14 De scherpe prik van doorns

Aanvankelijk zweeg de Amyrlin Zetel een poosje – ze liep naar de hoge spitsboogramen en keek over het balkon naar de tuin beneden, met haar handen op de rug, de vingers verstrengeld. Het duurde heel lang voor ze sprak, en ze bleef met haar rug naar het tweetal staan. ‘Het ergste heb ik kunnen stilhouden, maar hoelang zal dat zo blijven? De bedienden weten niets van de gestolen ter’angrealen, en ze leggen geen verband tussen de moorden en het vertrek van Liandrin en de anderen. Het was niet gemakkelijk dat klaar te spelen met al dat geroddel. Zij nemen aan dat hun dood het werk van Duistervrienden is. En dat waren die dertien ook. Er gaan reeds geruchten in de stad dat Duistervrienden de Toren zijn binnengedrongen en moorden hebben gepleegd. Er was geen enkele manier om dat tegen te houden. Het doet onze naam weinig goed, maar het is tenminste beter dan de waarheid. Buiten de Toren weet gelukkig niemand dat er Aes Sedai zijn vermoord en hierbinnen heel weinig mensen. Duistervrienden in de Toren. Bah! Mijn hele leven heb ik ontkend dat zoiets kon bestaan. Ik kan hun aanwezigheid niet toestaan. Ik zal ze aan de haak slaan, hun ingewanden eruit halen en ze te drogen hangen.’

Nynaeve keek Egwene onzeker aan – maar minder onzeker dan Egwene was – en haalde toen diep adem. ‘Moeder, krijgen we nog meer straf? Naast waar u ons al toe hebt veroordeeld?’ De Amyrlin keek om; haar ogen verborgen in de schaduw. ‘Meer straf? Dat mag je wel zeggen. Sommigen zullen beweren dat ik jullie een geschenk heb gegeven door je tot Aanvaarde te verheffen. Voel nu hoe die rozen prikken.’

Ze schreed kordaat terug naar haar stoel en ging zitten. Toen leek ze haar haast weer te vergeten. Of weer onzeker te worden. Het zien van een Amyrlin Zetel die onzeker was, deed Egwenes maag verkrampen. De Amyrlin Zetel was altijd zeker, altijd vastberaden en doelgericht. De Amyrlin was vleesgeworden kracht. Ondanks haar eigen ongevormde kracht bezat de vrouw aan de andere kant van de tafel genoeg kennis en ervaring om haar rond een spoelklos te draaien. Haar opeens te zien aarzelen – als een meisje dat in een vijver moet duiken zonder te weten hoe diep het is en of de bodem uit modder of rotsen bestaat – dit te zien verkilde Egwene tot op haar botten. Wat bedoelt ze, echt te voelen hoe die rozen prikken? Licht, wat heeft ze met ons voor?

De Amyrlin streek met een vinger over het handgesneden zwarte kistje op de tafel voor haar en ze staarde ernaar alsof ze naar iets erachter keek. ‘De kwestie is wie ik kan vertrouwen,’ zei ze zachtjes. ‘Ik zou eigenlijk Leane en Sheriam moeten vertrouwen. Maar durf ik het aan? Verin?’ Haar schouders schokten van een vlugge, stille lach. ‘Ik vertrouw Verin al meer toe dan mijn eigen leven, maar hoe ver kan ik daarmee gaan? Moiraine?’ Ze zweeg even. ‘Ik heb altijd geloofd dat ik Moiraine kon vertrouwen.’

