10 Vijgen en muizen

Elayne merkte dat ze aan haar schouders en enkels naar boven werd gedragen. Haar ogen gingen open en konden zien, maar de rest van haar lichaam had net zo goed van iemand anders kunnen zijn, zo weinig beheersing had ze erover. Zelfs haar oogleden knipperden langzaam. Haar hoofd leek volgepropt met veren. ‘Ze is wakker, vrouw Macura!’ riep Lusi met schrille stem, en ze liet bijna Elaynes voeten los. ‘Ze kijkt me aan!’

‘Ik heb je gezegd dat je niet bang hoeft te zijn!’ De stem van vrouw Macura kwam boven haar hoofd vandaan. ‘Ze kan niet geleiden, of zelfs maar een spier bewegen, niet met dolkwortelthee in haar lijf. Ik heb dat middel per ongeluk ontdekt, maar komt ons zeker goed van pas.’

Het was waar. Elayne hing slap als een ledenpop waaruit de helft van de vulling verdwenen is, en haar billen stootten tegen de trap treden. Ze kon net zomin hardlopen als geleiden. Ze kon de Ware Bron voelen, maar een poging om die te omhelzen leek op het met ijskoude, gevoelloze vingers oppakken van een naald die op een spie gel lag. Radeloosheid welde in haar op en een traan gleed langs haar wang.

Misschien wilden deze vrouwen haar overdragen aan de Witmantels om terechtgesteld te worden, maar ze kon niet geloven dat de Wit mantels vrouwen gebruikten om een val uit te zetten in de hoop dat er ooit een Aes Sedai in zou lopen. Dan bleven de Duistervrienden over, die behalve de Gele Ajah zeker de Zwarte Ajah dienden. Ze zou vast en zeker aan de Zwarte Ajah worden uitgeleverd, tenzij Nynaeve ontsnapt was. Maar als zijzelf wilde ontsnappen, kon ze op niemand anders rekenen. En ze kon bewegen noch geleiden. Plotseling besefte ze dat ze probeerde te schreeuwen, maar het enige geluid dat uit haar mond kwam, was een mager, rochelend gepiep. Het kostte al haar resterende kracht om ermee op te houden. Nynaeve wist alles over kruiden, dat zei ze tenminste. Waarom had ze dan niet gezien wat voor thee het was? Hou op met dat gejammer!

Het stemmetje in haar achterhoofd leek merkwaardig veel op dat van Lini. Een speenvarken dat onder een hek krijst, trekt de aandacht van de vos, terwijl het moet proberen weg te komen. Wanhopig probeerde ze iets heel eenvoudigs: het putten van saidar. Dat was eenvoudig; ze had nu net zo goed kunnen trachten om naar saidin te reiken. Maar ze bleef het proberen; het was het enige dat ze kon doen.

Vrouw Macura leek zich nergens zorgen om te maken. Zodra ze Elayne op een smal bed hadden gegooid in een kleine, afgesloten kamer met een enkel raam, duwde ze zonder om te kijken Lusi meteen weer naar buiten. Elaynes hoofd was opzij gevallen en ze kon nog een klein bed zien, en een ladenkast met vlekkerige koperen handgrepen. Ze kon haar ogen bewegen, maar haar hoofd verplaatsen was on mogelijk.

Even later kwamen de twee vrouwen kreunend terug met Nynaeve tussen hen in. Ze tilden haar op het andere bed. Haar gezicht was slap en glinsterde van tranen, maar haar donkere ogen... Die waren vervuld van woede, maar ook van angst. Elayne hoopte dat de woede de bovenhand had; als Nynaeve kón geleiden, was ze sterker dan zij. Misschien lukte het Nynaeve waar zij keer op keer jammerlijk faalde. Het moesten tranen van woede zijn.

Vrouw Macura zei het meisje in de kamer te blijven en verdween weer gehaast. Deze keer kwam ze terug met een dienblad dat ze op de ladenkast zette. De gele theepot stond erop, en een kop, een trechter en een grote zandloper. ‘Let op, Lusi, als die zandloper leeg is, giet je meteen een paar volle koppen in ieder van hen. Meteen!’

‘Waarom geven we het niet nu, vrouw Macura?’ jammerde het meisje in haar handen wringend, ik wil dat ze weer gaan slapen. Ik vind het griezelig als ze naar me kijken.’

‘Dan zouden ze slapen als de doden, meisje. Op deze manier blijven ze net voldoende wakker om te kunnen lopen als wij dat willen. Ik zal ze wat meer geven wanneer het tijd is om ze weg te brengen. Dat zal hoofdpijn en maagkrampen opleveren, maar niet meer dan ze ver dienen, denk ik.’

‘Maar stel dat ze kunnen geleiden, vrouw Macura. Als ze dat doen, wat dan? Ze kijken naar me!’

