47 De waarheid van de beelden

De stapels papieren op de werktafel van Siuan Sanche waren voor haar van weinig belang, maar ze hield vol. Anderen handelden natuurlijk de alledaagse zaken van de Witte Toren af, waardoor de Amyrlin Zetel zich aan belangrijke beslissingen kon wijden, maar het was altijd haar gewoonte geweest zonder waarschuwing vooraf zo hier en daar enkele zaken na te lopen, en daar wilde ze zich aan houden. Ze wilde zich zeker niet door de zorgen laten afleiden. Alles lag volgens plan op de juiste koers. Ze schoof haar gestreepte stola goed, doopte de pen zorgvuldig in het potje inkt en zette een tekentje bij een verbeterde optelling.

Vandaag bekeek ze de aankopen van de keuken en de rekening van de steenvoegers voor een aanbouw aan de librije. Dat veel mensen zo vaak met pekelzonden dachten weg te komen, verbaasde haar altijd. Ook dat er zoveel aan de aandacht ontsnapte van de vrouwen die op deze zaken moesten toezien, verbaasde haar. Laras, bijvoorbeeld, leek te denken dat het nakijken van de rekeningen beneden haar waardigheid was, sinds ze van eenvoudige kokkin verheven was tot Meesteres van de Keukens. Danelle daarentegen – de jonge Bruine zuster die verondersteld werd een oogje te houden op baas Jovarin, de steenvoeger – had zich waarschijnlijk weer laten meeslepen door de boeken die de kerel steeds weer voor haar opdook. Alleen zo kon ze verklaren waarom ze niet had gevraagd naar het aantal werkmensen dat baas Jovarin had aangenomen, terwijl de eerste schepen met stenen uit Kandor net in de Noorderhaven waren afgemeerd. Met zoveel man kon hij de hele librije bouwen. Danelle was gewoon te dromerig, zelfs voor een Bruine zuster. Misschien zou de straf om korte tijd op een boerderij te moeten werken, haar wakker schudden. Laras was moeilijker in het gareel te brengen. Ze was geen Aes Sedai, dus haar gezag over de keukenhelpsters, schoonmaaksters en keukenhulpjes kon al te gemakkelijk in her moeras zakken. Maar mogelijk kon ook zij voor wat ‘rust’ naar de boerderij worden gestuurd. Dat zou...

Siuan snoof van afkeer, gooide haar pen neer en trok een lelijk gezicht toen dat een vlek maakte op een blaadje van netjes opgetelde totalen. ‘Zit ik mijn tijd te verdoen aan een besluit of ik Laras onkruid zal laten wieden,’ mompelde ze. ‘Dat mens is veel te dik om te bukken.’ Het was niet het gewicht van Laras dat haar zo humeurig maakte en dat wist ze. De vrouw was niet zwaarder dan ze altijd was geweest, die indruk had ze tenminste, en haar gewicht had geen invloed op haar leiding over de keukens. Er was geen nieuws. Daardoor flapperde ze als een visvogel wiens vangst was afgepikt. Eén boodschap van Moiraine dat Callandor in handen was van die Altor-jongen, en daarna wekenlang niets meer, hoewel de geruchten in de straten zijn naam reeds begonnen te noemen. Nog steeds niets.

Ze tilde het deksel op van het fraai besneden zwarthouten kistje waarin ze haar allergeheimste papieren bewaarde en bladerde er wat in rond. De lichte ban die ze rond het kistje had geweven, zorgde ervoor dat alleen zij het met haar eigen handen kon openen. Het eerste papier dat ze eruit trok, was een verslag dat de Novice die Min had zien aankomen, was verdwenen van de boerderij waar ze was heengestuurd, evenals de boerin zelf. Het kwam wel vaker voor dat een Novice ervandoor ging, maar dat de boerin ook was verdwenen, was een reden tot zorg. Sahra zou in ieder geval gevonden moeten worden – ze was nog niet zo geoefend dat ze zomaar rond kon lopen – maar eigenlijk hoefde dit rapport niet in de kist bewaard te blijven. Het bevatte niet de naam van Min, noch de reden waarom het meisje was weggestuurd om kolen te snijden, maar ze legde het toch maar weer terug. De zorg van de ene dag leek de volgende dag heel overdreven.

Een beschrijving van een bijeenkomst in Geldan waar een man sprak die zich de profeet van de Drakenheer noemde. Blijkbaar heette de man Masema. Vreemd, een Shienaraanse naam. Bijna tienduizend mensen waren op een heuvel naar hem komen luisteren. Hij had gesproken over de terugkeer van de Draak, een toespraak die gevolgd werd door een gevecht met soldaten die de mensen uiteen wilden jagen. Afgezien van het feit dat de soldaten het blijkbaar het hardst kregen te verduren, was het meest interessante dat die Masema de naam Rhand Altor kende. Dit ging zeker terug in de kist.

Een verslag dat men nergens één spoortje van Mazrim Taim had gevonden. Dat hoefde niet in de kist. Een ander over de steeds slechter wordende toestand in Arad Doman en Tarabon. Over schepen die langs de kust van de Arythische Oceaan verdwenen. Over geruchten van Tyreense invallen in Cairhien. Ze kreeg de gewoonte alles in deze kist te stoppen. Dit hoefde niet allemaal geheim te blijven. In Illian waren twee zusters verdwenen en nog een in Caemlin. Ze huiverde en vroeg zich af waar de Verzakers waren. Te veel van haar agenten waren stilgevallen. Daar ergens zwommen leeuwvissen rond en zij tastte in het duister. Hier had ze het. Het zijde-dunne papiertje ritselde bij het open-rollen.

De slinger is gebruikt. De schaapherder heeft het zwaard in handen.

De Zaal van de Toren had, zoals ze had verwacht, eensgezind gestemd, zonder dat ze druk had hoeven uit te oefenen of haar gezag moest laten gelden. Als een man Callandor had gepakt, moest hij de Herrezen Draak zijn en die man moest door de Witte Toren worden begeleid. Drie Gezetenen van drie verschillende Ajahs hadden voorgesteld alle plannen daaromtrent alleen voor te leggen aan de Zaal. Het was een verrassing geweest dat Elaida daarmee was gekomen, maar ja, de Rode zusters zouden zeker de allersterkste trossen om een geleider willen slaan. Het enige probleem was geweest een afvaardiging naar Tyr tegen te houden om hem binnen hun bereik te houden, en dat was eigenlijk niet eens zo lastig geweest, omdat ze had kunnen zeggen dat het nieuws was gekomen van een zuster die zich reeds in het gezelschap van die man bevond.

Maar wat was hij nu aan het uitspoken? Waarom had Moiraine geen nieuwe berichten gestuurd? De Zaal was nu zo ongeduldig dat de lucht er volgens haar bijna ging vonken. Ze hield een stevig slot op haar boosheid. Bloedvuur, vrouw, waarom kun je geen bericht sturen? De deur klapte open en ze richtte zich woedend op toen ruim tien vrouwen onder leiding van Elaida de werkkamer binnenstapten. Allen droegen hun stola’s, de meeste met rode franje, maar naast Elaida liepen Alviarin, een koel kijkende Witte zuster, en Joline Maza, een slanke Groene. De gezette Shemerin van de Gele Ajah volgde vlak achter hen, net als Danelle, met haar grote blauwe ogen die nu absoluut niet dromerig keken. Sommigen leken zenuwachtig, maar de meesten keken grimmig en vastberaden en de donkere ogen van Elaida toonden een rotsvaste zekerheid, zelfs triomf.

‘Wat heeft dit te betekenen?’ snauwde Siuan, met een scherpe klap het zwarthouten kistje dichtslaand. Ze sprong overeind en liep om haar werktafel heen. Eerst Moiraine en nu dit weer! ‘Als dit over de kwestie in Tyr gaat, Elaida, dan zou je beter moeten weten dan er anderen bij te betrekken. Je zou ook beter moeten weten dan hier zomaar binnen te lopen alsof het de keuken van je moeder is! Bied je verontschuldigingen aan en ga weg voordat je veel liever weer een onwetende Novice wilt zijn.’

Haar kille woede had hen als een school vissen uiteen moeten jagen, maar hoewel enkelen zich ongemakkelijk bewogen, deed niemand een stap naar de deur. De kleine Danelle keek haar feitelijk honend aan. En Elaida stak kalm haar hand uit en trok de gestreepte stola van Siuans schouders. ‘Die zul je niet meer nodig hebben,’ zei ze. ‘Je bent er nooit geschikt voor geweest, Siuan.’

De schok veranderde Siuans tong in steen. Dit was waanzin. Dit was onmogelijk. Woest reikte ze naar saidar en voelde zich voor de tweede keer geschokt. Een scherm hing tussen haar en de Ware Bron, als een muur van dik glas. Ongelovig staarde ze Elaida aan. Alsof die haar wilde bespotten, sprong de gloed van saidar rond Elaida op. Ze bleef hulpeloos staan toen de Rode zuster stromen Lucht om haar heen weefde, van de schouders tot haar middel, waardoor haar armen tegen haar lichaam werden geperst. Ze kon amper ademhalen. ‘Jullie zijn gek!’ hijgde ze. ‘Jullie allemaal. Hiervoor zal ik jullie villen! Maak me los!’ Niemand gaf antwoord, ze leken haar bijna te negeren.Alviarin keek de papieren op haar tafel door, snel maar ongehaast. Danelle en de anderen pakten boeken van de lezenaars en schudden die om te zien of er iets uit het boek zou vallen. De Witte zuster siste even van ergernis toen ze niets op de tafel vond en sloeg toen het deksel van het zwarthouten kistje open. Meteen laaide een bol vuur rond het kistje omhoog.

