26 Bloedlijnen

Donder rolde boven de lage bruine grasheuvels in een langdurige roffel, hoewel er geen wolk aan de hemel was te zien, alleen een brandende zon die nog lang niet op haar hoogste punt was. Op een heuveltop liet Rhand de teugels en de Drakenstaf op de zadelknop rusten en wachtte af. De donder werd luider. Hij vond het lastig niet steeds om te kijken naar het zuiden, naar Alanna. Ze had vanmorgen haar hiel bezeerd en haar hand geschramd, en had een rotbui. Hij had geen enkel idee hoe erg en waarom; hij had niet eens een idee hoe hij er zo zeker van was. De donder was op zijn luidst.

De Saldeaanse ruiters verschenen, met drie naast elkaar, in een daverende galop op de volgende helling, als een lange slang, een steeds langere slang, die langs de helling omlaag denderde naar het grote vlakke dal tussen de heuvels. Negenduizend man zorgden voor een zeer lange slang. Aan de voet van de heuvel verdeelden ze zich, de middelste rij reed recht verder, terwijl de ruiters links en rechts naast hen opzij weken, waarbij iedere rij zich steeds weer bleef verdelen tot er zo’n honderd naast elkaar reden, die zich door elkaar slingerden. Ruiters gingen op hun zadel staan, soms gewoon, soms op hun handen. Anderen tikten in een onmogelijke zwaai de grond aan, eerst aan de ene kant van hun galopperende rossen dan aan de andere kant. Mannen verlieten hun zadel en hingen onder hun dravende paarden of sprongen ernaast op de grond om in één beweging weer omhoog te zwaaien en hetzelfde aan de andere kant te doen.

Rhand trok aan de teugels en spoorde Jeade’en aan. Toen de appelschimmel bewoog, trokken de Aiel om hem heen mee. Vanmorgen waren het de mannen van de Bergdansers, de Hama N’dore, en ruim de helft droeg de hoofdband van siswai’aman. Caldin, grijzend en met een gelooid gezicht, had getracht Rhand ermee in te laten stemmen dat hij er meer dan twintig zou meenemen, met zoveel gewapende natlanders in de buurt. Geen enkele Aiel verspilde nog tijd aan afkeurende blikken op Rhands zwaard. Nandera had meer aandacht voor de tweehonderd vreemde vrouwen die te paard achter hen aanreden. Volgens haar kwam er meer gevaar van deze Saldeaansen dan van de krijgslieden, maar nadat hij enkele Saldeaanse vrouwen had ontmoet, was Rhand niet bereid er ruzie over te maken. Sulin zou het er waarschijnlijk mee eens zijn geweest. Hij bedacht opeens dat hij Sulin al in geen... Niet na zijn terugkomst uit Shadar Logoth. Acht dagen. Hij vroeg zich af of hij haar had beledigd.

Dit was echter geen tijd voor zorgen over Sulin of ji’e’toh. Hij reed om het dal heen tot hij op de heuveltop stond waar de Saldeanen voor het eerst in zicht waren gekomen. Bashere zelf reed met hem mee omlaag om de eerste groep die de figuren oefende te bezien, toen een volgende groep. Dat de man daarbij in het zadel stond, was toevallig zo. Rhand greep kort saidin aan en liet het een oogwenk later weer los. Met beter zicht was het niet moeilijk de twee witte stenen te zien die naast elkaar aan de voet van de helling lagen, precies op de plek waar Bashere ze persoonlijk de vorige avond had geplaatst, vier pas uit elkaar. Met wat geluk had niemand hem gezien. Met wat geluk zou niemand te veel vragen stellen over vanmorgen. Onder hem bereden sommige mannen nu twee paarden, een voet op elk zadel, nog steeds in volle galop. Anderen hadden een man op hun schouder; soms in handstand.

Hij keek om toen hij de hoefstappen van een paard hoorde. Deira ni Ghaline t’Bashere reed schijnbaar onbezorgd tussen de Aiel door naar hem toe. Ze was slechts gewapend met een klein mes aan haar zilveren gordel en gekleed in een rijgewaad van grijze zijde, met zilverborduursel langs de mouwen en hoog op de rug. Ze leek hen uit te dagen haar aan te vallen. Ze was even lang als veel Speervrouwen, bijna een hand langer dan haar man, en dus een grote vrouw. Niet fors, zelfs niet plomp, gewoon groot. Ze had witte lokken in het zwarte haar aan de zijkant van haar hoofd, en haar donkere scheef staande ogen waren strak op Rhand gevestigd. Hij vermoedde dat ze een heel knappe vrouw was, wanneer zijn aanwezigheid haar gezicht niet in graniet veranderde.

