26 Dat beetje meer

Seaine liep door de gangen van de Toren met een gevoel van verwarring dat groeide bij elke hoek van de gang. De Witte Toren was behoorlijk groot, maar ze liep nu al uren. Ze wilde het zich zo graag behaaglijk maken in haar eigen warme kamers. Ondanks de raamluiken tochtte het in de brede, met wandkleden behangen gangen, waardoor de lampen flakkerden. Vlagen kou, die je niet kon vergeten als ze onder je rokken doortrokken. Haar kamers waren warm, gerieflijk en veilig.

Dienstmeisjes maakten een knix en dienaren een buiging als ze langskwam. Ze zag hen slechts half en sloeg helemaal geen acht op hen. De meeste zusters zaten in de vleugel van hun eigen Ajah, en de paar die nog buiten waren, bewogen zich met een omzichtige trots, altijd getweeën en altijd van dezelfde Ajah. De stola’s lagen keurig netjes over hun armen geschikt en werden als banieren tentoongespreid. Ze glimlachte en knikte vriendelijk naar Talene, maar de statige, goudblonde Gezetene met een schoonheid die uit ijs gekerfd scheen, wierp een harde blik terug en schreed weg terwijl ze aan haar stola trok.

Het was nu te laat om Talene te vragen deel uit te maken van de zoektocht, zelfs al zou Pevara ermee ingestemd hebben. Pevara raadde voorzichtigheid en nog eens voorzichtigheid aan en Seaine was, eerlijk gezegd, meer dan bereid om onder deze omstandigheden te luisteren. Alleen... Talene was een vriendin. Was een vriendin geweest.

Talene was niet de ergste. Een paar gewone zusters haalden openlijk hun neus op voor haar. Voor een Gezetene! Geen enkele was natuurlijk een Witte maar dat had geen verschil mogen maken. Het maakte niet uit wat er in de Toren omging, de juiste omgangsvormen behoorden in acht genomen te worden. Juilaine Madome, een grote aantrekkelijke vrouw met kortgeknipt zwart haar, die nu een klein jaar voor de Bruinen een zetel bezette, gleed haar rakelings voorbij met geen enkele gemompelde verontschuldiging, en liep door met die mannelijke pas van haar. Saerin Asnobar, ook een Bruine Gezetene, keek Seaine dreigend aan en speelde met haar kromme mes dat ze altijd in haar riem meedroeg, voor ze in een zijgang verdween. Saerin was een Altaraanse, wier met wit doorschoten donkere haar bij de slapen een dun, door de tijd vervaagd wit litteken op een olijfkleurige wang sterker deed afsteken, en alleen een zwaardhand kon haar dreigende blik evenaren.

Misschien moest je al dit soort dingen verwachten. Onlangs waren er een paar ongelukkige voorvallen geweest, en geen zuster vergat hoe ze zonder plichtplegingen uit de gangen van een andere Ajah-vleugel was gegooid. En dan nog al het andere wat gebeurd was. Geruchten zeiden dat de Roden een Gezetene – een Gezetene! – hadden verwijderd waarbij meer dan alleen haar waardigheid was gehavend. Er werd echter niet bij gezegd wie het was. Het was heel erg jammer dat de Zaal Elaida’s krankzinnige bevel niet kon dwarsbomen, maar toen de eerste Ajah, en daarna een volgende, de nieuwe voorrechten hadden omhelsd, waren weinig Gezetenen bereid om over opheffen na te denken nu ze van kracht waren, en het gevolg was een Toren die bijna helemaal in gewapende kampen was verdeeld. Ooit had Seaine gedacht dat de lucht in de Toren aanvoelde als een trillende opgewonden massa van achterdocht en laster; nu was het een trillende opgewonden massa van scherpe bitterheid.

Ze klikte geërgerd met haar tong en verschikte haar eigen stola nadat Saerin verdwenen was. Het was niet vanzelfsprekend om terug te deinzen, omdat een Altaraanse dreigend keek. Zelfs Saerin zou toch zeker niet zo ver durven gaan. Het was evenmin vanzelfsprekend je zorgen te maken over iets wat je niet kon veranderen, terwijl ze nog wel iets te doen had.

