6 Doorgangen

‘Rhand Altor,’ zei Moiraine zachtjes en gespannen en tegen de lucht, ‘is een ezelskop, een hardhoofdige dwaas van een... een... man!’ Elayne hield kwaad en koppig haar kin op. Haar kinderverzorgster Lini zei vaak dat je eerder zijde van varkenshaar kon weven dan van een man iets anders maken. Maar dat was geen verontschuldiging voor Rhand.

‘Zo voeden wij ze in Tweewater op.’ Nynaeve was opeens een en al besmuikte glimlachjes van zelfvoldaanheid. Ze kon haar afkeer van de Aes Sedai maar zelden zo goed verbergen als ze dacht. ‘De vrouwen van Emondsveld hebben nooit last met ze.’ Uit de verbaasde blik van Egwene viel op te maken dat die leugen zo groot was dat ze haar mond zou moeten spoelen.

Moiraine trok haar wenkbrauwen omlaag, alsof ze op het punt stond Nynaeve in nog fellere bewoordingen de oren te wassen. Elayne bewoog maar wist eigenlijk niets om de woordenstrijd een andere kant op te sturen. Rhand bleef maar steeds in haar gedachten hangen. Hij had het recht niet! Maar welk recht had zij?

In plaats daarvan stelde Egwene een vraag. ‘Wat heeft hij gedaan, Moiraine?’

De ogen van de Aes Sedai keken Egwene opeens zo fel aan dat de jonge vrouw een stap naar achteren deed, haar waaier openvouwde en die zenuwachtig voor haar gezicht begon te wapperen. Maar Moirah, nes blik vestigde zich op Joiya en Amico, van wie de ene haar behoedzaam in het oog hield en de andere zich alleen maar van de tegenoverliggende muur bewust was.

Elayne schrok toen ze besefte dat Joiya niet gebonden was. Haastig ging ze na of de vrouw nog steeds van de Ware Bron was afgeschermd. Ze hoopte dat geen van de anderen haar schrik had opgemerkt. Joiya joeg haar de stuipen op het lijf, maar Egwene en Nynaeve leken net zomin bang van haar als Moiraine. Soms was het moeilijk zo dapper te zijn als de erfdochter van Andor behoorde te zijn en ze koesterde vaak de wens dat ze alles net zo goed aankon als die twee. ‘De wachten,’ mompelde Moiraine alsof ze in zichzelf sprak, ik zag dat ze nog steeds in de gang stonden en heb er geen moment bij stilgestaan wat dat inhield.’ Ze streek haar kleren goed en vond met zichtbare moeite haar kalmte terug. Elayne dacht niet dat ze Moiraine ooit eerder zo buiten zichzelf had gezien. Maar ja, de Aes Sedai had er alle reden toe. Niet meer dan ik. Of wel soms ? Ze merkte dat ze probeerde Egwenes ogen te vermijden.

Als het Egwene, Elayne of Nynaeve was geweest die zo overstuur was geweest, dan zou Joiya zeker iets hebben gezegd, iets subtiels en dubbelzinnigs, erop berekend hen nog meer van hun stuk te brengen. Als ze tenminste alleen waren geweest. Nu Moiraine er was, keek ze alleen verontrust zwijgend om zich heen.

Moiraine liep langs de tafel en haar kalmte was teruggekeerd. Joiya was bijna een hoofd groter, maar zelfs als ze een zijden gewaad had gedragen, kon er toch geen enkele twijfel bestaan over wie de situatie beheerste. Joiya ging wel niet letterlijk achteruit, maar haar handen aan haar rok verstrakten even voor ze zich weer beheerste, ik heb enkele zaken geregeld,’ zei Moiraine kalm. ‘Over vier dagen worden jullie per schip naar Tar Valon en de Toren gebracht. Daar zullen ze niet zo zachtzinnig als wij zijn. Als je de waarheid tot dusver nog niet hebt gevonden, kun je die maar beter vinden vóór je in Zuidhaven wordt ontscheept, anders wacht jou vast en zeker de galg in de Zaal der Verraders. Ik zal niet meer met je spreken, tenzij je me laat weten of je iets nieuws wilt vertellen. En ik wil geen woord meer van je horen, tenzij het écht nieuw is. Geen enkel woord. Geloof me, het zal je in Tar Valon veel pijn besparen. Aviendha, wil jij de kapitein zeggen hier te komen en twee man mee te nemen?’ Elayne knipperde met haar ogen toen de Aielvrouw opstond en door de deuropening verdween. Soms kon Aviendha zo stil zijn dat ze er totaal niet leek te zijn. Joiya bewoog haar gezicht alsof ze iets wilde zeggen, maar Moiraine keek haar strak aan en uiteindelijk wendde de Duistervriend haar ogen af. Die glinsterden als bij een raaf, vol duistere moordlust, maar ze hield haar tanden op elkaar.

Elayne zag dat Moiraine opeens door een gloed werd omhuld, de gloed van een vrouw die saidar omhelst. Alleen een andere geleidster kan dat zien. De stromen die Amico vasthielden, ontwarden zich sneller dan Elayne had gekund, terwijl ze in aanleg eigenlijk sterker was dan Moiraine. In de Toren hadden haar leraressen bijna niet willen geloven dat haar vermogens en die van Egwene en Nynaeve zo sterk waren. Als het Nynaeve lukte te geleiden, was zij de sterkste van de drie. Maar Moiraine bezat de ervaring. Wat zij nog steeds moesten leren, lukte Moiraine half slapend. Maar er waren enkele dingen die Elayne en haar vriendinnen konden en Moiraine niet. Dat was een kleine troost, als ze zag hoe gemakkelijk Moiraine Joiya klein kon krijgen. Bevrijd en weer in staat iets te horen, draaide Amico zich om en werd ze zich voor het eerst bewust van Moiraines aanwezigheid. Met een gilletje maakte ze een diepe révérence, als een van de allerjongste Novices. Joiya keek woest naar de deur en vermeed het de anderen aan te kijken. Nynaeve, met haar armen over elkaar geslagen en met witte knokkels rond haar vlecht, keek Moiraine bijna even moordzuchtig aan als Joiya; Egwene voelde aan haar rok en keek laaiend boos naar Joiya. Elayne fronste en wenste dat ze even dapper was als Egwene. Ze had veel liever niet het gevoel willen hebben dat ze een vriendin bedroog. In dit stilleven stapte de kapitein naar binnen, met in zijn kielzog nog twee in het zwart en goud geklede Verdedigers. Aviendha was er niet bij, ze leek de kans te hebben gegrepen aan de Aes Sedai te ontsnappen.

