Jacob klonk stellig. 'Het is een briljante toneelspeler. Hij weet er meer van.'
Van Opperdoes legde zijn vinger over zijn lippen en tegen het puntje van zijn neus. Hij weifelde. 'Ik durf het niet te zeggen… echt niet. Als hij inderdaad doet alsof… dan acteert hij wel erg goed.'
Ze waren even weggelopen uit de verhoorkamer, waar Lousman zijn verklaring aflegde. Jacob schonk koffie in voor Van Opperdoes. 'Geloof me, hij is erg goed. Hij neemt ons allemaal in de maling. Zijn zoon is de moordenaar, en is nu gewoon gevlucht. En hij, de makelaar die nu zo verslagen in de verhoorkamer zit, weet precies wat er in die woning is gebeurd. En nog veel belangrijker, hij weet precies waar zijn zoon is.'
Van Opperdoes schoof zijn vinger heen en weer. 'Misschien. Het zou kunnen. Maar stel je nou eens voor dat hij inderdaad de waarheid spreekt. Zou toch ook kunnen?'
Jacob keek even naar het pruttelende water in de waterkoker, waar hij een kopje thee van zou gaan zetten. Hij had van zijn oude en — vond hij — wijze collega inmiddels wel geleerd dingen van meerdere kanten te bekijken, dus stond hij welwillend tegenover de theorie van Van Opperdoes.
'Oké, stel inderdaad dat dat zo is. Wou je hem dan nu gaan vertellen dat er misschien iemand vermoord is in die woning? En dat een van de slachtoffers misschien zijn zoon is?'
Van Opperdoes keek Jacob rustig aan. 'Dat, mijn beste Jacob, weet hij allang…'
Maar hoewel hij het volgens Van Opperdoes allang wist, gaf makelaar Lousman geen krimp toen ze verder gingen met het verhoor. Het was bij die ene korte emotionele uitval gebleven, daarna reageerde Lousman weer zoals hij de hele tijd gedaan had: stuurs, onwillig, onvoorspelbaar.
Hij hield vol niet te weten waar zijn zoon was, en niet te weten wat hij gedaan had — of wat er met hem gebeurd was.
'Hoe lang heb je al geen contact met je zoon?' wilde Van Opperdoes weten.
'Een paar dagen. Maar dat is heel normaal. Ik bedoel, het is een volwassen kerel, die belt niet iedere dag met zijn vader.'
Jacob trommelde met zijn vingers op de tafel. 'Maar hij werkt toch voor u?'
Met enige tegenzin gaf Lousman toe. 'Soms, ja. Hij doet weleens wat klusjes. Maar hij staat ook weleens ergens achter de bar. Hij verdient zijn geld toch wel, daar heeft hij mij niet voor nodig.'
Van Opperdoes schoof een papiertje en een pen onder de neus van Lousman. 'Geef ons even zijn juiste adres en telefoonnummer. Dat heb je nu vast wel bij je. Wij gaan wel zoeken.'
Zwijgend begon Lousman te schrijven. Hij zette een zorgvuldige punt toen hij klaar was.
Van Opperdoes pakte het papiertje op en knikte. 'Goed, dan gaan we hiermee verder. Vertel me nu even, wat denk jij dat er in die woning is gebeurd?' Het leek erop alsof
Lousman zichzelf weer onder controle had. 'Ik heb geen idee. Het stond leeg, jullie hebben de sleutels. Ik weet niet wat er is gebeurd. Klaar.'
'Je zei net zelf dat je bang was dat hem iets is overkomen. Waar baseerde je dat dan op?'
'Op jullie gedrag. Jullie maken me nerveus met dat niks zeggen. Dan ga je je vanzelf allerlei dingen in je hoofd halen.'
Jacob klonk schamper. 'O? En nu ben je niet meer nerveus?'
'Nee. Nu ben ik alleen maar kwaad.'
'Zit je zoon in de problemen? Ben je daarom bang?'