En opeens, na een hele ochtend zoeken, zette ze een volgende stap en zag ze de lang gezochte naar zich toe lopen. Zerah Dacan was een slank meisje met zwarte haren dat zich trots gedroeg, gepast zelfverzekerd was, en van buiten gezien niet werd aangeraakt door de verhitte stromingen die deze dagen door de Toren dreven. Nou ja, niet echt een meisje, maar Seaine was er zeker van dat ze die stola met witte franjes nog geen vijftig jaar had gedragen. Ze had weinig ervaring. Betrekkelijk weinig ervaring. Dat kon helpen. Zerah maakte geen beweging om een Gezetene van haar eigen Ajah te ontwijken. Ze neeg haar hoofd eerbiedig toen Seaine naast haar ging lopen. Er glom nogal wat fraai goudbrokaat op de mouwen en langs de brede zomen van haar sneeuwwitte gewaad. Het was ongebruikelijk veel voor een zuster van de Witte Ajah. ‘Gezetene,’ mompelde ze. Lag er in haar blauwe ogen iets van zorg? ik heb je voor iets nodig,’ zei Seaine, kalmer dan ze zich voelde. Waarschijnlijk zag ze haar eigen gevoelens in Zerahs grote ogen weerspiegeld. ‘Kom mee.’ Er was niets te vrezen, niet in het hart van de Witte Toren, maar het kostte haar verrassend veel inspanning om de handen, die ze voor haar middel gevouwen had, ontspannen te houden.

Zoals ze had verwacht – en gehoopt -, stemde Zerah er mompelend mee in en liep ze mee. Ze bewoog heel sierlijk aan Seaines zijde, terwijl ze brede marmeren trappen en hellingen af wandelden. Ze vertrok slechts even haar wenkbrauwen toen Seaine een deur op de begane grond opende, naar een smalle wenteltrap omlaag, het duister in.

‘Na jou, zuster,’ zei Seaine, die een kleine lichtbol geleidde. Volgens de voorschriften moest zij voorgaan, maar ze kon het niet opbrengen dat te doen.

Zerah aarzelde niet toen ze naar beneden ging. Vanzelfsprekend had ze niets te vrezen van een Gezetene, een Witte Gezetene. Even vanzelf zou Seaine haar op het juiste tijdstip vertellen wat ze te zeggen had, en het zou niets onmogelijks zijn. Niet zo vanzelfsprekend was dat Seaines maag fladderde als een hele grote mot. Licht, ze omhelsde saidar terwijl de ander dat niet deed. Zerah was, hoe dan ook, de zwakkere. Ze hoefde nergens bang voor te zijn. Maar het hielp niets om die fladderende vleugels in haar maag tot bedaren te brengen.

Ze gingen naar beneden, en lager nog. Langs deuren die uitkwamen op kelders en onderkelders, tot ze de allerlaagste kelder bereikten, zelfs nog beneden de ruimte waar de Aanvaarden werden beproefd. De donkere gang werd slechts verlicht door Seaines kleine licht. Ze hielden hun rok op, maar hun muilen deden stofwolken opwaaien, al zetten ze nog zo zorgvuldig hun voeten neer. De gladde stenen muren werden onderbroken door gewone houten deuren, waarvan vele grote roestbrokken hadden waar scharnieren en sloten hadden gezeten.

‘Gezetene,’ vroeg Zerah, die eindelijk enige twijfel vertoonde, ‘waarvoor komen we hier beneden? Ik geloof niet dat er al die jaren iemand zo diep is gegaan.’

Seaine wist dat haar eigen bezoek aan deze verdieping, een paar dagen eerder, het eerste na minstens honderd jaar was geweest. Dat was een van de redenen waarom zij en Pevara de plek gekozen hadden. ‘Gewoon hierin,’ zei ze, en ze zwaaide een deur open die maar een beetje piepte. Geen enkele hoeveelheid olie had alle roest kunnen loswerken, en pogingen met de Ene Kracht waren op niets uitgelopen. Haar kundigheid in Aarde was groter dan die van Pevara, maar dat zei niet veel.

Zerah stapte naar binnen en knipperde verrast met haar ogen. In een overigens gewone kamer zat Pevara achter een stevige, zij het nogal versleten tafel waar drie bankjes omheen stonden. Het was moeilijk geweest om die paar meubels ongezien naar beneden te krijgen -vooral omdat ze dit niet aan dienaren wilden toevertrouwen. Het stof verwijderen was veel eenvoudiger geweest, zij het niet plezieriger, en om na elk bezoek het stof in de gang buiten er weer glad en onbetreden uit te laten zien, was gewoon heel zwaar geweest, ik stond op het punt om het op te geven hier in het donker te blijven zitten,’ mopperde Pevara. Ze werd omringd door de gloed van saidar, toen ze onder de tafel een lantaarn pakte en die met geleiding aanstak, waarbij net zoveel licht werd verspreid als in de vroegere opslagruimte met de ruwe muren nodig was. De Rode Gezetene, die er gewoonlijk wat gezet en aardig uitzag, leek nu op een beer met kiespijn. ‘We willen een paar vragen stellen, Zerah.’ En ze schermde haar af terwijl Seaine de deur sloot.

