Hoofdstuk 12

Jacob had verse thee gezet. De twee rechercheurs zaten op het terras van het bureau Raampoort, in afwachting van hun vertrek naar de sectie van Robert Lousman, die om twaalf uur zou beginnen.

Jacob gaf de beker thee aan zijn oude collega.

'Het viel me op dat je niet doorvroeg.'

Van Opperdoes blies even en nipte van de hete thee. 'Had geen zin…'

Over de beker heen keek hij Jacob peinzend aan.

'Laten we het eens op een rijtje zetten, mijn waarde Jacob. Een vrouw, de lieflijke Charlotte van Tiggelen, komt naar bureau. Zij vertelt een verhaal. Ze heeft van een makelaar de sleutels gekregen van een woning, gaat daar naar binnen, en vindt twee mensen op de vloer.'

Jacob knikte beamend. 'Waarvan zij zegt dat ze dood zijn.'

Van Opperdoes nam nog een slokje.

'Precies. Zij zegt dat ze daarna in paniek haar moeder heeft gebeld, maar niet de makelaar heeft gesproken. Haar moeder raadde haar aan om naar de politie te gaan. Dat heeft ze gedaan en met de politie… met mij… is ze teruggegaan naar de woning. Die bleek leeg te zijn. De onderbuurvrouw…'

'… die zo dement is als een deur,' interrumpeerde Jacob.

'Een beetje meer respect voor de ouderdom graag…' bromde Van Opperdoes. 'Maar inderdaad, de oude dame is niet zo helder meer. Zij zegt dat ze een wit busje heeft gezien, met twee mannen. Het zou kunnen… ik herhaal, zou kunnen… dat die mannen de lichamen hebben weggehaald.'

Hij zweeg even en staarde peinzend over de Jordaan.

Jacob fronste. 'Dat is toch een wending in het verhaal waar ik grote twijfels bij heb. Charlotte ontdekt twee lijken, gaat naar het politiebureau en jij gaat met haar mee terug naar de woning. En wat blijkt… de woning is leeg.'

Van Opperdoes knikte langzaam. 'Ik ben het met je eens. Het zou natuurlijk kunnen, maar het is wel onvoorstelbaar toevallig dat de lijken precies in die korte tijd zijn weggehaald.'

De twee rechercheurs lieten hun gedachten over de gebeurtenissen schijnen en probeerden er een logische verklaring voor te vinden. Dat bleek nog niet zo eenvoudig te zijn.

Jacob zuchtte. 'Degene die de lijken in de woning had achtergelaten, ging ervan uit dat ze niet snel gevonden zouden worden. Of… het interesseerde hem niet dat ze gevonden zouden worden.'

Van Opperdoes schudde zijn hoofd. 'Ik denk het eerste. Hij… of zij… verwachtte Charlotte van Tiggelen daar niet. Dus zou je kunnen concluderen dat Charlotte de lijken ontdekte, precies op het moment dat ze onderweg waren om de lijken op te halen. Toeval. Maar toeval bestaat, dat weten wij als geen ander.'

Jacob knikte. 'Of de moordenaar heeft gemerkt dat Charlotte de woning binnenkwam… schrok zich rot… en heeft als een idioot de twee lijken weggehaald met een busje.'

Dat waren twee reële opties, beseften ze allebei.

'Zal ik doorgaan?' vroeg Jacob.

Van Opperdoes wuifde goedmoedig met zijn hand.

Jacob ging rechtop zitten en vervolgde. 'We weten niet wie er gebruikmaakte van de woning. Er is één sleutel weg. De makelaar weet niet wie die heeft, zegt hij. Maar s avonds wordt het lijk van de zoon van de makelaar gevonden. Hij is in zijn hoofd geschoten, en mogelijk is hij niet vermoord op de plek waar hij is gevonden. Mogelijk is hij dus een van de twee lijken die in de woning hebben gelegen. We zijn dan nog één lijk kwijt.'

Van Opperdoes keek hem aan en fronste.

'Twee keer "mogelijk" in het verhaal.' Peinzend nam hij nog een slokje thee. 'We moeten wel uitkijken met wat we aannemen.'

Jacob trok zijn wenkbrauwen op. 'O, ja?'

'Jazeker. Want als het waar is wat Charlotte van Tiggelen ons heeft verteld… en als Robert Lousman niét een van de twee doden uit de woning was… dan zijn we nu niet één maar twee lijken kwijt. En hebben we… oneerbiedig gezegd… één dode over. Namelijk Robert Lousman.'

'Ja, dat is absoluut waar. Maar waarom vroeg jij nou niet door bij Lousman?'

Van Opperdoes nam vergenoegd het laatste slokje thee uit zijn beker en zette die voorzichtig neer op een van de kantelen van het dakterras van het bureau, voor hij antwoord gaf.

