31 De verre sneeuw

De straten in Eianrod waren kaarsrecht en kruisten even rechte zij straten. Waar nodig doorsneden ze heuvels met nette, geplaveide ter rassen. De stenen gebouwen met leien daken zagen er rechthoekig uit, alsof ze geheel uit loodrechte lijnen bestonden. Eianrod was niet gevallen voor Couladin; de mensen waren al verdwenen toen de Shai do erdoorheen stormden. Een groot deel van de huizen bestond echter nog slechts uit verkoolde balken en losse muren rond puinhopen, evenals veel brede marmeren gebouwen van twee verdiepingen met balkons. Volgens Moiraine waren die van kooplieden geweest. Over al op straat lagen kapotte meubels en kleren tussen gebroken schalen en glasscherven van de ramen, losse laarzen, gereedschap en speel goed.

Er had meermalen brand gewoed – dat maakte Rhand. zelf al op uit de aanslag op de roetzwarte balken en de sterke brandlucht die er nog hing – maar Lan kon de reeks veldslagen aanduiden waarmee de stad was veroverd en weer heroverd. Door verschillende Huizen die hoogstwaarschijnlijk om de Zonnetroon streden, hoewel aan de straten was te zien dat de laatste veroveraars van Eianrod struikro vers waren geweest. Vele bendes die Cairhien afschuimden, waren met niemand en geen enkel Huis verbonden, alleen met goud. Rhand liep naar een koopmanshuis dat aan het grootste van de twee pleinen lag. Het bestond uit twee vierkante verdiepingen van grijs marmer met brede trappen, dikke rechthoekige zijmuren en grote balkons die uitkeken op een droge fontein met een stoffig, rond bekken. De kans op een bed wilde hij niet missen en hij koesterde de hoop dat Aviendha de voorkeur aan een tent zou geven. Of het zijn tent was of een tent van de Wijzen kon hem niet schelen, zolang hij maar niet hoefde te luisteren naar haar zachte ademen, terwijl hij op een paar passen afstand in slaap wilde vallen. De laatste tijd hoorde hij in gedachten haar hartslag, zelfs wanneer hij saidin niet had omhelsd. Maar als ze niet zou wegblijven, had hij zijn voorzorgen genomen.

De Speervrouwen bleven voor de treden staan en sommigen holden rond het gebouw om hun plek in te nemen. Hij was bang geweest dat ze zouden proberen dit huis uit te roepen tot hun Dak, al was het maar voor één nacht, dus zodra hij het gebouw had uitgekozen, een van de weinige in de stad met een onbeschadigd dak en glas in de meeste vensters, had hij tegen Sulin gezegd dat hij dit huis uitriep tot het Dak van de Wijnbronbroeders. Wie niet van de Wijnbron in Emondsveld had gedronken, mocht er niet binnen. Uit de blik die ze hem toewierp, maakte hij op dat ze heel goed wist wat hij wilde, maar niemand kwam met hem mee door de brede deuren die geheel uit smalle planken leken te bestaan.

De ruime vertrekken binnen waren kaal, al lagen overal in de grote hal witgeklede gai’shain onder de dekens, onder het hoge gepleister de plafond dat een patroon van strakke vierkanten vertoonde. De gai’shain buitensluiten lag niet in zijn macht, zelfs als hij dat had gewenst, en dat gold ook voor Moiraine als ze niet elders een slaap plek had gevonden. Welk bevel hij ook gaf om niet te worden gestoord, ze vond altijd een manier om de Speervrouwen ertoe te bewegen haar door te laten en hij moest haar ronduit bevelen weg te gaan voor ze zou vertrekken.

