11 De Negen Paardenwip

Een brede strooien hoed verborg Siuans gezicht toen ze in de late na middagzon Logain liet voorgaan onder de Shilenepoort van Lugard. De hoge buitenmuren van de stad waren ietwat vervallen; ze zag dat de muur op twee plaatsen door de afgebrokkelde stenen niet hoger was dan een hoge schutting. Min en Leane reden dicht achter haar. Ze waren allebei moe van het tempo dat de man sinds Korense Bronnen had ingezet. Hij wilde de leiding hebben, en er was niet veel voor nodig om hem te doen geloven dat hij die ook had. Het maakte haar niet uit dat hij zei wanneer ze ’s ochtends moesten vertrekken, waar en wanneer ze zouden stoppen voor de nacht, en dat hij het geld bij zich hield. Het kon haar zelfs niets schelen dat hij verwachtte dat zij zijn maaltijden kookten en opdienden. Alles bij elkaar had ze medelijden met hem. Hij had er geen idee van wat ze met hem van plan waren. Een grote vis aan de baak om een nog grotere te vangen, dacht ze grimmig.

In naam was Lugard de hoofdstad van Morland en de zetel van koning Roedran. Maar de heren in Morland spraken hun leenmans trouw uit en weigerden vervolgens schatting te betalen of te doen wat Roedran wilde, en dat gold ook voor de andere mensen. Morland was alleen in naam een natie, met een volk dat slechts bijeen gehouden werd door een vaag idee van verbondenheid met hun koning of koningin – de troon veranderde met soms maar korte tussenpozen van eigenaar – en door de vrees dat Andor of Illian het land misschien zou opslokken als ze op een of andere manier niet bij elkaar bleven.

De stad werd doorkruist door stenen muren, waarvan de meeste in nog slechtere staat verkeerden dan de stadswallen, want Lugard was in de loop van de eeuwen naar willekeur uitgebreid en meerdere malen verdeeld tussen elkaar bestrijdende edelen. Het was een smerige stad, waar veel brede straten ongeplaveid waren en alles stoffig was. Mannen met hoge bolhoeden en vrouwen met schorten en rokken die hun enkels vrijlieten, schoten tussen de voortrollende karavaans van kooplieden door, terwijl kinderen speelden in de diepe karren sporen. De handel hield Lugard overeind, handel met Illian en Ebo Dar, met Geldan in het westen en Andor in het noorden. Overal in de stad, op grote, open plekken, stonden wagens wiel aan wiel, waar van er veel zwaarbeladen waren, met zeilen afgedekt. Sommige stonden leeg op vracht te wachten. Langs de hoofdstraten wisselden rij en herbergen, paardenerven en stallen zich af met huizen of winkels die waren opgetrokken uit grijze steen onder blauwe, rode, paarse of groene dakpannen. De lucht was vol stof en lawaai: gerinkel van smederijen, dof gerommel van karren, gevloek van voerlieden en luid ruchtig gelach vanuit de herbergen. De zon gleed verzengend heet naar de einder, het leek alsof het er nooit meer zou regenen. Toen Logain eindelijk een stalerf op reed en afsteeg achter een her berg met groen dak die De Negen Paardenwip heette, liet Siuan zich dankbaar van Bela glijden. Ze gaf de ruige merrie een onzeker klop je op de neus, voorzichtig vanwege de grote tanden. Zitten op de rug van een dier was volgens haar geen manier van reizen. Een boot voer daarheen waar je het roer naar keerde; een paard kon besluiten om zelf iets te bedenken. Boten beten ook niet. Bela had dat weliswaar nog niet gedaan, maar ze kon het wel. In ieder geval was ze verlost van die verschrikkelijke stijfheid van de eerste dagen, toen ze zeker wist dat Leane en Min achter haar rug om grinnikten wanneer ze zich strompelend te ruste legde. Na een dag in het zadel voelde ze zich nog steeds uitgeput, maar ze slaagde er nu in dat te verbergen. Zodra Logain begon te onderhandelen met de stalbaas, een magere oude kerel met sproeten in een leren vest zonder hemd, gleed Siuan naar Leane toe. ‘Als je je streken wilt oefenen,’ zei ze zacht, ‘probeer ze dan het volgende uur uit op Dalijn.’ Leane keek haar vol twijfel aan – in een paar dorpen na Korense Bronnen had ze wat geprobeerd met blikken en glimlachjes, maar Logain had ze met niet meer dan een vlakke blik beantwoord – en knikte toen zuchtend. Ze haalde diep adem en schreed verder met die opmerkelijke, soepele gang, waarbij ze haar grijze merrie meetrok en al naar Logain begon te glimlachen. Siuan kon niet ontdekken hoe ze dat klaarspeelde; het leek wel of een stel botten bij haar niet langer van been waren. Ze ging bij Min staan en zei op dezelfde zachte toon: ‘Zodra Dalijn klaar is met de stalbaas, vertel je hem dat je binnen bij mij gaat zit ten. Haast je dan en blijf uit de buurt van hem en Amena tot ik te rug ben.’ Aan het geluid te horen dat uit de herberg opklonk, was de menigte binnen groot genoeg om er een heel leger in te verbergen. Beslist groot genoeg om de afwezigheid van één vrouw te dekken.