‘Hou op met dat gemekker, meisje,’ zei de oudere vrouw streng. ‘Als ze dat konden, hadden ze het toch allang gedaan? Ze zijn zo hulpeloos als katjes in een meelzak. En dat blijven ze, zolang jij ze maar de goede hoeveelheid geeft. Nou, je doet wat ik je gezegd heb, begrepen? Ik moet de ouwe Avi gaan vertellen dat hij een van zijn duiven los moet laten en ik moet wat dingen regelen, maar ik ben zo snel mogelijk terug. Je kunt maar beter nog een pot dolkwortel zet ten, voor het geval dat. Ik ga er achter uit. Sluit de winkel. Iemand zou naar binnen kunnen banjeren, en dat mag niet.’ Nadat vrouw Macura weggegaan was, bleef Lusi hen een tijdje staan aanstaren, nog steeds in haar handen wringend. Uiteindelijk fladderde ze de kamer uit en op de trap stierf haar gesnuif weg. Elayne kon de zweetdruppels op Nynaeves wenkbrauwen zien; ze hoopte dat het niet door warmte kwam. Probeer het, Nynaeve. Op nieuw reikte ze zelf naar de Ware Bron, moeizaam tastend door de plukken wol waarmee haar hoofd leek te zijn volgepropt. Ze faalde, probeerde het opnieuw en faalde. Probeerde het... O Licht, probeer het, Nynaeve! Probeer het!

Ze zag alleen de zandloper en kon nergens anders naar kijken. Het zand stroomde omlaag en elke korrel telde haar mislukkingen. De laatste korrel viel. Lusi was nog niet terug. Met nog meer inspanning probeerde Elayne iets te bewegen. En na een tijdje trilden de vingers van haar linkerhand. Ja! Nog even en ze kon haar hand optillen, slechts een heel klein stukje, toen viel hij weer terug. Maar hij was omhooggegaan. Met de grootste moeite kon ze haar hoofd omdraaien.

‘Vecht ertegen,’ mompelde Nynaeve met dikke stem, nauwelijks verstaanbaar. Haar handen grepen de sprei onder haar stevig vast; ze leek te trachten te gaan zitten. Haar hoofd kwam niet eens omhoog, maar ze probeerde het.

‘Dat doe ik,’ wilde Elayne zeggen; in haar oren klonk het meer als gegrom. Langzaam slaagde ze erin haar hand zo ver op te tillen dat ze hem kon zien, en hem daar te houden. Een zegevierende huivering trilde door haar heen. Blijf bang voor ons, Lusi. Blijf nog een tijdje beneden in de keuken, en... De deur sloeg open en teleurgestelde snikken deden haar lichaam schokken toen Lusi naar binnen stormde. Ze was zo dichtbij geweest. Het meisje wierp hen één blik toe en stoof toen met een kreet van pure angst naar de ladenkast.

Elayne trachtte tegen te stribbelen, maar de magere Lusi sloeg haar maaiende handen gemakkelijk weg en dwong de trechter al even gemakkelijk tussen haar tanden. Het meisje hijgde alsof ze hard had gelopen. Koude, bittere thee vulde Elaynes mond. Ze keek naar het meisje met een angst die ze in Lusi’s gezicht weerspiegeld zag. Maar Lusi hield Elaynes mond gesloten en streek ondanks haar angst met grimmige beslistheid over haar keel, tot ze moest slikken. Terwijl de duisternis op Elayne neerviel, hoorde ze borrelende protesten uit Nynaeves richting komen.

Toen haar ogen weer opengingen, was Lusi weg en liep het zand op nieuw door de loper. Nynaeves donkere ogen puilden uit, maar Elayne kon niet zeggen of het van angst of woede was. Nee, Nynaeve zou het niet opgeven. Dat was een van de dingen die ze zo in haar bewonderde. Nynaeves hoofd kon op een beulsblok liggen, ze zou niet opgeven. Onze hoofden liggen op het blok! Ze schaamde zich dat ze zoveel zwakker was dan Nynaeve. Zij werd geacht op een dag koningin van Andor te zijn, en ze wilde gillen van angst. Ze deed het niet, zelfs niet inwendig – hardnekkig probeerde ze weer haar armen te bewegen om saidar te omhelzen – maar ze wilde het uitschreeuwen. Hoe kon ze ooit koningin zijn als ze zo zwak was? Nog eens reikte ze naar de Bron. Nog eens. En weer. Vechtend tegen de zandkorrels. Nog eens.

Opnieuw liep de zandloper leeg terwijl Lusi er niet was. Langzaam, zo langzaam, kwam ze weer op het punt dat ze haar hand op kon tillen. En zelfs haar hoofd! Ook al viel het meteen weer terug. Ze kon Nynaeve in zichzelf horen mompelen en kon zowaar de meeste woorden onderscheiden.

