17 De Rode Aes Sedai

Elaida was meer een mooie dan een knappe vrouw en haar strenge trekken voegden volwassenheid toe aan haar leeftijdloze Aes Sedai-gezicht. Ze zag er niet oud uit, maar Egwene kon zich Elaida niettemin moeilijk als jong meisje voorstellen. De meeste Aes Sedai droegen alleen bij bijzonder formele gelegenheden de stola met het borduurwerk van ranken en bladeren, waarin op de rug de witte Vlam van Tar Valon was verwerkt, maar Elaida droeg ook nu de hare met de lange rode franje die haar Ajah aangaf. Haar gewaad van zachtgele zijde toonde rode strepen, en toen ze de kamer binnenstapte, waren onder haar rok nu en dan rode muiltjes te zien. Haar donkere ogen namen hen op zoals een vogel naar wormen loert.

‘Zo, de drie bij elkaar. Waarom verbaast me dat niet?’ Haar stem klonk niet gewichtig en ze gedroeg zich ook niet zo, maar zij had macht en was bereid die zo nodig te gebruiken. Ze wist meer dan degene die ze aansprak, of het nu een koningin of een Novice was. ‘Vergeef me, Elaida Sedai,’ zei Nynaeve, die opnieuw een kleine kniebuiging maakte, ‘maar ik stond op het punt weg te gaan. Ik moet nog veel lessen inhalen. Dus als u me wilt...’

‘Je studie kan wachten,’ zei Elaida. ‘Die is al zo lang blijven liggen dat dit er nog wel bij kan.’ Ze plukte de tas uit Nynaeves handen, maakte hem open, maar liet hem na een blik op de inhoud op de grond vallen. ‘Kruiden. Je bent geen Wijsheid in een dorp, kind. Als je probeert aan het verleden vast te houden, kom je niet ver.’

‘Elaida Sedai,’ zei Elayne, ‘Ik...’

‘Zwijg, Novice.’ Elaida’s stem klonk koud en zacht als in zijde gewikkeld staal. ‘Wellicht heb je een drieduizend jaar oude band tussen Tar Valon en Andor verbroken. Je praat als je wat gevraagd wordt.’ Elaynes ogen keken strak naar de vloer vlak voor haar voeten. Kleurige vlekjes brandden op haar wangen. Schuldgevoel of boosheid? Egwene was er niet zeker van.

Elaida negeerde hen en nam plaats in een stoel, waarna ze zorgvuldig haar rok schikte. Ze gaf niet aan dat de andere drie mochten gaan zitten. Nynaeves gezicht verstrakte en ze trok met felle rukjes aan haar vlecht. Egwene hoopte maar dat ze haar humeur voldoende in bedwang hield om niet ongevraagd de andere stoel te pakken. Toen Elaida naar genoegen was gezeten, bleef ze hen een tijdlang uitdrukkingsloos en zwijgend aankijken. Eindelijk zei ze: ‘Weten jullie dat er zusters van de Zwarte Ajah onder ons zijn?’ Egwene wisselde geschrokken blikken uit met Nynaeve en Elayne. ‘Dat werd ons verteld,’ zei Nynaeve behoedzaam. ‘Elaida Sedai,’ voegde ze er na een pauze aan toe.

Elaida trok een wenkbrauw hoog op. ‘Ja, ik dacht wel dat jullie ervan zouden weten.’ Egwene schrok van de toon, die veel meer inhield dan er werd gezegd en Nynaeve wilde al kwaad antwoorden, maar de vlakke blik van de Aes Sedai bracht hen tot zwijgen. ‘Jullie tweeën verdwijnen zomaar,’ ging Elaida achteloos verder, ‘en nemen de erfdochter van Andor mee – het meisje dat wellicht op een dag de koningin van Andor zal worden, als ik haar niet vil en haar huid aan een handschoenmaker verkoop. Zonder toestemming, zonder bericht, verdwijnen jullie spoorloos.’

‘Ik werd niet gedwongen,’ zei Elayne tegen de vloer. ‘Ik ging uit mezelf mee.’

‘Zul je me gehoorzamen, kind?’ Rond de Aes Sedai hing een gloed. De blik van de Aes Sedai was strak op Elayne gericht. ‘Moet ik je dat in deze kamer en op dit moment bijbrengen?’