De gai’shain, mannen en vrouwen, stonden al overeind voordat hij de deur had dichtgedaan. Ze zouden pas gaan slapen als hij dat deed en sommigen zouden om beurten wakker blijven voor het geval hij ’s nachts iets wenste. Hij had geprobeerd hen op te dragen dat niet te doen en te zeggen dat ze niet volgens hun zeden hoefden te dienen. Je kon echter net zo goed tegen een baal wol schoppen; elke in druk van je tenen was verdwenen zodra je ophield met schoppen. Hij gebaarde hem met rust te laten en klom de marmeren trap op. Enkele gai’shain hadden wat meubelstukken weten op te scharrelen, waaronder een bed en twee veren matrassen, en hij verlangde ernaar zich eindelijk te kunnen wassen en...

Hij verstarde toen hij de deur van zijn slaapkamer opendeed. Aviendha had niet in de tenten willen blijven. Ze stond voor de wastafel met een niet erbij passende lampetkan en schaal, een doekje in haar hand en een stuk gele zeep in de andere. Ze was naakt. Ze leek net zo met stomheid geslagen als hij en niet in staat een spiertje te bewegen.

‘Ik...’ Ze zweeg en slikte, terwijl haar grote groene ogen hem recht aanstaarden, ik kon geen zweettent opzetten in deze... stad, dus dacht ik dat ik jullie manier van...’

Ze was een en al spieren en zachte lijnen. Damp glinsterde over haar hele huid. Hij had nooit kunnen denken dat haar benen zo lang waren. ‘Ik dacht dat je langer op de brug zou... Ik...’ Haar stem werd hoger en haar grote ogen toonden paniek. ‘Het was niet mijn bedoeling dat je mij zag! Ik moet weg van jou. Zo ver mogelijk! Ik moet...’

Opeens verscheen een glinsterende, loodrechte lijn in de lucht voor haar. Die werd breder, alsof de lijn een poort werd. Een ijzige wind waaide de kamer in en droeg dikke gordijnen van sneeuw mee. ‘Ik moet weg!’ riep ze en schoot de poort in, de sneeuwstorm in. Onmiddellijk versmalde de poort zich weer en draaide rond, maar zonder verder nadenken geleidde Rhand en zette hem stil toen hij nog maar half zo breed was. Hij wist niet wat hij had gedaan en hoe, maar hij was er zeker van dat dit een poort was voor reizen. Asmodean had hem erover verteld maar het hem niet kunnen aanleren. Er was geen tijd voor verder nadenken. Hij wist niet waar Aviendha was beland, maar ze was spiernaakt midden in een winterstorm beland. Rhand verknoopte de stromen die hij had geweven, terwijl hij alle dekens van het bed griste en ze op haar kleren en slaapmat gooi de. Hij nam alles met tapijt en al op en sprong slechts enkele tellen na haar de poort in.

Een ijzige wind gierde door de nacht van wervelend wit. Zelfs gehuld in de leegte kon hij zijn lichaam voelen rillen. Vaag kon hij hier en daar enkele vormen in de duisternis onderscheiden, bomen waar schijnlijk. Hij rook niets, alleen de koude. Voor hem bewoog een gestalte, een schim in het donker en de sneeuw. Hij had haar gemakkelijk kunnen missen, als de leegte hem geen scherpe blik had geschonken. Tot aan zijn knieën in de sneeuw struikelde hij achter haar aan, het dikke pak tegen zich aan klemmend. ‘Aviendha! Blijf staan!’ Hij was bang dat de huilende wind zijn schreeuw zou verwaaien, maar ze hoorde het. Bloed en as, ze rende nog harder dan eerst. Hij dwong zichzelf, struikelend en vallend, sneller te gaan, terwijl de steeds dikkere laag sneeuw zijn laarzen vast zoog. De afdrukken van haar blote voeten vulden zich snel. Als hij haar in deze omstandigheden uit het oog verloor... ‘Blijf staan, dwaas! Wil je jezelf soms doden?’ Het geluid van zijn stem leek haar aan te sporen nog harder te hollen.