Lousman schudde zijn hoofd. 'Ik weet niet waar hij is. Dat is het enige. Zoek hem op en vraag het hem zelf.'
Van Opperdoes vouwde het papiertje met het adres zorgvuldig op. 'Daar waren we al mee bezig.'
Hij liep naar de deur van de verhoorkamer, opende die, maar aarzelde om weg te gaan. In plaats daarvan draaide hij zich nog een keer om.
'Had jouw zoon een sleutel van het pand?'
Lousman leek een fractie van een seconde te aarzelen.
'Nee, natuurlijk niet. Je hebt alle sleutels toch?'
Van Opperdoes knikte. 'Natuurlijk. Dat zei je al…'
Jacob knikte naar Lousman. 'Komt u maar. We zijn klaar.'
Lousman stond op, trok zijn jasje recht en volgde Jacob naar de uitgang van het bureau.
Van Opperdoes keek hem na toen hij de trap af liep en wist niet wat hij moest denken.
Toen Jacob weer terugkwam in de recherchekamer, zag hij Peter van Opperdoes met een plastic zakje in zijn handen zitten. Hij draaide het om en om.
Jacob wees ernaar. 'Dat is een simkaartje… uit een mobiele telefoon.'
'Scherp opgemerkt,' grapte Van Opperdoes.
'Ha, ha. Ik bedoel, hoe kom je daaraan?' wilde Jacob weten.
Van Opperdoes legde het kleine rode kaartje voor zich op het bureau. 'Dat lag in de woning. Ik wilde eigenlijk eerst weten of het wel de moeite waard was om te laten onderzoeken op vingerafdrukken. Maar ja, nu we eenmaal zover zijn…'
Jacob pakte het simkaartje. 'Dit is om meerdere redenen interessant.'
'Ja, misschien ook wel dna. Tegenwoordig kunnen ze zo veel,' begreep Van Opperdoes.
'Maar denk eens aan alle gegevens die misschien op deze kaart staan. Contactpersonen, sms-berichten misschien. Je weet maar nooit.'
'Staat dat daar ook allemaal op?'
Jacob knikte. 'Als we geluk hebben wel.'
'En hoe kunnen we die gegevens van dat… dat…' — de oude rechercheur priemde met zijn vinger naar het koperen vierkantje op de rode simkaart — '… glimmende dingetje afkrijgen?'
'De technische recherche gaat eerst kijken of er dna of vingerafdrukken op zitten,' legde Jacob uit. 'En voor de data op het kaartje hebben we onze digitale rechercheurs. Roy IJsselstein doet dat hier, samen met Bas Jesse. Ze hebben een kamertje vol snoertjes en draadjes en stekkertjes…'
Van Opperdoes moest glimlachen, want dat kamertje was hem weleens opgevallen. Als twee kabouters in een donker, diep in een ondoordringbaar bos verborgen hol, waren ze op de zolder van het bureau bezig met allerlei geheimzinnige digitale abracadabra. Het wemelde er van technische apparatuur, waarvan alleen zij de fijnzinnige betekenis kenden. Van Opperdoes bleef er altijd zo ver mogelijk vandaan, omdat al die digitale onzin hem boven de pet ging. Het leek wel of er per dag meer mogelijk werd, zowel met technische als met digitale sporen.
Van Opperdoes was er eigenlijk niet zo van gecharmeerd. Wat had je eraan als je kon bewijzen — met metingen en historische gegevens — dat een mobiele telefoon van een crimineel op een bepaald moment op een bepaalde plek was geweest? Er werd veel te veel waarde aan gehecht, vond Van Opperdoes. Als de telefoon op die bepaalde plek was, wilde dat absoluut niet zeggen dat de crimineel daar óók was geweest. En dat werd nog weleens vergeten door collega's die zich daar blind op staarden.
Maar, moest Van Opperdoes toegeven, het kon wel heel verhelderend zijn om te weten welke namen er op de simkaart stonden.