Egwene schuifelde heen en weer, niet op haar gemak. Hoeveel wist de Amyrlin? Het was niet het soort vraag dat je kon stellen, niet aan de Amyrlin Zetel. Weet u dat een jongeman uit mijn dorp, een man met wie ik dacht te trouwen, de Herrezen Draak is? Weet u dat twee van uw Aes Sedai hem helpen? Ze was er in ieder geval zeker van dat de Amyrlin niet wist dat ze vannacht van hem droomde dat hij van Moiraine was weggelopen. Dat wist ze bijna wel zeker. Ze hield haar mond. ‘Waar hebt u het over?’ wilde Nynaeve weten. De Amyrlin keek haar aan en ze matigde haar toon toen ze eraan toevoegde: ‘Vergeef me Moeder, maar krijgen we nog meer straf? Ik begrijp dit gepraat over vertrouwen niet. Als u mijn mening wilt horen: Moiraine is niet te vertrouwen.’

‘Dat is jouw mening, hè?’ zei de Amyrlin. ‘Amper een jaar je dorp uit en je meent al genoeg van de wereld te weten om een betrouwbare Aes Sedai te herkennen. Een scheepsmeester te zijn, maar nog amper een zeil kunnen bijzetten!’

‘Ze bedoelde er niets mee, Moeder,’ zei Egwene, maar ze wist dat Nynaeve dat precies had bedoeld. Ze wierp een waarschuwende blik op Nynaeve, die een felle ruk aan haar vlecht gaf maar gelukkig haar mond hield.

‘Tja, wie zal het zeggen?’ peinsde de Amyrlin. ‘Vertrouwen is soms even glibberig als een mand vol aal. Het punt is dat ik alleen jullie tweeën heb om mee te werken, jong riet.’

Nynaeves mond verstrakte, hoewel haar stem gelijkmatig bleef. ‘Jong riet, Moeder?’

De Amyrlin ging door of er niets was gezegd. ‘Liandrin heeft geprobeerd jullie hoofd in een fuik te steken en het kan heel goed zijn dat ze vertrokken is omdat ze van jullie terugkomst heeft gehoord. Jullie konden haar ontmaskeren, ik mag dus aannemen dat jullie geen... Zwarte Ajah zijn. Ik zou liever schubben en afval slikken,’ mompelde ze, ‘maar ik veronderstel dat ik aan die naam zal moeten wennen.’ Egwene staarde haar geschokt met open mond aan – Zwarte Ajah! Wijf! Licht! - maar Nynaeve blafte: ‘Dat zijn we zeker niet. Hoe durft u zoiets te zeggen. Hoe durft u er zelfs maar aan te denken?’

‘Als je aan me twijfelt, kind, ga je gang,’ zei de Amyrlin met harde stem. ‘Misschien beschik je soms over de kracht van een zuster, maar je bent nog geen Aes Sedai, in de verste verte niet. Nou? Spreek je uit, als je meer te zeggen hebt. Ik beloof je dat je jankend om vergeving zult smeken. “Jong riet?” Ik zal je breken als een rietje! Mijn geduld is op.’

Nynaeves mond bewoog hevig. Ten slotte sterkte ze zich echter en haalde kalm adem. ‘Vergeef me, Moeder. Maar u zou zoiets... We zijn geen... Zoiets zouden we nooit doen.’

Met een strakke glimlach leunde de Amyrlin achterover. ‘Zo, zo, je kunt je dus wel beheersen als je dat wilt. Ik moest het weten.’ Egwene vroeg zich af of het een proef was geweest. Nog steeds lag er iets straks rond de ogen van de Amyrlin, een aanduiding dat haar geduld misschien was uitgeput, ik had graag een manier gevonden om je de stola om te leggen, dochter. Verin vertelde me dat je al bijna net zo sterk bent als elke andere vrouw in de Toren.’

‘De stola!’ zuchtte Nynaeve. ‘Aes Sedai? Ik?’