‘Schept mijn echtgenoot u... vermaak?’ Ze sprak Rhand nooit met een titel aan en gebruikte nooit zijn naam.

Hij keek naar de andere Saldeaanse vrouwen. De krijgsvrouwen hielden hem met harde gezichten en ijzige, scheve ogen in het oog, klaar voor de aanval. Ze wachtten slechts op Deira’s bevel. Hij wilde de verhalen best geloven dat een Saldeaanse vrouw het zwaard van haar gesneuvelde echtgenoot oppakte om vervolgens zijn mannen in de strijd voor te gaan. Ontspannen gebabbel was bij de vrouw van Bashere niet echt goed gevallen. Bashere zelf haalde slechts zijn schouders op en zei dat ze soms een moeilijke vrouw was, maar hij zei het met een grijns die als trots kon worden uitgelegd.

‘Zeg tegen heer Bashere dat het mij plezier doet,’ zei hij. Hij wendde Jeade’en en reed terug naar Caemlin. De ogen van de Saldeaanse leken in zijn rug te priemen.

Lews Therin giechelde; dat was het juiste woord ervoor. Prikkel een vrouw nooit, tenzij het moet. Ze zal je sneller doden dan een man en voor minder redenen, ook al zal ze er naderhand om huilen. Ben je daar werkelijk? wilde Rhand weten. Bestaat er meer dan alleen een stem? Alleen het zachte, krankzinnige gelach gaf antwoord. Hij bleef de hele terugweg naar Caemlin over Lews Therin nadenken, zelfs nog terwijl ze over de langgerekte markt met pannendaken langs de wegen naar de poorten en de Nieuwe Stad in reden. Hij maakte zich zorgen over de komende krankzinnigheid – niet vanwege het feit als zodanig, al was dat erg genoeg, maar hoe kon hij doen wat hij moest doen als hij krankzinnig werd? – maar hij had er nog niets van gemerkt. Aan de andere kant, als zijn verstand met hem op de loop ging, zou hij het dan weten? Hij had nooit eerder een gek gezien en kon alleen afgaan op Lews Therins gebazel in zijn hoofd. Werd iedereen op dezelfde manier gek? Zou het met hem op dezelfde manier aflopen? Lachen en huilen om dingen die niemand anders zag of wist? Hij wist dat hij een kans had het te overleven, al was het een schijnbaar onmogelijke kans. Als je wilt leven, moet je sterven. Dat was een van de dingen waarvan hij wist dat het waar moest zijn. Het was hem verteld binnen een ter’angreaal waar eerlijke antwoorden werden gegeven, die echter nooit gemakkelijk te begrijpen waren. Maar om zo te leven... Hij wist niet zeker of hij niet liever zou sterven. De menigte in de Nieuwe Stad week uiteen voor de ruim veertig Aiel en een handvol herkende bovendien de Herrezen Draak. Misschien wel meer, maar de toejuichingen die opstegen toen hij langsreed, klonken onregelmatig. ‘Het Licht schijne op de Herrezen Draak!’

‘De glorie van het Licht voor de Herrezen Draak!’

‘De Herrezen Draak, koning van Andor.’

Dat laatste stak hem hevig en hij hoorde het meerdere keren. Hij moest Elayne vinden. Hij voelde zijn tanden op elkaar knarsen. Hij kon niet naar de mensen op straat kijken; hij wilde hen neerslaan, op de knieën dwingen en toebrullen dat Elayne hun koningin was. Hij probeerde het niet te horen, maar bekeek de lucht, de daken van de huizen, al het andere maar niet de mensen. Daardoor zag hij hoe een man in een witte mantel op een dak met rode pannen opstond en een kruisboog optilde.

Alles gebeurde in enkele hartkloppingen. Rhand greep saidin beet en geleidde naar de aanvliegende pijl die kletterend als metaal tegen metaal Lucht raakte, een zilverblauwe wolk boven de straat. Een vuurbol sprong uit Rhands hand en trof de kruisboogschutter midden in de borst, terwijl de pijl van het schild van Lucht terugkaatste. De man werd in vlammen gehuld en viel gillend van het dak. Iemand sprong tegen Rhand op en trok hem uit het zadel.

Hij kwam hard op de straatstenen terecht met het gewicht boven op hem. Tegelijk raakte hij zowel alle lucht als saidin kwijt. Naar adem happend worstelde hij met het dode gewicht, duwde het omhoog en merkte dat hij Desora in zijn armen hield. Ze glimlachte hem toe, een prachtige glimlach, en haar hoofd zakte weg naar opzij. Niets ziende blauwe ogen staarden hem aan en verglaasden al. De kruisboogpijl stak door haar ribben heen en drukte tegen zijn pols. Waarom had ze zo’n mooie glimlach ooit willen verbergen?