De ogen van de grijze officier, die twee kleine witte pluimen op zijn helm droeg, schoten opzij toen ze die Van Joiya ontmoetten, hoewel ze hem niet eens leek te zien. Zijn blik schoot schichtig en onzeker tussen de vrouwen heen en weer. Er hingen problemen in de lucht en een verstandig man wilde niets te maken hebben met moeilijkheden tussen dit soort vrouwen. De twee soldaten klemden hun lange speren tegen zich aan, alsof ze bijna vreesden dat ze zich zouden moeten verdedigen. Misschien waren ze er inderdaad bang voor. ‘Je brengt deze twee terug naar hun cel,’ zei Moiraine kortaf tegen de officier. ‘Herhaal je bevelen, ik wil geen fouten.’

‘Jawel, Aes...’ De keel van de man leek zich dicht te knijpen. Hij haalde hijgend adem. ‘Jazeker, mijn vrouwe,’ zei hij, haar bezorgd in het oog houdend of die titel volstond. Toen ze hem afwachtend bleef aankijken, slaakte hij een hoorbare zucht van opluchting. ‘De gevangenen mogen met niemand praten, zelfs niet met elkaar, behalve tegen mij. Er moeten twintig man in de wachtkamer zijn en op elk moment twee voor hun kerker, en vier als een kerkerdeur om de een of andere reden moet worden geopend. Persoonlijk dien ik toe te zien op de bereiding en het bezorgen van het eten. Precies zoals u hebt bevolen, mijn vrouwe.’ Er klonk heel ver iets van een vraag mee. In de Steen deden honderden geruchten de ronde over deze gevangenen en over de reden waarom ze zo zwaar bewaakt moesten worden. Men fluisterde vele verhalen over Aes Sedai. Het ene nog zwarter dan het andere. ‘Heel goed,’ zei Moiraine. ‘Neem ze mee.’

Het was niet duidelijk wie er meer gebrand was op het verlaten van de kamer: de gevangenen of de gevangenbewaarders. Zelfs Joiya liep snel, alsof ze het niet kon verdragen nog langer haar mond te houden tegen Moiraine.

Elayne wist zeker dat haar gezicht niets had verraden sinds ze was binnengekomen, maar Egwene kwam naar haar toe en sloeg een arm om haar heen. ‘Wat is er aan de hand, Elayne? Je ziet eruit of je wilt gaan huilen.’

Haar bezorgde stem zorgde ervoor dat Elayne bijna in tranen uitbarstte. Licht, dacht ze. Zo stom wil ik niet zijn. Ik wil het niet! ‘Een huilende vrouw is een emmer met een gat.’ Lini had veel van dit soort spreekwoorden.

‘Drie keer...’ barstte Nynaeve tegen Moiraine uit, ‘slechts drie keer heb je erin toegestemd ons te helpen bij de ondervraging. Ditmaal hou je ermee op voor we begonnen zijn en kondig je kalmpjes aan dat je ze naar Tar Valon gaat sturen! Als je niet wilt helpen, hoef je nog niet dwars te liggen!’

‘Denk niet dat je je eeuwig op het gezag van de Amyrlin kunt beroepen,’ merkte Moiraine koel op. ‘Ze laat jullie dan wel op Liandrin jagen, maar jullie zijn niet meer dan Aanvaarden, zielig onwetende Aanvaarden, ondanks alle brieven in je beurs. Of zijn jullie van plan ze oneindig te ondervragen voor je een besluit neemt? Dat volk van Tweewater lijkt een noodzakelijk besluit te ontwijken.’ Nynaeves ogen puilden uit en haar mond ging open en dicht alsof ze zich afvroeg op welke beschuldiging ze eerst ging antwoorden, maar Moiraine wendde zich tot Egwene en Elayne. ‘Beheers je, Elayne. Hoe jij de bevelen van de Amyrlin kunt uitvoeren als je denkt dat ieder land dezelfde gewoonten kent als Andor, weet ik niet. En ik begrijp ook niet waar je zo ondersteboven van bent. Laat je gevoel anderen niet kwetsen.’

‘Wat bedoel je?’ vroeg Egwene. ‘Welke gewoonten? Waar heb je het over?’

‘Berelain is bij Rhand geweest,’ ontglipte Elayne nog net. Haar ogen flitsten schuldbewust naar Egwene. Zij had haar gevoelens toch zeker goed verborgen gehouden?

Moiraine keek haar verwijtend aan en zuchtte, ik zou je dit liever hebben bespaard, Egwene. Als Elaynes afkeer van Berelain niet sterker was geweest dan haar gezond verstand. De gewoonten van Mayene zijn jouw gewoonten evenmin. Egwene, ik weet wat je voor Rhand voelt, maar je moet onderhand toch beseffen dat er niets van kan komen. Hij behoort het Patroon en de geschiedenis.’

Egwene leek de Aes Sedai te negeren en keek scherp in Elaynes ogen. Elayne wilde haar ogen afwenden, maar kon het niet. Opeens boog Egwene zich naar haar toe en fluisterde achter haar hand in Elaynes oor: ‘Ik hou van hem. Als van een broer. En van jou als van mijn zus. Ik wil het beste voor jullie twee.’

Elaynes ogen sperden zich wijd open en een glimlach verspreidde zich over haar gezicht. Ze beantwoordde Egwenes omhelzing nog steviger. ‘Dank je,’ fluisterde ze zachtjes, ik hou ook van jou, zus. O, dank je wel.’

‘Ze had het verkeerd,’ zei Egwene half in zichzelf, en ook op haar gezicht verscheen een verrukte grijns. ‘Ben jij ooit verliefd geweest, Moiraine?’

Wat een schokkende vraag. Elayne kon zich de Aes Sedai niet verliefd voorstellen. Moiraine was van de Blauwe Ajah en men zei dat de Blauwe zusters elke hartstocht aan de grote zaak wijdden. De slanke vrouw schrok er niet van. Heel lang keek ze de twee gearmde vrouwen nietszeggend aan. Uiteindelijk zei ze: ik wil wedden dat ik het gezicht van de man die ik ga trouwen, beter ken dan jullie het gezicht van je toekomstige echtgenoot.’ Egwenes mond viel van verbazing open. ‘Wie?’ vroeg Elayne met een zucht.

