Commissaris Van Straaten, chef van het bureau Raampoort, bekeek nauwlettend de foto's die Van Opperdoes hem had aangereikt. 'Vreemd. Een heel vreemde zaak…'
Langzaam gleed zijn blik van foto naar foto. De details op de foto's die Bram van Wielingen had gemaakt van de mogelijke plaats delict waren haarscherp. Niets was hem ontgaan.
'En die mevrouw… die aangeefster, zeg maar…' De chef knipperde met zijn ogen, in een vergeefse poging zijn geheugen helder te krijgen.
'Charlotte van Tiggelen?' hielp Van Opperdoes.
'Die, ja. Is die betrouwbaar, of is ze…' Hij draaide met gestrekte wijsvinger rondjes naast zijn hoofd.
'Nee, ik heb zeker niet de indruk dat ze gek is. Integendeel zelfs.'
Van Straaten zweeg, en bladerde door de foto's.
'Dan zitten we toch met een probleem.' De commissaris wreef nadenkend over zijn slapen. 'Een gróót probleem. Want er wordt niemand veroordeeld zonder lijk. Een advocaat zal geen spaan heel laten van de getuigenverklaring van Charlotte van Tiggelen. Geen spaan. Hij zal zeggen dat ze een grote fantasie heeft, of dat er twee mannen lagen te slapen die vrolijk zijn opgestaan en weggewandeld toen zij de kamer had verlaten. Kunnen we dat weerleggen? Ik dacht het niet.'
Hij gaf de foto's terug aan Van Opperdoes.
'Prioriteit ligt dus bij de lijken. Misschien kunnen we zoeken op de lijst van vermisten?' probeerde hij. 'Misschien is iemand twee mensen kwijt?'
Jacob hield een stapeltje papier omhoog. 'De afgelopen dagen niet. Alleen een paar kwaad weggelopen pubers die al lang en breed weer thuis zijn.'
'Staan er misschien verdachte witte bestelbusjes in ons registratiesysteem?'
'Te veel om op te noemen…' Jacob wees op een enorme berg uitdraaien aan de rand van zijn bureau. 'Allemaal witte busjes.'
'Niemand in de straat of in de buurt die dat busje heeft gezien?'
'Genoeg,' antwoordde Van Opperdoes. 'Maar niemand die zich er iets van herinnert. Er rijden te veel busjes door de Jordaan. En er zijn te veel mensen op vakantie.'
'Verdikkeme…' De chef pijnigde zijn hersens. 'En de technische recherche? Heeft die al iets?'
Een chef van de oude stempel, dacht Van Opperdoes tevreden. Iemand die liever meedenkt bij een ingewikkeld onderzoek, dan dat hij zich met statistieken en beleid bezighoudt.
'Tja, er zijn mensen in die woning geweest de laatste tijd, dat was wel duidelijk. Maar op zich is dat niet strafbaar. We hebben echt meer nodig dan de verklaring van Charlotte van Tiggelen.'
'Eén getuige is géén getuige…' mompelde Van Straaten.
'Precies. Zo is het,' beaamde Van Opperdoes. Het was een oude recherchewijsheid.
Charlotte van Tiggelen had dan wel een uitgebreide verklaring afgelegd, erg veel nieuwe informatie leverde dat niet op.
Van Straaten keek naar de vloer. 'Heeft ze het wel goed gezien? Ze kan dan wel niet gek zijn, ze kan het wel verkeerd gezien hebben.'
Van Opperdoes plukte aan zijn neus. 'Dat kan. Maar ik geloof haar.'
Commissaris Van Straaten hief zijn handen ten hemel. 'Maar daar gaat de rechter nooit in mee, hoezeer jij ook in haar gelooft. Die wil bewijzen zien. En ik dus ook. Kom met bewijzen, Van Opperdoes, dan kun je doorgaan met dit onderzoek, voordat van hogerhand de stekker eruit wordt getrokken.'
'Commissaris, u bent zelf de hogerhand.'
Van Straaten schudde zijn hoofd. 'Dat denk je maar. Alles wordt tegenwoordig beslist op het hoofdbureau, mijn hogerhanden zijn gebonden. Dus kom met iets, en doe het snel. Anders…'
Hij maakte een gebaar dat het midden hield tussen een teken van triest medeleven en iets doorhakken. Het was echter duidelijk wat hij bedoelde. Het zou hem spijten, maar dan was het onderzoek onherroepelijk afgelopen.
'Ik heb alle vertrouwen in jullie. Doe je best. Ik houd jullie nog wel even uit de wind.'
En weg was hij.
Peter van Opperdoes schudde mistroostig zijn hoofd.