Zerahs gezicht in de schaduwen bleef geheel kalm, maar ze slikte hoorbaar. ‘Waarover, Gezetenen?’ Er trilde ook iets in de stem van de jongere vrouw. Maar dat kon gewoon door de sfeer in de Toren komen.

‘De Zwarte Ajah,’ antwoordde Pevara kortaf. ‘We willen weten of je een Duistervriend bent.’

Verbazing en woede verbraken Zerahs kalmte. De meesten zouden dat ook zonder haar gesnauwde antwoord als voldoende ontkenning hebben beschouwd. ‘Dit hoef ik van u niet te nemen! Jullie Roden scheppen al jarenlang eigenhandig valse Draken. Als u het mij vraagt, hoeft u voor Zwarte zusters niet verder te zoeken dan de vleugel van de Rode Ajah!’

Pevara’s gezicht werd donker van woede. Haar trouw aan haar Ajah was vanzelfsprekend heel groot, maar erger was dat ze haar hele familie aan Duistervrienden had verloren. Seaine besloot in te grijpen voordat Pevara tot bruut geweld zou vervallen. Ze hadden geen bewijs. Nog niet.

‘Ga zitten, Zerah,’ zei ze zo warm als ze kon opbrengen. ‘Ga zitten, zuster.’

Zerah wendde zich naar de deur alsof ze overwoog om een bevel van een Gezetene – en van haar eigen Ajah – niet te gehoorzamen, maar uiteindelijk ging ze strak en stijf op een van de bankjes zitten. Voordat Seaine haar plaats had ingenomen, zodat Zerah tussen hen in zat, had Pevara de ivoorwitte eedstaf al op het gehavende tafelblad gelegd. Seaine zuchtte. Als Gezetenen hadden ze desgewenst elk recht om iedere ter’angreaal te gebruiken, maar zij was het geweest die de staf gegapt had. Ze kon het niet anders zien dan gappen, omdat ze niet een van de passende handelwijzen had gevolgd. De hele tijd had in haar achterhoofd gespeeld dat zij ongetwijfeld, als ze zich omdraaide, de reeds lang gestorven Sereille Bagand zou zien en dat deze Amyrlin Zetel van de Witte Ajah haar aan een oor naar de werkkamer van de Meesteres der Novices zou willen sleuren. Ongerijmd, maar niet minder echt.

‘Wij willen er zeker van zijn dat je de waarheid vertelt,’ zei Pevara, die nog steeds klonk als een vergramde beer, ‘dus ga jij hiermee een eed zweren, en dan zal ik het nog eens vragen.’ ik hoor hier niet aan onderworpen te worden,’ zei Zerah met een beschuldigende blik op Seaine, ‘maar ik zal opnieuw alle Geloften afleggen, als dat nodig is om u te overtuigen. En ik wil van u beiden daarna een verontschuldiging.’ Ze klonk helemaal niet als een afgeschermde vrouw die zo’n vraag te horen kreeg. Bijna minachtend reikte ze naar de dunne, bijna voetlange staaf die glom in het vale licht van de lantaarn.

‘Je zweert dat je ons tweeën onvoorwaardelijk zult gehoorzamen,’ zei Pevara, en Zerahs hand werd met een ruk teruggetrokken alsof de staf een toeslaande adder was. Pevara ging door en schoof de eedstaf zelfs met twee vingers naar Zerah toe. ‘Op die manier kunnen we je opdragen om naar waarheid te antwoorden en weten wij dat je dat doet. Bij een verkeerd antwoord kunnen we erop vertrouwen dat je gehoorzaam bent en ons behulpzaam zult zijn bij de jacht op jouw Zwarte zusters. De staf kan gebruikt worden om je te bevrijden van de eed, als je het juiste antwoord geeft.’

‘Te bevrijden...?’ riep Zerah uit. ik heb nog nooit gehoord van iemand die ontslagen is van een eed op de eedstaf.’