De Amyrlin maakte een klein wegwerpgebaar, maar ietwat bedroefd, alsof ze het niet kwijt wilde. ‘Zinloos iets te verlangen wat onmogelijk is. Ik kan je niet tot zuster verheffen en je tegelijk aan het boenen zetten. Verin vertelde me eveneens dat je nog steeds niet bewust kunt geleiden, tenzij je woedend bent. Ik hield me klaar om je van de Ware Bron af te snijden, als je de kleinste poging had gewaagd om saidar te omarmen. De laatste proeven voor de stola vereisen van de Aanvaarde dat ze volmaakt kalm blijft onder druk. Uiterst grote druk. Zelfs ik kan en wil die eis niet opzij schuiven.’ Nynaeve leek stomverbaasd. Ze staarde de Amyrlin Zetel met open mond aan.

‘Ik begrijp het niet, Moeder,’ zei Egwene een ogenblik later. ‘Ik neem aan dat je zoiets ook niet kunt begrijpen. Jullie tweeën zijn de enigen in de Toren waarvan ik volkomen zeker kan zijn dat jullie geen Zwarte Ajah zijn.’ De mond van Siuan Sanche vertrok nog steeds bij die woorden. ‘Liandrin en haar twaalf zijn weg, maar zijn ze allemaal vertrokken? Of hebben ze enkelen van hun soort achtergelaten, als een boomstam in ondiep water, die je niet ziet voor er een gat in je boot zit? Wellicht ontdek ik dat te laat, maar ik laat Liandrin en de anderen niet onbestraft na wat ze hebben gedaan. Straf voor hun diefstal en helemaal voor de doden. Niemand zal mijn zusters vermoorden en straffeloos ontkomen. Ik laat niet toe dat dertien geoefende Aes Sedai de Schaduw dienen. Ik ben van plan ze te vinden en hen te sussen!’

‘Ik snap niet wat dat met ons heeft te maken,’ zei Nynaeve langzaam. Ze keek niet alsof ze haar gedachten aangenaam vond. ‘Alleen dit, kind. Jullie tweeën zullen mijn speurhonden worden en jacht maken op de Zwarte Ajah. Niemand zal dat van jullie vermoeden, niet van twee half geoefende Aanvaarden die ik in het openbaar heb vernederd.’

‘Dat is waanzin!’ Zodra de Amyrlin haar bedoeling had duidelijk gemaakt, sperden Nynaeves ogen zich wijd open en werden de knokkels van haar hand om de vlecht wit en strak. Ze beet haar woorden af en spoog ze uit: ‘Het zijn allemaal volleerde Aes Sedai. Egwene is nog niet eens verheven tot Aanvaarde en u weet dat ik uit mezelf niet eens genoeg kan geleiden om een kaars aan te steken, tenzij ik kwaad ben. Zo hebben we toch geen enkele kans?’

Egwene knikte instemmend. Haar tong plakte aan haar gehemelte. Jacht maken op de Zwarte Ajah? Ik jaag nog liever met een rietje op een bergbeer! Ze probeert ons alleen maar bang te maken, ons nog meer strafte geven. Dat moet wel! Als de Amyrlin Zetel dat inderdaad probeerde, slaagde ze daar wonderwel in.

De Amyrlin knikte eveneens instemmend. ‘Alles wat je zegt, is waar. Maar wat pure kracht betreft, zijn jullie allebei meer dan gewaagd aan Liandrin en zij is de sterkste van de dertien. Maar zij zijn ervaren en jullie niet, en jij, Nynaeve, hebt tot nog toe je beperkingen. Maar om de boot aan land te krijgen, moet je roeien met de riemen die je hebt, zelfs als het maar rietstengels zijn.’

‘Maar ik zou nutteloos zijn,’ barstte Egwene los. Haar stem sloeg over, maar ze was te bang om zich erover te schamen. Ze meent het! O, Licht, ze meent het! Liandrin heeft me aan de Seanchanen verraden en nu wil ze dat ik op dértien van haar soort ga jagen! ‘Mijn studie, mijn lessen, het werk in de keuken. Anaiya Sedai wil zeker doorgaan met de proeven om te zien of ik een Droomster ben. Ik zal amper tijd over hebben om te slapen en te eten. Hoe kan ik dan nog ergens jacht op maken?’