Grimmig ploeterde hij verder, half vallend en weer opkrabbelend, even vaak door de gierende wind omlaag gedrukt als hij in de sneeuw neerviel en tegen bomen botste. Hij moest haar in het oog houden. Het was maar goed dat de bomen in dit bos, of wat het ook was, zo ver uit elkaar stonden.

Ideeën schaafden langs de leegte en werden verworpen. Hij kon pro beren een eind aan de storm te maken – met het gevolg dat de lucht in ijs veranderde. Een beschermende laag Lucht zou de voortjagen de sneeuw weghouden, maar de sneeuw op de grond niet doen ver dwijnen. Hij kon met Vuur een pad voor zichzelf smelten... om dan door modder verder te moeten baggeren. Tenzij... Hij geleidde en een strook sneeuw van een stap breed smolt weg, een lint dat voor hem uit rolde terwijl hij verder rende. Damp steeg op en op een voet hoogte verdween de vallende sneeuw. Hij kon de warmte van het zand door zijn zolen heen voelen. Behalve zijn voeten en enkels beefde zijn hele lichaam van de door merg en been snijdende kou; zijn voeten zweetten en trokken zich snel terug van de hete grond maar hij haalde haar nu in. Nog even en... Opeens verdween de vage gestalte voor hem, alsof ze in een kuil was gevallen.

Hij hield zijn ogen strak op de plek gericht waar hij haar het laatst had gezien en rende zo snel mogelijk verder. Onverwachts waadde hij tot zijn enkels in ijskoud water rond, toen tot zijn knieën. Voor hem was onder de smeltende sneeuw nog meer water te zien en een ijsrand die zich langzaam terugtrok. Er steeg geen damp op van het zwarte water. Het was een beek of een rivier, en te groot voor zijn Kracht om de snelle stroom ook maar iets warmer te maken. Ze moest het ijs op zijn gehold en erdoorheen zijn gezakt, maar hij zou haar niet redden door zelf rond te waden. Vervuld met saidin voel de hij de kou amper, maar hij kon het klapperen van zijn tanden niet beheersen. Hij stapte achteruit de oever op en staarde naar de plek waar Aviendha volgens hem was verdwenen. Hij geleidde stromen Vuur in de nog kale grond, op enige afstand van het water, tot het zand smolt, glinsterde en wit opgloeide. Zelfs in deze storm zou dat wel een tijdlang heet blijven. Hij legde het pak met de dekens en kleren in de sneeuw ernaast – zijn leven zou ervan afhangen of hij die weer terugvond – klauterde toen door de hoge sneeuw naast het gesmolten pad en ging plat zijn buik liggen. Langzaam kroop hij het besneeuwde ijs op.

De wind gierde over hem heen. Het leek of hij volledig ongekleed was. Zijn handen waren gevoelloos en zijn voeten zouden dat wel dra ook zijn; hij rilde niet meer, maar af en toe trok een beving door hem heen. Koel en kalm in de leegte wist hij wat er aan de hand was. Af en toe kwamen er sneeuwstormen voor in Tweewater, misschien wel even hevig als deze. Zijn lichaam zou worden overmeesterd. Als hij niet spoedig warmte vond, zou hij rustig vanuit de leegte naar zijn dood kunnen kijken. Maar als hij stierf, zou Aviendha ook ster ven. Als ze al niet dood was.

Meer op gevoel dan op gehoor merkte hij dat het ijs onder zijn gewicht kraakte. Zijn tastende handen gleden in water. Dit was de plek, maar met de rondwervelende sneeuw kon hij amper iets zien. Zoekend zwaaide hij zijn handen rond, die gevoelloos in het water spat ten. Hij raakte iets aan de rand van het ijs en beval zijn vingers zich te sluiten, waarna hij bevroren haren hoorde knappen.