Alviarin sprong met een kreet achteruit en schudde haar hand, waarop zich al blandblaren vormden. ‘Een ban,’ mompelde ze, en toonde bijna iets van boosheid, meer dan een Witte zuster ooit deed. ‘Zo klein dat ik hem pas voelde toen het te laat was.’ Van kist en inhoud restten slechts een hoopje grijze as op een geblakerde vlek op het tafelblad.

Elaida’s gezicht toonde geen teleurstelling. ‘Ik beloof je, Siuan, dat je me ieder woord dat verbrand is, gaat vertellen, voor wie het bestemd was en met welk doel.’

‘Jullie zijn door de Draak gebeten,’ snauwde Siuan. ik laat je hiervoor villen, Elaida. Jullie allemaal. Jullie mogen van geluk spreken als de Zaal van de Toren niet verklaart dat jullie allemaal gestild moeten worden.’

Het glimlachje van Elaida raakte haar ogen niet. ‘De Zaal is zojuist bijeen geweest, met genoeg eensgezinde Gezetenen als de wet eist, en je bent geen Amyrlin meer. Het is gedaan en we zijn hier om ervoor te zorgen dat het besluit wordt uitgevoerd.’

Siuans maag voelde als ijs en een klein stemmetje in haar achterhoofd krijste: Wat weten ze? Licht, hoeveel weten ze al? Dwaas! Blinde dwaze vrouw die ik ben! Ze hield haar gezicht echter effen. Dit was niet de eerste keer dat ze in een hoek was gedreven. Een vijftienjarig meisje met slechts haar vismesje was ooit een steeg ingetrokken door vier kerels met harde ogen en een maag vol goedkope wijn. Daaraan te ontsnappen was moeilijker geweest dan dit. Dat hield ze zichzelf nadrukkelijk voor.

‘Genoeg volgens de regels,’ spotte ze. ‘Amper meer dan het kleinste aantal, voornamelijk je eigen vriendinnen en vrouwen die je kunt beïnvloeden of overdonderen.’ Dat Elaida in staat was geweest om zelfs een betrekkelijk kleine groep Gezetenen te overtuigen, was al zo erg dat ze er een droge keel van kreeg, maar dat wilde ze niet laten merken. ‘Als de volledige Zaal met alle Gezetenen bijeen is, zul je weten dat je een fout hebt gemaakt. Maar dan is het te laat. Er is in de Tohen nog nooit een opstand geweest en nog duizend jaar zullen ze jullie geschiedenis, jullie lot, aanhalen om Novices te leren wat er met afvalligen gebeurt.’ Er dreven slierten twijfel over sommige gezichten. Blijkbaar had Elaida toch minder greep op de andere samenzweersters dan zij dacht. ‘Het is de hoogste tijd om te gaan hozen in plaats van het gat in de romp verder open te hakken. Zelfs jij kunt je misdrijf nog minder erg maken, Elaida.’

Elaida wachtte stil en kalm af tot ze was uitgesproken. Toen gaf ze uit alle macht een harde klap in Siuans gezicht. Ze wankelde en zilver-zwarte vlekjes dansten voor haar ogen.

‘Met jou is het afgelopen,’ zei Elaida. ‘Dacht je dat ik... dat wij aan jou zouden toestaan de Toren te vernietigen? Voer haar weg.’ Siuan struikelde toen twee Rode zusters haar naar voren stompten. Ze bleef amper overeind en keek hen woest aan, maar liep toch in de richting die ze aanduidden. Aan wie moest ze dit alles doorgeven? Elke ingebrachte aanklacht kon ze weerleggen, als ze er de tijd voor kreeg. Zelfs aanklachten over Rhand Altor. Ze konden daar niet meer dan geruchten over hebben opgevangen en zij had het Grote Spel te lang gespeeld om door geruchten te worden verslagen. Tenzij ze Min in handen hadden. Min kon de geruchten staven. Ze perste haar tanden op elkaar. Bloedvuur, ik voer dit stel aan de vissen! In de voorkamer struikelde ze weer, maar nu niet door een duw. Ze had half gehoopt dat Leane niet op haar werkplek had gezeten, maar de Hoedster stond stijf rechtop, net als Siuan met de armen strak tegen haar aan, terwijl haar mond stil en woest bewoog door een strop van Lucht. Ze had eigenlijk moeten voelen dat Leane werd gebonden maar het was niet tot haar doorgedrongen. In de Toren voelde je altijd vrouwen geleiden.

Maar het kwam niet doordat ze Leane zag dat ze zich verstapte, maar door de lange, slanke grijsharige man die op de grond lag met een mes in zijn rug. Alric was al bijna twintig jaar lang haar zwaardhand geweest, zonder te klagen wanneer haar pad haar in de Toren vasthield, zonder te mopperen wanneer de Amyrlin hem honderden roeden uit haar buurt had gestuurd, iets waar geen enkele gaidin van hield. Ze schraapte haar keel, maar haar stem klonk nog steeds hees toen ze zei: ‘Hiervoor zal ik je in laten smeren met zout en in de zon laten bakken, Elaida. Dat zweer ik je!’

‘Bekommer jij je maar om je eigen huid, Siuan,’ zei Elaida en ging bij haar staan om haar recht aan te kijken. ‘Er zit hier nog veel meer aan vast dan je tot nu hebt onthuld. Ik weet het. En jij gaat me alles tot het laatste lettertje vertellen. Tot het laatste lettertje.’ De plotseling zachte stem joeg meer angst aan dan al haar eerdere harde blikken. ‘Dat beloof ik je, Siuan. Breng haar naar beneden.’

Terwijl ze de rollen blauwe zijde tegen zich aan klemde, slenterde Min tegen de middag door de Noordpoort naar binnen, klaar om wat te lachen met de schildwachten met de Vlam van Tar Valon op de borst, klaar om meisjesachtig met haar groene rok te zwieren zoals Elmindreda zou doen. Ze was er feitelijk al mee begonnen voor ze besefte dat er geen wachten stonden. De zware met ijzer beslagen deur van het stervormige wachthuis stond open. Het wachthuis zelf leek verlaten. Dat kon niet. Een toegangspoort tot het gebied van de Toren was nooit onbewaakt. Halverwege de enorme ivoorwitte zuil van de Toren rees boven de bomen een rookpluim omhoog. Het leek in de buurt te zijn van de verblijven van de jongemannen die met de zwaardhanden oefenden. Misschien had die brand de wachten weggelokt. Ze voelde zich een tikkeltje ongerust, maar liep toch verder over het zandpad in het bosrijke gedeelte van het gebied terwijl ze de rollen zijde telkens van arm wisselde. Ze wilde eigenlijk geen andere kleren, maar ze kon toch niet weigeren als Laras haar een beurs zilver in de handen drukte en haar vertelde daarmee deze zijde te kopen die de forse vrouw had gezien. Ze beweerde dat het precies de kleur was die heel mooi bij Elmindreda’s huidskleur zou staan. Of ze dat nu wilde of niet, was minder belangrijk dan dat Laras heel vriendelijk bleef. Zwaardgekletter vanuit het bos bereikte haar oren. De zwaardhanden lieten hun leerlingen harder werken dan anders. Het ergerde haar ontzettend. Laras met haar opmerkingen over schoonheid, Gawein met z’n grapjes, Galad die steeds lovende dingen zei en niet één keer besefte wat zijn gezicht en glimlach met de hartslag van een vrouw deden. Wilde Rhand haar op deze manier? Zou hij haar eindelijk zien staan als ze een rok droeg en zeurde als een domme gans?

Hij heeft geen recht om dit te willen, dacht ze woedend. Het was allemaal zijn schuld. Als hij er niet was geweest, zou ze hier niet zijn, in een stomme rok en grijnzend als een dwaas. Ik draag een jas en een broek, en dat is dat! Zo nu en dan wil ik misschien wel een rok dragen – misschien! – maar niet om een man naar me te laten kijken! Ik wed dat hij op dit moment een of andere Tyreense met half ontblote borsten staat aan te gapen. Ik kan ook zoiets aantrekken. We zullen zien wat bij denkt als hij me in deze blauwe zijde ziet. Ik maak de hals zo laag dat... Waar liep ze nou aan te denken? Die man had haar van haar verstand beroofd! De Amyrlin Zetel hield haar voor niets hier en Rhand Altor maakte haar hersens in de war. Bloedvuur! Bloedvuur, dat hij mij dit aandoet!

Weer klonk er zwaardgekletter in de verte en ze bleef staan toen een groep jongemannen uit de bomen voor haar te voorschijn sprong met speren en getrokken zwaarden, Gawein aan het hoofd. Ze herkende enkele anderen, leerlingen van de zwaardhanden. Elders in het gebied steeg geschreeuw op, gebrul van boze mannen. ‘Gawein?

Wat is er aan de hand?’