De Aes Sedai leek het te betreuren dat ze iets had gezegd. ‘Misschien heb ik slechts bedoeld dat we hierover alledrie in onwetendheid verkeren.’ Ze keek Nynaeve nadenkend aan. ‘Als ik ooit een man mag kiezen, let wel: als! – zal het niet Lan zijn. Zover wil ik wel gaan.’ Dat was een vredesaanbod aan Nynaeve, maar die was er niet blij mee. Nynaeve had iets wat Lini een ‘rotstuin te spitten’ noemde. Ze hield niet slechts van een zwaardhand, maar van een zwaardhand die probeerde te ontkennen dat hij Nynaeve liefhad. Hij was een dwaas, met zijn gepraat over de oorlog tegen de Schaduw, over het zwaard dat hij niet kon neerleggen, over een strijd die hij nooit kon winnen en over zijn weigering Nynaeve te trouwen omdat zij gauw weduwe zou kunnen zijn. Dat soort stomme praatjes. Elayne snapte niet dat Nynaeve dat slikte. Zij was geen vrouw met veel geduld. ‘Als jullie klaar zijn met je gebabbel over mannen,’ zei Nynaeve giftig, alsof ze Elaynes gedachte wilde onderschrijven, ‘kunnen we misschien terugkeren tot iets belangrijks?’ Ze greep haar vlecht fel beet en begon steeds sneller te praten, als een watermolen waarvan het waterluik te ver openstaat. ‘Hoe kunnen we tot de slotsom komen of Joiya dan wel Amico liegt, als jij ze wegstuurt? Of dat ze samen dezelfde leugen vertellen? Of geen van beiden? Ik vind dat geaarzel ook niet leuk, Moiraine, wat je zegt, maar ik ben te vaak in de val gelopen en wil dat liever vermijden. En ik wil ook liever niet op Jak met de zeis botsen. De Amyrlin heeft mij... ons achter Liandrin en haar wijven aan gestuurd. Omdat jij blijkbaar vindt dat ze te onbelangrijk zijn om er tijd aan te besteden, hoef je nog niet met een bezemsteel tegen onze enkels te slaan!’

Ze leek haar vlecht er helemaal af te rukken en de Aes Sedai ermee te willen wurgen. Moiraine toonde die gevaarlijk kille, kristalheldere kalmte als een voorbode van hetzelfde lesje dat ze Joiya had gegeven. Elayne besloot dat het de hoogste tijd werd te stoppen met haar geknies. Ze wist niet hoe ze haar rol van vredestichtster tussen deze drie vrouwen had gekregen – soms wilde ze hen alledrie bij het nekvel pakken en door elkaar rammelen – maar haar moeder zei altijd dat boze mensen nooit een goede beslissing namen. ‘Misschien kun je iets toevoegen aan je vragenlijst,’ zei ze. ‘Waarom moesten we bij Rhand komen? Daar heeft Careen ons namelijk heen gebracht, al heeft Moiraine hem geheeld en is alles natuurlijk weer in orde met hem.’ Ze kon een rilling niet onderdrukken toen ze terugdacht aan zijn slaapvertrek, maar haar nieuwe onderwerp werkte als een toverwoord. ‘Geheeld?’ bracht Nynaeve met moeite uit. ‘Wat is er met hem gebeurd?’

‘Hij was bijna gedood,’ zei de Aes Sedai kalm alsof ze vertelde een pot thee te hebben gezet.

Elayne voelde Egwene beven toen ze naar Moiraines toonloze verslag luisterde, maar misschien beefde zijzelf ook wel. Bellen van kwaad die door het Patroon dreven. Beeltenissen die uit spiegels sprongen. Rhand onder de wonden en het bloed. Bijna terloops voegde Moiraine eraan toe dat Mart en Perijn zeker ook iets dergelijks hadden meegemaakt, maar ongedeerd waren ontkomen. Die vrouw moest ijs in haar aderen hebben. Nee, zegwas razend geweest over Rhands koppigheid. En ze was niet kil geweest toen ze het over trouwen had, hoezeer ze ook deed alsof dat wel zo was. Maar op dit moment deed ze of ze een lap zijde bespraken en of die wel de juiste kleur voor een kledingstuk had. ‘En dat... die dingen zullen blijven gebeuren?’ vroeg Egwene toen Moiraine klaar was. ‘Kun jij niets doen om het te stoppen? Of kan Rhand iets doen?’

Het blauwe sieraad op Moiraines voorhoofd zwaaide heen en weer toen ze het hoofd schudde. ‘Niet tot hij leert hoe hij zijn aanleg kan beheersen. Misschien dan ook nog niet. Ik weet niet of hij zelfs wel sterk genoeg is om de miasma van zich weg te houden. Maar hij zal dan in elk geval beter in staat zijn om zichzelf te verdedigen.’

‘Kun je niet iets doen om hem te helpen?’ eiste Nynaeve. ‘Jij bent degene die verondersteld wordt alles te weten of in ieder geval te doen alsof je alles weet. Kun je hem niets leren? Iets ervan tenminste? En haal geen spreekwoorden aan over vogels die vissen niet kunnen leren vliegen.’

‘Je zou beter moeten weten,’ gaf Moiraine haar ten antwoord, ‘als je je lessen had benut, zoals je had horen te doen. Je zou beter moeten weten. Jij wilt weten hoe je de Ene Kracht moet gebruiken, Nynaeve, maar je doet geen enkele moeite om meer óver de Kracht te leren. Saidin is geen saidar. De stromen zijn anders, de manier van weven verschilt. Een vogel maakt meer kans.’

Ditmaal verminderde Egwene de opgelopen spanning. ‘Waar is Rhand nu weer koppig over?’ Nynaeve deed haar mond al open en Egwene voegde eraan toe: ‘Hij kan soms zo koppig zijn als een steen.’ Nynaeve deed snel haar mond weer dicht; ze wisten allemaal dat dat volkomen waar was.

Moiraine nam hen op en dacht na. Zo af en toe wist Elayne niet zeker in hoeverre de Aes Sedai hen vertrouwde. Of wie dan ook vertrouwde. ‘Hij moet in beweging blijven,’ zei de Aes Sedai eindelijk. ‘In plaats daarvan blijft hij hier hangen en de Tvreners beginnen hun vrees voor hem reeds kwijt te raken. Hij zit hier maar, en hoe langer hij hier niets doet, hoe meer de Verzakers dat zullen zien als een teken van zwakte. Het Patroon beweegt en stroomt, alleen de doden zijn onbeweeglijk. Hij moet iets doen, of hij zal sterven. Door een kruisboogpijl in zijn rug, door gif in zijn eten of door samenwerkende Verzakers die de ziel uit zijn lichaam scheuren. Hij moet handelen of sterven.’ Bij elk gevaar in haar opsomming kromp Elayne ineen, en dat die gevaren echt bestonden, maakte het alleen maar erger.

‘En jij weet wat hij moet doen, nietwaar?’ vroeg Nynaeve strak. ‘Jij hebt iets bedacht.’

‘Heb je liever dat hij er opnieuw in z’n eentje vandoor gaat? Ik durf het er niet op te wagen. De volgende keer kan hij dood zijn, of nog erger, voordat ik hem weer vind.’

Dat was zeker waar. Rhand wist amper wat hij deed. En Elayne wist zeker dat Moiraine niet van plan was dat beetje leiding dat ze nog kon geven, kwijt te raken. Dat beetje dat hij haar toestond. ‘Ga je ons jouw plannen met hem vertellen?’ wilde Egwene weten. Ze hielp niet echt mee om de lucht te klaren.

