart af tegen de nacht. ‘Ik denk dat we er nu dichtbij zijn,’ zei hij zachtjes. ‘Het is beter als we te voet verder gaan.’ Hij gleed uit het zadel en bond de teugels van de vos aan een tak.

‘Is alles in orde?’ fluisterde Loial, die afsteeg. ‘Je stem klinkt gek.’

‘Niets aan de hand.’ Zijn stem klonk gespannen, besefte hij. Strak. Saidin wenkte hem, nee! ‘Voorzichtig! Ik weet niet zeker hoe ver het nog is, maar dat kampvuur moet ergens voor ons liggen. Boven op de heuvel, denk ik.’ De Ogier knikte.

Rhand sloop langzaam van boom naar boom, zette iedere voet voorzichtig neer en hield zijn zwaard stevig vast, zodat het niet tegen een stam sloeg. Hij was dankbaar dat er geen struiken stonden. Rhand zag alleen de grote schaduw van Loial, die hem volgde. Alles was gehuld in de schaduwen van maan en duisternis. Opeens speelde het maanlicht over de zwarte vormen voor hen en hij verstijfde, terwijl hij de ruwe bast van een iederbladboom aanraakte. Vage hoopjes op de grond werden in dekens gehulde mensen. Op enige afstand zag hij een tweede groepje van grotere vormen. Slapende Trolloks. Ze hadden het vuur gedoofd. In de maneschijn glansde iets van goud en zilver; het stond op de grond, midden tussen de twee groepen. Het maanlicht leek sterker te worden. Een moment zag hij alles heel duidelijk. Dicht bij die glimmende kist zag hij de gestalte van een slapende man, maar zijn ogen werden naar iets anders getrokken. De kist. De Hoorn. Met iets erop. In het maanlicht flitste een puntje rood. De dolk! Waarom zou Fajin de dolk...? Loials enorme hand sloot zich om Rhands mond en over een groot deel van zijn gezicht. Rhand draaide zich om en keek de Ogier aan. Loial wees naar rechts, langzaam, alsof de beweging kon opvallen. Aanvankelijk zag Rhand niets, maar toen bewoog er een schaduw op nog geen tien pas afstand. Een grote, lompe gestalte, met een snuit. De adem bleef Rhand in de keel steken. Een Trollok. En hij hield zijn snuit snuivend omhoog. Sommige Trolloks gingen op de geur af.

Heel even dreigde de leegte te verdwijnen. In het kamp van de Duistervrienden bewoog iemand en de Trollok draaide zich om en keek die kant op.

Rhand bevroor en liet zich opgaan in de rust van de leegte. Zijn hand lag op zijn zwaard, maar hij dacht er niet aan. De leegte was alles. Wat moest gebeuren, zou gebeuren. Hij staarde naar de Trollok zonder met zijn ogen te knipperen.

De schaduw met de snuit bleef nog heel even naar het kamp van de Duistervrienden kijken en liet zich toen gerustgesteld langs een boom omlaag zakken. Bijna meteen dreef er een laag geluid naar hen toe alsof iemand grove stof scheurde.

Loial hield zijn mond vlak bij Rhands oor. ‘Hij slaapt,’ fluisterde hij ongelovig.

Rhand knikte. Tham had hem verteld dat Trolloks lui en laks waren, behalve als ze konden moorden of werden voortgedreven door vrees. Hij wendde zich naar het kamp.

Daar was alles stil en rustig. Het maanlicht viel niet meer op de kist, maar hij wist nu welke donkere schaduw het was. In gedachten kon hij hem zien, zwevend buiten de leegte in het saidinschijnsel, goud glanzend en afgezet met zilver. De Hoorn van Valere en de dolk die Mart nodig had, beide binnen handbereik. Selenes gezicht doemde op. Ze konden Fajins groep morgenochtend volgen en Ingtars komst afwachten. Als Ingtar kwam, als hij zonder zijn snuiver het spoor nog had kunnen volgen. Nee, er zou geen betere gelegenheid komen. Alles lag binnen handbereik. Op de berghelling wachtte Selene. Rhand gebaarde Loial hem te volgen en liet zich op zijn buik zakken om naar de kist toe te kruipen. Hij hoorde hoe de Ogier gesmoord naar adem snakte, maar zijn ogen bleven gericht op die ene schaduw voor hem.