Min begon weer koppig te kijken en wilde haar mond opendoen om naar de reden te vragen. Siuan was haar voor. ‘Doe het gewoon, Se renla. Of ik laat je behalve zijn bord aanreiken ook nog zijn laarzen schoonmaken.’ De koppige blik bleef, maar Min knikte met tegen zin.

Siuan drukte haar Beia’s teugels in de hand en haastte zich het erf af, de straat in, waarbij ze hoopte dat ze de goede richting insloeg. Ze wilde niet de hele stad doorzoeken, niet in deze stoffige hitte. De straten waren vol met zware wagens achter vier- of zesspannen, soms zelfs tienspannen. Voerlieden lieten lange zwepen knallen en vloekten even vaak naar de paarden als naar de mensen die tussen de wagens door sprongen. In de menigte liepen grof geklede mannen met lange voerliedenj assen, die de langskomende vrouwen soms lachende uitnodigingen toewierpen. De vrouwen, in kleurige schorten, sommige gestreept, en met fel gekleurde omslagdoeken om hun hoofd, liepen schijnbaar doof door zonder op of om te kijken. Vrouwen zonder schort, met loshangend haar en een rok tot vlak onder de knie gaven vaak nog ruwere antwoorden.

Siuan schrok op toen ze besefte dat enkele opmerkingen van de mannen tot haar waren gericht. Ze voelde zich niet beledigd – in haar gedachten sloegen die woorden niet op haar -, maar ze was wel ver baasd. Ze was nog steeds niet gewend aan de veranderingen in zich zelf. Dat mannen haar aantrekkelijk vonden... Haar oog ving haar weerspiegeling op in het smerige raam van een kleermakerswinkel; niet meer dan een vaag beeld van een jong meisje met een lichte huid onder een strooien hoed. Ze was jong. Ze zag er niet alleen jong uit, voor zover ze kon zeggen, maar ze was ook jong. Niet veel ouder dan Min. In feite was ze nog een meisje, gezien haar werkelijke leef tijd. Een voordeel van het gesust zijn, zei ze tegen zichzelf. Ze had vrouwen ontmoet die tegen elke prijs vijftien of twintig jaar jonger wilden worden; sommigen zouden de prijs die het haar had gekost, heel redelijk vinden. Ze merkte dat ze vaak zulke voordelen opsomde, misschien om zichzelf ervan te overtuigen dat er echt voordelen waren. Ze kon, om maar iets te noemen, liegen als dat nodig was, om dat ze bevrijd was van de Drie Geloften. En haar eigen vader zou haar niet eens herkennen. Ze zag er niet helemaal uit als de jonge vrouw van vroeger; de veranderingen van de volwassenheid waren er nog steeds, maar verzacht met jeugdigheid. Objectief bekeken, was ze volgens haar iets aantrekkelijker dan ze als meisje geweest was. Vroeger zei men soms dat ze er aardig uitzag; gewoonlijk zeiden ze dat ze ‘een leuk meisje’ was.