‘Ja, alsjeblieft,’ zei Elayne en hoorde verbaasd dat haar woorden bijna net zo koel klonken als die van Egwene. Ze wilde veel liever niet dwarsliggen; haar moeder zei altijd dat je beter mensen kon leiden dan drillen.

Moiraine liet niet blijken of hun manieren haar ergerden. ‘Zolang jullie begrijpen dat je dit voor jezelf dient te houden. Een plan dat bekend is, is gedoemd te mislukken. Ja, ik zie dat jullie het begrijpen.’ Elayne deed dat zeker; het plan was gevaarlijk en Moiraine wist niet zeker of het zou werken.

‘Sammael zit in Iilian,’ vervolgde de Aes Sedai. ‘De Tyreners zijn altijd even gretig op een oorlog tussen de twee landen als de Illianers. Ze voeren nu al zo’n duizend jaar strijd met elkaar en ze bespreken de kansen zoals andere mensen over het volgende feest praten. Ik betwijfel of zelfs de aanwezigheid van Sammael daaraan iets verandert, als de Herrezen Draak Tyr tenminste wil leiden. Ze zullen Rhand graag bij die onderneming willen volgen en als hij Sammael weet te verslaan...’

‘Licht!’ riep Nynaeve uit. ‘Je wilt niet alleen dat hij een oorlog ontketent, maar je wilt hem ook nog een Verzaker laten bevechten! Geen wonder dat hij koppig is. Hij is geen dwaas, al is hij een man.’

‘Uiteindelijk zal hij de Duistere het hoofd moeten bieden,’ zei Moiraine kalm. ‘Denk je echt dat hij de Verzakers kan ontlopen? Wat de oorlog betreft, ook zonder hem worden oorlogen gevoerd en iedere oorlog is erger dan zinloos.’

‘Elke oorlog is zinloos,’ begon Elayne, maar haperde toen ze het opeens begreep. Ze voelde dat ze bedroefd en spijtig keek, maar het ook begreep. Haar moeder had haar veel geleerd over het leiden en het besturen van een natie. Het waren twee heel verschillende dingen, maar allebei noodzakelijk. En soms moesten er dingen gedaan worden die meer dan onprettig waren, omdat de prijs van nietsdoen nog hoger was.

Moiraine keek haar meelevend aan. ‘Het is niet altijd prettig, nee. Toen je net oud genoeg was om het te begrijpen, is jouw moeder je denkelijk het nodige gaan bijbrengen voor als je haar zult opvolgen.’ Moiraine was opgegroeid in het koninklijk paleis van Cairhien, niet voorbestemd om te regeren, maar ze was verwant aan de koninklijke familie en had waarschijnlijk dezelfde lessen te horen gekregen. ‘Toch lijkt het soms beter om maar niets te weten en een boerin te zijn die buiten haar erf verder van niets weet.’

‘Nog meer raadseltjes?’ vroeg Nynaeve verachtelijk. ‘Vroeger hoorde ik van de marskramers over oorlogen en die waren zo ver weg dat ik het eigenlijk niet begreep. Maar ik weet nu wat het is. Mannen die mannen doden. Mannen die zich als beesten gedragen, beesten worden. Platgebrande dorpen, boerderijen en velden. Honger, ziekte en dood, zowel voor onschuldigen als schuldigen. Wat maakt die oorlog van jou beter, Moiraine? Waardoor is dat wél een nette oorlog?’

‘Elayne?’ zei Moiraine kalm.

Ze schudde het hoofd – zij wilde liever niet degene zijn die dit uitlegde – maar ze betwijfelde of haar eigen moeder, zittend op de Leeu-wentroon, haar mond had kunnen houden onder die dwingende blik uit Moiraines donkere ogen. ‘Er komt in ieder geval oorlog, of Rhand nu begint of niet,’ zei ze met tegenzin. Egwene deed een stap achteruit en staarde haar net als Nynaeve scherp en ongelovig aan. Hun ongeloof verdween toen Elayne verder sprak. ‘De Verzakers zullen de zaken niet afwachtend aanzien. Sammael kan niet de enige zijn die de teugels van een natie heeft overgenomen, maar hij is de enige van wie we het weten. Ze willen Rhand in handen krijgen, misschien komen ze persoonlijk, maar in ieder geval met elk leger dat onder hun bevel staat. En hoe staat het met de naties waar geen Verzaker is? Welke zullen hun eer betuigen aan de banier van de Draak en hem naar Tarmon Gai’don volgen en hoeveel naties zullen zichzelf overtuigen dat de val van de Steen een leugen is en Rhand slechts een valse Draak die bedwongen moet worden, een valse Draak die misschien gevaarlijk en sterk wordt als zij niet de eerste klap uitdelen? Hoe het ook zij, er zal oorlog komen.’ Ze hield opeens op. Er viel nog meer te zeggen, maar ze kon het niet en wilde dat stuk niet vertellen.

Moiraine was niet zo terughoudend. ‘Heel goed,’ zei ze knikkend, ‘maar onvolledig.’ De blik die ze op Elayne wierp, vertelde dat ze wist dat Elayne het opzettelijk had nagelaten. Met haar handen verstrengeld voor haar middel, richtte ze zich tot Egwene en Nynaeve. ‘Er is niets wat deze oorlog beter of netter maakt. Maar het zal de Tyreners wél aan hem binden en uiteindelijk zullen de lllianers hem net zo volgen als de Tyreners nu doen. Ze kunnen toch niet anders, als de Drakenbanier boven Illian wappert? Alleen al het nieuws van zijn zege zou de oorlogen in Tarabon en Arad Doman in zijn voordeel kunnen beëindigen. Een mens kan een einde maken aan een oorlog. Met één klap zal hij zich zo sterk hebben gemaakt, wat aantallen mannen en zwaarden betreft, dat alleen een verbond tussen alle overblijvende landen van hier tot aan de Verwording hem kan verslaan, en met diezelfde klap toont hij de Verzakers dat hij geen vette fazant voor hun net is. Daardoor zullen ze behoedzamer worden en hem de tijd geven om zijn kracht te leren gebruiken. Maar hij moet de eerste zijn, de hamer, niet de nagel.’ De Aes Sedai toonde een lichte grimas, een herinnering aan haar eerdere boosheid, waardoor haar kalmte verdween. ‘Hij móet als eerste iets doen. En wat doet hij? Hij leest. Leest en bezorgt zich nog grotere ellende.’