Nadat Ton van Maan de simkaart 'bemonsterd' had op dna-sporen, liepen Jacob en Van Opperdoes naar de kamer van de digitale rechercheurs. Om daar te komen moesten ze een smalle deur door op de tweede verdieping en een steile trap beklimmen die leek op een kasteeltrap, die naar het uiterste puntje van de uitkijktoren leidde.
'Zo, Van Opperdoes, is je ketting zo lang dat je helemaal hierheen kan komen klimmen?' riep Roy IJsselstein naar beneden, toen hij zag hoe de oude rechercheur zichzelf moeizaam de trap op hees.
Van Opperdoes moest glimlachen. IJsselstein had net als hij jaren op de Warmoesstraat gewerkt en was nog niets van zijn typisch cynische en harde manier van doen kwijt geraakt. Of misschien was het wel typisch Amsterdams: een grote bek en een klein hartje.
'Nou, wat moet je?' wilde IJsselstein weten, toen Peter van Opperdoes eenmaal boven was. 'Ik had eigenlijk nooit gedacht dat jij hier nog eens zou komen. Jij moest toch niks hebben van die nieuwerwetse troep?'
Van Opperdoes strekte zijn hand uit, waar de simkaart in lag. 'Kun je hier iets mee?'
IJsselstein pakte het kaartje en stopte het in een computer. 'Waarschijnlijk veel meer dan je denkt. Wat wil je weten?'
'Alles,' antwoordde Jacob.
'Alles, alsjeblieft…' mompelde IJsselstein zonder op te kijken.
Jacob keek Van Opperdoes zuchtend aan. Die haalde zijn schouders op, gewend als hij was aan de manier van doen van IJsselstein.
'We willen graag alles weten,' zei Jacob. 'Alsjeblieft,' liet hij er met nadruk op volgen.
De mond van IJsselstein plooide zich in een glimlach. 'Goed zo. Ik bel je op zodra ik het kaartje heb leeggetrokken.'
'Heb je enig idee wanneer?'
'Niet mij opjutten, hè.' Waarschuwend zwaaide hij een vinger heen en weer.
Van Opperdoes klopte IJsselstein bemoedigend op de rug. 'Neem je tijd. Als het morgen maar klaar is.'
IJsselstein zette grote ogen op. 'Morgen?'
'Morgen.'
'Maar het is al avond!'
Van Opperdoes glimlachte. 'Dat wordt dan doorwerken, Roy…'
De warme zon had plaatsgemaakt voor een heerlijk zwoele zomeravond. Groepjes jongeren liepen lachend en flirtend voor het oude bureau langs, onderweg naar de vele cafés op en rond het Leidseplein. Een brandweerwagen maakte zich los van de kazerne op de andere hoek van de Marnixstraat en verdween met gillende sirenes de nacht in. Peter van Opperdoes stond voor het raam te wachten op Jacob.
'Zie je ze?' vroeg zijn vrouw.
'Wie?'
'Die stelletjes. Kun je je voorstellen dat wij ooit ook zo gewandeld hebben toen we hier samen op kamers woonden?'
Peter van Opperdoes herinnerde het zich. Twee jonge geliefden, die de wereld aankonden en hun hele leven nog voor zich hadden.
"Vermaak je je een beetje met deze zaak?'
De oude rechercheur trok zijn wenkbrauwen op. 'Pas maar op. Als ik er straks achter kom dat er helemaal niks gebeurd is in die woning… dan zwaait er wat voor je!'
De vrolijke lach van zijn vrouw klingelde in zijn oren. 'Nou, dat zou een mooie zijn…'
'Ik heb het idee dat je mij gewoon bezig wilt houden met een hele spannende puzzel. Die misschien wel helemaal geen puzzel is.'
'Zo gemeen ben ik echt niet, dat weet je ook wel,' stelde ze hem gerust. 'Er is daar wel degelijk iets gebeurd…'
Aan de overzijde van het bureau, op de hoek met de Bloemgracht, stond een verliefd stel innig te zoenen. De oude rechercheur ervoer een gevoel van heimwee en zacht verdriet, dat door zijn lichaam trok. Langs zijn gezicht streek een zucht warme wind, die door de tochtige ramen had kunnen komen, of ergens anders vandaan.