Links en rechts van hem lagen Duistervrienden en Trolloks, maar hij had Tham ooit zo dicht bij een hert zien komen dat hij een hand op de flank van het dier had kunnen leggen voor het wegsprong. Hij had geprobeerd iets van Tham te leren. Waanzin! De gedachte schoot vaag langs, bijna buiten bereik. Dit is waanzin! Je – wordt – echt – krankzinnig! Vage gedachten, de gedachten van iemand anders. Langzaam en geruisloos schoof hij kronkelend naar die ene bijzondere schaduw en stak een hand uit. Hij voelde sierlijk goudsmeedwerk. Het was de kist met de Hoorn van Valere. Zijn hand voelde iets anders, op de klep. De dolk, zonder schede. Zijn ogen werden groot in het donker. Toen hij dacht aan wat die dolk met Mart had gedaan, trok hij snel zijn hand terug en trilde de leegte van opwinding.

De man die daar vlakbij lag – op niet meer dan twee pas van de kist; de anderen lagen vele stappen verderop – kreunde in zijn slaap en vocht met zijn dekens. Rhand liet de leegte zijn gedachten en angst verjagen. Na wat slaperig gekreun lag de man weer stil. Rhand liet zijn hand weer naar de dolk glijden, maar raakte hem niet aan. In het begin had Mart er geen last van gehad. Tenminste niet zoveel, niet zo vlug. Met één snelle beweging tilde hij de dolk op, stak hem achter zijn riem en trok zijn hand weg, alsof het zou helpen als hij de dolk maar kort met zijn blote handen aanraakte. Misschien kreeg hij er last van en zou Mart zonder de dolk sterven. Hij kon de dolk voelen, een gewicht dat tegen hem aan drukte. Maar in de leegte waren gevoelens even ver weg als gedachten en de druk van de dolk verminderde snel tot iets gewoons.

Hij verspilde nog een moment en staarde naar de in schaduwen gehulde kist. De Hoorn moest erin liggen, maar hij wist niet hoe hij de kist open moest krijgen en hij kon hem niet alleen optillen. Hij keek om naar Loial en zag de ineengedoken Ogier vlak achter zich. Zijn geweldige hoofd draaide heen en weer, doordat hij beurtelings naar de slapende Duistervrienden en naar de slapende Trolloks keek. Zelfs in de nacht was het duidelijk dat Loials ogen bijna onmogelijk groot waren. In het maanlicht leken ze op schoteltjes. Rhand pakte Loials hand beet.

De Ogier schrok en slaakte een zucht. Rhand hield een vinger tegen zijn lippen, legde Loials hand op de kist en gebaarde: optillen. Even – het leek een eeuwigheid in die nacht, met Duistervrienden en Trolloks overal om hem heen, maar het konden hooguit enkele hartslagen zijn – staarde Loial alleen maar. Toen sloeg hij langzaam zijn armen om de gouden kist en stond op. Het leek hem geen enkele moeite te kosten.

Uiterst behoedzaam, zelfs nog voorzichtiger dan hij naderbij was geslopen, liep Rhand uit het kamp weg, achter Loial en de kist aan. Hij had beide handen aan zijn zwaard en hield de slapende Duistervrienden en de stille Trollokgestalten in de gaten. Al die schaduwvormen werden geleidelijk door het nachtelijk duister opgeslokt. Bijna weg. Het is ons gelukt!

De man die vlak bij de kist had liggen slapen, kwam opeens met een gesmoorde kreet overeind en sprong vervolgens op. ‘Hij is weg! Wakker worden, vee! Hij is wééég!’ Het was de stem van Fajin, zelfs in de leegte herkende Rhand hem. De anderen kwamen moeizaam overeind. Duistervrienden en Trolloks vroegen grauwend en snauwend wat er aan de hand was. Fajins stem verhief zich tot een brullend gehuil. ‘Ik weet dat jij het bent, Altor. Je verbergt je voor mij, maar ik weet dat je er bent! Zoek hem! Zoek hem! Altóóór.’ Mannen en Trolloks verspreidden zich in alle richtingen.