Ze kon dat gezicht niet in verband brengen met zichzelf, met Siuan Sanche. Alleen van binnen was ze dezelfde gebleven; haar geest bevatte nog steeds al haar kennis. Daar, in haar hoofd, was ze niets veranderd.

Sommige herbergen en taveernes in Lugard hadden namen als De Smidsmoker of De Dansende Beer of Het Zilveren Zwijn, vaak met bijpassende opzichtige uithangborden. Andere hadden namen die niet toegestaan zouden mogen worden. De minst aanstootgevende was nog De Kus van de Domani-deerne, met op het uithangbord een af beelding van een vrouw met een bronskleurige huid, naakt tot aan haar middel, die haar lippen tuitte. Siuan vroeg zich af wat Leane daaruit zou opmaken, maar zoals ze zich nu gedroeg, zou het haar maar op gedachten brengen.

Eindelijk vond ze de herberg die ze zocht, in een zijstraat die even breed was als de hoofdstraat, achter een poortloze opening in een van die instortende binnenmuren. Hij was opgetrokken uit ruwe grijze steen, drie verdiepingen hoog en bekroond met paarse daktegels. Het uithangbord boven de deur liet een onwaarschijnlijk wellustige vrouw zien die alleen maar haar haren droeg; ze was zo geschilderd dat bijna niets verborgen bleef, zittend op een ongezadeld paard. Ze had een naam die Siuan oversloeg zodra ze hem begreep. De gelagkamer, die blauw zag van de pijprook, was volgepakt met ruwe mannen die dronken en lachten en probeerden de diensters te knijpen, die hen met vermoeide glimlachjes zo goed en zo kwaad als het ging ontweken. Een lier en een fluit waren nauwelijks boven het geroezemoes uit te horen. Ze begeleidden een jonge vrouw die op een grote tafel aan het einde van de lange kamer stond te dansen en te zingen. Van tijd tot tijd zwaaide de zangeres zo met haar rok dat bijna alles van haar blote benen te zien was. Wat Siuan kon opvangen van haar lied, deed haar wensen dat ze de mond van het meisje met zeep kon uitwassen. Waarom wilde een vrouw zonder kleren rondlopen? Waarom zou een vrouw erover willen zingen voor een stel dronken lomperiken? Ze was nooit in een herberg als deze geweest en was van plan haar bezoek zo kort mogelijk te houden. In een oogopslag was duidelijk wie de eigenaresse van de herberg was. Ze was groot en zwaar, en gewikkeld in een roodzijden jurk die zowat gloeide. Zorgvuldig geverfde krullen – die rode tint kon ze niet van nature hebben, niet met zulke donkere ogen – omlijstten een vooruitgestoken kin en een harde mond. Tussen het schreeuwen van opdrachten voor de meisjes door bleef ze bij verschillende tafeltjes staan om een paar woorden te wisselen, op een schouder te slaan en met haar klanten te lachen.

Siuan hield haar rug kaarsrecht en probeerde de schattende blikken van de mannen te negeren, terwijl ze naar de vrouw met het vlammend rode haar liep. ‘Vrouw Tharne?’ Ze moest de naam drie keer herhalen, elke keer luider, voor de herbergierster naar haar keek. ‘Vrouw Tharne? Ik wil een baantje als zangeres. Ik kan...’

‘Zo, kan je dat? Nee maar.’ De zware vrouw lachte. ‘Nou, ik heb al een zangeres, maar ik kan er altijd nog wel eentje gebruiken zodat zij wat rust krijgt. Laat me je benen zien.’

‘Ik kan het “Liedje van de drie vissen” zingen,’ zei Siuan luid. Dit moest de juiste vrouw zijn. Er kon niet nog een vrouw met dit haar in de stad zijn die ook nog luisterde naar dezelfde naam in dezelfde herberg.