‘Dat is de reden waarom we al die voorzorgsmaatregelen nemen,’ zei Seaine. ‘Het spreekt vanzelf dat een Zwarte zuster moet kunnen liegen, wat betekent dat ze minstens van de eerste gelofte bevrijd is, en waarschijnlijk van alle drie. Pevara en ik hebben het uitgeprobeerd en zijn erachter gekomen dat het veel lijkt op het afleggen van een eed.’ Maar ze zei er niet bij hoe pijnlijk het geweest was, en dat ze daarna nog lang hadden moeten schreien. Ze zei er ook niet bij dat Zerah ongeacht haar antwoord niet van haar eed zou worden ontslagen. Mogelijk pas nadat de zoektocht naar de Zwarte Ajah afgerond was. Ze konden haar onmogelijk toestaan om na dit verhoor met haar klacht erover weg te rennen, wat ze beslist zou doen, en terecht, als ze niet van de Zwarte Ajah was. Als. Licht, wat had Seaine graag een zuster van een andere Ajah hier willen hebben, die beantwoordde aan hun eerder afgesproken maatstaven. Een Groene of een Gele zuster zou heel goed geweest zijn. Dat stel was in betere tijden al verwaand genoeg, en nu...! Nee, ze wilde niet toegeven aan de ziekte die zich in de Toren verspreidde. Maar onwillekeurig flitste een aantal namen door haar geest, een tiental Groenen, tweemaal zoveel Gelen, en ieder ervan moest hoognodig eens van haar hoge stoel afkomen. De neus ophalen voor een Gezetene?

‘U hebt zich van een van de Geloften bevrijd?’ Zerah klonk geschrokken, afkerig, verontrust, en dat allemaal tegelijk. Volkomen redelijke reacties.

‘En die opnieuw afgelegd,’ mompelde Pevara ongeduldig. Ze greep de dunne staf en geleidde wat Geest in de punt, terwijl ze Zerahs schild vasthield, in het Licht beloof ik geen onwaar woord te spreken. In het Licht beloof ik geen wapen te maken waarmee iemand een ander kan doden. In het Licht beloof ik nooit de Ene Kracht als wapen te gebruiken, dan tegen het Schaduwgebroed, of als laatste middel om mijn leven te redden, dat van mijn zvvaardhand of een andere Aes Sedai.’ Haar gezicht betrok niet bij de woorden over een zwaardhand. Nieuwe zusters die zich met de Rode Ajah wilden verbinden, deden dat vaak. ik ben geen Duistervriend. Ik hoop dat het je bevredigt.’ Het wit van haar tanden was te zien, maar of dat een glimlach of een snauw was viel moeilijk te zeggen. Seaine legde op haar beurt opnieuw de Geloften af, waarbij elke eventjes voor een lichte druk van haar hoofdhuid tot haar voetzolen zorgde. Feitelijk merkte je die druk amper, omdat de huid nog veel te strak voelde van haar gelofte om niet te liegen. Het was voor een tijdje heel vreemd en uitbundig geweest om te kunnen beweren dat Pevara een baard had, of dat de straten van Tar Valon waren geplaveid met kaas. Zelfs Pevara had gegiecheld, maar dat was het nare gevoel nu niet meer waard. Ze had zelf het beproeven niet meer echt nodig gevonden. De uitspraak dat ze geen Zwarte Ajah was, had haar tong doen krullen, omdat ze gedwongen was zoiets smerigs te ontkennen. Niettemin overhandigde ze de eedstaf met een beslist knikje aan Zerah.

Die verschoof op haar bankje en draaide de staf in haar vingers om en om en slikte onwillekeurig. Het vale lantaarnlicht deed haar ziek lijken. Ze keek met grote ogen van de een naar de ander, verstevigde toen haar greep op de staf en knikte.

‘Met precies dezelfde woorden als ik heb uitgesproken,’ gromde Pevara, en geleidde opnieuw Geest in de staf, ‘of je blijft net zo lang zweren tot je het goed hebt.’