Gehuld in de leegte bleef Rhand doorlopen. Saidin – bijna vergeten toen hij het kamp binnendrong – stuwde naar hem toe. ‘Hij kan ons niet zien,’ fluisterde Loial zachtjes. ‘Als we eenmaal bij de paarden zijn...’

Uit het duister sprong een Trollok op hen af. Hij had een wrede arendssnavel in zijn gezicht waar mond en neus behoorden te zitten en zijn kromme zwaard zwaaide al fluitend door de lucht. Rhand bewoog zonder na te denken. Hij was één met zijn wapen. Kat danst op de muur. De Trollok krijste toen hij viel, en nogmaals toen hij stierf.

‘Hollen, Loial,’ beval Rhand. Saidin wenkte hem. ‘Hollen!’ Hij besefte vaag dat Loial onhandig een logge draf inzette, maar in de nacht verscheen een tweede Trollok met een berensnuit en slagtanden, zijn strijdbijl reeds opgeheven. Moeiteloos gleed Rhand tussen de Trollok en de Ogier. Loial moest tot elke prijs de Hoorn zien te redden. De Trollok stak met kop en schouders boven Rhand uit en was tweemaal zo breed. Hij kwam stil grauwend op Rhand af. Hoveling klapt waaier dicht. Ditmaal klonk er geen schreeuw. Achteruitlopend volgde hij Loial en loerde rond in de nacht. Saidin lokte hem met die aanlokkelijke zang. De Ene Kracht kan ze allemaal verbranden, Fajin en alle anderen tot sintels verkolen. Nee! Nog twee Trolloks, een wolf en een ram, met blikkerende tanden en kromme hoorns. Hagedis tussen de doornen. Hij knielde op een knie en kwam soepel overeind toen de tweede neerging, terwijl zijn hoorns bijna zijn schouders schramden. Het verrukkelijke lied van saidin streelde hem, trok hem aan duizenden zijden koorden naderbij. Verzeng ze allemaal met de Kracht. Nee. Nee! Liever dood dan dat. Als ik dood ben, is het tenminste afgelopen.

Een groepje onzeker rondkijkende Trolloks verscheen. Drie. Vier. Opeens wees er een naar Rhand en begon te janken; tijdens hun aanval volgde de rest zijn voorbeeld.

‘Laten we er een eind aan maken!’ schreeuwde Rhand en stormde op ze af.

Heel even werden ze erdoor verrast en bleven staan. Toen kwamen ze schor brullend aangerend, uitbundig, bloeddorstig met opgeheven zwaarden en bijlen. Op het lied van saidin danste Rhand tussen hen rond. Honingvogel kust de honingroos. Zo sluw, die alles vervullende zang. Kat op brandend zand. Het zwaard in zijn handen leek te leven als nooit eerder en hij vocht alsof hij met zijn reigerzwaard saidin kon afweren. Reiger spreidt zijn vleugels. Rhands ogen gleden over de roerloze gestalten rond hem op de grond. ‘Dood is beter,’ mompelde hij. Hij sloeg zijn ogen op naar de heuvel met het kamp. Daar waren Fajin en zijn Duistervrienden, en nog meer Trolloks. Te veel om te bevechten en het te overleven. Hij deed een stap naar het kamp, en toen nog een.

‘Rhand, kom nou!’ Loials doordringende gefluister dreef door de leegte naar hem toe. ‘Omwille van het leven en het Licht, Rhand, kom mee!’

Rhand bukte zich en veegde zijn wapen af aan een Trollokjas. Vervolgens schoof hij het terug in de schede, even formeel als wanneer Lan toekeek. ‘Rhand!’

Alsof Rhand helemaal geen haast had, voegde hij zich bij Loial en de paarden. De Ogier was bezig om met riemen uit zijn zadeltas de gouden kist op het zadel vast te binden. Hij had zijn mantel onder de kist gepropt om hem op het ronde zadel in evenwicht te houden. Saidin zong niet meer. De misselijkmakende gloed was er nog, maar hield zich op de achtergrond, alsof hij hem echt had weerstaan. Verwonderd liet hij de leegte verdwijnen. ‘Ik denk dat ik gek word,’ zei hij. Opeens besefte hij weer waar ze zich bevonden en keek om. Van verschillende kanten hoorde hij geschreeuw en gejank. Het betekende dat ze zochten, maar hen niet op het spoor waren. Nog niet. Hij zwaaide zich op Roods rug.