Handen grepen hem vast en trokken hem overeind. Speervrouwen en Bergdansers duwden hem naar de zijkant, tegen de voorgevel van een tinwinkel. Ze vormden een dichte gesluierde kring om hem heen, hoornbogen in de hand, terwijl hun ogen straat en daken afzochten. Overal klonk geschreeuw en gegil, maar de straat was reeds leeg, afgezien van de lichamen op de stenen. Desora en zes anderen, drie Aiel. Nog een Speervrouw, dacht hij. Het was moeilijk dat op die afstand te bepalen, wanneer iemand als een hoopje vodden in elkaar was gezakt.

Rhand bewoog en de muur van Aielvlees drukte hem nog steviger tegen de winkel. ‘Deze plaatsen zijn net konijnenholen,’ zei Nandera alsof ze over het weer sprak, maar haar ogen boven de sluier bleven rondspeuren. ‘Als je je daarin in de dans schaart, heb je een speer in je rug voor je beseft dat er gevaar dreigt.’

Caldin knikte. ‘Dit herinnert me aan die keer bij Sedar Cur... We hebben in elk geval een gevangene.’ Enkele krijgers van zijn Hama N’dore kwamen uit een taveerne aan de overkant van de straat en duwden een man met de armen op de rug gebonden voor zich uit. Hij bleef zich verzetten tot ze hem op de knieën op de straat drukten en speerpunten op zijn keel zetten. ‘Misschien kan hij ons vertellen wie dit heeft beraamd.’ Caldin sprak alsof er geen enkele twijfel bij hem bestond. Wat later kwamen Speervrouwen met een tweede man uit een ander gebouw. De geboeide man hinkte en zijn gezicht zat onder het bloed. Binnen de kortste keren zat een viertal mannen onder Aielbewaking voor hem neergeknield. Eindelijk werd de halve kring die Rhand inklemde, losser.

De vier mannen hadden harde gezichten, hoewel de met bloed besmeurde man heen en weer zwaaide en met rollende ogen naar de Aiel blikte. De twee anderen toonden een koppig verzet, de vierde keek honend.

Rhands handen jeukten. ‘Weten jullie zeker dat ze erbij hoorden?’ Hij kon bijna niet geloven dat hij het zo zacht zei, met zo’n vaste stem. Lotsvuur zou alles oplossen. Lotsvuur, hijgde Lews Therin hem toe. Nooit weer. ‘Zijn jullie zeker?’

‘Ja,’ zei een Speervrouw. Door de sluier kon hij niet zien wie. ‘De mannen die we gedood hebben, droegen allemaal dit.’ Ze trok een mantel los achter de samengebonden armen van de bebloede kerel. Een smerige witte mantel, groezelig en vuil, met een geborduurde gouden zonnekrans op de borst. De andere drie hadden er ook een. ‘Deze moesten op de uitkijk staan,’ voegde een brede Bergdanser eraan toe, ‘en verslag uitbrengen als de aanslag slecht afliep.’ Hij lachte, kort en blaffend. ‘Wie hen ook heeft gestuurd, wist niet hoe verschrikkelijk slecht het zou verlopen.’

‘Geen van deze vier heeft die kruisboog afgeschoten?’ vroeg Rhand. Lotsvuur. Nee, gilde Lews Therin in de verte. De Aiel keken elkaar aan en schudden hun in sjoefa’s gehulde hoofd. ‘Ophangen,’ zei Rhand. De man met het bebloede gezicht klapte bijna in elkaar. Rhand greep hem met stromen Lucht en trok hem overeind. Voor het eerst drong tot hem door dat hij saidin weer vasthield. Hij verwelkomde de strijd om te overleven, hij verwelkomde zelfs het vuil dat zijn botten bezoedelde met bitter slijm. Hij was zich daardoor minder bewust van dingen waar hij liever niet aan dacht, van gevoelens die hij liever niet wilde voelen. ‘Hoe heet je?’

‘F... Faral, mijn heer. D... Dimir Faral.’ Met uitpuilende ogen staarde hij Rhand door een masker van bloed aan. ‘Als het u belieft, mijn heer. Ik... ik w... wandel in het L... Licht. Ik zweer het.’