‘Ik zweer dat ik u beiden onvoorwaardelijk zal gehoorzamen,’ zei Zerah gespannen. Ze huiverde toen de eed grip op haar kreeg. De eerste keer was het altijd meer gespannen. ‘Stel me de vraag over de Zwarte Ajah,’ eiste ze. Haar handen met de staf trilden. ‘Vraag me over de Zwarte Ajah!’ Haar felheid gaf Seaine al antwoord, nog voordat Pevara Geest liet stromen en de vraag stelde, waarbij ze zuivere waarheid eiste. ‘Nee!’ schreeuwde Zerah bijna. ‘Nee, ik ben niet van de Zwarte Ajah! Ontsla me nu van die eed! Bevrijd me!’ Seaine zakte ontmoedigd ineen en liet haar ellebogen op de tafel steunen. Ze had van Zerah niet werkelijk een ‘ja’ willen horen, maar ze was er zo zeker van geweest dat ze haar op een leugen hadden betrapt. Een enkele leugen. Na weken luisteren en zoeken hadden ze eindelijk die ene leugen gevonden. Hoeveel weken moesten ze nu weer verder zoeken? Hoeveel weken van vroeg in de morgen tot laat in de avond schichtig omkijken? Als het haar ’s avonds al lukte in slaap te vallen.

Pevara wees Zerah beschuldigend aan. ‘Je hebt mensen gezegd dat je uit het noorden kwam.’

Zerahs ogen werden weer groot. ‘Dat heb ik gedaan,’ zei ze langzaam. ‘Ik ben langs de oevers van de Erinin naar Jualdhe gereden. Ontsla me nu van die eed!’ Ze likte haar lippen. Seaine keek haar vorsend aan. ‘Er werden goudsdoornzaden en rode roestdistel op je zadeldeken gevonden, Zerah. Goudsdoorn en roestdistel vind je niet binnen honderd span ten zuiden van Tar Valon.’

Zerah sprong overeind, en Pevara snauwde: ‘Zit!’ Zerah plofte neer op het bankje, maar ze kromp niet eens ineen. Ze trilde. Nee, ze beefde. Ze hield haar kaken strak op elkaar, anders hadden die volgens Seaine vast en zeker geklapperd. Licht, de vraag over het noorden of zuiden joeg haar meer vrees aan dan de beschuldiging dat ze een Duistervriend was.

‘Waar kwam je oorspronkelijk vandaan?’ vroeg Seaine langzaam, ‘en waarom...’ Ze wilde vragen waarom Zerah zo overduidelijk een omweg had gemaakt, zodat ze de richting had kunnen verbergen vanwaar ze gekomen was, maar het antwoord rolde reeds uit Zerahs mond.

‘Uit Salidar,’ piepte ze. Er was geen ander woord voor. Ze hield nog steeds de eedstaf vast en schoof heen en weer op de bank. Tranen sprongen uit haar ogen, ogen die onmogelijk groot stonden en strak op Pevara waren gericht. De woorden rolden stamelend naar buiten, hoewel haar tanden nu inderdaad klapperden, ik b-ben hier gek-ko-men om erv-voor te z-zorgen dat de zusters hier allemaal zouden w-weten van de R-Roden en Logain, zodat ze Elaida z-zouden afzetten en de T-toren weer één geheel kan worden.’ Ze stortte ineen en staarde de Rode Gezetene snikkend aan.

‘Wel,’ zei Pevara. En toen nog eens, grimmiger: ‘Wel!’ Haar gezicht stond beheerst maar haar glinsterende donkere ogen leken in het geheel niet op de kattenkwaadogen die Seaine zich herinnerde als novice en Aanvaarde. ‘Zo, dus jij bent de bron van dat... gerucht. Je zult voor de Zaal terechtstaan en die leugen onthullen! Geef de leugen toe!’

Zerahs grote ogen puilden uit. De staf rolde uit haar handen over tafel en ze greep naar haar keel. Haar mond sperde zich plotseling open met een verstikkend geluid. Pevara staarde haar verbijsterd aan, maar plotseling begreep Seaine het.

‘Het Licht zij genadig,’ hijgde ze. ‘Je hoeft niet te liegen, Zerah.’ Onder de tafel schopten Zerahs benen wild alsof ze probeerde op te staan maar niet overeind kon komen. ‘Zeg het haar, Pevara. Ze gelooft dat het waar is! Je hebt haar bevolen om te liegen én de waarheid te spreken. Kijk me niet zo aan! Ze gelooft erin!’ Zerahs lippen werden blauwig. Haar oogleden trilden. Seaine verzamelde kalmte met haar beide handen. ‘Pevara, je gaf het bevel, dus moet jij haar er ook van verlossen, of ze zal onder onze ogen stikken.’

