28 Een uitweg

Mart had alleen zijn broek aan en knabbelde nog een hapje weg na het ontbijt – wat ham, drie appels, brood en boter – toen zijn kamerdeur openging. Nynaeve, Egwene en Elayne kwamen achter elkaar de kamer in en glimlachten hem breed toe. Hij kwam overeind om een hemd te pakken, maar ging toen koppig weer zitten. Ze hadden op z’n minst kunnen kloppen. Hoe dan ook, het was leuk om hun gezichten te zien. In het begin, tenminste. ‘Wel, je ziet er echt beter uit,’ zei Egwene.

‘Alsof je een maand lang goed voedsel hebt gehad en lekker bent uitgerust,’ zei Elayne.

Nynaeve hield een hand tegen zijn voorhoofd. Hij kromp ineen voor hij besefte dat ze dat thuis minstens al vijf jaar lang had gedaan. Toen was ze nog gewoon de Wijsheid, dacht hij. Toen droeg ze die ring niet. Ze had het gemerkt en gaf hem een zuinig glimlachje. ‘Volgens mij ben je weer op de been. Heb je er nog niet genoeg van om opgesloten te zitten? Thuis kon je nooit langer dan twee dagen binnen zitten.’

Hij keek zuinig naar het klokhuis van de laatste appel en liet dat toen op het bord vallen. Hij wilde bijna het sap van zijn vingers gaan likken, maar ze stonden hem alledrie aan te kijken. Nog steeds glimlachend. Hij besefte dat hij probeerde te bedenken wie de knapste was, maar hij kon niet kiezen. Waren het andere meisjes geweest, dan zou hij hun allemaal gevraagd hebben om een hop of een klos te dansen. Toen ze nog thuis waren, had hij vaak genoeg gedanst met Egwene, en zelfs een keer met Nynaeve, maar dat leek lang geleden. ‘Eén leuk meisje betekent pret bij de dans. Twee leuke meisjes betekenen last onder je dak. Drie leuke meisjes betekenen: ren voor je leven.’ Hij schonk Nynaeve een nog zuiniger lachje dan zij deed. ‘Dat zei mijn pa altijd. Je bent ergens op uit, Nynaeve. Jullie grijnzen allemaal als de kat die een vink in een doornbosje heeft ontdekt, en ik denk dat ik de vink ben.’

De glimlachjes trilden en verdwenen. Hij zag hun handen en vroeg zich af waarom ze er allemaal uitzagen alsof ze de afwas hadden gedaan. De erfdochter van Andor had zeker nog nooit in haar leven één bord afgewassen, en hij kon zich evenmin Nynaeve aan de afwas voorstellen, hoewel hij wist dat ze in Emondsveld haar eigen huishouden deed. Ze droegen nu alledrie de ring met het Grote Serpent. Dat was nieuw. En niet bepaald een aangename verrassing. Licht, het moest toch eens gebeuren. Het zijn mijn zaken niet, en meer hoeft er niet over gezegd te worden. Mijn zaken niet. Helemaal niet.

Egwene schudde het hoofd, maar het leek net zo goed voor de twee anderen als voor hem bedoeld te zijn. ‘Ik heb jullie gezegd dat we het hem eerlijk moesten vragen. Als hij wil, is hij zo koppig als een muilezel en zo sluw als een kat. Dat ben je, Mart. Je weet het, dus kijk niet zo boos.’

Hij zette snel zijn grijns weer op.

‘Stil maar, Egwene,’ zei Nynaeve. ‘Mart, dat we jou iets willen vragen, betekent niet dat het ons niet kan schelen hoe je je voelt. We geven echt om je, en dat weet je, tenzij je een nog grotere schaapskop bent dan anders. Gaat het goed met je? Je ziet er verwonderlijk goed uit als ik bedenk hoe je eruitzag toen ik je de laatste keer zag. Het lijkt echt meer een maand dan twee dagen geleden.’

‘Ik ben klaar om tien span te rennen en aan het eind een hop te dansen.’ Zijn maag rommelde, een herinnering dat het nog lang geen middag was, maar hij sloeg er geen acht op en hoopte dat ze het niet hadden opgemerkt. Hij voelde zich inderdaad net alsof hij een maand lang gegeten en uitgerust had. En alsof hij gisteren had gegeten. ‘Wat voor gunst?’ vroeg hij achterdochtig. Van wat hij zich herinnerde, vroeg Nynaeve geen gunsten; Nynaeve vertelde mensen wat ze moesten doen en verwachtte dan dat het gedaan werd.

‘Ik wil dat je een brief voor mij wegbrengt,’ zei Elayne, voordat Nynaeve iets had kunnen zeggen. ‘Naar mijn moeder in Caemlin.’ Ze glimlachte en er verschenen kuiltjes in haar wangen. ‘Ik zou dat heel erg op prijs stellen, Mart.’ Het ochtendlicht door de ramen scheen lichtpuntjes in haar haren te toveren.