‘Je bent een gelukkig man, Dimir Faral.’ Rhands stem klonk hem even ver in de oren als het geroep van Lews Therin. ‘Je mag toekijken hoe je vriendjes zullen hangen.’ Faral begon te huilen. ‘Daarna krijg je een paard en mag je Pedron Nial gaan vertellen dat ik hem op een dag hiervoor zal opknopen.’ Toen hij de stromen Lucht losliet, klapte Faral in een hoopje op straat en kreunde dat hij zonder stoppen naar Amador zou rijden. De drie die zouden sterven, staarden de snikkende man verachtelijk aan. Een spuwde naar hem.

Rhand zette hen uit zijn gedachten. Hij wilde alleen Nial in zijn geheugen vastleggen. Er was nog iets anders wat hem te doen stond. Hij duwde saidin van zich af en won het gevecht om zonder weggevaagd te worden eraan te ontsnappen; het gevecht om zichzelf te dwingen er vrij van te zijn. Bij wat hij moest doen, wilde hij geen scherm tussen hem en zijn gevoel.

Een Speervrouw legde net Desora’s lichaam goed. Ze had de sluier omhooggetrokken. Ze probeerde hem tegen te houden, toen hij dat doekje van algoed aanraakte, aarzelde toen, keek naar zijn gezicht en zette zich op haar hurken naast de dode Speervrouw neer. Hij trok de sluier af en bekeek Desora’s gezicht aandachtig. Ze keek of ze lag te slapen. Desora van de Musarasibbe van de Reynstam. Zoveel namen. Liah van de Cosaida Sharien, Dailin van de IJzerberg Taardad en Lamelle van de Rookwater Miagoma en... Zo velen... Soms liep hij in gedachten de lijst naam voor naam na. Er was één naam die hij er zelf niet had opgezet. Ilyena Moerelle Dalisar. Hij wist niet hoe Lews Therin haar daar had geplaatst, maar al had hij geweten hoe, hij zou de naam niet hebben gewist.

Het was zowel moeilijk als een opluchting om zich van Desora af te wenden. Het was puur opluchting voor hem dat het andere lichaam geen tweede dode Speervrouw was, maar een man die voor een Aiel vrij klein was. Het deed hem pijn dat mannen voor hem stierven, maar bij hen kon hij aan het oude gezegde denken: Laat de doden rusten en zorg voor de levenden. Niet gemakkelijk maar hij kon zich ertoe zetten. Hij kon het niet opbrengen om zich te dwingen hetzelfde bij de dood van een vrouw te denken.

Zijn oog viel op een rok die uitgespreid op de straat lag. Er waren niet alleen Aiel gedood.

Er zat een kruisboogpijl midden tussen de schouderbladen, maar bijna geen bloed op de achterkant van haar kleren. Het was snel gegaan, een kleine gunst. Neerknielend, draaide hij haar zo voorzichtig mogelijk om. Het andere eind van de pijl stak uit haar borst. Ze had een vierkant gezicht en was van middelbare leeftijd met een tikkeltje grijs in het haar. Haar donkere ogen stonden wijd open; ze keek verbaasd. Hij kende haar naam niet, maar prentte het gezicht in zijn geheugen. Ze was gestorven, omdat ze zich in dezelfde straat had bevonden. Hij pakte Nandera bij de arm en zij schudde zich los, omdat ze elk ogenblik haar boog wilde gebruiken, maar ze keek hem aan. ‘Zoek de familie van deze vrouw en zorg dat ze krijgen wat ze nodig hebben. Goud...’ Het was niet genoeg. Wat zij nodig hadden was een vrouw die terugkwam, een moeder, en dat kon hij niet geven. ‘Zorg voor hen,’ zei hij. ‘En ik wil haar naam weten.’

Nandera stak haar hand naar hem uit en pakte haar boog weer vast. Bij het opstaan zag hij de Speervrouwen naar hem kijken. O, ze hielden alles als gebruikelijk in het oog, maar de gesluierde gezichten draaiden zich wat vaker naar hem toe. Sulin wist hoe hij zich voelde, al wist ze niet van de lijst, maar hij had geen idee of ze het de anderen had verteld. In dat geval had hij geen idee wat ze ervan vonden. Hij liep terug naar de plek waar hij was neergetrokken en pakte de Drakenstaf met de kwast op. Bukken kostte hem moeite en de korte speer voelde loodzwaar. Jeade’en was met zijn lege zadel niet veel verder gelopen; het paard was goed geoefend. Rhand klom op de rug van de schimmel, ik heb alles wat ik hier kon doen, gedaan,’ zei hij. Ze mochten denken wat ze wilden. Hij spoorde het paard fel aan. Hij kon zijn herinneringen niet achterlaten, maar de Aiel wel, een tijdlang tenminste. Hij had Jeade’en al aan een stalknecht gegeven en was in het paleis, voor Nandera en Caldin hem inhaalden met ongeveer tweederde deel van de Speervrouwen en Bergdansers die ze bij zich hadden gehad. Sommigen waren achtergebleven om voor de doden te zorgen. Caldin keek zuur en geërgerd. Uit de vlammende ogen van Nandera kon Rhand opmaken dat hij blij mocht zijn dat ze niet gesluierd was.