Zijn verdriet verdween plotsklaps, hij voelde zich geluk kig dat zijn vrouw toch nog zo dicht bij hem was.
Hij slikte even en haalde diep adem.
'Hé, even wat anders… jij kunt me toch ook gewoon vertellen wat er daarbinnen is gebeurd? En wie de dader is? Zelfs waar de dader nu is?' Hij veranderde maar even van onderwerp.
Zijn vrouw giechelde. 'Je weet echt niet hoe het werkt hierboven, hè? Als ik dat doe, krijg ik ruzie.'
'Ruzie? Ruzie met wie?'
'Met de grote baas hier. En daar wil ik geen ruzie mee krijgen. Het is tegen de regels en dan stuurt ie me weg.'
'Waar naartoe?'
'Naar beneden. Dus ik kijk wel uit.'
Van Opperdoes glimlachte. 'Jij naar beneden. Ja, ja…'
'Het zal ook wel loslopen. Maar toch, meer dan dit kan ik je niet vertellen. Je zal het helemaal zelf moeten uitzoeken. Met Jacob. En ik houd je wel in de gaten, goed?'
Van Opperdoes knikte. Het verliefde stel aan de overkant was eindelijk uitgezoend en liep innig gearmd door.
'Waar ga je nu naartoe?' wilde ze weten.
'Naar de woning van Robert Lousman. We moeten toch weten waar hij is. Misschien is hij wel thuis'
'Hm…' hoorde hij. 'Ik betwijfel het.'
Peter van Opperdoes hoorde een lichte aarzeling in haar stem.
'Niet goed?'
'Natuurlijk wel. Je moet er toch naartoe. Wie weet wat je daar aantreft…'
De stem van Jacob klonk vanaf de gang. 'Peter… ik heb de sleutels van de rechercheauto. Kom je?'
De oude rechercheur zag het verliefde stel om de hoek verdwijnen en zuchtte diep.
'Ik moet gaan…'
'Ik weet het. Tot snel, mannetje…'
Een laatste warme tocht draaide rond zijn hoofd en verdween toen.
Van Opperdoes deed het licht uit en verliet de recherchekamer.
Robert Lousman had het noordelijke gedeelte van de Jordaan — rond de Westerstraat en de Noordermarkt — verlaten en was in het zuidelijke deel gaan wonen, op de derde verdieping boven een kroeg op de Looiersgracht. Het was een ritje van een paar minuten en zou ook goed te lopen zijn vanaf de Raampoort, maar Peter van Opperdoes was moe na een lange dag werken en liet zich lekker rijden.
Jacob parkeerde de auto op de brug van de Prinsengracht. Van Opperdoes hees zich uit de auto en haalde diep adem.
Jacob keek bezorgd. 'Gaat het?'
De oude rechercheur rekte zich uit. 'Natuurlijk gaat het. We zijn alleen al… hoeveel is het… een uur of veertien bezig? Jij zat zelfs vanochtend nog op de camping. We hebben nogal wat gedaan vandaag.'
Jacob haalde zijn schouders op. 'Geen probleem, toch? We kunnen ook morgenochtend verdergaan. Dan stoppen we nu.'
Van Opperdoes liet zijn blik glijden over het pand waar Robert Lousman zou moeten wonen. 'Nee, laten we dit nog maar even doen. Het vervelende vind ik alleen dat we al een hele dag bezig zijn, en nog geen klap zijn opgeschoten.'
Jacob keek omhoog, naar de derde verdieping waar Robert zou wonen. 'Misschien zijn we gauw klaar. Het ziet er donker uit.'