Nynaeve leek geschokt, alsof ze de veldslagen en de doden reeds voorzag; Egwenes donkere ogen stonden groot van gruwend begrip. Hun gezichten lieten Elayne huiveren. De een had Rhand zien opgroeien, de ander was tegelijk met hem opgegroeid. En nu zagen ze hem oorlogen beginnen. Niet de Herrezen Draak, maar Rhand Altor. Vooral Egwene had er grote moeite mee en klampte zich vast aan een kleinigheid die het minst betrekking had op wat Moiraine had gezegd. ‘Hoe kan hij door te lezen in de ellende komen?’

‘Hij heeft besloten dat hij zelf wil uitzoeken wat de Voorspellingen van de Draak zeggen.’ Moiraines gezicht bleef glad en koel, maar opeens klonk ze even moe als Elayne zich voelde. ‘Ze mogen in Tyr misschien verboden zijn, maar het hoofd van de librije had negen verschillende vertalingen in een afgesloten kist. Rhand heeft ze nu allemaal. Ik wees hem op enkele regels die momenteel van toepassing zijn en hij zei de gehele tekst op uit een oude Kandoraanse vertaling.

Kracht van de Schaduwmacht vormde menselijk vlees; wekte het op, voor verwarring en twist en chaos. Zie de Herborene, bloedend, getekend; hij danst het zwaard in dromen en nevelen,

ketent de Schaduwgezworenen naar zijn wil. Hij voert uit de stad, verloren en verzaakt, de speren opnieuw ten oorlog. Hij breekt de speren en toont hen de waarheid, zo lang reeds verborgen in de oeroude droom.’

Moiraines gezicht stond betrokken. ‘Het slaat zowel hierop als op heel veel andere dingen. Illian onder Sammael is zeker een verzaakte stad. Hij voert de Tyreense speren ten strijde, ketent Sammael en vervult deze regels. De oeroude droom van de Herrezen Draak. Maar hij ziet dat niet zo. Hij heeft zelfs een boek in de Oude Spraak, alsof hij er ook maar één woord van begrijpt. Hij jaagt op schaduwen, en Sammael, Rahvin of Lanfir zal hem in een wurggreep hebben voor ik hem kan overtuigen dat hij het mis heeft.’

‘Hij is wanhopig.’ Nynaeves zachtaardige toon was niet bedoeld voor Moiraine, wist Elayne, maar voor Rhand. ‘Wanhopig, en hij probeert zijn eigen weg te zoeken.’

‘Ik ben even wanhopig,’ zei Moiraine ferm. ik heb mijn leven gewijd aan hem te vinden en ik laat niet toe dat hij faalt, zolang ik het kan voorkomen. Ik ben bijna zo wanhopig dat ik...’ Ze zweeg en perste haar lippen op elkaar. ‘Laten we het erop houden dat ik zal doen wat ik moet doen.’

‘We houden het er niet op,’ zei Egwene scherp. ‘Wat ga je doen?’

‘Jij hebt je met andere zaken bezig te houden,’ zei de Aes Sedai. ‘De Zwarte Ajah...’

‘Nee!’ Elaynes stem klonk vlijmscherp en bevelend, haar greep in haar zachtblauwe rok maakte de knokkels wit. ‘Je bewaart vele geheimen, Moiraine, maar vertel ons dit. Wat ben je met hem van plan?’ Een beeld flitste door haar hoofd: Moiraine vastpakken en de waarheid zo nodig uit haar te rammelen.

‘Met hem van plan? Niets. Nou goed dan, er is geen reden waarom jullie het niet mogen weten. Hebben jullie de vertrekken gezien die de Tyreners de Grote Borg noemen?’

Het was vreemd dat een volk dat de Kracht zo vreesde, een verzameling voorwerpen van de Ene Kracht bewaarde die na de librije van de Witte Toren de grootste ter wereld was. Elayne dacht dat dit te maken had met de lange jaren waarin Tyr gedwongen was Callandor te bewaken. Zelfs het Zwaard dat geen zwaard is, zou minder belangrijk lijken als het slechts een van de vele angrealen was. De Tyreners hadden het echter nooit op kunnen brengen deze kostbaarheden te tonen. De Grote Borg bestond uit een aantal smerige vertrekken die zelfs nog onder de kerkers lagen. Toen Elayne ze voor het eerst had gezien, waren de deursloten al heel lang geleden vastgeroest, voor zover de deuren nog niet waren weggerot.

‘We hebben er een hele dag doorgebracht,’ zei Nynaeve. ‘Om te zien of Liandrin en haar vriendinnen niets hadden meegenomen. Ik denk het niet. Alles lag dik onder het stof en de schimmels. Er zullen tien vrachtboten nodig zijn om alles naar de Toren over te brengen. Misschien kunnen ze er daar iets mee doen, ik begreep er niets van.’ De verleiding om Moiraine te sarren was blijkbaar te groot, want ze voegde eraan toe: ‘Je zou dat hebben geweten ais je ons wat meer van je tijd had gegund.’

Moiraine lette er niet op. Ze stond haar eigen gedachten te overwegen en ze sprak bijna in zichzelf. ‘Er is een bijzondere ter’angreaal daar. Een roodstenen doorgang met een vreemde draai in de steen. Als ik hem geen beslissing kan laten nemen, zal ik er misschien doorheen moeten stappen.’ Het fonkelende steentje op haar voorhoofd trilde, ze wilde die stap blijkbaar liever niet maken.

Toen de ter’angreaal werd genoemd, raakte Egwene als vanzelf het lijfje van haar gewaad aan. Ze had er met eigen handen een zakje voor de stenen ring in genaaid. De ring was een ter’angreaal, klein maar krachtig, en alleen haar vriendinnen wisten dat ze hem had, Moiraine niet.

Het waren vreemde dingen, die ter’angrealen, overblijfselen uit de Eeuw der Legenden, net als de angrealen en sa’angrealen. Ter’angrealen gebruikten de Ene Kracht in plaats van die te versterken. Blijkbaar was elke ter’angreaal gemaakt om één ding te doen en niets anders, maar ofschoon er tegenwoordig verschillende werden gebruikt, wist niemand zeker of ze op de juiste wijze werden gebruikt. De Eedstaf die de Aanvaarde vasthield als ze tot Aes Sedai werd verheven, was een ter’angreaal, die ervoor zorgde dat de Drie Geloften een deel van haar vlees en bloed werden. Voor de Aanvaarding moest een Novice een proef doorstaan in een andere ter’angreaal. Daarin ontdekte ze haar diepste angsten, die tot leven leken te komen, en misschien bracht de ter’angreaal haar naar een plek waar ze echt waren. Met een ter’angreaal konden vreemde dingen gebeuren. Er waren Aes Sedai opgebrand, gedood of gewoon verdwenen bij hun studie naar of het gebruik van deze voorwerpen.