Voor hij iets kon zeggen, kwam huisvrouwe Harfor naar Rhand toe en maakte een diepe buiging. ‘Mijn heer Draak,’ zei ze met een lage, krachtige stem, ‘de golfvrouwe van de Catelarclan van de Atha’an Miere heeft verzocht door u ontvangen te worden.’ Als de fraaie snit van Reenes rood-witte gewaad al niet genoeg aanwijzing gaf dat ‘huisvrouwe’ een verkeerde titel was, dan maakte haar optreden dat wel duidelijk. Ze was een enigszins gezette vrouw met grijzend haar en een lange kin en keek Rhand recht in de ogen, haar hoofd iets achterover om dat klaar te spelen. Op de een of andere wijze had ze tegelijk een gepaste eerbied, een volkomen afwezige slaafsheid en een afstandelijke houding die de meeste vrouwen van adel niet konden opbrengen. Net als Halwin Norrij was ze gebleven, terwijl veel bedienden waren gevlucht, hoewel Rhand min of meer vermoedde dat zij haar paleis wilde verdedigen en beschermen tegen rovers. Het zou hem niet verbazen als ze regelmatig zijn kamers afzocht om te kijken of daar kostbaarheden van het paleis waren verstopt. En evenmin als ze de tassen en kleren van de Aiel had willen nakijken. ‘Zeevolk?’ zei hij. ‘Wat willen ze?’

Ze keek hem geduldig aan en probeerde duidelijk inschikkelijk te zijn. ‘Het verzoek vermeldt dat niet, mijn heer Draak.’ Misschien had Moiraine iets van het Zeevolk geweten, maar ze had het niet opgenomen in haar lessen. Uit de houding van Reene maakte hij echter op dat de vrouw belangrijk was. Een golfvrouwe klonk zeker belangrijk. Dat hield dus de grote zaal in. Na zijn terugkomst uit Cairhien was hij er niet meer geweest. Niet dat hij enige reden had de troonzaal te vermijden, maar hij hoefde er niet te zijn. ‘Vanmiddag,’ zei hij langzaam. ‘Zeg haar dat ik haar vanmiddag wil spreken. Heb je haar een goede kamer gegeven? En haar gevolg?’ Hij dacht niet dat iemand met zo’n titel alleen zou reizen.

‘Ze heeft het aanbod afgeslagen en kamers genomen in De Bal en Hoepel.’ Haar mond verstrakte iets. Hoe hoog een golfvrouwe ook was, dat was blijkbaar in de ogen van Reene Harfor ongepast. ‘Ze zaten onder het stof en waren bont en blauw van de reis, amper in staat om recht te staan. Ze hebben gereden, niet in een koets, en ik geloof niet dat ze aan paarden gewend zijn.’ Ze knipperde met haar ogen alsof het haarzelf verbaasde dat ze zo losjes sprak en herwon haar afstandelijkheid alsof ze een mantel omsloeg. ‘Er is nog iemand die u wenst te spreken, mijn heer Draak.’ Haar toon kreeg de verre bijklank van iets onsmakelijks. ‘Vrouwe Elenia.’

Rhand grijnsde bijna inwendig. Ongetwijfeld had Elenia een nieuwe toespraak voorbereid over haar aanspraken op de Leeuwentroon. Tot dusver was het hem gelukt niet meer dan één op de drie woorden te horen. Haar kon hij gemakkelijk genoeg afwijzen. Hij moest echter meer van de geschiedenis van Andor weten en er was niemand die die beter kende dan Elenia Sarand. ‘Stuur haar maar naar mijn kamers, als u wilt.’

‘Bent u echt van plan de troon aan de erfdochter te geven?’ Reenes stem klonk niet ruw, maar alle eerbied was verdwenen. Haar gezicht stond niet anders, maar Rhand was er zeker van dat ze na een verkeerd antwoord zou roepen ‘Voor Elayne en de Witte Leeuw’ om hem vervolgens de hersens in te slaan, Aiel of geen Aiel. ‘Jazeker,’ zuchtte hij. ‘De Leeuwentroon behoort Elayne. Bij het Licht en mijn hoop op wedergeboorte en redding krijgt zij hem.’ Reene nam hem kort op en spreidde toen haar rok voor een nieuwe diepe knix. ik zal haar sturen, mijn heer Draak.’ Haar rug was stijf toen ze wegschuifelde, maar dat was altijd zo. Aan niets kon je zien of ze er iets van geloofde.