Moet haar eruit trekken. Hij kroop achteruit, trok haar mee. Ze was een dood gewicht dat langzaam uit het water gleed. Het ijs zal haar verwonden. Maakt niet uit. Beter dan bevriezen of verdrinken. Achteruit. Blijf in beweging. Geef niet op, anders sterft ze. Blijf in beweging, bloedvuur! Kruipen. Trekkend met zijn benen; duwend met zijn ene hand. De andere verkrampt in Aviendha’s haren. Geen tijd om haar beter vast te pakken; ze zou het toch niet voelen.

Je hebt het al veel te lang veel te gemakkelijk gehad. Heren die voor je kniel den, gai’shain die haastig wijn haalden, Moiraine die deed wat je zei.

Achteruit. Het is de hoogste tijd dat je zelf iets doet, als je dat kan. Beweeg, bloedbastaard van een kreupele geit! Blijf in beweging!

Opeens deden zijn voeten pijn en de pijn trok door zijn benen om hoog. Het duurde even voor hij omkeek en snel van het rokende stuk gesmolten zand afrolde. Rookwolkjes van zijn smeulende broek werden door de wind meegevoerd.

Hij tastte rond naar het achtergelaten pak en wikkelde Aviendha van top tot teen in de dekens, de tapijten, haar kleren. Elk beetje bescherming was van levensbelang. Ze had haar ogen gesloten en bewoog niet. Hij trok de dekens een klein stukje open om aan haar borst te luisteren. Haar hart klopte zo langzaam dat hij niet eens zeker wist of het wel sloeg. Zelfs vier dekens en een stel kleden waren niet genoeg en hij kon geen hitte in haar geleiden zoals hij bij de grond had gedaan. Zelfs als hij de stroom zo fijn mogelijk maakte, zou hij haar eerder doden dan verwarmen. Hij kon het weefsel voelen dat hij had gebruikt om haar poort te versperren. Misschien wel twee span verder in de storm. Als hij probeerde haar zo ver mee te nemen, zou geen van beiden het overleven. Ze hadden beschutting nodig en wel hier.

Hij geleidde stromen Lucht en de sneeuw begon over de grond te schuiven tegen de wind in, richtte zich op tot dikke rechte muren van drie pas lang, met aan een kant een gat als deur, stapelde zich hoger op, perste zich samen tot het glinsterde als ijs. Er vormde zich een dak, hoog genoeg om rechtop te kunnen staan. Hij tilde Aviendha op en viel struikelend de donkere ruimte binnen, weefde en ver knoopte dansende vlammen in de hoeken voor licht, geleidde nog meer sneeuw om de doorgang af te sluiten.

Hij begon zich al warmer te voelen nu de wind was verdwenen, maar dat zou niet voldoende zijn. Hij gebruikte het kunstje van Asmodean, weefde Lucht en Vuur, en binnen werd het warmer. Hij durfde de stroom niet te verknopen; als hij in slaap viel, zou die sterker worden en de hut doen smelten. De vlammen in de hoek waren even gevaarlijk, maar hij was zo uitgeput en ijskoud dat hij niet meer dan één weefsel aankon.

De grond in de hut bestond uit een kale zandbodem met slechts enkele bruine bladeren, die hij niet herkende, en wat krullerige dode kruiden, die hem even onbekend voorkwamen. Hij liet het weefsel dat de lucht verwarmde los en verhitte de grond net zo lang tot de ergste kou verdween, waarna hij het andere weefsel weer oppakte. Het enige dat hij nu nog kon doen, was Aviendha zachtjes neerleggen en voorkomen dat ze viel.

Hij stak een hand onder de dekens om haar wang en schouder te voelen. Druppeltjes water stroomden over haar gezicht toen het ijs in haar haren smolt. Hij was koud, maar zij leek wel een brok ijs. Ze had elk beetje warmte nodig dat hij voor haar kon vinden, maar hij durfde de lucht niet warmer te maken. De muren glansden al door een laagje gesmolten ijs. Ook al was hijzelf ijs- en ijskoud, in hem was wel meer warmte te vinden dan in haar.