Vrouw Tharne lachte nog harder en mepte een van de mannen aan een tafel vlakbij op zijn schouder, waardoor ze hem half van de bank sloeg. ‘Daar is hier niet veel vraag naar, hè Pel?’ Pel, die een paar tanden mistte en een wagenrijderszweep om zijn schouders had gewikkeld, kakellachte met haar mee. ‘En ik kan “Blauw ochtendgloren” zingen.’

De vrouw wreef zich in de ogen alsof ze had gehuild van het lachen. ‘Kan je dat? Nou, ik weet zeker dat de jongens dat wel leuk zullen vinden. Laat me je benen zien. Je benen, meisje, of verdwijn!’ Siuan aarzelde, maar vrouw Tharne wachtte af. Net als een groei end aantal mannen. Dit móést de juiste vrouw zijn. Langzaam trok ze haar rok tot haar knieën op. De vrouw gebaarde ongeduldig. Siuan sloot haar ogen en verzamelde meer en meer rok in haar handen. Ze voelde bij elke duim haar gezicht roder worden. ‘Een verlegen veulen,’ grinnikte vrouw Tharne. ‘Nou, als die liedjes alles zijn wat je kunt, kun je maar beter een stel benen hebben die een man plat op zijn gezicht laten vallen. Maar daar valt niets over te zeggen, tot we die wollen kousen naar beneden hebben, nietwaar Pel? Ach wat, kom maar met me mee. Misschien heb je een goede stem, maar dat kan ik hier niet beoordelen. Loop maar mee meisje, schud die kont van je eens heen en weer!’

Siuans ogen sperden zich laaiend open, maar de dikke vrouw liep al naar achteren. Siuan liet haar rok vallen, rechtte haar rug als was die een ijzeren staaf en volgde, terwijl ze het gelach en de schunnige voor stellen in haar richting probeerde te negeren. Haar gezicht was als van steen, maar van binnen streed bezorgdheid met boosheid. Voordat ze verheven werd tot Amyrlin Zetel had ze het netwerk van de Blauwe ogen-en-oren geleid; enkele ervan waren haar eigen faktoors, toen en later. Ze mocht dan wel niet langer de Amyrlin zijn, zelfs geen Aes Sedai, maar ze kende al deze mensen nog steeds. Duran da Tharne diende de Blauwen al toen ze het netwerk had overgenomen, en ze gaf altijd goede inlichtingen. Ogen-en-oren konden niet overal gevonden worden, en hun mate van betrouwbaarheid liep nog al uiteen. Er was er maar één tussen Tar Valon en hier die ze genoeg vertrouwde om te benaderen, in Vierkoningen in Andor, maar die was verdwenen. Door de handelskaravanen die Lugard aandeden, waren hier enorm veel nieuwtjes en geruchten beschikbaar. Er konden hier ook faktoors van de andere Ajahs zijn; ze deed er goed aan zich dat te herinneren. Voorzichtigheid brengt de boot thuis, hield ze zichzelf voor.

Deze vrouw paste volmaakt bij de beschrijving van Duranda Tharne; er kon toch waarachtig niet nog een herberg zijn met zo’n af schuwelijke naam, maar waarom had ze zo gereageerd toen Siuan zich bekendmaakte als een andere faktoor van de Blauwe? Ze moest het erop wagen; Min en Leane werden, ieder op hun eigen wijze, al even ongeduldig als Logain. Voorzichtigheid bracht de boot thuis, maar soms voerde durf een hele scheepslading mee. In het ergste geval kon ze de vrouw met iets op haar hoofd slaan en via de achter kant ontsnappen. Ze nam de breedte en lengte van de vrouw op, de stevigheid van haar dikke armen, en hoopte dat ze het kon. Een gewone deur in de keukengang gaf toegang tot een spaarzaam ingerichte kamer. Op een blauw kleed stonden een werktafel en een stoel, aan een muur hingen een grote spiegel en, verrassend, een plankje met een paar boeken. De deur ging achter hen dicht en het lawaai uit de gelagkamer was bijna niet meer te horen. Toen keerde de zware vrouw zich met haar handen op haar forse heupen naar Siuan. ‘Nou, wat wil je van me? Laat je naam maar zitten; ik wil het niet weten, of die nu echt is of niet.’