‘Een sterke vijand zal een slechte hinderlaag opzetten, waaraan je kunt ontkomen,’ zei Caldin verhit, voor Reene vijf stappen had gedaan. ‘Vol zelfvertrouwen vanwege het overwonnen gevaar, slecht oppassend, loop je recht in een tweede, veel betere hinderlaag.’ Meteen erna zei Nandera kil: ‘Jongemannen mogen onstuimig zijn, jongemannen mogen onbesuisd doen, jongemannen kunnen dwazen zijn, maar de Car’a’carn kan zichzelf niet toestaan een jongeman te zijn.’ Rhand keek om voor hij wegliep, lang genoeg om te zeggen: ‘We zijn weer in het paleis. Kies er twee.’ Het was weinig verrassend dat Nandera en Caldin zichzelf uitkozen en al helemaal geen verrassing dat ze met een luide stilte achter hem aanliepen.

Bij de deur naar zijn vertrekken, zei hij hun Elenia naar binnen te sturen wanneer ze kwam en liet hen in de gang staan. In een kan met zilverbeslag zat pruimenwijn, maar hij raakte het niet aan. In plaats daarvan staarde hij ernaar en probeerde te bedenken wat hij zou gaan zeggen, tot hij besefte wat hij deed en verbaasd gromde. Er hoefde toch helemaal niets bedacht te worden?

Een klopje op de deur kondigde de honingblonde Elenia aan die een knix uitvoerde in een gewaad met gouden rozen. Bij iedere andere vrouw zou Rhand gewoon aan rozen hebben gedacht, maar bij Elenia moesten ze wel de Rozenkroon aanduiden. ‘Mijn heer Draak is heel vriendelijk mij te willen ontvangen.’

‘Ik wil je iets vragen over de geschiedenis van Andor,’ zei Rhand. ‘Wil je wat vruchtenwijn?’

Elenia’s ogen gingen van vreugde wijd open voor ze zich kon bedwingen. Ongetwijfeld had ze van tevoren bedacht hoe ze Rhand op het onderwerp van haar aanspraak op de troon kon brengen, en nu kreeg ze het op een dienblaadje aangereikt. Er bloeide een glimlach op haar vossengezicht op. ‘Vergun mij de eer om mijn heer Draak te mogen inschenken,’ zei ze, en ze wachtte niet eens op zijn instemming. Ze was zo verguld met hoe alles verliep, dat hij bijna verwachtte dat ze hem in een gemakkelijke stoel zou duwen en een voetenbankje voor hem zou aanschuiven. ‘Op welk punt van de geschiedenis kan ik mijn licht doen schijnen?’

‘Een soort algemeen...’ Rhand fronste. Daarmee kreeg zij een kapstok om een zeer uitvoerige lijst voorouders op te sommen en zijn vraag niet in twee zinnen af te doen. ik bedoel: waarom bracht Souran Maravaile zijn vrouw hierheen? Kwam hij uit Caemlin?’

‘Ishara heeft Souran meegenomen, mijn heer Draak.’ Elenia’s glimlach werd even toegeeflijk. ‘De moeder van Ishara was Endara Casalain, die in die jaren de landvoogdes van Artur Haviksvleugel was in het gewest dat Andor werd genoemd. Zij was ook de dochter van Joal Ramedar, de laatste koning van Aldeshar. Souran was een gewone... gewoon een generaal,’ – Rhand durfde er wat om te verwedden dat ze ‘gewone burger’ had willen zeggen – ‘maar hij was wel de beste die Haviksvleugel had. Endara deed afstand van haar lastgeving en knielde voor Ishara neer als haar nieuwe koningin.’ Op de een of andere manier geloofde Rhand niet dat het echt zo was gebeurd, niet zo vlot in ieder geval. ‘Dat waren natuurlijk heel barre tijden, zeker zo slecht als de Trollok-oorlogen, denk ik. Na Haviksvleugels dood dacht iedere edele de nieuwe Hoge Koning of Hoge Koningin te kunnen worden. Ishara besefte echter dat niemand alles kon overheersen; er waren te veel splintergroepen en een verbond werd even snel gebroken als gesloten. Ze overtuigde Souran de belegering van Tar Valon te beëindigen en voerde hem met het grootste deel van zijn leger naar Andor.’