'Omdat Lousman veel meer weet van deze hele affaire dan hij ons wil vertellen.'

Jacob overdacht deze woorden en probeerde voor zichzelf duidelijk te krijgen hoe zijn oudere collega dit zo stellig kon zeggen. Hij kon er niet op komen. Iets moest Van Opperdoes opgevallen zijn, want Jacob wist dat hij niet iemand was die zomaar wat zei — zo goed kende hij hem inmiddels wel.

Jacob wachtte even of Van Opperdoes uit zichzelf opheldering zou verschaffen, maar dat gebeurde niet. Hij zag de oude rechercheur zachtjes voor zich uit zitten mompelen.

'Hoe weet je dat?' vroeg hij dus maar.

Van Opperdoes keek op en zijn ogen vernauwden zich tot kleine spleetjes, waar zachte pretlichtjes doorheen schitterden.

'Denk maar eens goed na…'

Jacob stond op. 'Dit vind jij leuk, hè?'

Van Opperdoes knikte vrolijk. 'Heel leuk!'

'Goed, oké, ik ga nadenken. Eén ding even…' Hij keek Peter van Opperdoes streng aan. 'Je hebt toch geen hulp van buitenaf gekregen, hè?'

De oude rechercheur keek Jacob met onschuldige ogen aan. 'Hoe bedoel je dat?'

'Jij sluwe oude vos, jij weet precies wat ik bedoel. En wie ik bedoel.'

Van Opperdoes reageerde in eerste instantie niet.

Hij was nuchter genoeg om te beseffen dat het allemaal onzin kon zijn… dat hij zich de stem van zijn vrouw inbeeldde… en dat hij dus eigenlijk sinds haar dood een oude excentrieke gek geworden was die stemmen in zijn hoofd hoorde.

Hij was bang dat Jacob er ook zo over dacht, al liet zijn jonge collega hem dat nooit merken. Hij zou het Jacob niet eens kwalijk kunnen nemen, maar soms voelde Van Opperdoes dat Jacob ook twijfelde. Hoe dan ook, wist de oude rechercheur, Jacob was in de korte tijd dat ze samenwerkten veel meer voor hem geworden dan een 'gewone' collega. En hij kon alleen maar hopen dat dat omgekeerd ook zo was.

Hij glimlachte naar Jacob.

'Nee, het is een kwestie van goed nadenken, en goed onthouden, wat er is gebeurd. Als je dat doet, kun je erachter komen hoe makelaar Lousman zelf verraden heeft dat hij meer van de zaak weet dan hij ons wil laten geloven.'

En met dat raadsel liet hij Jacob achter op het terras en begaf hij zich naar de deur die leidde naar het rommelhok op zolder.

'IJsselstein?' riep Peter van Opperdoes naar boven.

Het geluid van omvallende spullen kwam hard de trap af. Het hield onheilspellend lang aan, verstilde toen langzaam, maar keerde in alle hevigheid terug toen kennelijk nog een kast omviel. Na een halve minuut verscheen het rood aangelopen, kale hoofd van IJsselstein boven in de trapopening.

'Heb je niks beters te doen dan andere mensen lastigvallen?'

'Gaat alles goed?'

IJsselstein leek zwaar beledigd. 'En waarom zou het niet goed gaan?'

Van Opperdoes trok zijn meest onschuldige gezicht en haalde zijn schouders op. 'Ik bedoel er echt niets mee. Weet je al iets over dat telefoonkaartje?'

'Hm, tja… het lijkt een gecodeerd kaartje, maar ik kom een heel eind. Ik weet het 06-nummer en daar heb ik bij de telefoonmaatschappij de laatste gesprekken van opgevraagd. Ik kan je in ieder geval zeggen dat er veel gesprekken naar het buitenland mee zijn gevoerd. En het laatste gesprek is van eergisteren.'

'Welk land?'

'Colombia.'

'Weet je nog meer?'

'Dat het laatste gesprek is gevoerd vanuit de omgeving van de Tweede Goudsbloemdwarsstraat, mogelijk dus vanuit de woning zelf. Eergisteren. De dag voordat die vrouw die twee dooien vond…'

Van Opperdoes liet dit even op zich inwerken. Het was iets waar hij niet op had gerekend, maar interessant was deze informatie wel.

'Mooi, mooi, mooi… dank je wel,' bromde Van Opperdoes, voordat hij de deur naar de zolder weer dichttrok. Terwijl vanaf zolder weer een heidens lawaai van omvallende spullen klonk, begeleid door een aantal luide wanhopige kreten van IJsselstein, liep Van Opperdoes grijnzend naar de recherchekamer om zijn jas te pakken en verder te bedenken wat ze met deze kennis konden aanvangen.