‘Ik heb die doorgang gezien,’ zei Elayne. in de laatste kamer van de gang. Mijn lantaarn doofde en ik viel driemaal voor ik weer bij de deur stond.’ Een lichte kleur op haar wangen toonde haar verlegenheid, ik was bang om daar te geleiden, zelfs voor het aansteken van de lantaarn. Het meeste leek me rommel. Ik denk dat de Tyreners gewoon alles bij elkaar harkten waarvan iemand zei dat het met de Ene Kracht te maken kon hebben. Ik bedacht echter dat mijn geleiding misschien een voorwerp in werking zou stellen en wie weet wat er dan zou kunnen gebeuren.’

‘En als je daar gestruikeld was en door die gedraaide doorgang was gevallen?’ zei Moiraine licht spottend. ‘Daarbij heb je geen geleiding nodig, je hoeft er alleen maar door te stappen.’

‘Waarvoor?’ vroeg Nynaeve.

‘Om antwoorden te krijgen. Drie antwoorden, drie ware antwoorden, over verleden, heden en toekomst.’

De eerste gedachte die bij Elayne opkwam, was het kinderverhaaltje Bili Onderheuvel, maar alleen door de drie antwoorden. Hij werd meteen verdrongen door een andere gedachte, en Egwene en Nynaeve dachten hetzelfde, maar nog voor die hun mond hadden kunnen opendoen, had zij de vraag al gesteld. ‘Moiraine, daarmee is ons probleem opgelost. We kunnen vragen of Joiya of Amico de waarheid spreken. We kunnen vragen waar Liandrin en de anderen zijn. En de namen van de zusters van de Zwarte Ajah die nog in de Toren zijn...’

‘We kunnen vragen wat voor ding zo gevaarlijk voor Rhand is,’ onderbrak Egwene haar en Nynaeve voegde eraan toe: ‘Waarom heb je ons dat niet eerder verteld? Waarom heb je ons al die dagen door laten gaan met het luisteren naar dezelfde verhaaltjes, als we dit in één klap hadden kunnen oplossen?’

De Aes Sedai kromp ineen en stak beide handen op. ‘Jullie draven met z’n drieën blindelings door waar Lan en een honderdtal zwaardhanden heel voorzichtig zouden sluipen. Waarom zou ik er nog niet doorheen zijn gestapt, denken jullie? Ik had al dagen geleden kunnen vragen wat Rhand moet doen om te overleven en overwinnen, hoe hij de Verzakers en de Duistere verslaan kan, hoe hij kan leren de Kracht te beheersen en hoe hij de krankzinnigheid lang genoeg weg kan houden om te doen wat gedaan moet worden.’ Ze wachtte, met de handen in haar zij, terwijl ze nadachten over haar woorden. Niemand zei iets. ‘Er zijn regels,’ vervolgde ze, ‘en gevaren. Niemand mag er een tweede keer doorheen stappen. Maar één keer. Je mag drie vragen stellen, maar je moet ze alledrie stellen en de antwoorden aanhoren voor je weg mag. Onbenullige vragen worden schijnbaar bestraft, maar het schijnt ook zo te zijn dat wat voor de een ernstig, voor een ander onbenullig is. Nog belangrijker is dat de vragen die iets met de Schaduw te maken hebben, verschrikkelijke gevolgen kunnen hebben.’

‘Wanneer je naar de Zwarte Ajah vraagt, kun je er dood uitkomen, of als een brabbelende gek, als je al naar buiten komt. Wat Rhand betreft... Ik kan geen enkele vraag over de Draak bedenken die niet ergens de Schaduw raakt. Begrijpen jullie het? Er is soms reden behoedzaam te zijn.’

‘Hoe weet je dat allemaal?’ wilde Nynaeve weten. Ze daagde met de vuisten in haar zij de Aes Sedai uit. ‘De hoogheren hebben een Aes Sedai vast en zeker nog nooit toestemming gegeven om iets in de Grote Borg te onderzoeken. Aan de smerigheid te zien heeft geen enkel voorwerp daar beneden in de laatste honderd jaar het zonlicht gezien.’

‘Langer nog, denk ik,’ gaf Moiraine kalm ten antwoord. ‘Ze zijn ongeveer driehonderd jaar geleden opgehouden met verzamelen. Vlak voordat ze er helemaal mee ophielden, hebben ze deze ter’angreaal verworven. Daarvóór was hij in het bezit van de Eerste van Mayene, die de antwoorden gebruikte om Mayene onafhankelijk van Tyr te houden. De Eerste stond de Aes Sedai wel toe hem te bestuderen. In het geheim natuurlijk; Mayene heeft het nooit aangedurfd om Tyr openlijk te tarten.’

‘Als het voor de Mayene zo belangrijk was,’ zei Nynaeve achterdochtig, ‘waarom staat hij dan nu hier, in de Steen?’

‘Omdat Eersten zowel goede als slechte beslissingen hebben genomen om de vrijheid van Mayene te behouden. Driehonderd jaar geleden hadden de hoogheren plannen om een vloot te bouwen die de Mayeense schepen zou volgen om de scholen met olievis te vinden. Halvar was toen Eerste en hij maakte de olie van Mayene duurder dan de olijfolie van Tyr. Bovendien gaf hij een geschenk om de hoogheren er nog meer van te overtuigen dat Mayene altijd zijn eigen belangen onder die van Tyr zou stellen: deze ter’angreaal. Hij had hem al gebruikt, dus was hij voor de Eerste verder nutteloos. Hij was toen even jong als Berelain nu, stond aan het begin van een lange regering en aan het begin van vele jaren waarin hij de goede wil van Tyr dacht nodig te hebben.’

‘Die Halvar was een dwaas,’ mompelde Elayne. ‘Mijn moeder zou zo’n fout nooit maken.’

‘Misschien niet,’ zei Moiraine. ‘Maar ja, Andor is geen klein landje dat omringd is door een veel groter en sterker land. Halvar bleek naderhand inderdaad een dwaas te zijn – de hoogheren lieten hem een jaar later vermoorden – maar zijn dwaasheid heeft me, indien ik hem nodig heb, deze kans gegeven. Gevaarlijk, maar beter dan niets.’ Nynaeve stond wat in zichzelf te mompelen, misschien teleurgesteld dat de Aes Sedai geen blunder had begaan.

‘Daarmee zijn we dus geen stap verder gekomen,’ verzuchtte Egwene. ‘We weten nog steeds niet wie er liegt of dat ze beiden liegen.’

‘Je kunt ze opnieuw ondervragen, als je dat wilt,’ zei Moiraine. ‘Het kan nog voor ze worden ingescheept, hoewel ik sterk betwijfel of een van hen haar verhaal nog zal wijzigen. Mijn advies is dat jullie je op Tanchico richten. Als Joiya de waarheid spreekt, zullen er Aes Sedai en zwaardhanden nodig zijn voor de bewaking van Mazrim Taim, niet alleen jullie drie. Ik heb per postduif een waarschuwing naar de Amyrlin gestuurd toen ik Joiya’s verhaal voor het eerst hoorde. Nou, eigenlijk heb ik er drie gestuurd, om er zeker van te zijn dat er in ieder geval één in de Toren aankomt.’