Iets van de spanning sijpelde uit Siuan weg. Maar niet haar boosheid. ‘Je had het recht niet mij op die manier te behandelen! Wat wil de je? Mij dwingen...’

‘Ik had elk recht,’ snauwde vrouw Tharne, ‘en het was nodig. Als je bij openings- of sluitingstijd was gekomen, zoals je behoorde te doen, had ik je hier ongezien naar binnen kunnen loodsen. Denk je niet dat een paar mannen zich iets zouden afvragen wanneer ik je als een lang verloren vriendin zou binnenhalen? Ik kan het me niet veroorloven dat iemand zich dingen over mij afvraagt. Je mag blij zijn dat ik je Susu’s plaats op tafel niet liet overnemen voor een liedje of twee. En je gedraagt je bij mij.’ Ze hief een brede, harde hand dreigend op. ‘Ik heb getrouwde dochters die ouder zijn dan jij, en als ik hen bezoek, lopen en praten ze netjes. Als jij je als een kakmadam gedraagt, zal ik je dat afleren. Niemand daarbuiten zal je zelfs maar horen janken, en als ze al wel wat horen, zullen ze niet tussenbeide komen.’ Ze gaf een fel knikje, alsof de zaak was afgedaan, en zette haar handen weer op haar heupen. ‘Nou, wat wil je?’

Een paar keer had Siuan geprobeerd om haar te onderbreken, maar de vrouw rolde als een vloedgolf over haar heen. Hieraan was ze niet gewend. Tegen de tijd dat vrouw Tharne klaar was, trilde ze van woede; met beide handen kneep ze in haar rok tot haar knokkels wit waren. Met evenveel kracht probeerde ze haar boosheid te bedwingen. Ik word geacht gewoon een andere faktoor te zijn, hield ze zich zelf streng voor. Niet meer de Amyrlin, slechts een andere faktoor.

Bovendien dacht ze dat deze vrouw in staat was haar dreigement uit te voeren. Ook dit was volkomen nieuw voor haar: oppassen voor iemand omdat deze gewoon groter en sterker was. ‘Ik moet een boodschap afgeven aan een bijeenkomst van hen die we dienen.’ Ze hoopte dat vrouw Tharne haar gespannen houding uit legde als angst; de vrouw zou misschien behulpzamer zijn als ze dacht dat Siuan behoorlijk van haar onder de indruk was. ‘Ze waren niet daar waar mij gezegd is dat ik hen kon aantreffen. Ik kan alleen hopen dat u iets weet dat me helpt hen te vinden.’ Vrouw Tharne vouwde haar armen over een omvangrijke boezem en keek haar onderzoekend aan. ‘Je weet je nukken te bedwingen, als het je past, niet? Goed. Wat is er in de Toren gebeurd? En probeer maar niet te ontkennen dat je daar vandaan komt, mijn mooie, hooghartige deerne. Jouw boodschap geeft aan dat je een koerier bent, en die opgeblazen maniertjes kun je nooit in een dorp hebben opgedaan.’

Siuan haalde diep adem voordat ze antwoord gaf. ‘Siuan Sanche is gesust.’ Haar stem trilde niet eens; daar was ze trots op. ‘Elaida do Avriny a’Roihan is de nieuwe Amyrlin.’ Die woorden kon ze niet helemaal zonder scherpte uitspreken.