Met een ruk draaide hij zich om bij het horen van haar stem. Zorg en angst tekenden zijn blauwe ogen en zijn gezicht was een vastberaden masker dat daaraan niet wilde toegeven. ‘Min! Wat ben je... Ga weg van het gebied van de Toren, Min. Het is gevaarlijk.’ Een handvol jongemannen rende verder, maar de meesten bleven vol ongeduld op hem wachten. Ze dacht dat de meeste leerlingen hier bij elkaar waren. ‘Wat gebeurt er allemaal, Gawein.’

‘De Amyrlin is vanmorgen afgezet. Ga weg. Min!’ De rollen zijde vielen op de grond. ‘Afgezet? Dat kan niet! Hoe? Waarom? In de naam van het Licht, waarom?’

‘Gawein!’ riep een jongeman en de anderen namen het over, terwijl ze hun wapens stevig vasthielden. ‘Gawein! De witte ever! Gawein!’ ik heb geen tijd,’ zei hij dringend. ‘Er wordt overal gevochten. Ze zeggen dat Hammar probeert Siuan Sanche te bevrijden. Ik moet naar de Toren, Min. Ga weg! Alsjeblieft!’

Hij draaide zich om en zette het op een hollen naar de Toren. De anderen volgden, woedend zwaaiend met hun geheven wapens, sommigen nog steeds schreeuwend: ‘Gawein! De witte ever! Gawein! Jongelingen vooruit!’

Min bleef ze nakijken. ‘Je hebt niet gezegd aan welke kant je stond, Gawein,’ fluisterde ze.

Het strijdrumoer werd luider, klonk duidelijker nu ze erop lette, en het geschreeuw en gegil, het gekletter van staal op staal, leken overal vandaan te komen. Het wapengekletter bezorgde haar kippenvel en liet haar knieën beven. Dit kon toch niet, niet hier. Gawein had gelijk. Het zou veiliger en veel verstandiger zijn om meteen van het gebied van de Toren weg te sluipen. Alleen wist ze niet of ze dan weer terug kon komen, en ze dacht niet dat ze buiten veel kon klaarspelen. Maar wat kan ik hierbinnen klaarspelen? vroeg ze zich wild af. Ze keerde echter niet om naar de poort. Ze liet de zijde liggen waar die lag en haastte zich tussen de bomen door, zoekend naar een schuilplaats. Ze dacht niet dat iemand ‘Elmindreda’ als een gans aan een speer zou rijgen – bevend wenste ze dat ze daar niet aan gedacht had – maar het had geen zin domme dingen te doen. Vroeg of laat zou het vechten stoppen en tegen die tijd diende ze te beslissen wat ze hierna moest doen.

In de inktzwarte duisternis van de kerker deed Siuan Sanche haar ogen open, bewoog, kromp ineen en lag stil. Was het buiten al ochtend? De ondervraging was heel lang doorgegaan. Ze probeerde de pijn te vergeten en te genieten van de wetenschap dat ze nog ademhaalde. De ruwe steen schuurde tegen de opgezette builen en blauwe plekken op haar rug. Zweet prikte pijnlijk in alle wonden – van haar knieën tot haar schouders voelde ze overal pijn – waardoor ze in de koude lucht trouwens ook nog lag te rillen. Ze hadden me toch minstens mijn onderkleren kunnen laten houden. De lucht rook naar oud stof en gedroogde schimmels, naar ouderdom. Een van de diepe kerkers. Niemand had hier sinds de tijd van Artur Haviksvleugel opgesloten gezeten. Niet sinds Bonwhin.

Ze vertrok haar gezicht in het duister, ze kon het niet vergeten. Ze klemde haar tanden op elkaar en duwde zich omhoog, tot ze op de stenen vloer zat en om zich heen voelde naar een muur waar ze tegenaan kon zitten. De steenblokken van de muur voelden koel aan tegen haar rug. Kleine dingen, zei ze in zichzelf, denk aan kleine dingen. Warmte. Kou. Ik vraag me af wanneer ze me wat water brengen. Als ze dat al doen.

Onwillekeurig voelde ze naar de Grote Serpent-ring aan haar hand. Hij zat er niet meer. Niet dat ze het had verwacht, ze meende zich nog te herinneren dat ze die hadden afgerukt. Na verloop van tijd was alles heel vaag geworden. Heerlijk vaag. Ze herinnerde zich echter wel dat ze uiteindelijk alles had verteld. Bijna alles. Herinnerde zich de triomf als ze hier en daar iets had achtergehouden tussen de huilende antwoorden door. Ze had graag alles willen beantwoorden, als ze maar ophielden, als ze maar even wilden ophouden, als ze maar... Ze sloeg haar armen om zich heen om niet meer te rillen, het hielp niet erg. Ik moet kalm blijven. Ik ben niet dood. Dat is het voornaamste. Ik ben niet dood.

‘Moeder?’ Uit de duisternis klonk de bevende stem van Leane. ‘Bent u bijgekomen, Moeder?’

‘Ik ben wakken’ zuchtte Siuan. Ze had gehoopt dat ze Leane zouden hebben vrijgelaten, haar de stad hadden uitgestuurd. Ze voelde zich schuldig dat ze troost putte uit de aanwezigheid van de andere vrouw in haar kerker. ‘Het spijt me dat je hierbij betrokken bent geraakt, dochter...’ Nee. Ze had niet meer het recht haar zo te noemen. ‘Het spijt me, Leane.’

Het bleef lang stil. is alles... goed met u, Moeder?’

‘Siuan, Leane. Enkel Siuan.’ Ondanks alles probeerde ze saidar te omhelzen. Er was niets. Niet voor haar. Alleen de leegte in haar. Nooit meer. Ze had haar leven eraan gewijd, en nu was ze zonder roer, stuurloos op een zee die donkerder was dan deze kerker. Ze wreef ruw een traan van haar wang, boos dat die was gekomen, ik ben geen Amyrlin Zetel meer, Leane.’ Er klonk weer iets van boosheid in haar stem door. ik neem aan dat in mijn plaats Elaida zal worden verheven. Als dat inmiddels al niet is gebeurd. Ik zweer je dat ik op een dag die vrouw aan de zilvertanden ga voeren.’

Leanes enige antwoord was een lange, wanhopige zucht. Het gekras van een sleutel in het roestige ijzeren slot deed Siuan opkijken. Niemand had eraan gedacht het ijzerwerk in te vetten voor ze Leane en haar erin hadden gegooid en de verroeste delen wilden niet echt goed draaien. Grimmig dwong ze zich op te staan. ‘Sta op, Leane. Sta op.’ Even later hoorde ze de vrouw gehoorzamen en tussen haar zachte gekreun wat in zichzelf mompelen. Iets harder merkte Leane op: ‘Dat is toch zinloos?’

‘Ze treffen ons dan in ieder geval niet gehurkt en snikkend op de vloer aan.’ Ze probeerde het flink te laten klinken. ‘We kunnen vechten, Leane. Zolang we in leven zijn, kunnen we vechten.’ O Licht! Ze hebben me gesust! Ze hebben me gesust!

Ze dwong zich nergens aan te denken, balde haar vuisten en probeerde haar tenen nog steviger tegen de ongelijke stenen vloer te drukken. Ze had zo graag gewild dat het geluid in haar keel niet als een snik had geklonken.

Min zette haar tassen op de vloer en gooide haar mantel open, zodat ze beide handen voor de sleutel kon gebruiken. Die was tweemaal zo lang als haar hand, even roestig als het slot, net als de andere sleutels aan de grote ijzeren ring. De lucht was koud en dampig, alsof de zomer niet zo diep omlaag reikte.

‘Haast je, kind,’ mompelde Laras, die de lantaarn voor Min omhooghield en links en rechts de donkere stenen gang in loerde. Ze kon moeilijk geloven dat deze vrouw met al haar onderkinnen ooit een schoonheid was geweest, maar Min vond haar op dit moment absoluut een schoonheid.

Vechtend met de sleutel schudde ze het hoofd. Ze was Laras tegengekomen toen ze naar haar kamer was geslopen om de eenvoudige grijze rijkleding die ze nu droeg aan te trekken en enkele andere dingen te pakken. Feitelijk was de stevige vrouw haar tegengekomen, over haar toeren van de zorgen om ‘Elmindreda’, al roepend dat Min geluk had dat ze veilig was, en het was Laras geweest die haar had voorgesteld zich in haar kamer op te sluiten tot alle moeilijkheden voorbij waren. Ze wist nog steeds niet echt goed hoe Laras haar plannen uit haar had losgekregen en ze was nog steeds niet over de schok heen toen de vrouw aarzelend haar hulp had aangeboden. Waaghals van een meid, precies mijn smaak. Nou, ik hoop dat ze mij – hoe zei ze ook weer? – uit de inmaakketel kan houden. Die bloedsleutel wilde niet draaien; uit alle macht probeerde ze het opnieuw. Om eerlijk te zijn, ze was Laras ook voor andere dingen erg dankbaar. Ze betwijfelde of ze alles in haar eentje klaar had kunnen spelen, of ze zelf iets had kunnen vinden en binnen zo’n korte tijd. Bovendien... Bovendien piekerde ze er op het moment dat Laras haar zag, al over dat ze een stommeling was om aan zoiets te denken, en dat ze al op een paard op weg naar Tyr had moeten zijn. Ze had die kans moeten grijpen, voor iemand besloot haar hoofd toe te voegen aan de andere hoofden die voor de Toren op speren waren gestoken. Maar ze vermoedde dat haar vlucht iets zou zijn geweest dat ze zich nooit had kunnen vergeven. Dit alleen al had haar zo dankbaar gestemd dat ze allerminst had geprotesteerd toen Laras enkele leuke kleren had toegevoegd aan alles wat zij al had ingepakt. De opmaakspullen en poedertjes kon ze altijd nog ergens ‘verliezen’. Waarom wilde die bloedsleutel niet draaien? Misschien kan Laras...