‘Heel vriendelijk van je ons op de hoogte te houden,’ mompelde Elayne koeltjes. Die vrouw deed écht wat ze zelf wilde. Dat zij zich alleen maar voordeden als volwaardige Aes Sedai wilde nog niet zeggen dat Moiraine hun niets hoefde te vertellen. De Amyrlin had hén achter de Zwarte Ajah aan gestuurd.

Moiraine neeg kort het hoofd, alsof ze hun dank echt aannam. ‘Graag gedaan. Denk eraan dat jullie de honden zijn die de Amyrlin op jacht heeft gestuurd.’ Toen ze licht glimlachte bij Elaynes geschokte blik, wist Elayne dat Moiraine haar doorhad. ‘De beslissing waar jullie heen willen trekken, ligt bij jullie. Daar hebben jullie me zelf ook op gewezen,’ voegde ze er droogjes aan toe. ik hoop dat het een gemakkelijker beslissing zal zijn dan die van mij. En ik reken erop dat jullie goed zullen slapen, voor zover daar deze nacht nog tijd voor is. Welterusten allemaal.’

‘Die vrouw...’ mompelde Elayne toen de deur achter de Aes Sedai dichtviel. ‘Soms kan ik haar wel wurgen.’ Ze liet zich op een stoel aan de tafel vallen en bleef fronsend zitten nadenken met de handen in haar schoot.

Nynaeve gromde iets wat op instemming leek, terwijl ze naar het smalle wandtafeltje liep waarop zilveren bokalen, kruidenpotjes en twee kannen stonden. Een kan met wijn stond in een glimmende kom van grotendeels gesmolten ijs dat in kisten zaagsel helemaal van de Rug van de Wereld was aangevoerd. Ijs in de zomer om het drankje van een hoogheer te koelen; Egwene kon het zich bijna niet voorstellen, iets koels voor we gaan slapen, zal ons goeddoen,’ zei Nynaeve, zich bezighoudend met wijn, water en kruiden.

Elayne keek op toen Egwene naast haar kwam zitten. ‘Meende je wat je zei, Egwene? Over Rhand?’ Egwene knikte en Elayne zuchtte. ‘Weet je nog wat Min altijd zei, die grapjes van haar over hem delen? Ik vroeg me soms af of dat een beeld was waarover ze ons nooit iets heeft verteld. Ik dacht dat ze bedoelde dat wij allebei van hem houden. Maar jij had de eerste rechten en ik wist niet wat ik moest doen. Ik weet het nog niet. Hij houdt van jou, Egwene.’

‘We moeten het hem maar eens goed vertellen,’ zei Egwene vastberaden. ‘Als ik trouw, doe ik dat omdat ik het wil, niet alleen omdat een man erop rekent dat ik van hem hou. Ik zal het hem zachtjes duidelijk maken, Elayne, maar als ik uitgesproken ben, zal hij wel weten dat hij vrij is, of hij dat nu wil of niet. Mijn moeder zegt dat mannen van ons verschillen. Zij zegt dat wij graag verliefd willen zijn, maar alleen op de man die we willen. Een man heeft ook behoefte aan liefde, maar hij zal de eerste vrouw liefhebben die zijn hart weet te winnen.’

‘Alles goed en wel,’ zei Elayne gespannen, ‘maar Berelain was wel in zijn slaapkamer.’

Egwene snoof. ‘Ik weet niet wat Berelain wil, maar ze zal haar aandacht niet zo lang op één man richten dat hij op haar verliefd wordt. Twee dagen geleden vraten haar ogen Rhuarc op. Over twee dagen schenkt ze iemand anders haar glimlach. Ze lijkt op Else Grinwel. Weet je nog? Die Novice die al haar tijd op het oefenveld doorbracht om met haar wimpers naar de zwaardhanden te fladderen?’

‘Zij liet op dit uur in zijn slaapkamer niet alleen haar wimpers fladderen. Ze droeg zo mogelijk nog minder dan anders!’

‘Wil je dan dat ze hem krijgt?’

‘Nee!’ Elayne zei het heel woest en dat was gemeend, maar een diepe zucht later was ze weer een en al wanhoop. ‘O, Egwene, ik weet niet wat ik moet doen. Ik hou van hem. Ik wil met hem trouwen. Licht! Wat zal moeder zeggen? Ik breng nog liever een nacht in Joiya’s cel door dan naar moeders preken te moeten luisteren.’ De Andoraanse adel trouwde zo vaak met gewone burgers dat er weinig opmerkingen over gemaakt werden – in Andor tenminste – maar Rhand was natuurlijk geen gewone burger. Haar moeder was zeer wel in staat Lini persoonlijk naar Tyr te sturen om haar dochter bij het oor terug te slepen naar Caemlin.

‘Morgase kan moeilijk wat zeggen als we Mart geloven,’ zei Egwene troostend. ‘Zelfs als we hem voor de helft geloven. Die heer Gaebril waar je moeder zo van zwijmelt, klinkt nou niet als de keus van een vrouw die haar hoofd gebruikt.’

‘Ik weet zeker dat Mart overdreef,’ antwoordde Elayne nuffig. Haar moeder was veel te slim om zich vanwege een man dwaas te gedragen. Ze had voor Mart zijn naam had laten vallen, nog nooit van een heer Gaebril gehoord, maar als die meende dat hij door Morgase aan macht kon winnen, zou hij op een ochtend weieens ruw kunnen ontwaken. Nynaeve bracht drie bokalen kruidenwijn naar de tafel. Aan de buitenkant parelde damp en Nynaeve legde goudgroene stromatjes neer zodat het vocht de lak niet zou beschadigen. ‘Zo,’ zei ze een stoel aanschuivend, ‘jij, Elayne, hebt ontdekt dat je verliefd bent op Rhand, en Egwene heeft ontdekt dat ze dat niet is.’

De twee jonge vrouwen keken haar met open mond aan, de een met donker, de ander met lichtblond haar, maar beiden eikaars stomverbaasde spiegelbeeld.

‘Ik heb ogen,’ zei Nynaeve terloops. ‘En oren als jullie niet de moeite nemen om te fluisteren.’ Ze nipte van haar wijn en haar stem klonk kil toen ze doorging: ‘Wat gaan jullie eraan doen? Als dat stuk verdriet van een Berelain haar klauwen in hem heeft geslagen, zal het niet gemakkelijk zijn hem los te peuteren. Weten jullie zeker dat je die moeite wilt nemen? Jullie weten wat hij is. Jullie weten wat er voor hem ligt, zelfs als we de Voorspellingen even vergeten. Krankzinnigheid. Dood. Hoeveel tijd heeft hij nog? Eén jaar? Twéé jaar? Of zal het al voor het eind van de zomer beginnen? Hij is een geleider.’ Ze beet ieder woord staalhard af. ‘Bedenk wat je geleerd hebt. Bedenk wat hij is.’