De deur vloog weer open. Elayne tilde haar hoofd op, keek wanhopig naar... haar mond viel open. Daar stond Thom Merrilin, als een held in een van zijn eigen verhalen. Een hand lag stevig om de nek van een bijna flauwvallende Lusi en de ander hield een mes gereed om te werpen. Elayne lachte verrukt, hoewel het meer klonk als kwaken.

Ruw schoof hij het meisje in een hoek. ‘Daar blijf je of ik scherp dit mes op je vel.’ In twee stappen stond hij naast Elayne. Hij streek haar haren weg en op zijn getaande gezicht tekende zich bezorgdheid af. ‘Wat heb je hun gegeven, meisje? Zeg het me, of...’

‘Zij niet,’ mompelde Nynaeve. ‘Een ander. Ging weg. Help me overeind. Moet lopen.’

Thom ging met tegenzin van haar zijde weg, dacht Elayne. Hij liet dreigend zijn mes aan Lusi zien – ze kromp ineen alsof ze nooit meer een beweging wilde maken – en liet het toen in een oogwenk in zijn mouw verdwijnen. Hij trok Nynaeve overeind en begon met haar de paar passen die de kamer toestond, heen en weer te lopen. Ze zakte slap tegen hem aan en schuifelde verder.

‘Ik ben blij dat het niet dit bange katje is dat jullie te pakken heeft genomen,’ zei hij. ‘Als zij het was geweest...’ Hij schudde zijn hoofd. Hij zou ongetwijfeld ook geen hoge pet van hen op hebben als Nynaeve hem de waarheid vertelde. Elayne was het in ieder geval niet van plan. ‘Ik snapte haar toen ze de trap op rende. Ze was zo bang dat ze me niet eens hoorde aankomen. Het spijt me dat Juilin die ander niet heeft gezien, zodat ze weg kon komen. Haalt ze er anderen bij?’

Elayne rolde op haar zij. ‘Ik denk het niet, Thom,’ mompelde ze. ‘Ze kan niet... te veel mensen... het van haar laten weten.’ Nog even en ze kon misschien rechtop zitten. Ze keek naar Lusi; het meisje kromp weer ineen en probeerde door de muur heen te dringen. ‘De Wit mantels... zouden haar even... snel oppakken als ons.’

‘Juilin?’ zei Nynaeve. Haar hoofd wiebelde toen ze kwaad naar de speelman opkeek. Maar met spreken had ze geen moeite meer. ‘Ik heb jullie tweeën gezegd bij de wagen te blijven.’ Thom blies de uiteinden van zijn snor geprikkeld omhoog. ‘Je vroeg ons de voorraden op te bergen, en daar heb je geen twee man voor nodig. Juilin ging jullie achterna, en toen er niemand terugkwam, ging ik achter hem aan.’ Hij snoof opnieuw. ‘Voor zover hij wist, hadden hier wel tien man kunnen zitten, maar hij was bereid om in z’n eentje naar binnen te gaan. Hij zet Pruiler nu vast op de binnen plaats. Het was goed dat ik eraan dacht om te paard te gaan. Ik geloof dat we het paard wel nodig hebben om jullie twee hier weg te krijgen.’

Elayne merkte dat ze moeizaam kon gaan zitten. Hand over hand trok ze zich aan de sprei op, maar tijdens een poging om te staan tuimelde ze weer om. Saidar bleef onbereikbaar; haar hoofd voelde nog steeds aan als een kussen vol ganzenveren. Nynaeve kon wat beter rechtop staan, kon haar voeten optillen, maar ze bleef zich aan Thom vastklampen.

Even later verscheen Juilin, die vrouw Macura met zijn mes voor zich uit dreef. ‘Ze kwam door een achterpoortje binnen. Dacht dat ik een dief was. Het leek me het beste om haar maar naar binnen te brengen.’

Toen de naaister hen zag, werd haar gezicht zo bleek dat haar ogen donkerder leken en uit haar hoofd dreigden te rollen. Ze likte haar lippen, streek voortdurend over haar rok en wierp snelle blikken op Juilins mes, alsof ze zich afvroeg of ze niet veel beter weg kon hollen. Maar ze staarde vooral naar Elayne en Nynaeve; Elayne vroeg zich af wat ze het eerst zou doen: in tranen uitbarsten of flauwvallen. ‘Laat haar daar staan,’ zei Nynaeve, en ze knikte naar de hoek waar Lusi nog steeds huiverend met haar armen om de knieën zat geslagen. ‘Help Elayne. Ik heb nog nooit van dolkwortel gehoord, maar de gevolgen lijken minder te worden als je loopt. Je kunt de meeste dingen eruit lopen.’

