47 Wedren met een Schaduw

Hij begon het ovale plein over te steken en probeerde niet te snel te lopen. Tot zijn verrassing liep Tallanvor met hem mee. Licht, is hij een man van Gaebril of van Morgase? Hij begon jeuk tussen zijn schouderbladen te voelen, alsof er elk moment een mes in kon worden geplant – Hij weet het niet, bloedvuur! Gaebril vermoedt niet dat ik het weet! - toen de jonge officier eindelijk wat zei. ‘Heb je veel tijd in Tar Valon doorgebracht? In de Witte Toren? Lang genoeg om iets op te steken?’

‘Ik was er maar drie dagen,’ zei Mart behoedzaam. Hij zou nog minder dagen hebben genoemd – als hij bij het afgeven van de brief Tar Valon niet had moeten noemen, zou hij zijn aanwezigheid daar zelfs helemaal hebben ontkend – maar hij dacht niet dat de man zou geloven dat hij dezelfde dag van het bezoek aan zijn zuster weer zou zijn afgereisd. Waar is hij in Lichtsnaam op uit? ‘Ik leerde alleen wat ik in die dagen zag. Niks van belang. Ze hebben me niet rondgeleid en me dingen verteld. Ik kwam alleen voor Else.’

‘Maar je moet toch iets gehoord hebben, man. Wie is Sheriam? Weet je wat “praten in haar studeervertrek” betekent?’ Mart schudde heftig zijn hoofd, zodat de opluchting op zijn gezicht verborgen bleef. ‘Ik weet niet wie zij is,’ zei hij naar waarheid. Misschien had hij Egwene of anders Nynaeve de naam horen noemen. Een Aes Sedai, misschien? ‘Waarom zou het iets betekenen?’

‘Ik weet het niet,’ zei Tallanvor zacht. ‘Er is te veel dar ik niet weet. Soms denk ik dat ze iets probeert te zeggen...’ Hij keek Mart scherp aan. ‘Bén je een trouwe Andoraan, Thom Grinwel?’

‘Natuurlijk ben ik dat.’ Licht, als ik dat blijf zeggen, ga ik het zelf nog geloven. ‘En u? Dient u Morgase en Gaebril trouw?’ Tallanvor gaf hem een blik die zo hard was als dobbelpech. ‘Ik dien Morgase, Thom Grinwel. Haar dien ik tot aan mijn dood. Vaarwel!’ Hij draaide zich om en liep met zijn hand op het gevest terug naar het paleis.

Mart keek hem na en mompelde: ‘Ik wed dat Gaebril hetzelfde zegt.’ Hij wierp Gaebrils beurs omhoog. Welk spel ze in het paleis ook speelden, hij wilde er niets mee te maken hebben. En hij ging ervoor zorgen dat Egwene en de anderen er ook buiten bleven. Dwaze vrouwen! Nu moet ik voorkomen dat hun spek aanbrandt in plaats van op het mijne te letten. Hij begon pas te hollen toen de straten hem voor het paleis verborgen.

Toen hij de Koninginnezegen binnenstormde, was er in de boekenzaal niet veel veranderd. Thom en de herbergier zaten nog steeds aan het speelbord – aan de stand van de stenen zag hij dat het een ander spel was, hoewel Gil er niet beter voor stond – en de lapjeskat zat weer op tafel en waste zichzelf. Naast de kat lagen twee pijpen en stond een blad met de restanten van twee maaltijden. Zijn spullen lagen niet meer in de leunstoel. Beide mannen hadden een wijnbeker bij hun elleboog.

‘Ik vertrek, baas Gil,’ zei hij. ‘U kunt het geld houden en er een maaltijd van afhouden. Ik eet nog even wat, maar dan ga ik naar Tyr toe.’

‘Waarom zo’n haast, kerel?’ Thom scheen meer aandacht voor de kat dan voor het bord te hebben. ‘We zijn er nog maar net.’

‘Je hebt de brief van vrouwe Elayne dus kunnen afleveren?’ vroeg de herbergier gretig. ‘En je hebt je huid heel weten te houden, zo te zien. Ben je echt over die muur geklommen, net als die andere jongeman? Ach, het maakt niet uit. Was Morgase in een beter humeur na die brief? Kom op, man, moeten we nog steeds over eieren lopen?’ ik neem aan dat de brief haar geruststelde,’ zei Mart. ‘Ja, ik denk van wel.’ Hij aarzelde even en woog Gaebrils beurs in zijn hand. Het goud rinkelde. Hij had niet gekeken of er echt tien goudmarken in zaten: het gewicht klopte ongeveer. ‘Baas Gil, wat kunt u mij over Gaebril vertellen? Afgezien van zijn hekel aan Aes Sedai. Zei u niet dat hij nog maar kort in Caemlin is?’