'Hadden we er maar meer zoals hij. Dan zou het een stuk beter gaan in Amsterdam. Ik zie veel te veel managers als leidinggevenden, mensen die leven van statistieken en dure computerprogramma's. Nooit een ouderwetse diender zoals hij, die met zijn hoofd en hersens in een zaak duikt.'
'Zoals jij…' zei Jacob zacht.
'Zoals wij, hoop ik. Ik zie dat ook in jou, Jacob. Scherpzinnig speurwerk, daar los je een zaak mee op. Niet met een computer of een statistiekje…'
Zuchtend trok hij zijn bureaulade open en zette zijn voeten erop. Met twee handen onder zijn kin verzonk hij in gepeins. Hij geloofde Charlotte van Tiggelen en kon het niet uitstaan dat hij zijn vinger er niet achter kon krijgen. We hebben iets nodig om verder te gaan, dacht hij.
Precies op dat moment werd er op de deur van de recherchekamer geklopt, waarna tot grote verbazing van Van Opperdoes het vrolijke hoofd van Ton van Maan in de deuropening verscheen.
'Heren…' begon Van Maan toen hij de recherchekamer betrad. 'Ik heb goed nieuws en ik heb slecht nieuws.'
'Hm…' bromde Van Opperdoes. 'Doe maar eerst het slechte nieuws, dan kan het daarna alleen maar meevallen.'
'Maar het goede nieuws is wel heel erg goed…' probeerde Van Maan om hem op andere gedachten te brengen.
'Nou, vooruit dan maar.'
Van Maan haalde een indrukwekkend uitziend rapport uit het tasje dat hij bij zich had en legde dat op het bureau van Van Opperdoes.
'We hebben een vingerafdruk aangetroffen, en wat dna-materiaal.'
De ogen van Van Opperdoes lichtten op. 'Kijk, dat is mooi… en het goede nieuws is dat je ons kan vertellen van wie die vingerafdruk is, natuurlijk.'
'En ook van wie het dna is,' vulde Jacob aan.
Ton van Maan keek van Peter van Opperdoes naar Jacob, eerst blij en daarna bedroefd. 'Jullie willen alléén maar goed nieuws. Ik wou dat ik het had.'
Van Opperdoes schoof het rapport naar zich toe, maar opende het nog niet. 'Wil dat zeggen dat je wel sporen hebt aangetroffen, maar niet weet van wie die zijn?'
'Nou… niet helemaal,' aarzelde Van Maan. 'Bij de vingerafdruk die we op een glas aantroffen, hebben we een naam. De dna-sporen moeten nog door de database, maar zoals je weet, kan zoiets wel even duren.'
'Nou, kom maar op met die naam,' drong Jacob aan. 'Je maakt ons nu wel erg nieuwsgierig.'
'Ik kan alleen nog steeds niet bevestigen dat er lijken in de woning zijn geweest. Er zijn geen sporen die daarop wijzen. Zoals ik al zei: als er sporen waren geweest, dan zijn ze door het chloor behoorlijk vernield.'
Dat was een tegenvaller. Commissaris Van Straaten had de vinger op de zere plek gelegd toen hij zei dat er zonder lijk — of bewijs dat er een lijk had gelegen — geen zaak was.
Van Opperdoes knikte en wenkte uitnodigend met zijn hand. 'Kom dan maar op met het goede nieuws, Ton. Dat kunnen we zo langzamerhand wel gebruiken.'
Ton van Maan haalde diep adem, maar wilde het moment suprème nog even uitstellen. 'De vingerafdruk in de woning was vers. Ik heb begrepen dat de vorige bewoner de woning vier maanden geleden heeft verlaten. Maar deze vingerafdruk was vers. Heel vers. Uren, hooguit een paar dagen oud.'
'Dat is mooi… ' zei Van Opperdoes. 'En van wie is de afdruk?'
Eindelijk sprak Ton van Maan de verlossende woorden. 'Van Robert Lousman, de zoon van de makelaar.'
Peter van Opperdoes en Jacob keken elkaar aan. Dat was inderdaad erg goed nieuws. Makelaar Lousman had er met geen woord over gesproken dat zijn zoon in de afgelopen vier maanden in de woning was geweest. Lousman wist het dus niet, of wilde het niet aan de politie vertellen. Daar kwam nog bij dat Robert Lousman zeker geen onbekende was van de politie.
De oude rechercheur overdacht dit alles, ging rechtop zitten en keek zijn jonge collega aan. Ze dachten beiden hetzelfde: als Robert Lousman inderdaad in de woning in de Tweede Goudsbloemdwarsstraat was geweest, wat was dan zijn rol in het geheel?
Was hij daar vermoord… of was hij misschien de moordenaar?
Het was alsof makelaar Lousman haarfijn aanvoelde dat hij zich niet meer zo kon opstellen als hij eerder had gedaan. Bijna timide zat hij op de bank voor de balie van bureau Raampoort, toen Jacob de tussendeur opende. Lousman keek vragend op, waarna Jacob wenkte dat hij verder kon komen.