‘Je zult die tijd moeten maken,’ zei de Amyrlin opnieuw koel en bedachtzaam, alsof een jacht op de Zwarte Ajah even zwaar was als gangen vegen. ‘Als Aanvaarde kun je binnen zekere beperkingen je eigen studie en tijd bepalen. En de regels voor Aanvaarden zijn wat gemakkelijker. Een beetje. Ze moeten worden gevonden, kind.’ Egwene keek Nynaeve aan, maar die zei alleen: ‘Waarom staat Elayne hier niet bij? Vast niet omdat u denkt dat ze bij de Zwarte Ajah hoort. Is het omdat ze de erfdochter van Andor is?’

‘Bij de eerste haal een vol net, kind. Als het kon, zou ik haar er ook bij willen halen, maar momenteel baart Morgase me al meer dan genoeg zorgen. Als ik haar schoon en ingebakerd op het juiste pad heb, kan Elayne er misschien bijkomen. Misschien.’

‘Laat Egwene er dan ook buiten,’ zei Nynaeve. ‘Ze is amper volwassen. Ik zal wel alleen voor u op jacht gaan.’ Egwene maakte een protesterend geluid – Ik bén geen meisje meer! – maar de Amyrlin was haar voor.

‘Ik gebruik jullie niet als aas, kind. Als ik er honderd als jullie had, zou ik er nog steeds niet gelukkig mee zijn, maar ik heb alleen jullie tweeën, dus zullen het er twee moeten zijn.’

‘Nynaeve,’ zei Egwene, ‘ik begrijp je niet. Je wilt dit dus doen.’

‘Niet dat ik echt wil,’ zei Nynaeve behoedzaam, ‘maar ik maak liever jacht op ze dan dat ik me zit af te vragen of de Aes Sedai die me les geeft, in werkelijkheid een Duistervriend is. En wat ze ook van plan zijn, ik wil niet als slachtoffer afwachten tot ze klaar zijn.’ Egwene nam een besluit en voelde zich misselijk. ‘Dan doe ik mee. Ik wil net zo min als jij twijfelen en afwachten.’ Nynaeve wilde wat terugzeggen en Egwene voelde een flits van boosheid, een hele opluchting na alle angst. ‘En waag het niet opnieuw te zeggen dat ik te jong ben. Ik kan tenminste geleiden wanneer ik dat wil. Meestal. Ik ben geen klein meisje meer, Nynaeve.’

Nynaeve stond aan haar vlecht te plukken en zei geen woord. Ten slotte ontspande ze zich. ‘Nee, dat ben je niet meer. Ik heb mezelf voorgehouden dat jij een vrouw bent geworden, maar ik neem aan dat ik het niet echt geloofde. Meisje, ik... Nee, vrouw. Vrouw, ik hoop dat je beseft dat je samen met mij in een ziedende kookketel stapt en dat het vuur al is aangestoken.’

‘Ik weet het.’ Egwene was trots dat haar stem amper trilde. De Amyrlin glimlachte alsof het haar plezier deed, maar in haar blauwe ogen trilde iets waardoor Egwene vermoedde dat zij van tevoren had geweten hoe hun beslissing zou uitvallen. Heel even voelde ze de koordjes van de poppenspeler weer aan haar armen en benen. ‘Verin...’ De Amyrlin aarzelde en mompelde toen voor zich uit: ‘Als ik dan toch iemand moet vertrouwen, moet zij het maar zijn. Ze weet al evenveel als ik, misschien meer.’ Haar stem klonk krachtiger. ‘Verin zal jullie alles mededelen wat van Liandrin en de anderen bekend is. Ze zal jullie een lijst van de gestolen ter’angrealen en hun werking geven. Als dat bekend is tenminste. Wat de achtergebleven Zwarte Ajah in de Toren betreft... Luister, kijk en pas op met de vragen die je stelt. Wees als een muis. Bij de minste verdenking breng je aan mij verslag uit. Ik zal zelf een oogje in het zeil houden wat jullie betreft. Niemand zal dat vreemd vinden na jullie vergrijp en straf. Jullie kunnen me verslag doen wanneer ik kom kijken. Denk eraan dat ze hebben gedood. Ze doen het moeiteloos opnieuw.’