‘Soms begrijp ik nog niet de helft van wat je zegt,’ zei Loial. ‘Als je zo nodig gek moet worden, wacht er dan tenminste mee tot we weer bij vrouwe Selene en Hurin terug zijn.’

‘Hoe ga jij rijden met dat in je zadel?’

‘Ik loop wel.’ De Ogier voegde de daad bij het woord en snelde weg, waarbij hij het paard aan de teugels meetrok. Rhand volgde. Loial liep even snel als een paard in draf. Rhand was er zeker van

dat de Ogier dit niet lang vol zou houden, maar Loials voeten haperden geen moment. Rhand kwam tot de conclusie dat Loials opschepperij over winnen van een paard, misschien echt waar was. Nu en dan keek Loial al rennend om, maar toen de afstand groter werd, verzwakten het geschreeuw van de Duistervrienden en het gehuil van de Trolloks.

Zelfs toen de bodem steeds steiler werd, liep Loial amper langzamer. Hij draafde hun kampement binnen en stond slechts licht te hijgen. ‘Je hebt hem.’ Selenes stem klonk opgetogen toen haar blik bleef rusten op de fraai bewerkte kist op Loials zadel. Ze droeg haar eigen kleren weer en Rhand vond ze zo wit als verse sneeuw. ‘Ik wist dat je de juiste keus zou maken. Mag ik... mag ik hem zien?’

‘Heeft iemand u gevolgd, heer?’ vroeg Hurin bezorgd. Hij staarde vol ontzag naar de kist, maar zijn ogen gleden verder, het duister in, de berghelling af. ‘Als ze u hebben gevolgd, moeten we snel vertrekken.’

‘Ik denk niet dat ze dat hebben gedaan. Loop eens naar die rots en kijk of je iets kunt zien.’ Rhand gleed uit het zadel toen Hurin zich de berg op haastte. ‘Selene, ik weet niet hoe je de kist open kunt krijgen. Loial, weet jij het?’ De Ogier schudde het hoofd. ‘Laat mij eens proberen...’ Zelfs voor een vrouw van Selenes lengte was Loials zadel erg hoog. Ze strekte haar arm om de fijnbewerkte patronen op de kist aan te raken, liet haar handen erover glijden en drukte. Er klonk een klik en ze duwde de klep omhoog, zodat hij openviel.

Toen ze op haar tenen ging staan om haar hand erin te steken, reikte Rhand over haar schouder en pakte de Hoorn van Valere eruit. Hij had hem een keer eerder gezien, maar nog nooit aangeraakt. Hij was prachtig, maar zag er niet uit als een eeuwenoud of machtig voorwerp. Het was een gedraaide gouden hoorn met ingelegde zilveren woorden die glommen in het zwakke licht. Hij voelde met een vinger aan de vreemde letters rondom de beker. Ze leken het maanlicht te vangen.

‘Tia mi aven Moridin isainde vadin,’ zei Selene. ‘Geen graf weerstaat mijn geschal. Jij zult meer roem verwerven dan Artur Haviksvleugel.’

‘Ik breng hem naar Shienar, naar heer Agelmar.’ Hij zou naar Tar Valon moeten, maar ik heb genoeg van die Aes Sedai. Laat Agelmar of Ingtar hem er maar heen brengen. Hij legde de Hoorn terug in de kist. Hij weerkaatste het maanlicht en trok ieders aandacht.

‘Dat is waanzin,’ zei Selene.