'Is er iets gebeurd?' vroeg Lousman, terwijl hij achter Jacob de grote trap van het bureau beklom.
'We hebben het er boven wel over…' antwoordde Jacob, en omdat het trapportaal zo groot en hoog was, klonk zijn antwoord extra dreigend en sinister.
Lousman knikte bedeesd.
'Meneer Lousman…' verwelkomde Van Opperdoes de makelaar in de recherchekamer. Lousman knikte en zakte gedwee op de stoel waar de oude rechercheur hem op wees. 'Wat kan ik voor jullie doen?'
Jacob schoof een velletje papier voor Lousman. Die boog even voorover en las wat er op stond.
'Is dit het juiste telefoonnummer van je zoon?' vroeg hij zacht.
'Denk je dat ik dat uit mijn hoofd weet? Ik heb al moeite mijn eigen nummer te onthouden.'
Van Opperdoes haalde het velletje papier weer terug en vouwde het nadenkend in vieren. 'Zou je het even voor ons willen nakijken dan?' Hij schoof het nummer weer terug in de ordner die voor hem lag. 'Laat ik het anders zeggen. Wij proberen al een paar uur je zoon te bereiken, onder andere via dit nummer. Maar er wordt niet opgenomen en wij hebben geen idee waar hij is. We moeten hem dringend spreken.'
'Je bent niet de enige…' mompelde Lousman. 'Ik heb ook geen idee waar hij is.'
Van Opperdoes keek hem strak aan. 'O, nee? Wanneer heb je hem voor het laatst gesproken, dan?'
'Luister, Van Opperdoes, je maakt me behoorlijk nerveus. Zeg gewoon wat er aan de hand is. Eerst dat gezeur over die woning. Nu wil je mijn zoon spreken. Wat is er? Heb je daar soms een wietplantage aangetroffen en denk je dat Robert daar iets mee te maken heeft?'
Van Opperdoes boog voorover. 'Het is allemaal iets serieuzer dan dat, Lousman. We moeten echt weten waar je zoon is.'
De uitval van Lousman was even onverwacht als schrikbarend. Hij sprong met een vreemd verwrongen gezicht op en sloeg met zijn vuist op tafel. Niet zozeer van woede, maar uit een soort pure wanhoop. Lousman bleef even staan, zijn vuist trillend op het bureau. 'Laat mijn zoon met rust…'
'Ga even rustig zitten.' Van Opperdoes' kalme toon had het gewenste effect.
Lousman zakte langzaam terug op de stoel. 'Neem me niet kwalijk… Het is… het zal…' Maar hij kwam niet uit zijn woorden. Hij wuifde met zijn hand ter verontschuldiging en klemde die vervolgens in zijn andere hand, alsof hij er te hard mee op de tafel had geslagen, maar het niet wilde laten merken.
'Wat is er aan de hand, dat je zo emotioneel reageert?' vroeg Van Opperdoes zacht.
Lousman schudde zijn hoofd. Hij had weer wat controle over zichzelf.
'Waar is Robert?' vervolgde de oude rechercheur.
'Ik weet het echt niet.'
Van Opperdoes keek Jacob even aan, die heel kort en bijna onmerkbaar zijn schouders ophaalde. Van Opperdoes moest een beslissing nemen. Tot nu toe was er nog weinig bekend gemaakt over de Tweede Goudsbloemdwarsstraat.
Peter van Opperdoes boog zich voorover.
'Luister. We stellen een onderzoek in naar wat er in die woning is gebeurd. We weten dat je zoon in die woning is geweest.'
Hij zweeg even en keek naar Lousman, die ieder oogcontact met de oude rechercheur zorgvuldig meed.
'Je maakt mij niet wijs dat je daar niks vanaf weet. Nu proberen we Robert te traceren, maar hij is nergens te vinden.'
Van Opperdoes maakte een bezwerend armgebaar. 'Dus onze vragen zijn simpel. Ten eerste, waar kunnen we je zoon vinden? Ten tweede, wat is er in die woning gebeurd?'
Het leek minuten te duren voor Lousman reageerde. Hij zweeg, en het leek alsof er een dierlijk gegrom als een diep onderdrukte kreet van wanhoop of angst aan zijn mond ontsnapte. Uiteindelijk keek hij op, van Peter van Opperdoes naar Jacob.
'Robert is weg.'
'Hoe bedoel je dat?' vroeg Van Opperdoes argwanend, vrezend voor het antwoord dat Lousman hem zou geven.
'Weg, verdwenen. Ik weet echt niet waar hij is, ik krijg ook geen contact met hem. Ik ben bang dat hem iets is overkomen.'