Hij trok zijn kleren uit, schoof onder de dekens en legde zijn eigen vochtige kleren erbovenop. Ze konden de lichaamswarmte vasthouden. Zijn gevoel, versterkt door de leegte en saidin, zoog het gevoel van haar huid op. Daarmee vergeleken was zijde ruw te noemen. Vergeleken met haar huid was satijn... Hou op met die gedachten. Hij streek de vochtige haren uit haar gezicht. Hij zou ze moeten drogen, maar het water voelde niet meer zo koud aan en afgezien van de dekens en kleren had hij verder toch niets. Haar ogen waren gesloten; haar borsten bewogen langzaam tegen hem aan. Haar hoofd lag op zijn arm, gekoesterd tegen zijn borst. Als ze niet zo ijskoud had aan gevoeld, had ze in slaap kunnen zijn. Zo vredig en helemaal niet boos. Zo mooi.

Hou op met die gedachten. Het klonk als een scherp bevel buiten de leegte die hem omhulde. Praat. Hij vertelde het eerste het beste dat in hem opkwam. Over Elayne en de verwarring die haar twee brieven hadden veroorzaakt, maar daarmee kwamen al snel de gedachten aan de goudblonde Elayne over de leegte aanzweven, aan hun kussen in verborgen hoekjes van de Steen. Denk niet aan kussen, stommeling!

Hij ging over op Min. Op die manier had hij nooit aan Min gedacht. Nou ja, die paar dromen telden toch niet? Min zou hem een klap midden in zijn gezicht hebben gegeven als hij haar had willen kussen, of hem anders uitlachen en een wolkop noemen. Het leek wel of al dat gepraat over vrouwen hem eraan herinnerde dat hij een naakte vrouw in zijn armen hield. Vervuld met de Kracht kon hij haar geur ruiken, iedere duim van haar even goed voelen alsof hij met zijn handen over... De leegte trilde. Licht, je hoeft haar alleen maar te verwarmen. Hou je gedachten buiten het varkenskot, man!

Terwijl hij probeerde er niet meer aan te denken, sprak hij van zijn hoop op vrede in Cairhien, om er een eind aan de hongersnood te maken, om zonder verder bloedvergieten de naties achter zich te scharen. Maar ook deze woorden kenden een eigen leven, voerden hem onvermijdelijk naar Shayol Ghul, waar hij de Duistere moest bestrijden en zou sterven als de Voorspellingen gelijk kregen. Het leek laf om te hopen dat hij het op de een of andere manier zou overleven. De Aiel kenden geen lafheid, de zwaksten onder hen waren nog zo dapper als een leeuw. ‘Het Breken van de Wereld doodde de zwakken,’ had hij Bael horen zeggen, ‘en het Drievoudige Land doodde de lafaards.’

Hij sprak over de plek waar ze nu waren, waar zij hem had heen gevoerd tijdens haar radeloze vlucht. Ergens ver weg, in een vreemd land, waar in deze tijd van her jaar nog sneeuw lag. Het was nog erger geweest dan een radeloze vlucht. Waanzinnig. Toch wist hij dat ze vanwege hem was gevlucht. Voor hem gevlucht! Ze moest hem wel ontzettend haten dat ze zo ver mogelijk weg wilde komen en niet gewoon tegen hem had gezegd dat hij weg moest gaan, zodat ze zich alleen kon wassen.