Het terras van het café zat vol vrolijke mensen. Rechts naast de toegangsdeur bevond zich een van de meest beroemde, of in ieder geval meest gefotografeerde, beelden van Amsterdam: 'de vaste klant'. Een prachtig beeld, van een oude man die een kat aait. Als je 's nachts over de Looiersgracht liep en het was donker, zou je zweren dat er nog iemand op het terras was achtergebleven. Nu gingen een paar toeristen om beurten naast het beeld zitten en lieten zich uitgebreid fotograferen, armen om de man heen of de poes aaiend.
Van Opperdoes keek het allemaal even aan en belde toen aan bij de deur, rechts van de ramen van het café. Hij wachtte en wachtte…
Jacob deed een paar passen achteruit en hield de ramen in de gaten.
'En natuurlijk wordt er niet opengedaan. Het zal eens een keertje meezitten.'
De ober van het café kwam naar buiten lopen, met een dienblad vol bier. Nadat hij alles had uitgedeeld, kwam hij naast Jacob staan en keek geïnteresseerd mee naar boven.
'Hé… kom je voor Robert?'
Jacob keek onschuldig. 'Uhuh… is ie thuis?'
De ober keek nog een keer naar boven. 'Denk het niet. Kijk zelf maar, de gordijnen zijn wel dicht, maar volgens mij brandt er geen licht. Ik heb hem vandaag ook nog niet gezien. Gisteren trouwens ook niet, nu ik er zo over denk.'
'Hallo? Ober?' klonk het ongeduldig vanaf het terras. De ober stak zijn hand op ten teken dat hij er zo aan zou komen.
'Niet zo ongeduldig…'
Hij keek weer naar boven, toen keek hij naar Van Opperdoes, die erbij kwam staan.
'Recherche, hè?'
Het was meer een constatering dan een vraag.
'Is er iets gebeurd?'
Van Opperdoes plukte aan zijn neus. 'Geen idee eigenlijk…'
'We hebben een sleutel van de voordeur, als dat helpt.'
Van Opperdoes reageerde verrast. 'Kijk, daar hebben we wat aan. Graag…'
'Wacht maar even.' De ober negeerde de vragende blikken op het terras en verdween naar binnen, om even later terug te keren met een sleutel aan een houten plankje.
'De eerste verdieping is van ons, vandaar. Maar je kan zo doorlopen naar boven.'
Jacob opende de voordeur, knipte het licht aan en liep naar boven, gevolgd door een iets tragere Van Opperdoes.
'Het zal eens niet op de derde verdieping zijn…'
Van Opperdoes begon de derde trap te beklimmen, toen hij Jacob hoorde, die hem riep. 'Peter… de deur staat open.'
Zo snel zijn stramme benen konden, besteeg Van Opperdoes de laatste trap. De deur stond op een kier… en binnen in de woning brandde een zacht licht.
Jacob duwde de deur langzaam verder open en keek voorzichtig naar binnen. Niets te zien. Met zijn hand op zijn pistool betrad hij de woning.
'Jij hebt je pistool zeker weer niet bij je?' fluisterde hij.
'Nee. Schiet jij maar voor mij,' fluisterde Van Opperdoes terug.
Jacob bleef stilstaan en draaide zich om. Hij staarde recht in het grijnzende gezicht van Van Opperdoes.
'Kun je misschien even serieus doen?' vroeg Jacob.
Van Opperdoes haalde zijn schouders op. 'Waarom? Er is toch niemand meer binnen. Kijk maar.'
Jacob keek om zich heen. De hele woning was overhoop gehaald. Kasten waren leeggetrokken en de inhoud lag over de grond verspreid, kussens lagen naast de bank, die zelf op z'n rug lag. De onderkant was ruw opengesneden.
Jacob ontspande nog niet helemaal. Voorzichtig bekeek hij de overige kamers.
'En?' riep Van Opperdoes vanuit de woonkamer.
'Niks.'
'Nee, dat dacht ik al. Wat had je dan verwacht? Een lijk?'
Jacob liep de woonkamer weer in. 'Zou kunnen toch? We zijn Robert Lousman kwijt, wie weet lag hij in zijn woning.'