‘Dus Souran Maravaile belegerde Tar Valon?’ vroeg Rhand verbaasd. Artur Haviksvleugel had Tar Valon twintig jaar belegerd en op het hoofd van iedere Aes Sedai een prijs gezet.

‘Het laatste jaar,’ zei ze een tikkeltje ongeduldig. ‘Zoiets kunnen we tenminste uit de verslagen opmaken.’ Het was duidelijk dat ze eigenlijk geen echte belangstelling had voor Souran, hoogstens als de echtgenoot van Ishara. Ishara was verstandig. Ze beloofde de Aes Sedai dat haar oudste dochter voor lessen naar de Witte Toren zou worden gestuurd, waardoor ze de steun van Tar Valon verwierf en een Aes Sedai-raadgeefstet, te weten Ballair. Ze was de eerste vorst die dat deed. Anderen volgden natuurlijk, maar die streefden nog steeds naar de troon van Haviksvleugel.’ Ze had haar draai helemaal gevonden, haar gezicht was een en al leven, de roemer pruimenwijn vergeten en al pratend gebaarde ze druk met haar andere hand. ‘Een heel mensenleven ging voorbij voor dat idee stierf, al probeerde Narasim Bhuran wel zoiets in de laatste tien jaar van de Oorlog van Honderd Jaren. Het werd een smadelijke mislukking, die een jaar later eindigde met zijn hoofd op een speer. Esmara Getares, die ongeveer dertig jaar eerder hetzelfde poogde, veroverde een groot gebied voor ze Andor aanviel. De laatste twaalf jaar van haar leven was ze “te gast” bij koningin Telaisien. Uiteindelijk werd Esmara vermoord, hoewel er geen verslag bestaat waarom iemand haar dood wenste nadat Telaisien haar macht had gebroken. Ziet u, de koninginnen na Ishara, vanaf Alesinde tot Lyndelle, volgden na wat zij begon, en niet alleen door het sturen van een dochter naar de Witte Toren. Ishara liet Souran eerst zorgen voor veilige gebieden rond Caemlin, in het begin waren dat slechts enkele dorpen, maar geleidelijk breidde ze haar heerschappij uit. Het duurde wel vijf jaar voor de grens bij de Erinin kon worden getekend. Maar de Andoraanse vorstinnen hadden hun land stevig in handen, terwijl veel anderen die zich koning of koningin noemden, nog steeds méér belangstelling hadden voor nieuwe veroveringen, dan voor het versterken van het gebied waarover ze heersten.

Ze zweeg om adem te halen en Rhand onderbrak haar snel. Elenia sprak over deze mensen alsof ze hen persoonlijk kende, maar zijn hoofd tolde van de namen die hij nooit eerder had gehoord. ‘Waarom is er geen huis Maravaile?’

‘Geen enkele zoon van Ishara werd ouder dan twintig.’ Elenia trok haar schouders op en nam een slok van de wijn. Ze vond dit alles niet belangrijk, maar ze kwam zo wel op een nieuw onderwerp. ‘Negen koninginnen hebben gedurende de Oorlog van de Honderd Jaren geregeerd en van de vele zonen is de oudste drieëntwintig jaar geworden. Er was altijd oorlog en Andor werd van alle kanten bedreigd. Tijdens de regering van Maragaine brachten niet minder dan vier koningen hun leger tegen haar in het veld. Er is daar een stadje naar die veldslag genoemd. De koningen waren...’

‘Maar alle koninginnen stammen af van Souran en Ishara?’ bracht Rhand snel naar voren. De vrouw zou, als hij haar de kans gaf, een dagelijks verslag willen geven van die honderd jaar. Hij ging zitten en gebaarde haar een stoel te nemen.

‘Ja,’ zei ze aarzelend, waarschijnlijk omdat Souran op die lijst stond, maar ze klaarde onmiddellijk weer op. ‘Ziet u, het is een zaak van hoe sterk het bloed van Ishara in je is. Hoeveel bloedlijnen je verbinden met haar en in welke graad. In mijn geval...’

‘Het is voor mij niet gemakkelijk te begrijpen. Neem bijvoorbeeld Tigraine en Morgase. Morgase had de sterkste aanspraak op de troon na Tigraine. Ik neem aan dat dat inhoudt dat Morgase en Tigraine nauw verwant waren?’

‘Ze waren nichten.’ Elenia slaagde er met veel moeite in haar ergernis te onderdrukken dat ze zo vaak haar verhaal moest onderbreken, vooral nu ze zo dicht bij de kern van haar boodschap was gekomen, en haar mond kreeg iets zuinigs. Ze leek op een vos die wil toehappen, maar telkens merkt dat het kuikentje buiten zijn bereik trippelt, ik begrijp het.’ Nichten. Rhand nam een lange slok en ledigde zijn roemer half.