‘Ik had moeten kloppen.’ Op zijn eigen slaapkamerdeur? ik weet dat je niet in mijn buurt wilt blijven. Dat hoef je ook niet. Wat de Wijzen ook willen, wat ze ook zeggen, jij gaat naar hun tenten te rug. Je hoeft niet meer bij me te blijven. Feitelijk... als je dat doet... stuur ik je weg.’ Waarom had hij gehaperd? Ze maakte hem razend, koud en verbitterd wanneer ze wakker was, maar als ze sliep... ‘Je deed idioot. Je had jezelf kunnen doden.’ Hij streelde weer haar haren; hij leek er niet mee op te kunnen houden. ‘Als je ooit nog eens zo idioot doet, draai ik je de nek om. Heb je er enig idee van dat ik jouw ademen ’s nachts ontzettend zal missen?’ Missen? Ze maakte hem er gek mee! Hij was degene die krankzinnig was. Hij moest er mee ophouden. ‘Jij gaat weg en daarmee uit, zelfs als ik je naar Rhuidean terug zal moeten sturen. De Wijzen kunnen me niet tegenhouden als ik als de car’a’carn spreek. Voor mij zul je geen tweede keer hoeven te vluchten.’

De hand die haar onwillekeurig bleef strelen, verstarde toen ze bewoog. Ze was warm, besefte hij. Heel warm. Hij zou nu netjes een deken om zich heen moeten wikkelen en van haar wegschuiven. Haar open ogen, helder en donkergroen, staarden hem ernstig van heel na bij aan. Ze leek niet verbaasd hem te zien en trok zich niet terug. Hij nam zijn armen van haar weg, begon bij haar vandaan te schuiven en zij greep pijnlijk een handvol haren. Als hij bewoog, zou hij daar een kale plek krijgen. Ze gaf hem niet de kans alles uit te leggen. ‘Ik heb mijn bijna-zuster beloofd op je te passen.’ Ze leek net zozeer tegen zichzelf te praten als tegen hem, met een zachte, haast uitdrukkingsloze stem. ‘Ik ben zo snel als ik kon van je weggevlucht om mijn eer te beschermen. En zelfs hier ben je me gevolgd. De ringen liegen niet en ik kan niet meer vluchten.’ Haar stem klonk fermer en vastbesloten, ik vlucht niet meer.’

Rhand probeerde te vragen wat ze bedoelde, terwijl hij trachtte haar vingers los te knopen van zijn haar, maar ze greep een andere pluk vast en trok zijn lippen op de hare. Daarmee kwam een eind aan zijn verstandige overwegingen; de leegte verbrijzelde en saidin verdween. Hij meende dat hij niet zelf had kunnen ophouden als hij dat had gewild, maar er kwam geen enkele gedachte dat hij het niet wilde en zij liet heel duidelijk merken dat haar dat niet uitmaakte. Feitelijk was een heel lange tijd zijn laatste samenhangende gedachte dat hij niet dacht dat hij haar had kunnen tegenhouden. Een aanzienlijke tijd later – twee uur, misschien drie; hij was er niet echt zeker van – lag hij boven op de kleden met de dekens over hem heen en zijn handen achter zijn hoofd, terwijl hij naar Aviendha keek, die de gladde witte wanden bestudeerde. Ze hadden verrassend veel warmte vastgehouden. Het was niet nodig geweest saidin weer vast te grijpen, de koude buiten te sluiten of de lucht te verwarmen. Ze had na het opstaan niet meer gedaan dan snel haar vingers door haar haren te harken en ze liep ondanks haar naaktheid volkomen onbevangen rond. Het was natuurlijk ook wat laat om je te schamen over zoiets onbelangrijks als kleding. Hij had zich zorgen gemaakt toen hij haar uit het water had getrokken, maar ze had minder sneden en schrammen opgelopen dan hij, en op de een of andere manier werd haar schoonheid er totaal niet door aangetast. ‘Wat is dit?’ vroeg ze.

‘Sneeuw.’ Hij legde zo goed mogelijk uit wat het was, maar ze schud de slechts het hoofd, gedeeltelijk van verbazing, gedeeltelijk uit on geloof. Voor iemand die in de Woestenij was opgegroeid, moest bevroren water dat uit de hemel viel bijna even onmogelijk lijken als vliegen. Volgens de verhalen was die keer dat hij het had laten regenen het enige moment geweest dat het in de Woestenij had geregend. Hij kon een zucht van spijt niet onderdrukken toen ze haar onder hemd begon aan te trekken. ‘De Wijzen kunnen ons trouwen zodra we terug zijn.’ Hij kon nog steeds zijn weefsel voelen dat haar poort openhield.