Opeens bewoog de sleutel, hij draaide met zo’n luid geknap om dat Min bang was dat er iets was afgebroken. Maar toen ze tegen de ruwhouten deur duwde, ging die open. Ze greep haar tassen, stapte de kale stenen kerker binnen en bleef verward staan.

De lantaarn scheen op twee vrouwen die slechts gekleed leken in blauwe plekken en opgezette rode striemen. Ze beschermden hun ogen tegen het onverwachte licht, maar heel even twijfelde Min of het wel de goede twee waren. De een was lang en had een lichtbruine huid, de ander was kleiner, steviger en blonder. De gezichten leken te kloppen – bijna – en toonden niets van wat hen was aangedaan, dus had ze het eigenlijk zeker moeten weten. Maar de leeftijdloosheid, het kenmerk van een Aes Sedai, leek te zijn weggedruppeld. Ze zou zo hebben aangenomen dat deze vrouwen hooguit zes of zeven jaar ouder waren dan zijzelf en helemaal geen Aes Sedai. Haar gezicht werd bij die gedachte rood van verlegenheid. Ze zag geen beelden, geen aura’s rond beiden. Er waren altijd beelden en aura’s rond een Aes Sedai. Hou daarmee op, zei ze in zichzelf.

‘Waar...’ wilde een van de twee verwonderd vragen, maar zweeg toen om haar keel te schrapen. ‘Hoe heb je die sleutels te pakken gekregen?’ Het was de stem van Siuan Sanche.

‘Zij is het.’ Laras leek het niet te geloven. Ze porde Min met een dikke vinger. ‘Haast je, kind! Ik ben te oud en te traag om nog avonturen te beleven.’

Min keek geschrokken op. De vrouw had erop gestaan mee te komen. Ze wilde er niet buiten gelaten worden, had ze gezegd. Min wilde Siuan vragen waarom zij en Leane opeens zo veel jonger leken, maar er was geen tijd voor luchtige opmerkingen. Bloedvuur! Ik ben er zo aan gewend geraakt om Elmindreda te spelen!

Ze gooide een tas naar de naakte vrouwen en zei vlug: ‘Kleren. Kleed je zo snel mogelijk aan. Ik weet niet hoeveel tijd we hebben. Ik heb de schildwacht ervan overtuigd dat ik hem enkele zoenen zou geven om jou nog iets betaald te zetten en terwijl hij afgeleid was, sloop Laras achter hem en heeft hem met een deegroller neergeslagen. Ik weet niet hoelang hij bewusteloos blijft.’ Ze boog zich naar de gang om bezorgd in de richting van de wachtkamer te loeren. ‘We kunnen maar beter voortmaken.’

Siuan had het pak reeds losgeknoopt en begon de kleren aan te trekken. Afgezien van linnen onderkleren was het gewone wollen kleding in tinten bruin, geschikt voor de boerenvrouwen die een Aes Sedai in de Witte Toren raad kwamen vragen, hoewel de rijrokken wat ongewoon waren. Laras had het meeste naaiwerk verricht; Min had voornamelijk zichzelf geprikt. Leane trok nu ook kleren aan, maar leek meer belangstelling te hebben voor het kleine mes aan de gordel dan voor de kleren zelf.

Drie eenvoudig geklede vrouwen hadden tenminste een kans zonder de aandacht te trekken de Toren te verlaten. Een aantal mensen met een verzoek om hulp had door de gevechten de Toren niet kunnen verlaten. Nog eens drie vrouwen die uit hun schuilplaats te voorschijn kropen, zouden op z’n slechtst de straat worden opgeschoven. Zolang ze maar niet werden herkend. De gezichten van de andere vrouwen zouden ook helpen. Niemand zou waarschijnlijk een stel jonge – in ieder geval jong lijkend – vrouwen voor de Amyrlin Zetel en de Hoedster van de Kronieken aanzien. Een voormalige Amyrlin en een voormalige Hoedster, hield ze zichzelf voor.

‘Maar één bewaker?’ zei Siuan, die krimpend van de pijn dikke kousen aantrok. ‘Vreemd. Zelfs een beurzensnijder bewaken ze beter.’ Ze keek naar Laras en duwde haar voeten in de stevige schoenen. ‘Ik ben blij te zien dat sommigen de aanklachten tegen mij niet geloven. Welke aanklachten dat ook mogen zijn.’

De gezette vrouw fronste en trok haar kin in, zodat er nog een bijkwam. ‘Ik ben de Toren trouw,’ zei ze vastberaden. ‘Met dat soort zaken bemoei ik me niet. Ik ben slechts de kokkin. Deze waaghals van een meid herinnerde me te veel aan de tijd dat ik dat zelf ook was. Ik denk... nu ik u zie... Het wordt tijd dat ik eraan denk dat ik niet meer zo lenig als vroeger ben.’ Ze gaf Min de lantaarn. Min hield haar bij een dikke arm vast toen ze zich omdraaide. ‘Laras, je gaat ons nu toch niet verraden, hè? Niet nu, na alles wat je hebt gedaan.’

Het brede gezicht spleet open voor een glimlach, half uit herinnering, half uit droefheid. ‘Ach, Elmindreda, je doet me zo sterk denken aan mezelf, aan toen ik zo oud was als jij. Dwaze waaghalzerij, en soms werd ik er bijna voor opgehangen. Ik ga je niet verraden, kind, maar ik moet hier leven. Wanneer Tweegong slaat, stuur ik een meisje met wijn naar de bewaker. Als hij dan nog niet is bijgekomen of gevonden, geeft dat je een redelijke tijd om te vluchten.’ Ze wendde zich tot de andere vrouwen en toonde opeens de harde frons die Min haar bij keukenhulpjes en anderen had zien gebruiken. ‘Gebruik die tijd goed, hoor je! Ze zijn van plan jullie hoofden op speren te steken, heb ik gehoord, om een voorbeeld te stellen. Wat er ook gebeurt, het interesseert me niet – dat soort zaken is voor de Aes Sedai van belang, niet voor een kokkin, en wat mij betreft, de ene Amyrlin is de andere – maar als dit kind door jullie schuld wordt gegrepen, kun je erop rekenen dat ik jullie van de eerste zon tot de late avond zal villen, wanneer je niet ondersteboven in een vette ketel of een afvalbak zult hangen om ze schoon te maken! Jullie zouden nog liever je kop kwijt zijn voor ik met jullie klaar ben. En denk maar niet dat ze zullen geloven dat ik heb geholpen. Iedereen weet dat de keuken mijn terrein is. Onthoud mijn woorden en spring als dat wordt gezegd!’ Als bij toverslag verscheen haar glimlach weer en gaf ze een kneepje in Mins wang. ‘Laat ze voortmaken, kind. O, ik zal het missen dat ik je niet meer aan kan kleden. Zo’n mooi meisje.’ Met een laatste harde kneep waggelde ze bijna hollend de kerker uit.

Min wreef boos over haar wang. Ze had er een hekel aan als Laras dat deed. De vrouw was zo sterk als een paard. Bijna opgehangen? Wat voor ‘waaghals’ was Laras vroeger geweest? Voorzichtig haar kleren over het hoofd aantrekkend snoof Leane hardop. ‘Ongelooflijk dat ze zó tegen u praat, Moeder!’ Haar norse gezicht verscheen weer in de halsopening. ‘Het verbaast me eigenlijk dat ze nog hielp, als ze zich zo voelt.’

‘Maar ze heeft geholpen,’ zei Min. ‘Denk daaraan. En ik denk dat ze zich aan haar belofte houdt en ons niet zal verraden. Dat weet ik wel zeker.’ Leane snoof opnieuw.

Siuan sloeg haar mantel om. ‘Het maakt uit, Leane, dat ik geen recht meer heb op die titel. Het maakt verschil wanneer jij en ik morgen haar afwasmeisjes zijn.’ Leane kneep haar handen in elkaar om te voorkomen dat ze trilden en wilde haar niet aankijken. Siuan ging kalm door, zij het heel afgemeten, ik vermoed ook dat Laras zich aan haar belofte zal houden over... andere zaken, dus, zelfs als het jou niet kan schelen of Elaida ons als een paar in het net gevangen haaien ophangt om ons aan de hele wereld te tonen, stel ik voor dat je opschiet. Wat mij betreft, ik had als meisje al een hekel aan vette pannen en ik twijfel er niet aan dat ik dat nog steeds heb.’