‘We zijn allemaal neven en nichten van elkaar. Alle Huizen.’ Zijn zwijgen leek haar nieuwe kracht te geven. Haar glimlach keerde terug. ‘Na zoveel huwelijken gedurende drieduizend jaar is er geen enkel Huis zonder bloed van Ishara. Maar in welke graad? Dat is net zo belangrijk als het aantal bloedlijnen. In mijn geval...’

Rhand knipperde met zijn ogen. ‘Jullie zijn allemaal neef of nicht van elkaar? Allemaal? Dat lijkt me onmo...’ Hij boog zich gespannen naar haar toe. ‘Elenia, stel dat Morgase en Tigraine... koopvrouwen waren geweest, of boerinnen... hoe zit het dan met de verwantschap?’

‘Boerinnen?’ riep ze uit terwijl ze hem aankeek. ‘Mijn heer Draak, wat een merkwaardige...’ Haar gezicht trok langzaam wit weg; Rhand was immers een boer geweest. Ze maakte haar lippen nat met een trillende beweging van haar tong. ik veronderstel... Ik zou moeten nadenken. Boeren. Ik neem aan dat het betekent dat ik me moet verbeelden dat alle Huizen boeren zijn.’ Ze giechelde opeens zenuwachtig, wat ze verdronk met een slok wijn. ‘Als ze boeren waren geweest, had niemand hen als familie beschouwd. Alle bloedlijnen stammen van zoveel eeuwen terug. Maar ze waren het niet, mijn heer Draak...’ Hij bleef met niet meer dan een half oor luisteren en zakte wat dieper weg in zijn stoel. Geen familie.

‘... heeft eenendertig lijnen naar Ishara, terwijl Dyelin er maar dertig heeft en...’

Waarom voelde hij zich opeens zo ontspannen? Er waren knopen uit zijn spieren verdwenen die hij voorheen niet eens had gevoeld. ‘... als ik zo vrij mag zijn te zeggen, mijn heer Draak.’

‘Wat? Vergeef me. Ik was even met mijn gedachten elders... de problemen... Ik miste het laatste dat u zei.’ Er was hem in haar laatste woorden ergens wat opgevallen.

Elenia toonde de slaafse vleierige glimlach die op haar gezicht zo vreemd stond. ‘O. Ik zei net dat u, uzelf, enige gelijkenis vertoont met Tigraine, mijn heer Draak. U zou zelf iets van Ishara’s bloed...’ Ze brak met een gilletje haar woorden af en hij besefte dat hij overeind was gesprongen.

‘Ik... ik voel me wat moe.’ Hij trachtte zijn stem gewoon te laten klinken, maar hij klonk veraf, alsof hij in de leegte verkeerde. ‘Zou je me alleen willen laten, alsjeblieft?’

Hij wist niet wat voor gezicht hij trok, maar Elenia schoot uit haar stoel en zette haastig haar roemer op het tafeltje. Ze beefde, en als haar gezicht eerder bloedeloos had geleken, was het nu lijkwit. Terwijl ze een knix maakte, die zo diep was als van een op diefstal betrapte keukenmeid, haastte ze zich, hem voortdurend aankijkend, naar de deur en wist die eindelijk open te wringen, waarna het geluid van haar hollende muiltjes in de gang wegstierf. Nandera stak haar hoofd om de hoek, keek naar hem en duwde de deur weer dicht. Heel lang stond Rhand in het niets te staren. Geen wonder dat die oeroude koninginnen hem hadden aangestaard. Zij wisten wat hij dacht, terwijl hij het zelf niet eens besefte. Die plotselinge knagende zorg die ongeweten aan hem had gevreten, nadat hij de echte naam van zijn moeder had ontdekt. Maar Tigraine was niet verwant geweest met Morgase. Zijn moeder was geen familie van Elaynes moeder. Hij was geen neef van...

‘Je bent nog erger dan een geile bok,’ zei hij verbitterd hardop. ‘Je bent een dwaas en een...’ Hij wilde dat Lews Therin wat zei, zodat hij tegen zichzelf kon zeggen: dat is een gek en ik ben bij mijn verstand. Voelde hij de dode vorstinnen van Andor of was het Alanna? Hij schreed naar de deur en gooide die open. Nandera en Caldin zaten op hun hurken onder een wandkleed met felgekleurde vogels. ‘Roep je mensen bij elkaar. Ik ga naar Cairhien. Zeg alsjeblieft niets tegen Aviendha.’

Загрузка...