Vrouw Tharnes gezicht bleef onbeweeglijk. ‘Wel, dat verklaart sommige opdrachten die ik heb gekregen. Een paar misschien. Haar gesust, hè? Ik dacht dat ze eeuwig Amyrlin zou blijven. Ik heb haar één keer gezien, een paar jaar terug, in Caemlin. Op afstand. Ze zag eruit of ze paardentuig als maaltijd gebruikte.’ Die onmogelijke bloedro de krullen zwaaiden heen en weer terwijl ze haar hoofd schudde. ‘Nou ja, wat gebeurd is, is gebeurd. De Ajahs zijn verdeeld, niet waar? Dat is het enige dat het kan verklaren. En die ouwe tang gesust. De Toren is gebroken en de Blauwen zijn op de vlucht.’ Siuan knarste met haar tanden. Ze probeerde zichzelf voor te houden dat de vrouw trouw was aan de Blauwe Ajah, niet aan haarzelf, maar het hielp niet. Ouwe tang? Zij is oud genoeg om mijn moeder te kunnen zijn. En als ze dat was, zou ik mezelf verdrinken. Ze span de zich in om haar stem onderdanig te laten klinken. ‘Mijn bood schap is belangrijk. Ik moet zo snel mogelijk op pad. Kunt u me helpen?’

‘Belangrijk, niet? Nou, ik betwijfel het. Het punt is: ik kan je iets meegeven, maar het is aan jou om het uit te knobbelen. Wil je het horen?’ De vrouw vertikte het om het haar wat gemakkelijker te maken.

‘Ja, alstublieft.’

‘Sallie Daera. Ik weet niet wie ze is of was, maar er is mij gezegd dat ik haar naam moet geven aan iedere Blauwe die er verlaten en ver loren uitziet, om het zo maar eens te zeggen. Je hoeft niet een van de zusters te zijn, maar je houdt je neus hoog genoeg om er eentje te kunnen zijn, dus nou heb je het. Sallie Daera. Maak er van wat je wilt.’

Siuan onderdrukte een rilling van opwinding en trok een mismoedig gezicht, ik heb ook nog nooit van haar gehoord. Ik zal verder moeten zoeken.’

‘Als je ze vindt, zeg Aeldene Sedai dan dat ik nog steeds trouw ben, wat er ook is gebeurd. Ik werk al zo lang voor de Blauwen dat ik anders niet weet wat ik met mezelf aan moet.’ ik zal het haar zeggen,’ zei Siuan. Ze had niet geweten dat Aeldene haar vervangster was, dat zij nu het netwerk van de Blauwe ogen en-oren leidde. Uit welke Ajah ze ook kwam, de Amyrlin was van iedereen, maar hoorde bij niemand, ik neem aan dat u een reden nodig hebt om me niet in te huren. Ik kan niet echt zingen; dat zou voldoende moeten zijn.’

‘Alsof dat het zootje daar wat kan schelen.’ De vrouw hief een wenk brauw op en grijnsde op een manier die Siuan niet aanstond, ik bedenk wel wat, meisje. En ik zal je wat raad geven. Als jij niet een paar treetjes omlaag stapt, zullen sommige Aes Sedai je de hele ladder aftrekken. Het verbaast me dat dat nog niet is gebeurd. Nou, ga maar. Eruit.’ Afschuwelijke vrouw, gromde Siuan in zichzelf. Als er een manier was om het uit te voeren, zou ik haar een straf geven tot haar ogen uit haar hoofd rollen. De vrouw dacht toch dat ze meer eerbied ver diende? ‘Dank u voor uw hulp,’ zei ze koeltjes, en maakte een revérence die aan geen hof zou hebben misstaan. ‘U bent te vriendelijk.’ Ze had drie stappen in de gelagkamer gezet toen vrouw Tharne achter haar verscheen. Ze verhief haar stem tot een lachende kreet, die dwars door het lawaai sneed: ‘Een verlegen maagdje, dat daar! Met witte en slanke beentjes, genoeg om jullie te laten kwijlen. Ze jankte als een klein kind toen ik haar vertelde dat ze die aan jullie moest laten zien! Ging pardoes op de vloer zitten janken! Mooie, ronde heupen, voor elke smaak, en...’

Siuan struikelde, zodat het gelach luider werd, maar de opsomming van vrouw Tharne klonk er nog steeds bovenuit. Ze deed nog drie stappen, met een gezicht zo rood als een biet, en zette het toen op een lopen.