‘Waarom wil je wat van hem weten?’ vroeg Thom. ‘Basel, zet je nou een steen op het bord of niet?’ De herbergier zuchtte en plaatste een zwarte steen op het bord. De speelman schudde zijn hoofd. ‘Tja, jongen,’ zei Gil. ‘Ik heb niet veel te vertellen. Hij kwam in de winter uit het westen. Ergens uit jouw streek, meen ik. Misschien was het Tweewater. Ik hoorde iemand de bergen noemen.’

‘We hebben geen hoge lieden in Tweewater,’ zei Mart. ‘Misschien wonen er een paar in de buurt van Baerlon, dat weet ik niet.’

‘Dat zou kunnen, jongen. Ik had nog nooit eerder van hem gehoord, maar ik hou me niet bezig met landheren. Hij kwam aan toen Morgase nog steeds in Tar Valon was en de halve stad bang was dat de Toren haar ook zou laten verdwijnen. De andere helft wilde haar niet terug. De opstootjes begonnen weer, net als vorig jaar aan het eind van de winter.’

Mart schudde het hoofd, ik geef niet om politiek, baas Gil. Het is Gaebril van wie ik meer wil weten.’ Thom keek hem peinzend aan en begon zijn pijp met een strootje schoon te krabben.

‘Ik heb het ook over Gaebril, jongen,’ zei Gil. ‘Bij die rellen maakte hij zichzelf leider van de partij die Morgase steunde – ik hoorde dat hij bij de opstootjes zelf gewond werd – en toen ze terugkwam, had hij de rellen onderdrukt. Garet Brin hield niet bepaald van Gaebrils manieren – hij kan een zeer hard man zijn – maar Morgase was zo blij dat de orde hersteld was, dat ze hem het ambt gaf dat Elaida bekleedde.’ De herbergier zweeg. Mart wachtte op de rest, maar die kwam niet. Thom stopte zijn pijp en liep naar de schoorsteen om een splinter aan te steken in een lampje dat daar voor dat doel stond. ‘Wat nog meer?’ vroeg Mart. ‘De man moet een reden hebben voor wat hij doet. Als hij met Morgase trouwt, wordt hij dan koning bij haar dood? En als Elayne ook dood is, bedoel ik?’ Thom verslikte zich bij het aansteken van zijn pijp en Gil lachte. ‘Andor heeft een koningin, kerel. Altijd een koningin. Als Morgase en Elayne allebei zouden sterven – het Licht verhoede dat! – gaat de kroon naar Morgases naaste vrouwelijke familielid. Deze keer bestaat er tenminste geen twijfel aan wie dat is – een nicht, vrouwe Dyelin. Dat was bij de Opvolging na de dood van Tigraine wel anders. Toen duurde het een jaar voor Morgase op de Leeuwentroon zat. Dyelin kan Gaebril als haar raadgever aanhouden, of hem huwen om de opvolging veilig te stellen, maar dat zou ze niet gauw doen, tenzij Morgase een kind van hem krijgt. Maar ook in dat geval is hij alleen de prinsgemaal. Niet meer dan dat. Licht zij dank is Morgase nog een jonge vrouw. En Elayne is gezond. Licht! De brief zei toch niet dat ze ziek was?’

‘Ze is gezond.’ Op dit moment, tenminste. ‘Kun je me nog meer over hem vertellen? Je schijnt hem niet te mogen. Waarom niet?’ De herbergier dacht fronsend na. Hij krabde zijn kin en schudde het hoofd, ik geloof niet dat ik hem graag met Morgase zie trouwen, maar ik weet waarachtig niet waarom. Ze zeggen dat hij een goede man is; de edelen kijken allemaal naar hem op. Ik mag de meeste mannen niet die hij in de garde heeft opgenomen. Er is sinds zijn komst te veel veranderd, maar ik kan dat niet allemaal aan hem wijten. Na zijn komst lijkt het alleen of te veel mensen in hoekjes willen zitten mopperen. Je zou haast denken dat dit Cairhien van vóór de burgeroorlog is. Iedereen heeft plannetjes en iedereen zoekt zijn eigen voordeel. Sinds Gaebril is gekomen, heb ik steeds nare dromen, en ik ben niet de enige. Het is stom om je over dromen zorgen te maken. Waarschijnlijk zijn we enkel bezorgd over Elayne en over de plannen van Morgase met de Witte Toren, en over mensen die doen alsof ze in Cairhien wonen. Ik weet het gewoon niet. Waarom heb je zoveel vragen over heer Gaebril?’