Leane begon misnoegd het koord van haar kleding dicht te rijgen. Siuan richtte haar aandacht op Min. ‘Misschien ben je er niet meer zo happig op om ons te helpen als ik je zeg dat we allebei... gesust zijn.’ Haar stem trilde niet, maar klonk doods bij de poging het woord te zeggen en haar ogen keken pijnlijk en verloren. Geschokt besefte Min dat Siuans kalmte slechts schijn was. iedere Aanvaarde kan ons vastbinden als een dolle schaapskop, Min. De meeste Novices kunnen dat al.’

‘Ik weet het,’ zei Min en ze zorgde er heel voorzichtig voor dat er niets van medeleven in haar woorden doorklonk. Medelijden kon de laatste zelfbeheersing van beide vrouwen breken en ze dienden zich te beheersen. ‘Het werd op ieder plein in de stad verkondigd en overal opgehangen waar ze maar een plakkaat kwijt konden. Maar jullie zijn nog steeds in leven.’ Leane lachte bitter, wat ze negeerde. ‘We kunnen maar beter gaan. Die bewaker kan bijkomen of iemand kan langskomen.’

‘Ga maar voor, Min,’ zei Siuan. ‘We zijn in jouw handen.’ Even later knikte Leane kort en deed ze haastig haar mantel om. In de wachtkamer aan het eind van de donkere gang lag de bewaker nog steeds languit met zijn gezicht op de stoffige vloer. De helm die hem een zeer hoofd zou hebben bespaard, lag op de ruwe planken tafel naast de enige lantaarn die voor licht zorgde. Zijn ademhaling leek in orde. Min gunde hem niet meer dan een blik, hoewel ze hoopte dat hij niet erg gewond was. Hij had geen misbruik gemaakt van haar aanbod.

Ze schoof Siuan en Leane haastig de buitendeur van dikke planken en brede ijzeren stroken door, de smalle stenen trap op. Ze moesten in beweging blijven. Als ze doorgingen voor mensen met een verzoek aan de Witte Toren, dan konden ze vragen verwachten als werd gezien dat ze uit de kerkers kwamen.

Toen ze van de onderste verdiepingen van de Toren naar boven liepen, zagen ze geen wachten of andere mensen meer. Min merkte echter dat ze haar adem bleef inhouden tot ze bij een kleine deur kwamen die toegang gaf tot de eigenlijke Toren. Ze zette die op een kier, stak haar hoofd om de hoek en keek beide kanten op.

Vergulde lamphouders stonden tegen de met friezen versierde, witmarmeren muren. Rechts van haar verdwenen twee vrouwen snel uit zicht zonder om te kijken. Ze stapten zo zelfverzekerd door dat ze zeker wist dat het Aes Sedai waren, al kon ze hun gezichten niet zien, want in de Toren liep zelfs een koningin bedeesd. Aan het andere eind beende een handvol mannen weg, overduidelijk zwaardhanden, wolf-achtig sierlijk in hun mantels die in de omgeving opgingen. Ze wachtte tot ook de zwaardhanden waren verdwenen en glipte toen de gang op. ‘Leeg. Vooruit. Hou je kap op en je hoofd omlaag. Doe alsof je bang bent.’ Wat haar betrof hoefde ze dat niet te spelen. De vrouwen volgden haar zo stil dat die er volgens haar ook niet veel moeite mee hadden.

De gangen van de Toren waren zelden druk, maar leken nu volkomen verlaten. Af en toe verscheen er iemand verderop, of in een zijgang, maar of het nu een Aes Sedai, een zwaardhand of een bediende was, ze hadden allemaal haast en hadden het te druk om iemand anders te zien. Ook de Toren was stil.

Toen staken ze een gang over met donkere vlekken gedroogd bloed op de lichtgroene vloertegels. Twee grotere vlekken strekten zich uit tot een lange veeg, alsof daar lijken waren weggesleept. Siuan bleef staan en keek. ‘Wat is er gebeurd?’ wilde ze weten. ‘Zeg op, Min.’ Leane greep haar mes beet en tuurde rond alsof ze een aanval verwachtte.

‘Er is gevochten,’ zei Min met tegenzin. Ze had gehoopt dat de twee vrouwen van het grondgebied van de Toren af zouden zijn, zelfs de stad al uit, voor ze er iets over hoorden. Ze leidde hen rond de donkere vlekken en porde hen aan, toen ze probeerden achterom te kijken. ‘Het is gisteren begonnen, vlak nadat jullie gevangen waren genomen, en pas twee uur geleden opgehouden.’

‘Bedoel je de gaidin?’ riep Leane uit. ‘Zwaardhanden die tegen elkaar vochten?’

‘Zwaardhanden, de wachten, iedereen. Het begon toen zogenaamde steenvoegers – zo’n twee- tot driehonderd – de Toren probeerden over te nemen nadat bekend was gemaakt dat jullie gevangen waren genomen.’

Siuan keek grimmig. ‘Danelle! Ik had moeten weten dat er meer achter stak dan slordigheid.’ Haar gezicht betrok nog meer, tot Min dacht dat ze in tranen uit zou barsten. ‘Artur Haviksvleugel heeft het niet kunnen klaarspelen, maar dit hebben we zelf gedaan.’ Op het randje van tranen of niet, maar haar stem klonk hard. ‘Het Licht sta ons bij, we hebben de Toren gebroken.’ Haar lange zucht leek haar van alle lucht en elke boosheid te beroven. ‘Ik neem aan dat ik blij behoor te zijn dat een deel van de Toren me gesteund heeft,’ zei ze even later bedroefd, ‘maar ik zou bijna willen dat ze dat niet gedaan hadden.’ Min probeerde haar gezicht strak te houden, maar Siuans scherpe blauwe ogen leken elke beweging van haar ogen meteen te zien. ‘Hebben ze me wel gesteund, Min?’

‘Sommigen.’ Ze was niet van plan te zeggen hoe weinig dat er waren geweest. Nog niet. Ze diende echter te voorkomen dat Siuan dacht dat ze nog medestrijders in de Toren had. ‘Elaida heeft niet gewacht of de Blauwe Ajah jou zou steunen of niet. Ik weet dat er binnen de Toren geen enkele Blauwe zuster meer in leven is.’

‘Sheriam?’ vroeg Leane bezorgd. ‘Anaiya?’

‘Ik weet het niet. Er zijn ook nog maar weinig Groene zusters. Niet in de Toren. De andere Ajahs zijn op de ene of andere manier verdeeld. De meeste Roden zijn er nog. Voor zover ik weet, is iedereen die zich tegen Elaida verzette, gevlucht of dood. Siuan...’ Het klonk vreemd – Leane mompelde boos – maar haar nu Moeder noemen, zou op spot lijken. ‘Siuan, op de plakkaten luidt de aanklacht dat jij en Leane de ontsnapping van Mazrim Taim hebben geregeld. Logain is tijdens de gevechten ontkomen en daarvan hebben ze jullie ook de schuld gegeven. Ze noemen jullie wel niet echt Duistervrienden – ik neem aan dat dat te veel aan de Zwarte Ajah doet denken – maar het zit er niet ver af. Ik denk dat iedereen het echter wel zo zal opvatten.’

‘Zelfs de waarheid willen ze niet toegeven,’ zei Siuan zacht, ‘dat ze precies hetzelfde van plan zijn als waarvoor ze mij hebben afgezet.’

‘Duistervrienden?’ mompelde Leane verwilderd. ‘Hebben ze ons...’

‘Waarom zouden ze dat niet doen?’ zuchtte Siuan. ‘Dat durven ze toch best, als ze al zoveel gewaagd hebben?’

Ze doken weg in hun mantels en lieten Min weer voorgaan. Ze had liever gehad dat hun gezichten niet zo hopeloos stonden. Toen ze dichter bij de buitendeur kwamen, begon Min wat gemakkelijker adem te halen. Ze had in een bosrijk gedeelte van het terrein paarden verborgen, niet ver van de westelijke poort. Nog steeds bestond de vraag of ze zo gemakkelijk naar buiten konden, maar als ze eenmaal de paarden hadden bereikt, zou ze zich bijna vrij kunnen voelen. De poortwachters zouden toch geen drie vrouwen willen tegenhouden die weg wilden? Ze bleef dat zichzelf maar voorhouden. De deur die ze zocht, kwam in zicht – een kleine, eenvoudige deur die toegang gaf tot een weinig gebruikt pad, precies op de plaats waar hun gang de brede gang kruiste die helemaal rond de Toren liep. Opeens verscheen het gezicht van Elaida, die in de buitengang naar haar toe-schreed.

Mins knieën raakten de tegels en ze dook in elkaar, met gebogen hoofd en haar gezicht verborgen onder de kap terwijl haar hart door haar ribben naar buiten wilde hameren. Ik ben een gewone vrouw met een verzoekschrift. Dat is alles. Een heel gewone vrouw die met alles wat er gebeurd is, niets te maken heeft. O Licht, alsjeblieft! Ze hief haar hoofd net genoeg op om onder de rand van haar kap door te kunnen gluren, half verwachtend dat een glunderende Elaida op haar neer zou kijken.