‘Alles goed en wel,’ zei Nynaeve, ‘maar we zijn nog steeds Aanvaarden en we jagen op Aes Sedai. Iedere zuster kan ons opdragen iets te doen of ons wegsturen om haar was te verzorgen en wij kunnen slechts gehoorzamen. Er zijn kamers en zalen waar wij niet mogen komen, dingen die we niet mogen doen. Licht, zelfs als we zeker weten dat een zuster van de Zwarte Ajah is, kan ze de wacht opdragen ons in onze kamer op te sluiten en hij zou dat doen. Ze luisteren zeker niet naar een Aanvaarde als ze een Aes Sedai moeten gehoorzamen.’

‘Je zult grotendeels moeten werken binnen de beperkingen van een Aanvaarde,’ zei de Amyrlin. ‘Het idee is dat niemand jullie verdenkt. Maar...’ Ze deed het zwarte kistje op haar tafel open, aarzelde, keek naar de twee vrouwen alsof ze nog steeds niet zeker was of ze dit wel wilde doen, en pakte er toen een aantal dikke opgevouwen papieren uit. Ze zocht ze zorgvuldig na, aarzelde opnieuw en koos er toen twee uit. De andere schoof ze terug in het kistje en die twee reikte ze Nynaeve en Egwene aan. ‘Hou ze goed verborgen. Ze zijn alleen voor noodgevallen.’

Egwene vouwde het dikke papier open. In nette ronde letters stond daar, voorzien van het zegel van de witte Vlam van Tar Valon:

Wat drager dezes doet, is gedaan in mijn opdracht en onder mijn gezag. Gehoorzaam en zwijg, aldus mijn bevel.

Siuan Sanche

Hoedster van de Zegels

Vlam van Tar Valon

De Amyrlin Zetel

‘Hiermee kan ik alles!’ zei Nynaeve verbaasd. ‘Bevel geven aan de schildwachten om op te trekken. De zwaardhanden bevelen.’ Ze lachte stil. ‘Hiermee kan ik een zwaardhand laten dansen.’

‘Tot ik ervan hoor,’ beaamde de Amyrlin droog. ‘En als je er geen overtuigende reden voor hebt, zul je wensen dat je in Liandrins handen was gevallen.’

‘Ik was dat ook niet van plan,’ zei Nynaeve haastig, ik bedoelde alleen dat het ons meer macht geeft dan ik me had voorgesteld.’

‘Je zult er ieder vezeltje van nodig hebben. Maar besef dit goed, kind, een Duistervriend maalt evenmin om dit papier als een Witmantel. Ze zullen jullie alleen al vanwege dit papier willen doden. Als dat papier een schild is... tja, schilden van papier zijn dun en dit schild is een gemakkelijk doelwit.’

‘Ja, Moeder,’ zeiden Nynaeve en Egwene tegelijk. Egwene vouwde het papier op en stak het weg in haar beurs, vastbesloten het daar voortaan te laten, tenzij ze ertoe gedwongen werd het te voorschijn te halen. En hoe weet ik wanneer dat is?

‘Hoe is het met Mart?’ vroeg Nynaeve. ‘Hij is heel ziek, Moeder, en hij heeft niet veel tijd meer.’ ik zal het je laten weten,’ zei de Amyrlin kortaf. ‘Maar, Moeder...’

‘Ik zal het je laten weten! Maak nu dat je wegkomt, kinderen. Op jullie is de hoop van de Toren gevestigd. Ga naar je kamer en rust wat uit. Denk aan jullie afspraken met Sheriam en met de potten en pannen.’

Загрузка...