Juilin wees met zijn mes naar de hoek; vrouw Macura schuifelde er naar toe en ging naast Lusi zitten. Ze maakte nog steeds angstig haar lippen nat. ‘Ik... zou... wat ik deed... zelf niet hebben gedaan. Ik had alleen maar de opdracht. U moet dat begrijpen. Ik had alleen maar een opdracht.’

Juilin hielp Elayne voorzichtig overeind en ondersteunde haar om de paar passen te kunnen lopen waar nog ruimte voor was, waar bij ze steeds het pad van de andere twee moesten kruisen. Ze had liever Thom gehad. Juilins arm om haar middel was veel te gemeenzaam.

‘Opdracht van wie?’ blafte Nynaeve. ‘Wie in de Toren krijgt jouw verslag?’

De naaister zag er ziek uit, maar sloot vastberaden haar mond. ‘Als je niet praat,’ zei Nynaeve nijdig, ‘geef ik je aan Juilin. Hij is een Tyreense dievenvanger. Hij weet hoe hij een bekentenis los kan krijgen. Even snel als elke Ondervrager van de Witmantels. Nietwaar, Juilin?’

‘Wat touw om haar vast te binden,’ zei hij en grinnikte zo gemeen dat Elayne bijna van hem weg wilde lopen, ‘een paar vodden om haar te knevelen tot ze bereid is om te praten, wat bakolie en zout...’ Zijn gegrinnik deed Elaynes bloed stollen. ‘Ze praat wel.’ Vrouw Macura zat onbeweeglijk tegen de muur en staarde hem aan met ogen die onmogelijk groter konden worden. Lusi keek naar hem alsof hij zojuist veranderd was in een Trollok van acht voet hoog, met hoorns en al.

‘Goed,’ zei Nynaeve na een moment. ‘Je kunt alles wat je nodig hebt in de keuken vinden, Juilin.’ Elayne keek verrast van haar naar Juilin en terug. Ze waren toch niet van plan om... Nynaeve toch zeker niet?

‘Narenwin Barda,’ bracht de naaister plotseling uit. En daarna bui telde het ene woord over het andere heen. ‘Ik stuur mijn verslagen naar Narenwin Barda via een herberg in Tar Valon, de Opwaartse Stroom. Avi Shendar houdt duiven voor me, aan de rand van de stad. Hij weet niet naar wie ik berichten stuur of van wie ik ze krijg. Zijn vrouw heeft de vallende ziekte, en...’ Haar stem stierf weg en terwijl ze naar Juilin keek, rilde ze.

Elayne kende Narenwin, of had haar tenminste in de Toren gezien. Een kleine, magere vrouw die je meteen vergat omdat ze zo stil was. En ook aardig; een keer per week liet ze kinderen hun zieke huis dieren naar een plek bij de Toren brengen, zodat ze die kon helen. Nauwelijks het soort vrouw dat bij de Zwarte Ajah zou horen. Aan de andere kant was Marillin Gemalfin ook lid van de Zwarte Ajah; zij hield van katten en deed al het mogelijke om voor zwerfkatten te zorgen.

‘Narenwin Barda,’ zei Nynaeve grimmig, ik wil meer namen, van binnen of van buiten de Toren.’

‘Ik... ik heb geen andere,’ zei vrouw Macura zwakjes.

‘Dat zullen we nog wel zien. Hoelang ben je al een Duistervriend? Hoelang heb je de Zwarte Ajah gediend?’

Lusi slaakte een verontwaardigd gilletje. ‘We zijn geen Duistervrienden!’ Ze keek even naar vrouw Macura en schoof toen van haar weg. ‘Ik niet, tenminste! Ik wandel in het Licht! Dat doe ik!’ De ander reageerde niet minder sterk. Haar eerder uitpuilende ogen leken nu uit hun kassen te rollen. ‘De Zwarte... U bedoelt dat ze echt bestaan? Maar de Toren heeft altijd ontkend... Ik heb het aan Narenwin gevraagd op de dag dat ze me uitkoos als oog-en-oor van de Gelen, en pas de volgende ochtend was ik uitgehuild en kon ik uit mijn bed kruipen. Ik ben... geen... Duistervriend! Nooit! Ik dien de Gele Ajah! De Gele!’

Elayne, die nog steeds aan Juilins arm hing, wisselde verbaasde blikken met Nynaeve. Natuurlijk zou elke Duistervriend het ontkennen, maar aan hun stemmen te horen leken ze de waarheid te spreken. De boosheid over deze beschuldiging onderdrukte bijna hun vrees. De manier waarop Nynaeve aarzelde, gaf aan dat zij dezelfde mening was toegedaan.

‘Als je de Gele dient,’ zei ze langzaam, ‘waarom heb je ons dan bedwelmd?’