Elayne hief het hoofd op en haar gezicht liet weinig te raden over. Boosheid. Ze keek Elaida lang recht in de ogen.

Egwenes nagels groefden zich in haar handpalmen. Het was om razend van te worden. Zijzelf, Elayne of Nynaeve kon Elaida ter plekke vernietigen. Als ze haar tenminste bij verrassing konden overvallen; de Aes Sedai was tenslotte volleerd. En als we iets meer nemen dan ze ons wil geven, gooien we alles weg. Vergooi het nu niet, Elayne. Elayne boog het hoofd. ‘Vergeef me, Elaida Sedai,’ mompelde ze. ‘Ik... ik vergat mezelf.’

De gloed verdween en Elaida snoof hoorbaar. ‘Waar deze twee jou ook heen hebben gevoerd, kind, je hebt er slechte gewoontes opgestoken, iets dat je je niet kunt veroorloven. Je zult de eerste koningin in Andor zijn die het tot Aes Sedai brengt. De eerste Aes Sedai-koningin sinds duizend jaar, in welk land dan ook. Je zult een van onze sterkste zusters zijn sinds het Breken van de Wereld, een zuster die de wereld openlijk kan zeggen dat ze Aes Sedai is. Leg dat alles niet in de waagschaal, kind, want je kunt nog steeds alles kwijtraken. Ik heb er te veel tijd in gestoken om dat te zien gebeuren. Begrijp je me?’

‘Ik denk het wel, Elaida Sedai,’ zei Elayne. Het klonk of ze het helemaal niet begreep. Egwene evenmin.

Elaida liet het onderwerp vallen. ‘Jullie verkeren wellicht in groot gevaar. Alledrie. Jullie verdwijnen en keren terug en in de tussentijd verlaten Liandrin en haar... metgezellen ons. Men zal ongetwijfeld het een met het ander verbinden. We weten zeker dat Liandrin en de anderen Duistervrienden zijn. Zwarte Ajah. Ik zou niet graag zien dat Elayne van hetzelfde werd beschuldigd en om haar te beschermen, lijkt me, moet ik jullie allemaal beschermen. Vertel me waarom jullie wegliepen en wat jullie in deze maanden hebben gedaan en ik zal zien wat ik kan doen.’ Haar ogen richtten zich op Egwene en hielden haar vast als enterhaken.

Egwene aarzelde, zoekend naar een antwoord dat de Aes Sedai zou bevredigen. Men zei van Elaida dat ze soms een leugen kon herkennen. ‘Het... het ging om Mart. Hij is heel ziek.’ Ze koos haar woorden heel zorgvuldig om geen onwaarheden te uiten en toch een indruk te geven die ver bezijden de waarheid was. Aes Sedai doen het voortdurend. ‘We gingen naar... We hebben hem teruggebracht om geheeld te worden. Als we dat niet hadden gedaan, was hij gestorven. De Amyrlin gaat hem helen.’ Hoop ik. Ze bleef de Aes Sedai bewust aankijken en dwong zichzelf niet schuldig met haar voeten te schuifelen. Aan Elaida viel niet te zien of ze haar geloofde.

‘Dat is genoeg, Egwene,’ zei Nynaeve. Elaida richtte haar felle ogen op haar, maar het leek geen invloed te hebben. Nynaeve beantwoordde de blik van de Aes Sedai onverstoorbaar. ‘Vergeef me dat ik tussenbeide kom, Elaida Sedai,’ zei ze gladjes, ‘maar de Amyrlin Zetel heeft gezegd dat we onze misstap achter ons moesten laten en vergeten. Het hoort bij een nieuw begin en we mogen er zelfs niet over praten. De Amyrlin zei dat het hoort te lijken alsof het nooit is gebeurd.’

‘Zo, heeft ze dat gezegd.’ Het viel niet uit Elaida’s woorden, noch uit haar gezicht op te maken of ze haar geloofde of niet. ‘Interessant. Jullie zullen het toch moeilijk kunnen vergeten, als de hele Toren op de hoogte is gebracht van jullie straf. Dat is ongekend. Nooit eerder heeft de Toren over een straf gehoord, alleen bij sussen. Ik kan me indenken waarom jullie het zo graag achter de rug willen hebben. Ik heb begrepen dat jij, Elayne, verheven wordt tot Aanvaarde. En Egwene ook. Men kan dat nauwelijks een straf noemen.’ Elayne wierp een blik op de Aes Sedai, alsof ze toestemming vroeg iets te zeggen. ‘De Moeder zei dat we er klaar voor waren.’ Er klonk iets uitdagends in haar stem. ‘Ik heb bijgeleerd, Elaida Sedai, en ik ben gegroeid. Ze zou me niet hebben aanvaard als dat niet zo was.’