Rhand kromp bij die woorden ineen. ‘Waanzin of niet, dat ga ik doen. Ik heb het je al eerder gezegd, Selene. Ik wil die grootsheid niet. Daarginds dacht ik dat ik het wilde. Een tijdlang heb ik gedacht dat ik van alles wilde...’ Licht, wat is ze mooi. Egwene. Selene. Ik ben hen allebei niet waard. ‘Ik weet niet wat me bezielde.’ Saidin kwam, maar ik heb hem met mijn zwaard weggeslagen. Of is dat ook waanzin? Hij haalde diep adem. ‘De Hoorn van Valere behoort in Shienar te zijn. En als dat niet zo is, zal heer Agelmar wel weten wat ermee moet gebeuren.’

Hurin verscheen boven aan de helling. ‘Het vuur is weer aan, heer Rhand, en groter dan eerst. Ik meende ook geschreeuw te horen. Allemaal verderop tussen de heuvels. Ik denk niet dat ze de berg al op zijn gekomen.’

‘Je hebt me verkeerd begrepen, Rhand,’ zei Selene. ‘Je kunt nu niet meer terug. Je zit eraan vast. Die Vrienden van het Duister zullen niet gewoon weggaan omdat jij de Hoorn hebt afgepakt. Zeker niet. Tenzij je een manier vindt om ze allemaal te doden, zullen ze jou nu opjagen, zoals jij naar hen op jacht bent geweest.’

‘Nee!’ Loial en Hurin keken verbaasd op van Rhands verbetenheid. Hij verzachtte zijn woorden. ‘Ik ken geen enkele manier ze allemaal te doden. Wat mij betreft, mogen ze eeuwig blijven leven.’ Selenes lange haren zwierden golvend heen en weer toen ze het hoofd schudde. ‘Dan kun je niet meer terug, alleen maar verder. Voor de veiligheid kun je dan beter doorrijden naar Cairhien. Dat ligt dichterbij dan Shienar. Vind je de gedachte aan wat meer dagen in mijn gezelschap zo stuitend?’

Rhand bleef naar de kist staren. Selenes gezelschap was zeker geen last, maar in haar nabijheid moest hij steeds denken aan zaken waaraan hij niet behoorde te denken. Maar terugrijden naar het noorden was gevaarlijk vanwege Fajin en zijn volgelingen. Wat dat betreft had ze gelijk. Fajin zou het nooit opgeven. Ingtar trouwens ook niet. Als Ingtar verder naar het zuiden reed – en Rhand kon geen enkele reden bedenken waarom hij terug zou rijden – zou hij vroeg of Iaat in Cairhien aankomen.

‘Cairhien,’ beaamde hij. ‘Je moet me maar eens laten zien waar je woont, Selene. Ik ben nog nooit in Cairhien geweest.’ Hij wilde het kistdeksel dichtdoen.

‘Heb je nog iets anders van de Vrienden van het Duister afgepakt?’ vroeg Selene. ‘Je zei iets over een dolk.’

Hoe kon ik dat vergeten? Hij liet de kist openstaan en trok de dolk uit zijn riem. Het kil glanzende lemmet was zo rond als een ramshoorn en de weerstangen hadden de vorm van gouden slangen. In het gevest knipperde een robijn zo groot als een duimnagel als een boos oog in het maanlicht. Zo mooi en zo verdorven als de dolk was, hij voelde niet anders als enig ander wapen. ‘Wees voorzichtig,’ zei Selene. ‘Snij je niet.’

Rhand huiverde inwendig. Als gewoon dragen al zo gevaarlijk was, wilde hij zeker niet weten wat een wond veroorzaakte. ‘Dit komt uit Shadar Logoth,’ zei hij tegen de anderen. ‘Het zal ieder aantasten die hem lang bij zich draagt, hem tot in zijn merg besmetten, zoals Shadar Logoth besmet is. Zonder de Heling van een Aes Sedai leidt die smet uiteindelijk tot de dood.’

‘Dus daar is Mart zo ziek van,’ zei Loial zachtjes. ‘Daar had ik nou nooit aan gedacht.’ Hurin staarde naar de dolk in Rhands hand en veegde zijn handen af aan zijn jas. De snuiver leek niet echt blij. ‘Niemand van ons mag hem langer vasthouden dan nodig is,’ vervolgde Rhand. ‘Ik zoek wel een manier om hem mee te nemen...’