‘Vanwege haar,’ zei de naaister, en ze knikte naar Elayne. ‘Ik kreeg een maand geleden een beschrijving van haar, waarin zelfs stond hoe ze haar kin soms houdt als ze je aankijkt. Narenwin zei dat ze misschien de naam Elayne zou gebruiken, en ook zou beweren uit een groot Huis te stammen.’ Met elk woord leek haar boosheid over dat ze een Duistervriend genoemd was te groeien. ‘Misschien bent u een Gele zuster, maar zij is geen Aes Sedai, alleen maar een weggelopen Aanvaarde. Narenwin zei dat ik haar aanwezigheid moest melden, en die van iedereen die bij haar was. En haar ophouden, als ik dat kon. Of zelfs gevangennemen. Met iedereen die bij haar was. Waar om ze van mij verwachtten dat ik een Aanvaarde zou kunnen pakken, weet ik niet – zelfs Narenwin kent volgens mij mijn dolkwortelthee niet! – maar dat waren mijn opdrachten! Op het gevaar af dat ik eventueel ontmaskerd zou worden. Hier, waar dat mijn dood betekent! Wacht maar af tot de Amyrlin je in handen heeft, meisje. Jullie allemaal!’

‘De Amyrlin!’ riep Elayne uit. ‘Wat heeft zij ermee te maken?’

‘Het was op haar bevel. Op bevel van de Amyrlin Zetel, stond er. Er stond dat de Amyrlin zelf heeft gezegd dat elk middel, op doodmaken na, gebruikt mocht worden. Je zult willen dat je dood was, als de Amyrlin je te pakken krijgt.’ Haar scherpe knik was een en al woedende bevrediging.

‘Bedenk dat we nog in niemands handen zijn,’ zei Nynaeve droog. ‘Jullie zijn in die van ons.’ Maar in haar ogen zag Elayne dat ze net zo geschokt was als zijzelf. ‘Werd er een reden gegeven?’ De herinnering aan het feit dat zij de gevangene was, had de vrouw na haar korte vurige uitbarsting gekalmeerd. Ze zakte lusteloos tegen Lusi aan. De twee Amadiciaansen hielden elkaar overeind. ‘Nee. Soms geeft Narenwin een reden, maar deze keer niet.’

‘Was je van plan om ons hier bedwelmd te houden tot iemand ons kwam ophalen?’

‘Ik zou jullie met een kar weg laten brengen, gekleed in een paar oude kleren.’ In de stem van de vrouw was geen enkel spoor van ver zet meer te horen. ‘Ik heb een duif naar Narenwin gestuurd met de boodschap dat jullie hier zijn en wat ik zou gaan doen. Ik heb een flinke gunst van Therin Lugai tegoed, en ik was van plan om hem voldoende dolkwortel mee te geven voor de reis naar Tar Valon, voor het geval Narenwin geen zusters zou sturen die hem tegemoet zouden komen. Hij gelooft dat jullie ziek zijn en dat die thee het enige is dat jullie in leven houdt tot een Aes Sedai jullie kan helen. Een vrouw moet hier in Amadicia voorzichtig zijn met middeltjes. Genees te veel of te goed, en iemand fluistert “Aes Sedai”, en voor je het weet, brandt je huis af. Of erger. Therin weet dat hij zijn mond moet houden over...’

Nynaeve gebaarde Thom haar dichterbij te brengen zodat ze op de naaister kon neerkijken. ‘En de boodschap? De echte boodschap? Je hing dat teken niet op in de hoop dat je ons naar binnen zou lokken.’

‘Ik heb je de echte boodschap gegeven,’ zei de vrouw vermoeid. ‘Ik dacht niet dat het kwaad kon. Ik begrijp het niet, en ik... alsjeblieft...’ Plotseling zat ze te janken en klemde ze zich even hard aan Lusi vast als de jongere vrouw aan haar. Beiden jammerden: ‘Alsjeblieft! Laat hem het zout niet op mij gebruiken! Alsjeblieft! Niet het zout! O, alsjeblieft!’

‘Bind ze vast,’ zei Nynaeve vol afkeer, ‘en laten we dan naar beneden gaan om te praten.’ Thom hielp haar op de rand van het dichtst bijzijnde bed en sneed toen snel repen van de andere sprei. In korte tijd waren beide vrouwen rug aan rug gebonden en gekneveld, met dé handen van de ene aan de voeten van de ander. Ze snotterden nog steeds toen Thom Nynaeve de kamer uit hielp. Elayne wenste dat ze al even goed kon lopen als Nynaeve, maar ze had nog steeds Juilins steun nodig om niet van de trap te vallen. Ze voelde een steekje van afgunst toen ze zag dat Thom zijn arm om Nynaeve sloeg. Je bent een dwaas, klein meisje, zei Lini’s stem scherp. Ik ben een volwassen vrouw, zei ze met een beslistheid die ze nooit gebruikt zou hebben tegen haar oude verzorgster, ook vandaag niet. Ik houd van Rhand, maar bij is ver weg, en Thom is geraffineerd en verstandig en... Het klonk te veel als een smoes, zelfs voor haarzelf. ‘Juilin,’ vroeg ze aarzelend, ‘wat was je van plan met dat zout en die olie? Geen details,’ voegde ze er haastig aan toe. ‘Alleen maar het idee.’