Ik vraag me af of ze van dansen houdt. Hij verjoeg die gedachte onmiddellijk. ‘Dat klinkt niet al te moeilijk, maar het is een lange reis. Wat zit er voor mij in?’ Afgaande op haar gezichtsuitdrukking dacht hij dat die kuiltjes slechts zelden hadden gefaald.

Ze richtte zich op, slank en trots. Hij kon bijna de troon achter haar zien staan. ‘Ben je een trouw onderdaan van Andor? Wens je de Leeuwentroon en de erfdochter te dienen?’

Mart grinnikte.

‘Ik heb je gezegd dat dat niet zou werken,’ zei Egwene. ‘Niet bij hem.’ Elaynes mondhoek stond sip. ‘Ik dacht dat ik het moest proberen. Bij de garde in Caemlin werkt het altijd. Je zei dat als ik maar glimlach te...’ Ze brak haar zin af en keek hem nadrukkelijk niet aan. Wat heb je gezegd, Egwene, dacht hij woedend. Dat ik me als een dwaas gedraag als een meisje glimlacht? Maar uiterlijk bleef hij kalm Het lukte hem zelfs zijn grijns vast te houden.

‘Ik wou dat een vraag genoeg was,’ zei Egwene, ‘maar uit jezelf wil je nooit iemand een plezier doen, hè Mart? Heb je ooit iets uit jezelf gedaan zonder omgepraat, gedwongen of uitgescholden te worden?’ Hij glimlachte slechts. ‘Ik wil met jullie allebei dansen, Egwene, maar ik ga geen boodschapjes voor je doen.’ Even dacht hij dat ze haar tong wilde uitsteken.

‘Zullen we ons eerste plan dan maar uitvoeren?’ vroeg Nynaeve op merkelijk kalm. De andere twee knikten en ze richtte haar aandacht op Mart. Voor het eerst sinds ze was binnengekomen, zag ze eruit al de Wijsheid van vroeger, met een blik die je ter plekke vastnagelde, ei haar vlecht klaar om als een zweep uit te halen. ‘Je bent zelfs nog onbeleefder dan ik dacht, Martrim Cauton. Ik was dat bijna vergeten, terwijl je zo lang ziek was en wij – Egwene, Elayne en ik – je verzorgden als een kindje in doeken. Desondanks zou ik denken dat je nog een beetje dankbaarheid in je had. Je had het altijd over de wereld zien, grote steden bezichtigen. Nou, dan is er geen betere plek dan Caemlin. Doe wat je wilt doen, toon je dankbaarheid en help ook nog iemand.’ Ze haalde een opgevouwen perkament uit haar mantel en legde het op tafel. Het was met een lelie in goudgele was verzegeld. ‘Meer dan dat kun je niet verlangen.’ Hij keek bedroefd naar het papier. Hij kon zich nog vaag herinneren dat hij eens met Rhand in Caemlin was geweest. Het was jammer dal hij hen moest teleurstellen, maar hij dacht dat dat het beste was. Als je de pret van de hop wenst, moet je eens de harpspeler betalen. Zo als Nynaeve zich nu gedroeg... Hoe langer hij het betalen uitstelde, hot erger het zou zijn. ‘Nynaeve, ik kan het niet.’

‘Wat bedoel je met “Ik kan het niet”? Ben je een man of een muis? Eet kans om de erfdochter van Andor een plezier te doen, waarschijnlijk koningin Morgase persoonlijk te ontmoeten, en jij kan het niet? Ik weet echt niet wat je nog meer zou willen. En glibber nu niet weg als bakvet in een braadpan, Martrim Cauton! Of ben je zo veranderd dat je déze dingen graag om je heen wilt zien?’ Ze wapperde haar linkerhand voor zijn gezicht en raakte met haar ring zowat zijn neus. ‘Alsjeblieft, Mart,’ zei Elayne, en Egwene staarde hem aan alsof er Trollokhoorns uit zijn hoofd groeiden.

Hij kromp in zijn stoel in elkaar. ‘Het is niet zo dat ik niet zou willen. Ik kan het niet! De Amyrlin heeft ervoor gezorgd dat ik niet van dit vervl... van dit eiland af kan. Als je dat kunt veranderen, draag ik jouw brief tussen mijn eigen tanden naar Caemlin, Elayne.’ De drie keken elkaar aan. Hij vroeg zich soms af of vrouwen elkaars gedachten konden lezen. Ze leken zeker zijn gedachten te kennen wanneer hij dat het minst wilde. Maar ditmaal hadden ze, wat ze ook zwijgend met elkaar hadden beslist, zijn gedachten niet gelezen. ‘Leg uit,’ zei Nynaeve kortaf. ‘Waarom wil de Amyrlin je hier houden?’