Peter van Opperdoes zag er potsierlijk uit, gehuld in een lichtgrijze ziekenhuisjas, met blauwe plastic handschoenen aan en een wit papieren mutsje op zijn hoofd.

Jacob had zich wijselijk achter een klein bureautje in de sectieruimte verstopt en zat met een pen in de hand gereed om de opmerkingen van de patholoog-anatoom over te nemen op het speciale sectieformulier.

De medewerker van de patholoog, liefkozend 'de snijder' genoemd, deed het voorbereidende werk. Het lichaam van Robert Lousman lag naakt op de roestvrijstalen sectietafel, zijn hoofd iets omhoog gericht op een stalen ondersteuning. De snijder veegde met een spons het gezicht schoon en maakte vervolgens met een vlijmscherp mes een lange incisie in de lengterichting van het lichaam, waarna hij met een zaag het borstbeen doorzaagde.

Van Opperdoes stond er onverstoorbaar bij. Hij had in zijn loopbaan tientallen, misschien wel honderden secties meegemaakt.

Hij kon zich zijn eerste sectie nog goed voor de geest halen, in het toenmalige sectielokaal aan de Overtoom, waar dokter Rusteloos al jarenlang met vaardige hand het sectiemes hanteerde.

De oude dokter was wat aan de dove kant, hetgeen soms grappige momenten kon opleveren. Meestal begon het al bij binnenkomst, wanneer hij de dokter begroette: 'Goedemorgen dokter, lekker weertje vandaag.' Waarop Rusteloos steevast antwoordde: 'Ik heb heerlijk geslapen, dank je wel. Waar bemoei je je mee, trouwens?'

Er was wel wat veranderd sinds de secties in het oude vervallen lokaal op de Overtoom. Nu stonden ze in Den Haag, in een grote, moderne steriele ruimte, met grote, zoevende automatische deuren, die toegang boden tot een lange gang langs een enorme glazen wand op de tweede verdieping. Van buitenaf moest het een vreemd gezicht zijn, om steeds mensen in blauwe overalls met witte mutsjes op en handschoenen aan, de sectielokalen in en uit te zien schuifelen, op weg naar weer een overledene die onderzocht moest worden. Het Nederlands Forensisch Instituut was er in die jaren behoorlijk op vooruitgegaan.

'Dat is vreemd…' mompelde de patholoog. 'Ah… hier is ie…

Van Opperdoes knipperde met zijn ogen en schudde de herinneringen van zich af.

'Sorry, wat zei u?'

De patholoog hield het hoofd van Robert Lousman vast. Inmiddels had de snijder de schedel losgezaagd en bekeek de patholoog de verwonding achter in het hoofd.

'Hier is de kogel erin gegaan… met een verwoestend effect.'

Hij volgde het geronnen bloedspoor.

'De kogel zit er nog in. Een klein kaliber, denk ik.'

Jacob keek even op naar zijn collega, die geïnteresseerd naar de verrichtingen van de patholoog stond te kijken. Hij concentreerde zich op het papierwerk voor zijn neus, waarin hij alle bevindingen van de patholoog moest noteren. Toen de snijder begon te zagen, had hij het sectielokaal kort verlaten — dat ging hem allemaal even te ver.

'Wilde u niet graag weten of deze man vermoord is op de plaats waar hij is aangetroffen?' vroeg de patholoog aan Van Opperdoes.

Die glimlachte. 'Graag. Het kan van groot belang zijn.'

De patholoog boog zich weer voorover. Hij bekeek de lijkvlekken van het lichaam, de verwonding en de manier waarop het bloed naar beneden was gesijpeld.

'Hebt u de foto's van de vindplaats?'

Jacob stond op en overhandigde hem de foto's van de plek onder de brug. De patholoog deed zijn handschoenen uit en bestudeerde ieder detail van de foto's zorgvuldig.

'Hm… hm…' mompelde hij.

Na wat een eeuwigheid leek, gaf hij de foto's terug.

'Honderd procent zekerheid kan ik u niet geven, maar ik kom er wel dichtbij. Het schijnt mij toch toe dat deze man op deze plek is vermoord. Niet ergens anders. Alle verwondingen, lijkvlekken en bloedingen zijn consistent met de manier waarop hij daar lag.'

Hij deed een nieuw paar handschoenen aan.

Jacob ging zitten en legde de foto's voor zich neer.

Van Opperdoes kwam bij hem staan. 'Je beseft dat we dan nu nog geen stap verder zijn? Sterker nog… het raadsel wordt alleen maar groter…'

Terwijl de patholoog op de achtergrond doorging met de

sectie, borg Jacob de foto's op in het dossier. 'Ik weet het… nu zijn we nog steeds twee lijken kwijt.' Van Opperdoes knikte. 'Als die er al waren…'

Загрузка...