Hij keek haar even aan. ‘Ik zou het niet weten. Maar dat wisten zij ook niet. Dat is het kunstje: hun eigen gedachten maakten er iets veel ergers van dan ik ooit zou kunnen. Ik heb eens een harde kerel zien breken, nadat ik om een mandje met dadels en een paar muizen had gevraagd. Maar je moet voorzichtig zijn. Er zijn er die van alles gaan bekennen, waar of niet, om te ontsnappen aan wat ze zich inbeel den. Maar ik geloof niet dat deze twee dat deden.’ Dat geloofde zij ook niet. Maar ze kon een huivering niet onder drukken. Wat kon iemand doen met vijgen en muizen? Ze hoopte dat ze het zich nooit meer zou afvragen, voor ze er nachtmerries van kreeg.

Tegen de tijd dat ze in de keuken waren, strompelde Nynaeve op eigen krachten rond en snuffelde in de kast die vol kleurrijke potten stond. De blauwe pot stond nog op tafel, naast de volle, groene thee pot, maar ze probeerde er niet naar te kijken. Ze kon nog steeds niet geleiden. Ze kon saidar putten, maar het glipte weg zodra ze het pro beerde. Ze wist nu echter zeker dat de Kracht zou terugkeren. De andere mogelijkheid was te verschrikkelijk om aan te denken, en dat had ze zichzelf tot dit moment ook niet toegestaan. ‘Thom,’ zei Nynaeve terwijl ze de deksels van verschillende voor raadpotten oplichtte en erin tuurde, ‘Juilin.’ Ze zweeg even, haalde diep adem en zei toen, waarbij ze de twee mannen nog steeds niet aankeek: ‘Dank jullie wel. Ik begin in te zien waarom Aes Sedai zwaardhanden hebben. Heel erg bedankt.’

Niet alle Aes Sedai hadden ze. De Roden beschouwden alle mannen als besmet vanwege de dingen die geleiders konden doen, en een paar anderen gaven er niet om, omdat ze de Toren nimmer verlieten of een gestorven zwaardhand gewoon niet vervingen. De Groene was de enige Ajah die bindingen met meerdere zwaardhanden toestond. Elayne wilde een Groene worden. Niet daarom, natuurlijk, maar omdat de Groenen zich de Ajah van de Krijg noemden. Waar Bruinen naar verloren gegane kennis zochten en Blauwen zich voor een zaak inzetten, hielden de Groenen zich gereed voor de Laatste Slag, wan neer ze net als in de vroegere Trollok-oorlogen op zouden trekken tegen de nieuwe Gruwheren.

De twee mannen staarden elkaar openlijk verbaasd aan. Ze hadden zich voorbereid op Nynaeves gebruikelijke scherpe tong. Elayne was minstens zo verbijsterd. Nynaeve vond geholpen worden net zo erg als ongelijk hebben; in beide gevallen was ze zo prikkelbaar als een doornbos, hoewel ze natuurlijk altijd voorgaf een toonbeeld van redelijkheid en verstand te zijn.

‘Een Wijsheid.’ Nynaeve nam een snufje uit een van de potten en rook eraan, raakte het aan met het puntje van haar tong. ‘Of hoe ze die hier ook noemen.’

‘Ze hebben er hier geen naam voor,’ zei Thom. ‘Weinig vrouwen in Amadicia oefenen jouw oude beroep uit. Te gevaarlijk. Voor de meesten is het iets dat ze ernaast doen.’

Nynaeve trok een leren tas uit de kast en begon van de inhoud van een paar potten pakjes te maken. ‘En waar gaan ze dan naartoe als ze ziek zijn? Een haagheler?’

‘Ja,’ zei Elayne. Het deed haar altijd genoegen Thom te laten zien dat zij ook wel wat van de wereld wist. ‘In Amadicia zijn het de mannen die de kruiden bestuderen.’

Nynaeve trok minachtend haar wenkbrauwen op. ‘Wat weet een man nou van genezen? Dan kan ik net zo goed een paardenheler vragen een jurk te maken.’

Ineens besefte Elayne dat ze aan alles en iedereen had gedacht, behalve aan wat vrouw Macura had gezegd. Niet denken aan de doorn maakt je voet niet minder pijnlijk. Een van Lini’s meest geliefde gezegden. ‘Nynaeve, wat denk je dat die boodschap betekent? “Alle zusters zijn welkom om naar de Toren terug te keren.” Ik snap er niets van.’ Dat was niet exact wat ze had willen zeggen, maar ze kwam nu tenminste weer in de buurt.