‘Omdat hij van plan is Elayne te vermoorden,’ zei Mart, ‘en Egwene en Nynaeve erbij.’ Hij kon niets bruikbaars vinden in wat Gil hem verteld had. Ik mag branden als ik weet waarom bij ze dood wil hebben. Ik moet het gewoon voorkomen. Beide mannen staarden hem weer aan. Alsof hij krankzinnig was. Opnieuw.

‘Word je weer ziek?’ zei Gil achterdochtig. ‘Ik weet nog dat je de laatste keer iedereen achterdochtig aankeek. Volgens mij heb je daar weer last van, of is dit soms weer een van je streken. Je ziet eruit als iemand die graag streken uithaalt. Als het dat is, is het gemeen!’ Mart vertrok zijn gezicht. ‘Het is geen rotstreek. Ik heb Gaebril afgeluisterd toen hij iemand die Comar heette, opdroeg om Elaynes hoofd eraf te slaan. En dat van Egwene en Nynaeve, als hij toch bezig was. Een grote man, met een witte streep in zijn baard.’

‘Dat klinkt als heer Comar,’ zei Gil langzaam. ‘Hij was een goed gardist, maar men zegt dat hij de garde verliet vanwege een zaakje met verzwaarde dobbelstenen. Niet dat iemand dat recht in zijn gezicht durft te zeggen; Comar was een van de beste zwaardvechters in de garde. Je meent het echt, hè?’

‘Ik denk van wel, Basel,’ zei Thom. ‘Dat denk ik zeer zeker.’

‘Het Licht sta ons bij! Wat zei Morgase? Je hebt het haar toch verteld? Het Licht verzenge je, je hebt het toch verteld?’

‘Ja, natuurlijk heb ik dat gedaan,’ zei Mart bitter. ‘Terwijl Gaebril pal naast haar stond en zij naar hem opkeek als een verliefd schoothondje! Ik had moeten zeggen: “Ik mag dan een eenvoudige boerenjongen zijn, die zojuist over uw paleismuur is geklommen, maar ik schijn nu te weten dat uw meest vertrouwde raadsheer, de man van wie u lijkt te houden, van plan is uw dochter te doden.” Licht, man, ze zou mijn hoofd eraf hebben geslagen!’

‘Daar is ze best toe in staat.’ Thom staarde naar het fraaie snijwerk op de pijpenkop en trok aan zijn snorpunt. ‘Haar humeur was altijd even snel als de bliksem, en tweemaal zo gevaarlijk.’

‘Jij kunt het weten, Thom,’ zei Gil afwezig. Hij staarde in de verte en streek met beide handen door zijn grijzende haar. ‘Ik moet toch iets kunnen doen. Ik heb sinds de Aiel-oorlog geen zwaard meer vastgehouden, maar... Nee, dat zou niet helpen. Ik zou mezelf doden en er niets bij winnen. Maar ik moet iets doen!’

‘Geruchten.’ Thom streek langs zijn neus; hij scheen het speelbord te bestuderen en in zichzelf te praten. ‘Niemand kan verhinderen dat geruchten het oor van Morgase vinden, en als ze die steeds opnieuw hoort, zal ze zich dingen gaan afvragen. Geruchten zijn de stem van het volk, en de stem van het volk spreekt vaak de waarheid. Dat weet Morgase. Ik wil wedden dat er in het Spel geen mens is die het tegen haar kan opnemen. Liefde of geen liefde, wanneer Morgase Gaebril nauwkeurig gaat onderzoeken, zal hij nog geen schrammetje uit zijn jeugd voor haar kunnen verbergen. En als ze erachter komt dat hij Elayne kwaad wil doen’ – hij zette een steen op het bord; op het eerste gezicht leek het een vreemde zet, maar Mart zag dat na drie zetten een derde van Gils stenen ingesloten zou zijn – ‘dan krijgt heer Gaebril een buitengewoon fraaie begrafenis.’

‘Jij en je Spel der Huizen,’ mopperde Gil. ‘Maar het zou kunnen werken.’ Opeens verscheen er een glimlach op zijn gezicht. ‘Ik weet zelfs wie ik moet hebben om ermee te beginnen. Ik hoef Gilda maar te zeggen dat ik zoiets heb gedroomd en binnen drie dagen heeft ze alle dienstmeisjes in de Nieuwe Stad verteld dat het echt waar is. Ze is de beste roddelaarster die de Schepper ooit op de wereld heeft gezet.’