‘Hij is gevaarlijk.’ Selene keek gefronst naar het wapen, alsof de slangen echt waren en giftig. ‘Gooi hem weg. Laat hem hier liggen of begraaf hem als je hem uit de handen van anderen wilt houden, maar zorg dat je hem kwijtraakt.’

‘Mart heeft hem nodig,’ zei Rhand ferm. ‘Hij is te gevaarlijk, dat heb je zelf gezegd.’

‘Hij heeft hem nodig. De Amy... de Aes Sedai zei dat Mart zou sterven als de dolk niet bij de Heling werd gebruikt.’ Ze hebben Mart nog steeds aan een lijntje vast, maar dit wapen zal dat doorsnijden. Tot ik van de dolk en de Hoorn verlost ben, hebben ze mij ook vast, maar ik ga niet naar hun pijpen dansen, al willen ze dat nog zo graag. Hij legde de dolk in de kist, in de kromming van de Hoorn, waar net genoeg ruimte was, en trok het deksel omlaag. Dat sloot met een scherpe klik. ‘Dit zal ons er wel tegen beschermen.’ Hij hoopte het maar. Lan zei altijd dat onzekerheid het beste moment was om vastbesloten te klinken.

‘De kist zal ons zeker beschermen,’ zei Selene strak. ‘En dan ga ik nu iets aan mijn slaaptekort doen.’

Rhand schudde het hoofd. ‘We zijn te dichtbij. Fajin lijkt mij soms te kunnen vinden.’

‘Zoek de Eenheid als je bang bent,’ merkte Selene op.

‘Ik wil morgenochtend zo ver mogelijk van die Duistervrienden af

zijn. Ik zal je merrie wel zadelen.’

‘Koppig!’ Het klonk of ze boos was en toen hij haar aankeek, vertrok haar mond tot een glimlach die haar zwarte ogen niet bereikte. ‘Een koppige man is uitstekend, zodra hij...’ Haar stem stierf weg en dat baarde hem zorgen. Vrouwen lieten vaak dingen ongezegd en volgens zijn beperkte ervaring leverde het niet uitgesprokene vaak de grootste problemen op. Ze keek zwijgend toe toen hij haar zadel op de rug van de witte merrie zwaaide en zich bukte om het tuig vast te gespen.

‘Haal ze allemaal hierheen!’ snauwde Fajin. De Trollok met de geitensnuit schuifelde achteruit. Het vuur kwam nu van een hoge stapel hout en wierp flakkerende schaduwen over de heuveltop. Zijn menselijke volgelingen zaten in de gloed in elkaar gedoken, bang in de buurt van de Trolloks te komen. ‘Haal ze hierheen, iedereen die nog in leven is, en wie ervandoor wil, krijgt wat die daar verdiende.’ Hij gebaarde naar de eerste Trollok die hem bericht had dat Altor niet gevonden kon worden. Het monster beet nog met malende kaken naar het zand dat doordrenkt was met zijn eigen bloed. Zijn hoeven schraapten groeven in zijn doodskramp. ‘Ga,’ fluisterde Fajin, en de Trollok rende de nacht in.

Fajin wierp een minachtende blik op de mensen. Ze kunnen nog steeds nuttig zijn. Toen draaide hij zich om en staarde de nacht in, naar Therins Dolk. Daarboven was Altor, daarginds, ergens in de bergen. Met de Hoorn. Bij die gedachte knarsten zijn tanden hoorbaar. Hij wist niet precies waar, maar iets trok hem naar de bergen. Naar Altor. Zoveel van dat... geschenk van de Duistere... was hem gebleven. Hij had er amper aan gedacht, had geprobeerd er niet aan te denken, tot opeens, toen hij de Hoorn kwijt was... kwijt’.... Altor er weer was, alsof Altor de kluif betekende voor een uitgehongerde hond.

‘Ik ben geen hond meer. Geen hond meer!’ Hij hoorde hoe de anderen zich ongerust rond het vuur bewogen, maar hij negeerde hen. ‘Je zult boeten voor wat mij werd aangedaan, Altor! De wereld zal boeten!’ Een waanzinnige, kakelende lach galmde door het nachtelijke duister. ‘De wereld zal boeten.’

Загрузка...