Eenmaal op straat hield ze stil om op adem te komen en het bonzen van haar hart te laten stoppen. Dat vreselijke oude mens’. Ik zou haar moeten... Het maakte niet uit wat ze zou moeten doen; die afschuwelijke vrouw had haar verteld wat ze moest weten. Het was niet Sallie Daera, het was helemaal geen vrouw. Alleen een Blauwe zou het kunnen weten of zelfs vermoeden. Salidar. De geboorteplaats van Deane Aryman, de Blauwe zuster die de Amyrlin geworden was na Bonwhin en de Toren had gered van de vernietiging waar Bonwhin op afkoerste. Salidar. Een van de laatste plaatsen waar men naar Aes Sedai zou zoeken, of het moest Amadicia zelf zijn. Twee mannen in sneeuwwitte mantels en met helder blinkende wapenrusting reden de straat in, in haar richting, en lieten hun paarden met tegenzin opzijgaan voor de wagens. Kinderen van het Licht. In deze tijd zag men ze overal. Siuan boog haar hoofd, terwijl ze de Witmantels voorzichtig van onder haar hoedrand begluurde, en schoof wat dichter naar de voorkant van de herberg. Ze keken even naar haar terwijl ze voorbijreden – harde gezichten onder glanzende punthelmen – en vervolgden hun weg.

Siuan beet nijdig op haar lip. Ze had waarschijnlijk hun aandacht getrokken toen ze terugschoof. En als ze haar gezicht hadden gezien... Niets, natuurlijk. Witmantels zouden wellicht proberen een Aes Sedai die ze alleen aantroffen proberen te doden, maar haar gezicht was niet langer dat van een Aes Sedai. Ze hadden echter wel gezien dat ze zich had willen verbergen. Als Duranda Tharne haar niet zo van streek had gemaakt, zou ze een dergelijke dwaze fout nooit gemaakt hebben. Ze kon zich de tijd herinneren dat ze om zoiets onbeduidends als vrouw Tharnes opmerkingen geen hap minder zou eten, en dat zo’n overvet, geverfd viswijf geen woord zou hebben durven uitbrengen. Als mijn manieren die haaibaai niet aanstaan, dan... Ze moest gewoon verder gaan met haar plannen, voor vrouw Tharne haar alsnog zo beurs zou slaan dat ze niet op een zadel kon zitten. Het viel haar zwaar te bedenken dat de dagen voorbij waren dat ze koningen en koninginnen bij zich kon laten komen.

Ze liep strijdlustig de straat af en keek zo dreigend dat een paar voer lieden hun opmerkingen die ze wilden maken over een aardig jong meisje dat alleen was, maar inslikten. Een paar.

Min zat op een bank tegen de muur van de drukke gelagkamer van De Negen Paardenwip en keek naar een tafel waar een stel mannen omheen stond. Sommigen hadden een opgerolde zweep bij zich, anderen droegen zwaarden die hen kenmerkten als koopmanswachters. Nog eens zes zaten schouder aan schouder om de tafel. Ze kon nog net Logain en Leane ontwaren, die aan de andere kant zaten. Logain keek ontevreden; de mannen hingen aan Leanes glimlachende lippen. Het vertrek hing vol pijprook en was vol van geroezemoes, waarin de muziek van fluit en trommelaar en het gezang van een meisje bijna ten onder gingen. Het meisje stond op een tafel tussen de twee stenen haarden een liedje te zingen over een vrouw die zes mannen ervan overtuigde dat elk van hen de enige man in haar leven was.

Min luisterde geïnteresseerd, ook al lieten de woorden haar blozen. De zangeres wierp van tijd tot tijd jaloerse blikken op de drukke tafel. Of eigenlijk op Leane.