Van Opperdoes keek nadenkend rond. 'Dat zouden dan twee huizen zijn in de Jordaan waar lijken liggen. Die kans acht ik niet zo groot.'
'Je weet maar nooit.'
Het werd even stil in de woning. Beide rechercheurs observeerden de doorzochte woning en haalden de meest vreemde fantasieën in hun hoofd. Jacob doorbrak de stilte.
'Er kan van alles gebeurd zijn. Van een inbreker die gestoord werd door de bewoner, tot Robert Lousman die gek is geworden en zelf zijn hele huis heeft gesloopt.'
Van Opperdoes knikte. 'Ik dacht aan plekken waar we niet gezocht hebben. Stel je voor dat er hier in huis wel een lijk ligt… maar wij het gewoon niet gevonden hebben, omdat we denken dat er geen lijk ligt?'
'En waar zou dat lijk dan liggen?'
Van Opperdoes wees op een deur in de woonkamer.
'In die kast daar…'
Jacob keek naar de deur, die er plotseling heel sinister uitzag, alsof er een groot en wreed geheim achter school.
'Denk je echt, dat daar…' begon Jacob.
De oude rechercheur haalde zijn schouders op.
'Het zou zomaar kunnen… Het is de enige kast die dicht zit.'
Jacob liep naar de deur, aarzelde, draaide toen de sleutel om en opende de deur voorzichtig. Hij hield er rekening mee dat er, net als in een horrorfilm, plotseling een lijk de kamer in zou vallen.
Maar dat gebeurde niet.
De kast was weliswaar ook doorzocht en lag helemaal overhoop, maar geen lijk.
'Tja,' sprak Van Opperdoes, 'het zou ook wel heel apart geweest zijn…'
'Nou ja… laten we doordenken. Ze hebben de boel doorzocht, en goed ook. Daarna zijn ze weggegaan, zonder dat ze zich druk maakten om de voordeur. Wat wil dat zeggen?'
'Dat ze enorme haast hadden en de deur vergaten dicht te doen. Of dat ze niet bang waren voor ontdekking achteraf. Een van de twee,' concludeerde Van Opperdoes. 'Dat laatste zou je trouwens alleen doen, als je de rechtmatige bewoner niet snel thuis verwacht. Ze hebben alle tijd genomen om de boel te slopen en te doorzoeken.'
Jacob pakte zijn telefoon om de technische recherche te waarschuwen. 'Dat doet het ergste vrezen voor Robert Lousman…'
Van Opperdoes had plastic handschoenen aangetrokken die hij altijd in zijn jaszak had zitten, en rommelde tussen de papieren en andere spulletjes op de grond. 'De vraag is natuurlijk of dit voor de moorden in de Tweede Goudsbloemdwarsstraat is gebeurd, of erna… Stel je voor dat ze ingebroken hebben bij Robert Lousman… hier dus… en dat Robert erachter is gekomen wie dat heeft gedaan. Stel je voor dat ze iets heel duurs van hem hebben gestolen… en dat hij op wraak uit was. En stel je toch eens voor dat Robert Lousman de daders van de inbraak vermoord heeft in de Tweede Goudsbloemdwarsstraat…'
'Zou heel goed kunnen…' beaamde Jacob. Hij wilde het nummer intoetsen van de tr, maar voordat zijn vinger op de eerste toets drukte, begon zijn telefoon te rinkelen.
'Met Jacob…'
Hij luisterde even en keek onderwijl op naar Van Opperdoes.
'Oké, bedankt. Dat had ik niet verwacht…'
Peinzend borg hij zijn telefoon op.
'Wat had je niet verwacht?' wilde Van Opperdoes weten.
'Die theorie van jou…' begon hij.
'Mooie theorie, zeg nou zelf,' beaamde de oude rechercheur.
Jacob knikte. 'Dat zeker… maar hij gaat niet op. Niet meer, in ieder geval.'
'O? Want?'
'Het lijk van Robert Lousman is zojuist gevonden.'