Aviendha’s donkere rossige haren schoten door de halsopening en ze keek hem vlak aan. Niet echt aardig maar ook niet onaardig. Wel vastbesloten. ‘Wat brengt jou op de gedachte dat een man het recht heeft mij dat te vragen? Bovendien behoor je Elayne toe.’ Een tel later lukte het hem zijn mond weer dicht te doen. ‘Aviendha, we hebben net... Wij tweeën... Licht, we moeten nu wel trouwen. Niet dat ik het doe omdat het moet,’ voegde hij er snel aan toe. ‘Ik wil het.’ Eigenlijk was hij daar niet zo zeker van. Hij meende dat hij misschien wel van haar hield, maar hij vond evenzeer dat hij van Elayne hield. En door het een of ander bleef Min ook in zijn gedachten rondspoken. Je bent een even grote rokkenjager als Mart.

Maar ditmaal kon hij iets doen wat terecht rechtvaardig was. Ze trok haar neus op en voelde aan haar kousen of die droog waren, waarna ze ging zitten om ze aan te trekken. ‘Egwene heeft me over de huwelijksgebruiken in Emondsveld verteld.’

‘Wil je een jaar wachten?’ vroeg hij ongelovig. ‘Het jaar. Ja, dat bedoel ik.’ Hij had nooit geweten dat een vrouw zoveel been kon laten zien bij het aantrekken van een kous. Het was gek dat het zo opwindend was, nadat hij haar bezweet en naakt had gezien en... Hij dwong zich weer naar haar te luisteren. ‘Egwene heeft verteld dat ze haar moeder al toestemming voor jou had willen vragen, maar voor ze de kans kreeg, zei haar moeder dat ze een jaar moest wachten, zelfs als ze al een vlecht mocht hebben.’ Aviendha dacht fronsend na, met een knie onder haar kin. ‘Klopt dat? Ze ver telde dat een meisje pas haar haren mocht vlechten als ze oud genoeg was om te trouwen. Begrijp je waar ik het over heb? Je ziet eruit als die... vis... die Moiraine in de rivier heeft gevangen.’ Er waren geen vissen in de Woestenij. De Aiel kenden ze alleen uit boeken. ‘Natuurlijk,’ zei hij. Hij had net zo goed doof en blind kunnen zijn, zoveel begreep hij ervan. Hij ging anders liggen onder de dekens en probeerde alle zekerheid in zijn woorden te leggen die hij op kon brengen. ‘Tenminste... nou ja, de gewoonten zijn ingewikkeld en ik weet niet echt welke je nu bedoelt.’