De lange Domani-vrouw lonkte al naar Logain toen ze de herberg in waren gekomen, en ze had met haar wiegende gang en dat smeu lende licht in haar ogen nog meer mannen aangetrokken, alsof ze als vliegen op honing aankwamen. Er was bijna een opstootje ontstaan. Logain en de koopmanswachters hadden de hand al op hun zwaard, en er waren messen getrokken. De stevige herbergier en twee zwaar gespierde kerels waren met knuppels aan komen rennen. Leane had de vlammen even snel geblust als zij ze had ontstoken, met een glimlach hier, een paar woorden daar, een tikje op een wang. Zelfs de herbergier was blijven dralen, grinnikend als een dwaas, voordat het werk hem wegriep. En Leane dacht dat ze moest oefenen. Het leek niet eerlijk. Als ik dat kan doen met één bijzondere man, zou ik meer dan te vreden zijn. Misschien wil ze me wel wat leren... Licht, waar zit ik aan te denken? Ze was altijd zichzelf gebleven, en iedereen moest haar maar nemen zoals ze was, en anders maar niet. En nu dacht ze eraan om te veranderen, omwille van een man. Het was al erg genoeg dat ze zich moest hullen in een jurk in plaats van de jas en de broek die ze altijd gedragen had. Hij zal naar je kijken als je een gewaad met een lage hals aan hebt. Je hebt meer dan Leane kan laten zien, en zij... Hou daarmee op!

‘We moeten naar het zuiden,’ klonk Siuans stem ter hoogte van haar schouder, en Min schrok op. Ze had haar niet zien binnenkomen. ‘Nu.’ Uit de glinstering in Siuans ogen maakte ze op dat ze iets had vernomen. Of ze het nieuws ook wilde delen, was een andere zaak. De vrouw leek meestal te denken dat ze nog steeds de Amyrlin was. ‘We zullen voor het invallen van het donker wel geen andere herberg vinden,’ zei Min. ‘We kunnen vannacht net zo goed hier kamers nemen.’ Het zou heerlijk zijn weer eens in een bed te slapen in plaats van onder heggen en in hooibergen, zelfs al moest ze het bed delen met Siuan en Leane. Logain was wel bereid om voor hen allemaal kamers te huren, maar Siuan was zuinig met haar geld, zelfs als Logain het rondstrooide.

Siuan keek om zich heen, maar wie er in de gelagkamer niet naar Leane staarde, luisterde naar de zangeres. ‘Onmogelijk. Ik... Ik geloof dat een paar Witmantels vragen over mij gaan stellen.’ Min floot zachtjes. ‘Dat zal Dalijn niet prettig vinden.’

‘Vertel het hem dan niet.’ Siuan wees met haar hoofd naar het groep je rond Leane. ‘Zeg Amena maar dat we moeten gaan. Hij komt wel achter haar aan. Laten we hopen dat de rest dat niet doet.’ Min grijnsde. Siuan mocht dan wel verkondigen dat het haar niet kon schelen dat Logain – Dalijn – de leiding genomen had – ze negeerde hem gewoon als ze hem iets wilde laten doen – maar ze was nog steeds vast van plan hem weer onder de duim te krijgen. ‘Wat is een Negen Paardenwip trouwens,’ vroeg ze toen ze overeind kwam. Ze was naar buiten gegaan om een idee te krijgen, maar op het uithangbord boven de deur stond alleen de naam. ‘Ik heb er acht gezien, en tien, maar nooit negen.’

‘In deze stad,’ zei Siuan preuts, ‘is het beter om dat niet te vragen.’ Onverwachte rode vlekjes op haar wangen deden Min vermoeden dat ze het heel goed wist. ‘Haal ze op. We moeten nog ver en heb ben geen tijd te verspillen. En doe het zo dat niemand je hoort.’ Min snoof zacht. Zolang Leane dat glimlachje op haar gezicht had, zou geen enkele man naar haar kijken. Ze had graag willen weten hoe Siuan de aandacht van de Witmantels had getrokken. Het was het laatste dat ze nodig hadden, en het was niets voor Siuan om fouten te maken. Ze wilde er ook graag achter komen hoe ze ervoor kon zorgen dat Rhand naar haar keek op de manier waarop die mannen naar Leane keken. Als ze de hele nacht zouden doorrijden – en ze vermoedde van wel – dan zou Leane misschien bereid zijn haar enkele raadgevingen toe te fluisteren.

Загрузка...