Hij haalde zijn schouders op, keek haar recht in de ogen en gaf haar zijn beste berouwvolle grijns. ‘Omdat ik ziek was. Omdat het zo lang heeft geduurd. Ze zei dat ze me niet zou laten gaan tot ze er zeker van was dat ik niet ergens zou verdwalen en doodgaan. Niet dat ik dat zou doen, natuurlijk. Doodgaan, bedoel ik.’

Nynaeve fronste, trok aan haar vlecht en nam opeens zijn hoofd tussen haar handen. Een ijskoude rilling trok door hem heen. Licht, de Kracht! Voor hij verder kon denken, had ze hem al losgelaten. ‘Wat...? Wat heb je met me gedaan, Nynaeve?’

‘Nog geen tiende van wat je waarschijnlijk verdient,’ zei ze. ‘Je bent zo gezond als een vis. Zwakker dan je oogt, maar wel gezond.’

‘Dat zei ik je toch,’ zei hij ongerust. Hij probeerde zijn grijns weer terug te krijgen. ‘Nynaeve, ze zag eruit zoals jij. De Amyrlin, bedoel ik. Slaagt erin boven je uit te steken, ook al is ze een voet kleiner, een echte haai...’ Hij zag haar wenkbrauwen omhoog klimmen en besloot dat hij maar beter niet verder kon gaan. Zolang ze maar niet aan de Hoorn van Valere dachten. Hij vroeg zich af of ze het wisten. ‘Nou ja, hoe dan ook, ik geloof dat ze me hier willen houden vanwege die dolk. Ik bedoel, tot ze precies uitgevogeld hebben hoe die dolk al die dingen kon doen. Je weet hoe Aes Sedai zijn.’ Hij lachte kleintjes. Ze keken hem alledrie slechts aan. Dat had ik beter niet kunnen zeggen. Drakenvuur.’ Zij willen zo graag Aes Sedai zijn. Bloedvuur, ik praat te veel. Ik wou dat Nynaeve ophield me zo aan te staren. Hou het kort. ‘De Amyrlin heeft ervoor gezorgd dat ik geen brug kan oversteken en bij geen enkel schip aan boord kan gaan zonder haar toestemming, zie je. Het is niet zo dat ik niet wil helpen. Ik kan het gewoon niet.’

‘Maar als we je uit Tar Valon weten te krijgen, wil je ons wel helpen?’ vroeg Nynaeve doordringend.

‘Haal me uit Tar Valon en ik draag Elayne zelf op mijn rug naar haar moeder.’

Ditmaal schoten Elaynes wenkbrauwen omhoog en Egwene schudde haar hoofd, vormde met haar lippen zijn naam en keek hem scherp aan. Vrouwen hadden soms geen gevoel voor humor. Nynaeve gebaarde de twee anderen haar naar het raam te volgen, waar ze hem de rug toekeerden en zo zacht praatten dat hij slechts wat gemompel kon opvangen. Hij dacht dat hij Egwene iets hoorde zeggen over dat ze er slechts één nodig hadden als ze bij elkaar bleven. Hij keek naar hen en vroeg zich af of ze echt dachten dat ze om de opdracht van de Amyrlin heen konden. Als ze dat kunnen, zal ik die rottige brief voor ze wegbrengen. Ik zal hem echt tussen mijn tanden dragen.

Gedachteloos pakte hij een klokhuis op en beet de ene kant eraf. Hij kauwde even en spuwde toen haastig een mondvol bittere pitten op het bord.

Toen ze naar de tafel terugliepen, gaf Egwene hem een dik opgevouwen papier. Hij keek hen achterdochtig aan alvorens het open te vouwen. Al lezend begon hij zonder het te beseffen in zichzelf te neuriën.

Wat drager dezes doet, is gedaan in mijn opdracht en onder mijn gezag. Gehoorzaam en zwijg, aldus mijn bevel.

Siuan Sanche

Hoedster van de Zegels

Vlam van Tar Valon

De Amyrlin Zetel

En onderaan gezegeld met de Vlam van Tar Valon in een kring van steenharde, witte was.

Hij besefte dat hij Een broekzak vol met goud neuriede en hield ermee op. ‘Is dit echt? Je hebt toch niet... Hoe ben je eraan gekomen?’

‘Ze heeft het niet vervalst, als je dat bedoelt,’ zei Elayne.

‘Gaat je niet aan hoe we eraan kwamen,’ zei Nynaeve. ‘Het is echt. Dat is alles waarover je je hoeft te bekommeren. Ik zou het niet overal laten zien, als ik jou was, want dan neemt de Amyrlin het je wel af, maar het zal je langs de wacht en op een schip brengen. Je zei dat je de brief zou meenemen als we dat konden regelen.’