Ze keek hem even achterdochtig aan, maar de zeden bij de Aiel waren zo warrig dat ze hem geloofde. In Tweewater liep je een jaar rond en als je geschikt was, beloofde je je aan de ander en was je einde lijk getrouwd. Dat waren eigenlijk de enige gebruiken. Tijdens het aankleden praatte ze verder, ik had het erover dat een meisje in dat jaar de toestemming van haar moeder vraagt en die van de Wijsheid. Ik kan niet zeggen dat ik dat begrijp.’ Het witte hemd dat ze over haar hoofd trok, smoorde haar woorden half. ‘Als ze hem wil, en als ze oud genoeg is om te trouwen, waarom heeft ze dan toestemming nodig? Maar weet je, volgens onze zeden’ – haar stem maakte duidelijk dat eigenlijk alleen die golden – ‘is het aan mij om te bepalen of ik je vraag. En ik vraag je niet. Onder jullie gebruiken’ – ze maak te haar gordel vast en schudde het hoofd van afkeer – ‘zou ik de toe stemming van mijn moeder niet hebben. En jij hebt die van je vader nodig, neem ik aan. Of die van je vaderbroer, omdat je vader dood is. Nou, die hebben we niet, dus kunnen we niet trouwen.’ Ze begon de sjaal op te vouwen om die om haar voorhoofd te binden, ik begrijp het,’ zei hij zwakjes. Elke jongen in Emondsveld die zijn vader hiervoor toestemming zou vragen, vroeg eigenlijk om een draai om zijn oren. Wanneer hij dacht aan de jongens die zich drijfnat hadden gezweet van zorgen dat iemand, wie dan ook, zou hebben ontdekt wat ze uitspookten met het meisje dat ze van plan waren te trouwen... Hij herinnerde zich nog de keer dat Nynaeve op de hooizolder van Bars vader Kinne Lewin en Bar Datrijn had betrapt. Kinne had vijf jaar haar haren in een vlecht moeten dragen en nadat Nynaeve alles had afgehandeld, deed vrouw Lewin het nog eens dunnetjes over. De vrouwenkring had die arme Bar bijna levend gevild en dat was nog niets vergeleken met wat ze Kinne hadden aangedaan in de maand die volgens hen nog de kortste tijd was om netjes en behoorlijk op de bruiloft te wachten. In verborgen hoekjes, ver van de vrouwenkring, deed het grapje de ronde dat Bar en Kinne de eerste week na de bruiloft niet hadden kunnen zitten. Rhand nam aan dat Kinne vergeten was toestemming te vragen. ‘Maar ik veronderstel dat Egwene ook niet alle gebruiken van de mannen kent,’ ging hij door. ‘Vrouwen weten niet alles. Zie je, ik ben hiermee begonnen, en dus moeten we trouwen. En dan doet toestemming er niet toe.’

‘Ben jij ermee begonnen?’ Ze snoof hoorbaar en laatdunkend. Of ze nu Aiels, Andoraans of wat dan ook was, een vrouw gebruikte die geluiden als stokken, om mee te porren of te slaan. ‘Het doet er trouwens niet toe, omdat we de Aielgewoonten volgen. Dit gebeurt geen tweede keer, Rhand Altor.’ Hij hoorde – tot zijn vreugde en droefenis – dat er iets van spijt in haar stem doorklonk. ‘Jij behoort de bijna-zuster van mijn bijna-zuster. Ik heb nu toh jegens Elayne, maar dat gaat jou verder niet aan. Blijf je daar eeuwig liggen? Ik heb gehoord dat mannen erna lui zijn, maar het zal niet meer zo lang duren of de stammen maken zich op voor de ochtendtocht. Jij moet er zijn.’ Opeens gleed er een verschrikte uitdrukking over haar gezicht en zakte ze door haar knieën. ‘Als we nog terug kunnen komen. Ik weet niet eens precies meer hoe ik dat gat heb gemaakt, Rhand Altor. Jij moet de weg terugvinden.’

Hij vertelde haar hoe hij de poort had versperd en nog steeds voel de hoe hij standhield. Ze leek opgelucht en schonk hem zelfs een glimlach. Maar terwijl ze haar benen onder zich sloeg en haar rok schikte, werd het steeds duidelijker dat ze niet van plan was hem de rug toe te draaien als hij zich ging aankleden.

‘Nou ja, eerlijk is eerlijk,’ mompelde hij na lang wachten en kwam overeind. Hij probeerde het even onbevangen te doen als zij, maar het was niet gemakkelijk. Hij kon haar ogen bijna lijfelijk voelen, zelfs als hij zich omdraaide. Ze had geen reden om te zeggen dat hij een leuk kontje had. Hij had ook niets van haar fraaie achterste gezegd. Ze zei het trouwens toch alleen om hem te laten blozen. Vrouwen keken niet op die manier naar mannen.

En ze vragen hun moeder toch ook niet toestemming om...

Hij had het idee dat het leven met Aviendha er geen sikkepit gemakkelijker op was geworden.

Загрузка...