‘De Toren heeft zijn eigen regels,’ zei Thom. ‘Wat Aes Sedai doen, doen ze vaak om hun eigen redenen en niet om de reden die ze op geven. Als ze al een reden geven.’ Hij en Juilin wisten natuurlijk dat zij slechts Aanvaarden waren; daarom voerden ze lang niet altijd alles precies volgens hun opdrachten uit.

Op Nynaeves gezicht was de strijd duidelijk af te lezen. Ze hield er niet van om in de rede te worden gevallen en ze verafschuwde mensen die in haar plaats antwoord gaven. Er was een lange lijst van zaken waar Nynaeve niet van hield. Maar ze had Thom net bedankt; het was niet gemakkelijk iemand tot de orde te roepen die er juist voor gezorgd had dat je niet als een zak aardappelen werd wegge sleept. ‘In de Toren hebben de meeste dingen weinig te betekenen,’ zei ze zuur. Elayne dacht dat haar verbittering evenzeer Thom als de Toren gold.

‘Geloof jij wat ze zei?’ Elayne haalde diep adem. ‘Over de Amyrlin, en dat die gezegd zou hebben dat ik hoe dan ook teruggebracht moest worden?’

Er zat medeleven in de snelle blik die Nynaeve haar toewierp, ik weet het niet, Elayne.’

‘Ze vertelde de waarheid.’ Juilin draaide een stoel om en ging er ruggelings op zitten. Hij zette zijn staf tegen de rugleuning. ‘Ik heb genoeg dieven en moordenaars ondervraagd om te weten wanneer de waarheid wordt gesproken. Een deel van de tijd was ze te bang om te liegen, en voor de rest te boos.’

‘Jullie twee...’ Nynaeve haalde diep adem, gooide de tas op tafel en sloeg haar armen over elkaar, alsof ze haar handen van haar vlecht wilde weghouden. ‘Ik ben bang dat Juilin gelijk heeft, Elayne.’

‘Maar de Amyrlin weet wat we doen. Let wel, zij was het die ons uit de Toren heeft gezonden.’

Nynaeve snoof luid. ‘Ik kan alles van Siuan Sanche geloven. Ik zou graag een lang gesprek met haar willen hebben wanneer ze niet kan geleiden. Dan zullen we eens zien hoe taai ze is.’ Elayne geloofde niet dat dat enig verschil zou maken. Ze vermoed de, als ze terugdacht aan die dwingende, blauwe ogen, dat Nynaeve een paar fraaie blauwe plekken zou oplopen in het onwaarschijnlijke geval dat haar wens ooit vervuld werd. ‘Maar wat doen we er aan? Het schijnt dat de Ajahs overal ogen-en-oren hebben. En de Amyrlin zelf ook. We zouden tot aan Tar Valon te maken kunnen krijgen met vrouwen die dingen in ons voedsel proberen te stoppen.’

‘Niet als we er niet uitzien zoals ze denken.’ Nynaeve tilde een gele pot uit de kast en zette hem naast de theepot op tafel. ‘Dit is witte hennenpeper. Hij verzacht kiespijn, maar maakt ook je haar zo zwart als de nacht.’ Elayne raakte met een hand haar roodblonde lokken aan – haar haren, niet die van Nynaeve, durfde ze te wedden – maar hoewel de gedachte haar tegenstond, was het een goed idee. ‘Wat verstelwerk met een paar jurken in de winkel, en we zijn geen koop lieden meer, maar twee vrouwen die met hun dienaren reizen.’

‘Met een wagenlading kleurstoffen?’ zei Juilin. Haar koele blik zei dat de dankbaarheid voor haar redding grenzen had. ‘Er staat een koets in een stal aan de andere kant van de brug. Ik denk dat de eigenaar hem wel wil verkopen. Als jullie teruggaan naar de wagen voordat iemand hem steelt – ik weet niet wat jullie bezielde om hem zomaar voor iedere voorbijganger achter te laten! – kunnen jullie, als hij er nog steeds staat, een beurs pakken...’

Een paar mensen keken hun ogen uit toen Noi Torvalds koets stil hield voor Ronde Macura’s winkel, getrokken door een vierspan, met vastgesnoerde kisten op het dak en een gezadeld paard achter de koets. Noi had alles verloren toen de handel met Tarabon instortte; hij verdiende nu een karige boterham met wat te klussen voor weduwe Teran. Niemand op straat had de koetsier ooit eerder gezien; een rijzige, getaande kerel met een lange, witte snor en koude, gebiedende ogen. Ook de donkere knecht met dat harde gezicht was onbekend. Hij droeg een Taraboonse hoeden sprong kwiek naar beneden om de koetsdeur te openen. Het gestaar ging over in gemom pel toen twee vrouwen de winkel uit schreden met bundeltjes in hun armen. De een droeg een groenzijden gewaad en de ander een een voudige blauwwollen jurk, maar ze hadden allebei een sjaal om hun hoofd gewikkeld, zodat geen haartje was te zien. Ze sprongen zowat de koets in.