‘Bijgeleerd,’ peinsde Elaida. ‘En gegroeid. Misschien klopt dat inderdaad.’

Er klonk niet in haar stem door of ze dit wel of niet goed vond. Haar onderzoekende blik gleed over Egwene en Nynaeve. ‘Jullie zijn met die Mart teruggekomen, een jongeman uit jullie dorp. Er was een andere jongeman in jullie dorp. Rhand Altor.’

Egwene had het gevoel of een ijzige hand zich om haar maag sloot, ik hoop dat het goed met hem is,’ zei Nynaeve gelijkmoedig, maar de hand om haar vlecht was tot een vuist gebald. ‘We hebben hem al een tijd niet meer gezien.’

‘Een boeiende jongeman.’ Elaida zat hen al pratend op te nemen, ik heb hem eenmaal ontmoet, maar ik vond hem... zeer interessant. Ik veronderstel dat hij ta’veren is. Ja. Hij kan op vele vragen antwoord geven. Dat Emondsveld van jullie moet wel een heel ongewoon plekje zijn, dat er twee zoals jullie vandaan komen. Plus die Rhand Altor.’

‘Het is een gewoon dorp,’ zei Nynaeve. ‘Een simpel dorp als vele andere.’

‘Ja. Natuurlijk.’ Elaida glimlachte, een kil gebaar van haar lippen waar Egwenes maag zich van omdraaide. ‘Vertel me meer over hem. De Amyrlin heeft jullie toch niet verboden over hem te praten, of wel?’ Nynaeve rukte aan haar vlecht. Elayne bekeek het tapijtje alsof er iets belangrijks onder verborgen lag en Egwene brak zich het hoofd over een goed antwoord. Ze kan leugens herkennen, zeggen ze. Licht, als ze echt een leugen herkent... Het ogenblik leek zich te rekken tot Nynaeve uiteindelijk haar mond opendeed.

Op dat moment ging de deur opnieuw open. Sheriam keek met een zekere verbazing de kamer rond. ‘Goed dat ik je hier aantref, Elayne. Ik zoek jullie alledrie. Jou had ik hier niet verwacht, Elaida.’ Elaida stond op en schikte haar stola. ‘We zijn allemaal nieuwsgierig naar deze meisjes. Waarom ze weggelopen zijn. Welke avonturen ze beleefd hebben. Ze beweren dat de Moeder hun heeft opgedragen er niet over te praten.’

‘Dat is zo, en maar beter ook,’ zei Sheriam. ‘Ze worden gestraft en dan moeten we er een streep onder zetten. Ik heb altijd gemeend dat de daad na de straf vergeten moet worden.’

De twee Aes Sedai bleven elkaar heel lang aankijken, op geen van beide gladde gezichten stond iets te lezen. Toen zei Elaida: ‘Natuurlijk. Misschien ga ik een andere keer verder met mijn gesprek. Over andere zaken.’ De blik die ze op de drie vrouwen in het wit wierp, leek Egwene een waarschuwing en toen gleed ze langs Sheriam weg. De Meesteresse der Novices hield de deur open en keek haar na. Haar gezicht vertoonde geen enkele uitdrukking.

Langzaam liet Egwene haar adem ontsnappen en ze hoorde dat Elayne en Nynaeve hetzelfde deden.

‘Ze bedreigde me,’ zei Elayne ongelovig, half in zichzelf. ‘Ze dreigde me te sussen als ik koppig bleef.’

‘Je zult haar verkeerd begrepen hebben,’ zei Sheriam. ‘Als koppigheid een misdrijf is waarvoor je gesust wordt, zou de lijst meer namen tellen dan je van buiten kunt leren. Er zijn maar weinig gedweeë vrouwen die de ring en de stola halen. Uiteraard dien je wel te leren hoe je je gedwee op moet stellen als dat van je wordt gevraagd.’