Elaida schoof voorbij zonder zelfs maar naar Min te kijken, met de brede gestreepte stola van de Amyrlin Zetel om haar schouders. Alviarin volgde, met de stola van de Hoedster van de Kronieken, wit vanwege haar Ajah. Een tiental andere Aes Sedai volgde haar op de voet, voornamelijk Roden, al zag Min twee stola’s met gele, een met groene en een met bruine franje. Zes zwaardhanden omringden de stoet, met de hand aan het gevest en waakzaam rondkijkend. Hun ogen gleden over de drie geknielde vrouwen en sloegen er verder geen acht op. Ze knielden alledrie, zag Min, en ze besefte dat ze bijna had verwacht dat Siuan en Leane Elaida naar de keel zouden vliegen. Beide vrouwen hieven hun hoofd net ver genoeg op om de stoet te volgen die verder ging.

‘Er zijn maar heel weinig vrouwen gesust,’ zei Siuan, haast in zichzelf, ‘en geen van hen heeft het lang overleefd, maar er wordt gezegd dat er een manier is om het te overleven. Je moet iets vinden wat je net zo graag wilt als geleiden.’ Die verlaten blik lag niet meer in haar ogen.

‘Eerst dacht ik dat ik Elaida als een vis wilde opensnijden en in de zon wilde laten drogen. Nu weet ik dat ik nergens anders naar verlang dan naar de dag dat ik die luis een lang leven mag wensen waarin ze anderen mag tonen wat er gebeurt met iemand die beweert dat ik een Duistervriend ben.’

‘Alviarin ook,’ zei Leane strak. ‘Alviarin ook!’

‘Ik was bang dat ze me zouden voelen,’ ging Siuan verder, ‘maar ze kunnen nu niets meer voelen. Dat is een voordeel als je bent... gesust, lijkt me.’ Leane keek met een ruk kwaad op en Siuan zei: ‘We dienen elk voordeel dat we kunnen vinden, te benutten. En er blij mee te zijn.’ Dat klonk alsof ze zichzelf probeerde te overtuigen. De laatste zwaardhand verdween in de verte rond de bocht. Min slikte het brok in haar keel door. ‘We kunnen het later over voordelen hebben,’ zei ze hees en zweeg toen om nogmaals te slikken. ‘Laten we maar naar de paarden gaan. Het ergste zullen we nu wel gehad hebben. Toen ze zich de Toren uit en de middagzon in haastten, leek het inderdaad of het ergste voorbij was. Een opstijgende rookpluim in het oostelijke park van de Toren aan een wolkeloze hemel was het enige teken van de eerdere moeilijkheden. In de verte liepen groepen mannen rond, maar niemand keek een tweede keer toen de drie vrouwen zich langs de librije haastten, die gebouwd was als torenhoge, in steen bevroren golven. Een voetpad leidde naar het westen, naar een bos met eiken en sparren, die overal elders alleen ver buiten een stad te vinden zouden zijn. Mins stap werd lichter toen ze de drie paarden nog steeds vastgebonden zag op de plek waar Laras en zij ze hadden achtergelaten: een kleine open plek tussen lederbladen en papierbomen.

Siuan stapte meteen naar een stevige ruige merrie die twee handen kleiner was dan de andere paarden. ‘Een geschikt rijdier, gezien mijn huidige omstandigheden. En ze lijkt me geduldiger dan de andere twee. Ik ben nooit een goede ruiter geweest.’ Ze streelde de neus van de merrie die aan haar handpalm snoof. ‘Hoe heet ze, Min? Weet je dat?’

‘Bela. Het is het paard van...’

‘Het is haar paard.’ Gawein stapte achter een dikke papierboom vandaan, zijn hand op het lange gevest van zijn zwaard. De bloedvegen in zijn gezicht pasten precies in het patroon dat Min op haar eerste dag terug in Tar Valon in een visioen had gezien. ‘Ik wist dat je iets van plan was. Min, toen ik haar paard zag.’ Zijn rossig blonde haren zaten vol bloed, zijn ogen stonden bijna wazig, maar de lange man liep soepel naar hen toe, even sierlijk als een kat die muizen besloop.

‘Gawein,’ begon Min, ‘we...’

Hij trok zijn zwaard uit de schede, wipte Siuans kap naar achter en legde de scherpe kant tegen haar hals; alles gebeurde sneller dan Mins ogen konden volgen. Siuans adem stokte hoorbaar en ze bleef doodstil staan, naar hem opkijkend, uiterlijk zo waardig alsof ze nog steeds de stola droeg.

‘Doe het niet, Gawein,’ hijgde Min. Doe het niet!’ Ze deed een stap naar hem toe, maar hij maakte -onder haar aan te kijken een gebaar en ze bleef staan. Hij was zo gespannen als een veer, hij kon elk moment uitschieten. Ze zag dat Leane haar mantel verschoof om haar hand te verbergen en ze hoopte dat de vrouw niet zo stom zou zijn om naar haar mes te grijpen.

Gawein bekeek zorgvuldig het gezicht van Siuan en knikte toen langzaam. ‘Jij bent het. Ik wist het niet zeker, maar het klopt. Deze... vermomming zal je niet...’ Hij leek niet te bewegen, maar opeens sperden Siuans ogen zich, waaruit bleek dat de scherpe rand nog harder tegen haar hals drukte. ‘Waar zijn mijn zus en Egwene? Wat heb je met ze gedaan?’ Wat Min de meeste angst aanjoeg, was dat hij – met half glazige ogen in zijn bebloede gezicht als een masker, met zijn bijna bevende, gespannen lichaam en opgeheven hand – geen enkele keer zijn stem verhief en dat er niets van gevoel in doorklonk. Hij klonk slechts doodmoe, vermoeider dan ze ooit iemand had horen praten. Siuans stem klonk bijna even vlak. ‘Het laatste wat ik van hen heb gehoord, was dat ze veilig waren en het goed maakten. Ik kan je niet zeggen waar ze nu zijn. Zou je dan liever hebben dat ze hier waren, temidden van al dit bloedige geweld?’

‘Geen Aes Sedai-woordspelletjes,’ zei hij zacht. ‘Zeg me waar ze zijn, zonder omhaal, zodat ik weet dat je de waarheid spreekt.’ in Illian,’ zei Siuan zonder te aarzelen. ‘In de stad. Ze krijgen daar les van een Aes Sedai die Mara Tomanes heet. Daar horen ze nog steeds te zijn.’

‘Niet in Tyr,’ mompelde hij. Hij scheen er kort over na te denken. Opeens zei hij: ‘Ze zeggen dat je een Duistervriend bent. Dan ben je dus van de Zwarte Ajah, nietwaar?’

‘Als je dat echt gelooft.’ zei Siuan kalm, ‘sla dan mijn hoofd er maar af.’

Min gilde bijna toen de knokkels aan het zwaardgevest wit werden. Langzaam stak ze haar hand uit en legde haar vingers op zijn pols, heel behoedzaam, om hem niet te laten denken dat ze meer wilde doen dan aanraken. Hij voelde aan als een rots. ‘Gawein, je kent me. Je gelooft toch niet dat ik de Zwarte Ajah zou helpen?’ Zijn ogen dwaalden geen enkele keer van Siuans gezicht weg, knipperden geen enkele keer. ‘Gawein, Elayne steunt haar en alles wat ze heeft gedaan. Je eigen zuster, Gawein.’ Zijn pols leek nog steeds van steen. ‘Egwene gelooft ook in haar, Gawein.’ De pols onder haar vingers trilde, ik zweer je, Gawein, Egwene gelooft in haar.’

Zijn ogen schoten naar haar toe, en toen weer naar Siuan Sanche. ‘Waarom zou ik jou niet aan je nekvel terugsiepen. Geef me één goede reden.’

Siuan keek hem veel kalmer aan dan Min zich voelde. ‘Dat zou je kunnen doen en ik veronderstel dat al mijn geworstel je even weinig problemen zou geven als dat van een jong katje. Gisteren was ik een van de machtigste vrouwen ter wereld. Misschien wel de machtigste. Koningen en koninginnen zouden verschijnen als ik ze zou oproepen, zelfs als ze de Toren haten met alles wat dat inhoudt. Vandaag vrees ik dat ik vanavond niet eens te eten zal hebben en dat ik onder een struik zal moeten slapen. Binnen een dag heb ik al mijn macht verloren en ben ik een vrouw die hoopt een boerderij te vinden om met werk op een akker haar eten te verdienen. Wat je ook denkt dat ik gedaan heb, is dat geen passende straf?’

‘Misschien,’ zei hij even later. Min slaakte een zucht van diepe opluchting toen hij met een vloeiende beweging zijn zwaard terugstak. ‘Maar dat is niet de reden waarom ik je laat gaan. Elaida kan je nog steeds laten onthoofden en dat kan ik niet toestaan. Ik wil nog steeds de kennis in je hoofd, als ik die nodig heb.’

‘Gawein,’ zei Min, ‘ga met ons mee.’ Een zwaardvechter die door een zwaardhand was geoefend, zou de komende dagen van pas kunnen komen. ‘Op die manier heb je haar bij de hand om je vragen te beantwoorden.’ Siuans blik schoot kort haar kant op, maar ze was niet echt verontwaardigd en bleef Gawein in het oog houden. Min hield vol. ‘Gawein, Elayne en Egwene geloven in haar. Kun jij dat dan ook niet?’