Elayne keek Nynaeve met opgeheven hoofd strak en lang aan. ‘Het doet er niet toe. Misschien zou dat moeten, maar dat doet het niet. Misschien doe ik dom. Het kan me niet schelen. Ik kan mijn hart niet dwingen anders te voelen, Nynaeve.’

Opeens glimlachte Nynaeve. ik wilde er zeker van zijn,’ zei ze warm. ‘Jij moet er zeker van zijn. Een man liefhebben is niet gemakkelijk, maar van deze man houden is nog veel moeilijker.’ Haar glimlach verdween geleidelijk toen ze verder praatte. ‘Mijn eerste vraag moet nog steeds beantwoord worden. Wat ben je van plan eraan te doen? Berelain ziet er misschien zachtaardig uit – ze zorgt er in ieder geval voor dat mannen haar zo zien! – maar ik denk dat ze het niet is. Ze zal hard vechten voor wat ze wil. En zij is het soort vrouw dat zich zal vastklampen aan iets wat ze niet echt wil, alleen omdat een ander dat wel wil.’

‘Ik zou haar graag in een ton willen nagelen,’ zei Egwene, haar bokaal vastgrijpend alsof hij de keel van de Eerste was, ‘en haar verschepen naar Mayene. In het donkerste laadruim.’

Nynaeves vlecht zwaaide heen en weer toen ze het hoofd schudde. ‘Allemaal goed en wel, maar probeer eens een raad te geven die hout snijdt. Als je dat niet kunt, houd dan je mond en laat haar zelf beslissen wat ze moet doen.’ Egwene staarde Nynaeve aan en die voegde eraan toe: ‘Elayne moet Rhand nu aanpakken, niet jij. Weet je nog? Jij bent opzij gestapt.’

Die opmerking had een lach op Elaynes gezicht moeten brengen, maar dat gebeurde niet. ik heb altijd gedacht dat het heel anders zou gaan.’ Ze zuchtte, ik dacht dat ik een man zou tegenkomen, hem in de loop van maanden of jaren zou leren kennen en geleidelijk zou beseffen dat ik van hem hield. Op die manier zou het gaan, dacht ik altijd. Ik ken Rhand amper. Ik heb hem het laatste jaar amper een paar keer gesproken. Maar ik wist dat ik van hem hield zodra ik hem in de paleistuin zag vallen.’ Ik ben een dwaas! Maar het was wel waar en ze gaf er niet om dat het dwaas was. Ze zou het haar moeder recht in het gezicht vertellen. En Lini. Nou ja, misschien Lini niet. Lini had heel snelle oplossingen voor dwaasheden en ze leek nog steeds te denken dat Egwene niet ouder was dan tien. ‘Zoals de zaken nu staan echten heb ik niet eens het recht om kwaad op hem te zijn. Of op Berelain.’ Maar ze was het wel. Ik zou hem zo’n draai om z’n oren willen geven dat hij een jaar later nog staat te tollen. En haar zou ik met een zweep naar een schip willen slaan waarmee ze naar Mayene terug mag varen! Het was alleen... ze had inderdaad het recht niet en dat maakte alles nog erger. Ze voelde zich nog woester worden door het zielige in haar stem. ‘Wat kan ik doen? Hij ziet me niet eens staan!’ in Tweewater...’ zei Egwene langzaam, ‘als een vrouw een man wil laten weten dat ze belangstelling voor hem heeft, steekt ze met Beltije of Zomerdag bloemen in zijn haar. Of ze borduurt iets moois voor hem voor de feestdagen. Of ze zorgt dat ze alleen hem ten dans vraagt en ieder ander afwijst.’ Elayne keek haar ongelovig aan en ze voegde er haastig aan toe: ik zit je nu geen borduurwerk aan te praten, maar er zijn altijd manieren om hem te laten weten wat je voelt.’

‘In Mayene geloven ze dat je het rechtuit moet zeggen.’ In Elaynes stem klonk een zweem van onzekerheid. ‘Misschien is dat de beste manier. Gewoon tegen hem zeggen. Dan weet hij tenminste wat ik voor hem voel. Ik heb dan tenminste het recht om...’

Ze greep haar bokaal met kruidenwijn en sloeg die in een teug achterover. Gewoon zeggen f Als de een of andere Mayeense dansmeidf Ze zette de lege bokaal weer op het matje, haalde diep adem en mompelde: ‘Wat zal moeder zeggen?’

‘Wat nog belangrijker is,’ zei Nynaeve goedhartig, ‘wat ga je doen wanneer we hier vertrekken? Of we nu naar Tanchico gaan, naar de Witte Toren of nog ergens anders heen, we zullen moeten vertrekken. Wat doe je wanneer je hem net hebt gezegd dat je van hem houdt en dat je hem moet verlaten? Wat als hij je vraagt te blijven? En wil je dat dan?’ ik ga mee.’ Er klonk geen enkele aarzeling in Elaynes woorden, maar wel iets van vastberadenheid. Nynaeve had het niet hoeven te vragen. ‘Als ik moet aanvaarden dat hij de Herrezen Draak is, dan zal hij moeten aanvaarden wat ik ben en wat mijn plichten zijn. Ik wil Aes Sedai worden, Nynaeve. Dat is geen ijdel vermaak en dat wrerk dat wij drieën moeten doen evenmin. Dacht je nou werkelijk dat ik jou en Egwene in de steek zou laten?’

Egwene verzekerde haar haastig dat die gedachte niet eens bij haar was opgekomen. Nynaeve deed hetzelfde, maar zo langzaam dat ze blijkbaar loog.

Elayne keek van de een naar de ander. ‘Om je de waarheid te zeggen, ik was bang dat jullie me zouden vertellen dat ik stom was en dat ik maar zat te zeuren terwijl we ons zorgen moeten maken over de Zwarte Ajah.’

Egwenes oogleden trilden even en verrieden dat ze dat inderdaad had gedacht, maar Nynaeve zei: ‘Rhand is niet de enige die volgend jaar of de volgende maand kan sterven. Wij kunnen dat ook. De tijden zijn veranderd en wij ook. Als je kalm blijft zitten hopen op wat je wilt, zul je hem aan deze kant van het graf niet meer krijgen.’ Het was een koudmakend hart onder de riem, maar Elayne knikte. Ze was géén dwaas. Kon de Zwarte Ajah maar zo gemakkelijk worden afgehandeld. Ze drukte de heerlijk koude bokaal tegen haar voorhoofd. Wat moesten ze doen?

Загрузка...