‘Beschouw hem maar zo goed als zeker in Morgases handen.’ Hij wilde het papier lezen en herlezen, maar hij vouwde het op en legde het op Elaynes brief. ‘Jullie hebben niet toevallig hier wat muntjes bij? Wat zilver? Een paar gouden marken? Ik heb bijna genoeg voor mijn bootreis, maar ik hoor dat alles stroomafwaarts aardig duur begint te worden.’

Nynaeve schudde het hoofd. ‘Heb je geen geld? Je hebt zowat elke avond met Hurin zitten dobbelen, tot je te ziek werd om de stenen vast te houden. Waarom zou alles stroomafwaarts duurder zijn?’

‘We dobbelden om kopergeld, Nynaeve, en zelfs dat wilde hij na een tijdje niet meer. Het maakt niet uit. Ik red het wel. Luister je niet naar verhalen van mensen? Er is een burgeroorlog in Cairhien gaande, en ik hoor dat het in Tyr ook slecht gaat. Ik heb gehoord dat een kamer in een herberg in Aringil meer kost dan een goed paard bij ons thuis.’

‘We hadden het druk,’ zei ze scherp, bezorgde blikken met Egwene en Elayne wisselend. Het zette hem weer aan het denken. ‘Het maakt niet uit. Ik red het wel.’ Natuurlijk werd er in de herbergen bij de haven gespeeld. Een nachtje met de dobbelstenen zou hem ’s ochtends vroeg met een volle beurs aan boord van een schip brengen.

‘Lever die brief nou maar af bij koningin Morgase, Mart,’ zei Nynaeve. ‘En laat niemand weten dat je hem hebt.’

‘Ik bezorg hem. Dat had ik toch al gezegd? Iemand zou bijna denken dat ik mijn beloften niet nakom.’ De ogen van Egwene en Nynaeve herinnerden hem aan enkele niet nagekomen beloften, ik doe het. Bloed en... Ik doe het!’

Ze bleven nog een tijdje en praatten het meeste over thuis. Egwene en Elayne zaten op het bed en Nynaeve nam de leunstoel, terwijl hij op het krukje bleef zitten. Het gepraat over Emondsveld maakte heimwee bij hem los, en het leek Nynaeve en Egwene treurig te maken, alsof ze over iets spraken dat ze nooit meer zouden terugzien. Hij was er zeker van dat hun ogen glinsterden, maar als hij probeerde van onderwerp te veranderen, kwamen ze er toch weer op terug, praatten over de mensen die ze kenden, over de feesten van Beltije en Zonnedag, over het dansen na de oogst en de veldmalen bij het schapenscheren. Elayne vertelde hem over Caemlin, over wat hij bij het koninklijk paleis kon verwachten en wie hij moest aanspreken, en een beetje over de stad zelf. Soms gedroeg ze zich zo dat hij bijna de kroon op haar hoofd kon zien. Elke man die zich met deze vrouw zou inlaten, was een dwaas. Toen ze opstonden om te vertrekken, speet het hem. Hij stond op en voelde zich plotseling onhandig. ‘Hoor eens, jullie hebben me hiermee een gunst bewezen.’ Hij raakte het perkament van de Amyrlin op de tafel aan. ‘Een grote gunst. Ik weet dat jullie alledrie Aes Sedai zullen worden – hier haperde hij even – en dat jij op een dag koningin zult zijn, Elayne, maar als jullie ooit hulp nodig hebben, als er ooit iets is wat ik kan doen, dan zal ik komen. Je kunt erop rekenen. Heb ik iets geks gezegd?’

Elayne hield een hand voor haar mond en Egwene bedwong openlijk een lach. ‘Nee, Mart,’ zei Nynaeve gladjes, met trillende lippen. ‘Gewoon iets wat ik bij mannen heb opgemerkt.’

‘Je moet een vrouw zijn om dat te begrijpen,’ zei Elayne. ‘Reis goed en reis veilig, Mart,’ zei Egwene. ‘En onthoud dit: als een vrouw een held nodig heeft, dan heeft ze hem vandaag nodig, niet morgen.’ Ze kon haar lachen niet bedwingen.

Hij staarde naar de deur die zich achter hen sloot. Vrouwen, besloot hij minstens voor de honderdste keer, waren vreemde wezens. Toen viel zijn oog op Elaynes brief en het opgevouwen papier erbovenop. Het gezegende perkament van de Amyrlin, onbegrepen, maar even welkom als een warm vuur in de winter. Hij deed een vreugdedansje midden op het bloementapijt. Caemlin zien en een koningin ontmoeten. Je eigen woorden zullen me van je bevrijden, Amyrlin. En me uit de buurt van Selene houden.

‘Jullie krijgen me nooit te pakken,’ lachte hij en bedoelde beide vrouwen. ‘Jullie krijgen Mart Cauton nooit te pakken!’

Загрузка...