‘Vraag me niet meer dan ik kan geven,’ zei hij kalm. ‘Ik zal je naar de dichtstbijzijnde poort brengen. Jullie zouden er zonder mij nooit door komen. Dat is alles wat ik kan doen, Min, en het is meer dan ik zou moeten doen. Wist je dat er een bevel is gekomen jou gevangen te nemen?’ Zijn ogen schoten weer naar Siuan. ‘Als er iets met Egwene of mijn zuster gebeurt,’ zei hij nog steeds zonder enig gevoel, ‘dan zal ik je vinden, waar je je ook verborgen houdt en zal ik ervoor zorgen dat jou hetzelfde overkomt.’ Opeens deed hij enkele stappen achteruit en bleef hij met over elkaar geslagen armen en gebogen hoofd staan alsof hij hen niet langer wilde aankijken.

Siuan voelde aan haar hals. Een dun rood lijntje op haar huid gaf aan waar zijn kling had gedrukt. ‘Ik heb al te lang met de Kracht gewerkt,’ zei ze een tikje onvast, ik was vergeten hoe het voelt om tegenover iemand te staan die je kan vastpakken en als een draadje kan stuktrekken.’ Toen wierp ze een blik op Leane, alsof ze haar voor het eerst zag en raakte haar eigen gezicht aan, alsof ze niet zeker wist hoe dat eruitzag. in de boeken, heb ik gelezen, wordt de veronderstelling geuit dat het langer duurt voor het vervaagt, maar misschien heeft Elaida’s ruwe behandeling er iets mee te maken. Hij noemde het een vermomming en daar kan het best voor dienen.’ Ze klom onhandig op Beia’s rug en hield de teugels vast alsof de ruige merrie een vurige hengst was. ‘Weer een voordeel dus van het... Ik moet het leren zeggen zonder in elkaar te krimpen. Ik ben gesust.’ Ze sprak de woorden langzaam en nadrukkelijk uit en knikte toen. ‘Ziezo. Als Leane een aanwijzing vormt, dan ben ik zo’n vijftien jaar kwijtgeraakt, misschien wel meer. Ik heb vrouwen gekend die daar alles voor over zouden hebben. Een derde voordeel.’ Ze wierp een blik op Gawein. Hij stond nog steeds met z’n rug naar hen toe, maar ze ging toch zachter praten. ‘Plus dat ik, zullen we maar zeggen, losser van de tong ben geworden? Ik heb in geen jaren meer aan Mara gedacht, een vriendin uit mijn jeugd.’

‘Word je nu net als ieder ander ouder?’ vroeg Min toen ze in het zadel gleed. Dat was beter dan iets van de leugen te zeggen. Beter dan de gedachte dat Siuan nu kón liegen. Leane beklom handig en ervaren het derde rijdier en liet het even rondstappen, beproefde zijn stap. Die had zeker al eerder op een paard gezeten.

Siuan schudde haar hoofd. ‘Ik weet het echt niet. Geen enkele gesuste vrouw heeft ooit zo lang geleefd dat het gemerkt kon worden. Ik ben dat wel van plan.’

‘Willen jullie gaan,’ vroeg Gawein schor, ‘of blijven jullie liever praten?’ Hij wachtte niet op antwoord maar liep tussen de bomen weg. Ze spoorden hun merries aan. Siuan trok haar kap ver naar voren om haar gezicht te verbergen. Vermomd of niet, ze wilde toch niet de kans lopen herkend te worden. Leane had zich al zo diep mogelijk onder haar mantelkap teruggetrokken. Even later volgde Min hun voorbeeld. Wilde Elaida haar gevangen laten nemen? Dat betekende dat ze wist dat Elmindreda Min was. Hoelang had die vrouw dat al geweten? Hoelang had zij hier rondgelopen en gedacht dat ze goed verborgen was, terwijl Elaida hoonlachend een zottin in de gaten had gehouden? De gedachte deed haar huiveren.

Toen ze Gawein inhaalden op het kiezelpad, verschenen er ruim twintig jongemannen, sommigen mogelijk enkele jaren ouder, anderen nog jongens. Min vermoedde dat enkelen zich nog niet eens hoefden te scheren, nog niet geregeld tenminste. Allen droegen echter zwaarden aan de riem of op de rug en drie of vier hadden een borstkuras. Meerderen toonden een bebloed verband en de meesten hadden kleren met bloedvlekken. Ieder van hen keek even star, zonder met de ogen te knipperen, net als Gawein. Toen ze hem zagen, bleven ze staan en sloegen met de rechtervuist op de borst. Gawein liep gewoon door en beantwoordde hun groet met een hoofdknik, waarna de jongemannen achter de vrouwen te paard aanstapten.

‘De leerlingen?’ mompelde Siuan. ‘Waren zij ook bij de strijd betrokken?’

Min knikte en liet verder niets merken. ‘Ze noemen zich de Jongelingen.’

‘Een gepaste naam,’ zuchtte Siuan. ‘Sommigen zijn nog maar kinderen,’ fluisterde Leane. Min was niet van plan te vertellen dat zwaardhanden van de Blauwe en Groene Ajah plannen hadden gesmeed hen te bevrijden voor ze zouden worden gesust en dat het hun gelukt zou zijn als Gawein niet de leerlingen, onder wie de ‘kinderen’, had opgezweept en ze de Toren had ingeleid om de zwaardhanden tegen te houden. Die gevechten waren het felst en het dodelijkst geweest, leerling tegen leraar, en er was geen genade geweest.

De grote met brons beslagen Alindrellepoort stond open maar werd zwaar bewaakt. Sommige wachten droegen de Vlam van Tar Valon op hun borst, anderen jassen van werklui en al dan niet bij elkaar passende borstkurassen en helmen.. Wachters en kerels die vermomd als steenvoegers waren binnengekomen. Ze zagen er allemaal hard en kundig uit, vertrouwd met hun wapens, maar het waren twee groepen die elkaar wantrouwig in het oog hielden. Een grijze officier stond met gekruiste armen voor de wachters van de Toren en keek naar de naderende Gawein en de anderen.

‘Schrijfspullen!’ snauwde Gawein. ‘En gauw!’

‘Kijk, jullie moeten die Jongelingen zijn over wie ik gehoord heb,’ zei de grijze man. ‘Een mooi stel bloeddorstige haantjes, maar ik heb de opdracht niemand uit de Toren te laten vertrekken. Persoonlijk getekend door de Amyrlin Zetel. Wie denk je wel dat je bent om dat te weerspreken?’

Gawein hief langzaam het hoofd. ‘Ik ben Gawein Trakand van Andor,’ zei hij langzaam. ‘En ik zorg ervoor dat deze vrouwen vertrekken, of dat jij sterft.’ De andere Jongelingen kwamen achter hem staan, verspreidden zich en stelden zich tegenover de wachten op, met de hand aan het zwaard, zonder met de ogen te knipperen. Blijkbaar vonden ze het niet belangrijk dat ze met veel minder waren. De grijze man bewoog zich ongerust en een andere man mompelde: ‘Ze zeggen dat hij de man is die Hammar en Coulin heeft gedood.’ Even later gaf de officier met een ruk van zijn hoofd te kennen dat een wachter naar het wachthuis kon gaan. De man keerde terug met een draagbaar schrijfkistje met op de hoek een kleine rode zegelstift in een koperen potje. Gawein liet hem het schrijfkistje vasthouden, terwijl hij wild wat neerkrabbelde.

‘Hiermee komen jullie langs de brugwacht,’ zei hij en liet een plak rode lak onder zijn handtekening vloeien. Hij drukte zijn zegelring erin. ‘Heb jij Coulin gedood?’ zei Siuan kil alsof ze nog steeds Amyrlin was. ‘En Hammar?’

Mins moed zakte in haar schoenen. Hou je mond, Siuan. Besef wie je nu bent en hou je mond!

Gawein keerde zich met een ruk om en keek de drie vrouwen aan met ogen als van blauw vuur. ‘Ja,’ zei hij schor. ‘Het waren mijn vrienden en ik achtte ze hoog, maar ze kozen de kant van... van Siuan Sanche en ik moest...’ Abrupt drukte hij het gezegelde papier in Mins hand. ‘Vertrek! Ga, voor ik me bedenk!’ Hij gaf de merrie een klap en schoot toen op de twee andere paarden af om hetzelfde te doen, terwijl Mins merrie door de open poort wegdraafde. ‘Ga!’

Min liet haar paard in snelle draf het grote plein rond de Toren oversteken met Siuan en Leane vlak achter zich. Het plein was verlaten, evenals de straten erachter. Het getrappel van de hoeven weerkaatste hol op de klinkers. Wie nog niet uit de stad was weggevlucht, hield zich schuil.

Ze bekeek al rijdend Gaweins papier. De plak rode was droeg de afdruk van een aanvallende ever. ‘Dit zegt alleen dat we toestemming hebben weg te gaan. We kunnen het ook gebruiken om ons in te schepen.’ Het leek slim ergens heen te gaan waar niemand aan dacht, zelfs Gawein niet. Ze dacht niet echt dat hij van gedachte zou veranderen, maar hij stond op het punt te breken, op het punt bij de minste stoot in elkaar te storten.

‘Dat zou een goed idee zijn,’ zei Leane. ik vond Galad altijd de gevaarlijkste van de twee, maar nu weet ik het niet meer zo zeker. Hammar en Coulin...’ Ze huiverde. ‘Met een schip zijn we sneller weg, sneller dan te paard.’