‘Zorg er maar voor dat het niet naar jou terugleidt, Basel.’

‘Daar hoef je niet bang voor te zijn, Thom. Moet je horen, een week geleden vertelde een man nog een van mijn eigen nare dromen. Hij had het gehoord van een ander die het weer gehoord had van nog iemand anders. Gilda moet me hebben afgeluisterd toen ik het aan Colene vertelde, maar toen ik het hem vroeg, gaf hij mij een rij namen die helemaal naar de andere kant van Caemlin leidde en daar stopte. Ik ben er zelf nog geweest, gewoon uit nieuwsgierigheid. Ik wilde zien door hoeveel monden het bericht was doorgegeven en ik heb de laatste man gevonden, die volhield dat het zijn eigen droom was. Wees maar niet bang, Thom.’

Het kon Mart niet echt schelen wat ze met hun geruchten deden – geruchten konden Egwene en de anderen niet helpen – maar één ding verbaasde hem. ‘Thom, je lijkt het allemaal heel kalm op te nemen. Ik dacht dat Morgase de grote liefde van je leven was.’ De speelman staarde weer in de kop van zijn pijp. ‘Mart, een zeer wijze vrouw vertelde me eens dat de tijd mijn wonden zou helen, dat de tijd alles zou gladstrijken. Ik geloofde haar niet. Maar ze had gelijk.’

‘Je bedoelt dat je niet meer van Morgase houdt.’

‘Kerel, het was vijftien jaar geleden dat ik Caemlin verliet, een halve stap vóór de beulsbijl uit, en de inkt van Morgases handtekening op het bevel was nog nat. En terwijl ik Basel hier hoor beuzelen’ – Gil protesteerde en Thom verhief zijn stem – ‘beuzelen, zei ik, over Morgase en Gaebril, en of ze gaan trouwen, besefte ik dat de hartstocht allang verdwenen is. O, ik neem aan dat ik nog steeds dol op haar ben, misschien zelfs nog wel een beetje van haar hou, maar mijn grote hartstocht is ze niet meer.’

‘En ik maar denken dat je naar het paleis zou rennen om haar te waarschuwen.’ Mart lachte en zag verrast hoe Thom meelachte. ‘Zo’n dwaas ben ik niet, kerel. Iedere dwaas weet dat mannen en vrouwen soms verschillend denken, maar het grootste verschil is dit: mannen vergeten, maar vergeven nooit; vrouwen vergeven, maar vergeten nooit. Morgase zal best mijn wang willen kussen en me een beker wijn geven en me zeggen hoezeer ze me gemist heeft. Maar ze kan mij ook even gewoon door de garde naar de kerkers en de beul laten slepen. Nee, Morgase is een van de kundigste vrouwen die ik ooit gekend heb, en dat zegt iets. Ik zou bijna medelijden met Gaebril krijgen als ze erachter komt wat hij in zijn schild voert. Tyr, zei je? Bestaat de kans dat je tot morgen wilt wachten? Ik kan wel een nachtje slaap gebruiken.’

‘Ik wil voor de nacht valt een eind op weg zijn naar Tyr.’ Mart knipperde even met zijn ogen. ‘Bedoel je dat je mee wilt? Ik dacht dat je hier wilde blijven.’

‘Hoorde je me net niet zeggen dat ik besloten heb mijn hoofd niét te laten afhakken? Tyr klinkt veiliger dan Caemlin, en dat lijkt me ineens zo slecht nog niet. Bovendien; ik mag die drie meisjes graag.’ Er verscheen een mes in zijn hand, dat even plotseling verdween, ik vind het niet prettig als hen iets zou overkomen. Maar als je Tyr snel wilt bereiken, moet je langs Aringil. Met een snelle boot zijn we daar dagen eerder dan te paard, zelfs al rijden we ze dood. En dat zeg ik niet alleen omdat in de spiegel mijn billen op een zadel lijken.’

‘Aringil dan. Als het maar snel is.’

‘Nou,’ zei Gil, ‘als je dan toch vertrekt, jongen, kan ik er maar beter voor zorgen dat je dat maal krijgt.’ Hij schoof zijn stoel achteruit en liep naar de deur.

‘Bewaar dit voor me, baas Gil,’ zei Mart, hem de leren beurs toewerpend.

‘Wat is dit, jongen? Geld?’

‘Een inzet. Gaebril weet het niet, maar hij en ik hebben een weddenschap gesloten.’ De kat sprong op de grond toen Mart de houten dobbelbeker opnam en de stenen op tafel wierp. Vijf zessen. ‘En ik win altijd.’

Загрузка...