‘Ja, Sheriam Sedai,’ antwoordde het drietal bijna in koor en Sheriam glimlachte.

‘Zie je wel. Jullie kunnen tenminste doen alsof je mak bent. En jullie zullen daarvoor ruimschoots de gelegenheid krijgen, voordat jullie de gunst van de Amyrlin terug hebben verdiend. Of anders die van mij. Van mij is lastiger.’

‘Ja, Sheriam Sedai,’ zei Egwene, maar ditmaal stemde alleen Elayne in. ‘Hoe... wat is er met het lichaam gebeurd, Sheriam Sedai?’ vroeg Nynaeve. ‘De... de zielloze. Hebt u ontdekt wie hem gedood heeft? Of waarom hij de Toren is binnengedrongen?’

Sheriams mond verstrakte. ‘Je doet één stap in de goede richting, Nynaeve, en glijdt dan weer terug. Jullie hebben het haar dus toch verteld, aangezien Elayne absoluut niet verbaasd is, terwijl ik jullie uitdrukkelijk had opgedragen er niet over te praten! Dus zijn er nu welgeteld zeven mensen in de Toren die weten dat er in het Novicekwartier een man is gedood en twee ervan zijn mannen die alleen dat weten én dat ze er hun mond over moeten houden. Als jullie een opdracht van de Meesteresse der Novices zo onbelangrijk vinden – wat ik jullie zeker nog zal inpeperen – kunnen jullie dan misschien de Amyrlin Zetel gehoorzamen? Jullie praten er niet over, met niemand, behalve met de Moeder en mij. De Amyrlin Zetel wenst geen nieuwe geruchten naast alles waar we al rekening mee moeten houden. Ben ik duidelijk?’

Haar strenge stem leverde een koor op van ‘Ja, Sheriam Sedai’ maar Nynaeve liet het er niet bij zitten. ‘Zeven, zei u, Sheriam Sedai. Plus de onbekende die hem gedood heeft. En misschien heeft hij hulp gehad om de Toren binnen te komen.’

‘Daar hoef jij je geen zorgen over re maken.’ Sheriams effen blik omvatte hen allen. ‘Ik stel de vragen wel die over die man gesteld dienen te worden. Jullie vergeten dat je ook maar iets van een dode man afweet. Als ik ontdek dat jullie ook maar iets anders doen... Nou, er zijn ergere dingen dan pannen schuren om je te leren waar je wél en waar je niet op moet letten. En verontschuldigingen wil ik niet horen. Hoor ik nog meer vragen?’

‘Nee, Sheriam Sedai.’ Ditmaal was tot Egwenes opluchting ook Nynaeve erbij. Niet dat ze zich erg opgelucht voelde. Sheriams waakzame blik zou het dubbel zo moeilijk maken om naar de Zwarte Ajah op zoek te gaan. Heel even kreeg ze de neiging hysterisch te lachen. Als de Zwarte Ajah ons met te pakken krijgt, zal Sheriam dat wel doen. De drang om te lachen verdween. Als Sheriam niet zelf bij de Zwarte Ajah hoort. Ze wilde dat ze dat nooit had bedacht. Sheriam knikte. ‘Goed dan. Jullie gaan met me mee.’

‘Waarheen?’ vroeg Nynaeve en voegde er nog net ‘Sheriam Sedai’ aan toe voor de Meesteresse haar ogen dichtkneep. ‘Ben je vergeten,’ zei Sheriam strak, ‘dat in de Toren de Heling altijd wordt verricht in aanwezigheid van degenen die de zieke hebben binnengebracht?’

Egwene dacht dat het geduld van de Meesteresse der Novices nu wel uitgeput zou zijn, maar voor ze het besefte, liet ze zich ontvallen: ‘Dus ze gaat hem écht helen!’

‘De Amyrlin Zetel zelf en anderen zullen voor hem zorgen.’ Uit Sheriams gezicht viel even weinig op te maken als uit haar stem. ‘Had je reden eraan te twijfelen?’ Egwene kon slechts haar hoofd schudden. ‘Dan breng je met je getreuzel het leven van je vriend in gevaar. De Amyrlin wordt niet geacht op jullie te wachten.’ Ondanks haar woorden had Egwene het idee dat de Aes Sedai helemaal geen haast had.

Загрузка...