Twee Kinderen kwamen aanlopen om te vragen wie de vreemdelingen waren, maar terwijl de knecht nog op de bok klom, knalde de koetsier met zijn lange zweep en schreeuwde iets over ruimte maken voor een vrouwe. Haar naam ging verloren toen de Kinderen opzij sprongen en over de stoffige straat rolden. In galop verdween de koets in de richting van de Amadoraanse Weg.

De omstanders wandelden pratend weg. Een geheimzinnige vrouwe, overduidelijk vergezeld van haar dienares, die inkopen bij Ronde Macura gedaan had en vluchtte voor de Kinderen. Er was de laatste tijd weinig gebeurd in Mardecin, en dit gaf gespreksstof voor dagen. De Kinderen van het Licht klopten zichzelf woedend af, maar bedachten dat ze zich door het aangeven van dit geval nogal belachelijk zouden maken. Bovendien hield hun kapitein niet van edelen; hij zou hen waarschijnlijk achter de koets aansturen, een lange, hete rit voor slechts een blaag van een of ander Huis. Als er geen aanklacht kon worden ingediend – altijd een probleem met de edelen – zou het niet de kapitein zijn die de blaam kreeg. In de hoop dat het gerucht over hun vernedering zich niet zou verspreiden, vergaten ze Ronde Macura te ondervragen.

Even later bracht Therin Lugai zijn kar naar de binnenplaats achter de winkel. Hij had al mondvoorraad voor de lange reis onder de ronde zeildoeken huif gestouwd. Ronde Macura had hem inderdaad genezen van een koorts die de vorige winter drieëntwintig levens had geëist, maar zijn zeurderige vrouw en een haaibaai van een schoon moeder waren de reden dat hij blij was met de lange reis, helemaal naar de stad van de feeksen. Ronde had gezegd dat iemand hem on derweg misschien zou treffen, maar hij hoopte helemaal in Tar Va Ion te komen.

Zes keer tikte hij op het keukenraam voor hij naar binnen ging, maar hij vond pas iemand toen hij de trap op klom. In de slaapkamer aan de achterkant lagen Ronde en Lusi uitgestrekt op de bedden, diep in slaap en volledig gekleed, zij het wat verfomfaaid, terwijl de zon nog steeds aan de hemel stond. Geen van de vrouwen werd wakker toen hij hen door elkaar schudde. Hij begreep het niet, en ook niet waar om ze waren vastgebonden met een in repen gesneden sprei, of waar om er twee lege theepotten in de kamer stonden en maar één kop, of waarom er een trechter op Rondes kussen lag. Maar hij had al tijd geweten dat er in de wereld vele dingen waren waar hij niets van begreep. Hij ging weer naar zijn wagen terug, dacht aan de voorraden die met Rondes geld gekocht waren, dacht aan zijn vrouw en haar moeder, en toen hij zijn paard aanspoorde, was dat met de bedoeling om eens in Altara, of misschien Morland, te gaan rondkijken.

Hoe dan ook, er ging nogal wat tijd voorbij voordat een verfom faaide Ronde Macura naar Avi Shendars huis wankelde en een duif verzond met een smal benen kokertje aan zijn poot. De vogel klom naar het noordoosten en vloog recht als een pijl naar Tar Valon. Ron de dacht even na, schreef toen dezelfde boodschap op nog een strook je dun papier en maakte dat vast aan een vogel uit een andere til. Die duif koerste naar het westen, want ze had beloofd dat ze af schriften zou sturen van al haar boodschappen. In deze harde tijden moest een vrouw er het beste van zien te maken, en het kon geen kwaad. Het was niet het soort verslag dat ze anders voor Narenwin maakte. Ze vroeg zich af of ze ooit de smaak van dolkwortel uit haar mond kon krijgen, en ze zou het helemaal niet erg vinden als het verslag dat mens dat zich Nynaeve noemde, wat kwaad zou berokkenen.

Avi schoffelde in zijn tuintje en besteedde, zoals gewoonlijk, geen aandacht aan wat Ronde deed. Na haar vertrek waste hij als altijd zijn handen en ging naar binnen. Ze had een groter vel papier onder de strookjes gelegd om het schrijven gemakkelijker te maken. Toen hij dat vel tegen het namiddaglicht hield, kon hij zien wat ze geschreven had. Weldra was er een derde duif onderweg, ook weer in een andere richting.

Загрузка...