Siuan schudde haar hoofd. ‘De meeste gevluchte Aes Sedai zullen zeker de bruggen hebben gekozen. Dat is de snelste manier om de stad uit te komen als iemand naar je op jacht is. Sneller dan te wachten tot de bemanning de trossen losgooit. Ik moet in de buurt van Tar Valon blijven als ik ze wil verzamelen.’

‘Ze zullen je niet volgen,’ zei Leane vlak en veelzeggend. ‘Je hebt geen recht meer op de stola. Zelfs niet meer op de sjaal en de ring.’

‘Misschien draag ik de stola niet meer,’ antwoordde Siuan even vlak, ‘maar ik weet nog wel hoe ik een bemanning op een storm moet voorbereiden. En aangezien ik de stola niet meer kan dragen, moet ik ervoor zorgen dat ze de juiste vrouw op mijn plaats kiezen. Ik sta niet toe dat Elaida zich ongestraft Amyrlin Zetel noemt. Het moet iemand zijn die heel sterk is in de Kracht, iemand die de zaken op de juiste manier opvat.’

‘Je bent dus van plan die... die Draak te blijven helpen,’ bitste Leane. ‘Wat wil je dan dat ik doe? Ergens gaan liggen creperen?’ Leane huiverde alsof ze een klap had gekregen en zwijgend reden ze een tijdlang door. De vele fabelachtig mooie gebouwen om hen heen, net door de wind gevormde rotsen, golven en grote vogelzwermen, rezen dreigend boven hen uit nu er zich verder geen mensen op straat bevonden, afgezien van een eenzame man verderop die rond een hoek aan kwam schieten, van deuropening naar deuropening springend alsof hij de weg voor hen verkende. Zijn aanwezigheid maakte de straat niet minder verlaten, maar benadrukte juist de leegte. ‘Wat kunnen we anders?’ zei Leane uiteindelijk. Ze zat als een meelzak in het zadel, ik voel me zo... leeg. Leeg.’

‘Zoek iets om het te vullen,’ vertelde Siuan haar ferm. ‘Wat dan ook. Eten koken voor de hongerigen, zieken verzorgen, een man vinden en een huis vol kinderen opvoeden. Ik... ik ben van plan ervoor te zorgen dat Elaida dit niet ongestraft kan doen. Ik zou haar bijna kunnen vergeven als ze echt geloofde dat ik de Toren in gevaar had gebracht. Dat zou ik bijna kunnen. Bijna. Maar al vanaf de dag dat ik tot Amyrlin werd verheven, was ze een en al afgunst. Dat drijft haar evenzeer als wat dan ook, en daarom zal ik haar af laten zetten. Dat is het enige dat ik voel, Leane. Dat en het feit dat zij Rhand Altor niet in handen mag krijgen.’

‘Misschien zal dat voldoende zijn.’ De bruine vrouw sprak vol twijfel, maar rechtte haar rug. Door haar ervaren houding en Siuans behoedzaamheid in het zadel leek de leiding veel meer bij haar te liggen. ‘Maar waar moeten we dan beginnen? We hebben drie paarden, onze kleren, en wat Min in haar beurs mag hebben. Amper genoeg om de Toren uit te dagen.’

‘Ik ben blij dat je niet voor de echtgenoot en het huis hebt gekozen. We zullen andere...’ Siuan maakte een grimas. ‘We zullen de gevluchte Aes Sedai vinden en krijgen wat we nodig hebben. Misschien hebben we wel meer dan je denkt, Leane. Min, wat staat er op die pas van Gawein? Noemt hij drie vrouwen? Wat? Snel, meisje.’ Min keek woedend naar haar rug. Siuan had naar de man voor hen zitten turen, een lange, donkerharige kerel, netjes gekleed in somber-bruine kleren. De vrouw sprak alsof ze nog steeds Amyrlin was. Nou ja, ik wilde dat ze weer ruggengraat vertoonde, nietwaar? Siuan draaide zich om en keek haar strak aan met scherpe blauwe ogen. Ze leken niet minder indrukwekkend dan vroeger. ‘Drager dezes is gemachtigd op mijn gezag Tar Valon te verlaten,’ herhaalde Min haastig uit haar geheugen. ‘Wie dit verhindert, zal zich voor mij dienen te verantwoorden. Getekend...’

‘Ik weet hoe hij heet,’ snauwde Siuan. ‘Volg me.’ Ze spoorde Bela aan en viel bijna uit het zadel toen de merrie traag wegdraafde. Ze hield zich echter vast en hotste onhandig op en neer, terwijl ze de merrie met haar hielen aanspoorde sneller te lopen.

Min wisselde een geschrokken blik met Leane en toen galoppeerden beiden achter haar aan. De man keek om bij het geluid van galopperende hoeven en begon zelf te hollen, maar Siuan sneed hem met Bela de pas af, zodat hij grommend tegen de merrie botste. Min was net op tijd om Siuan te horen zeggen: ik had niet gedacht je hier tegen te komen, Logain.’

Mins mond viel open. Het was hem. Die wanhopige ogen in dat eens zo knappe gezicht, dat werd omringd door donker krullend, schouderlang haar, waren onmiskenbaar. Dat ze die nou moesten tegenkomen. Een man die waarschijnlijk even gretig door de Toren werd gezocht als Siuan.

Logain zakte door zijn knieën alsof zijn vermoeide benen hem niet langer wilden dragen, ik kan niemand meer kwaad doen,’ zei hij vermoeid en staarde naar de klinkers onder Beia’s hoeven. ‘Ik wilde er alleen vandoor om ergens in vrede te sterven. Jullie zouden eens moeten weten wat het is om dit te verliezen, om...’ Leane trok kwaad aan haar teugels toen zijn stem wegstierf. Hij praatte door zonder het op te merken. ‘De bruggen worden allemaal bewaakt. Ze laten niemand door. Ze kenden me niet, maar ze wilden me niet laten oversteken. Ik heb ze allemaal geprobeerd.’ Opeens lachte hij vermoeid, alsof het echt heel grappig was. ik heb ze allemaal geprobeerd.’

‘Ik vind,’ zei Min zorgvuldig, ‘dat we verder moeten. Hij wil waarschijnlijk de mensen ontwijken die naar hem op zoek zijn.’ Siuan wierp haar een blik toe waardoor ze bijna haar paard achteruit liet stappen. Siuans blik was ijskoud en de spieren rond haar kin stonden strak. Het zou helemaal niet erg zijn geweest als de vrouw iets van haar eerdere onzekerheid had behouden.

De man keek op en nam de ene na de andere vrouw traag fronsend op. ‘Jullie zijn geen Aes Sedai. Wie zijn jullie? Wat willen jullie van mij?’

‘Ik ben de vrouw die jou uit Tar Valon kan krijgen,’ zei Siuan. ‘En die je mogelijk de kans biedt om het de Rode Ajah betaald te zetten. Wil je niet graag de vrouwen die je gevangen hebben genomen, te pakken nemen?’

De man beefde van top tot teen. ‘Wat moet ik doen?’ vroeg hij langzaam.

‘Volg mij,’ antwoordde ze. ‘Volg mij en denk eraan dat ik de enige in de hele wereld ben die jou een kans op wraak biedt.’ Geknield nam hij hen met een schuin hoofd nadenkend op, keek elk van hen recht in het gezicht en duwde zich toen overeind, de ogen strak op Siuan gericht, ik ben jullie man,’ zei hij eenvoudig. Min voelde zich even ongelovig als Leane keek. Bij het Licht, wat zag ik in zo’n man, aan wiens verstand je mocht twijfelen, een man die zich eens valselijk had uitgegeven voor de Herrezen Draak? Hij zou zich op z’n minst tegen hen keren door een van hun paarden te stelen! Terwijl ze zijn lengte en brede schouders opnam, bedacht Min dat ze hun messen maar beter gereed konden houden. Opeens, heel kort, straalde rond zijn hoofd weer die vlammende halo van goud en blauw, die even zeker van komende roem sprak als toen ze hem voor het eerst had gezien. Ze huiverde. Beelden.

Ze keek naar de Toren, de dikke witte zuil die de stad overheerste, heel en recht, maar even zeker gebroken alsof hij in puin lag. Heel even stond ze zichzelf toe aan de flikkerende beelden te denken die ze uiterst kort rond Gaweins hoofd had opgevangen. Gawein met gebogen hoofd neergeknield voor Egwene en Gawein die Egwene de nek brak. Eerst het ene beeld, toen het andere, alsof beide de toekomst konden zijn.

De dingen die ze zag, gaven heel zelden zo’n duidelijke betekenis als deze twee en ze had dat heen en weer flikkeren nooit eerder meegemaakt. Alsof zelfs de beelden de echte toekomst niet konden vertellen. Nog erger; ze had het gevoel, bijna een zekerheid, dat wat zij vandaag had gedaan, die mogelijkheden voor Gawein had geopend. Ondanks de zon huiverde ze opnieuw. Wat gedaan is, is gedaan. Ze wierp een blik op de twee Aes Sedai – voormalige Aes Sedai – die nu beiden Logain opnamen alsof hij een afgerichte hond was, wild, wellicht gevaarlijk, maar nuttig. Siuan en Leane wendden hun paarden naar de rivier en Logain stapte tussen de paarden mee. Min volgde langzamer. Licht, ik hoop dat het dit allemaal waard is.

Загрузка...