‘Ze is een opstandelinge.’ Pevara’s gegrom gaf het woord alle minachting die ze erin kon leggen. Maar toen zuchtte ze. ‘Ze staat nog niet terecht. Je hoeft niet te... liegen.’ Zerah viel voorover, lag met haar wang op het tafelblad gedrukt en haalde gierend adem tussen haar gesnik door.

Seaine schudde verwonderd haar hoofd. Ze hadden de mogelijkheid van elkaar tegensprekende eden niet onderkend. En als de Zwarte Ajah niet alleen de Gelofte tegen het liegen verbrak, maar die verving door een eigen gelofte? Als ze alle drie de Geloften vervingen door hun eigen eden? Zij en Pevara zouden bij een Zwarte zuster heel voorzichtig moeten zijn, of ze konden haar dood veroorzaken voor ze wisten wat de tegenstrijdigheid was. Wellicht door eerst alle eden af te zweren? Ze wist geen manier om er nog voorzichtiger omheen te tasten zonder te weten welke eden Zwarte zusters aflegden. En dan vervolgens de drie Geloften opnieuw afleggen? Licht, van alles tegelijk ontheven worden zou weinig meer pijn veroorzaken dan een verhoor. Misschien verschilde het helemaal niet. Maar een Duistervriend verdiende dat beslist, en meer. Als ze er ooit een vonden.

Pevara keek boos en zonder enig medelijden naar de naar adem snakkende vrouw. ‘Als ze terechtstaat voor opstandigheid, wil ik in de rechtbank zitten.’

‘Als ze terecht zal staan, Pevara,’ zei Seaine nadenkend. ‘Het zou jammer zijn de hulp te verliezen van iemand van wie we weten dat ze geen Duistervriend is. En aangezien ze een opstandelinge is hoeven we het er niet moeilijk mee te hebben dat we haar gebruiken.’ Ze hadden verschillende gesprekken gevoerd over die andere reden om de nieuwe eed niet in te trekken, maar die waren niet afgerond. Een zuster die gehoorzaamheid had gezworen, kon gedwongen worden. Seaine voelde zich wat ongemakkelijk. Het klonk veel te veel als het verboden kwaad van Wilsdwang. Zo’n zuster kon overgehaald worden om mee te helpen met de jacht, zolang je het niet erg vond om haar te dwingen het gevaar te aanvaarden, of ze nu wilde of niet. ‘Ik kan niet geloven dat ze er slechts ééntje zouden sturen,’ ging ze door. ‘Zerah, met hoevelen kwamen jullie dit verhaal verspreiden?’

‘Tien,’ mompelde de ander tegen het tafelblad, en schoot toen met een uitdagende blik overeind, ik verraad mijn zusters niet! Ik ga niet...!’ Ineens hield ze op, en haar mond vertrok verbitterd toen ze besefte dat ze dat zojuist gedaan had.

‘Namen!’ blafte Pevara. ‘Geef me hun namen of ik vil je hier nu meteen!’

Namen tuimelden van Zerahs onwillige lippen. Beslist meer door het bevel dan door de bedreiging. Seaine keek naar Pevara’s grimmige gezicht en was ervan overtuigd dat het geen haartje scheelde of ze zou Zerah kastijden als een novice die betrapt werd op stelen. Vreemd genoeg voelde zij niet dezelfde vijandigheid. Afkeer zeker, maar beslist niet zo sterk. De vrouw was een opstandelinge die had geholpen de Witte Toren te doen breken, in een tijd dat een zuster er alles aan had moeten doen om de Toren heel te houden, en toch... Heel vreemd.

‘Je stemt ermee in, Pevara?’ zei ze, toen de laatste naam gevallen was. Het koppige mens beaamde het slechts met een bruuske knik. ‘Goed, Zerah. Je brengt Bernaile vanmiddag naar mijn kamer.’ Blijkbaar waren er twee van elke Ajah, behalve van de Blauwe en de Rode, maar het was het beste om met de andere Witte te beginnen. ‘Je zegt haar alleen dat ik haar over iets persoonlijks wil spreken. Je zult haar geen enkele waarschuwing geven, niet door een woord, een daad of door iets te verzwijgen. Dan hou jij je er verder buiten en laat je Pevara en mij doen wat nodig is. Je bent aangeworven voor een betere zaak dan die van de misleide opstandelingen.’ Natuurlijk waren die misleid. Al was Elaida nog zo’n machtswellusteling geworden. ‘Je gaat ons helpen bij de jacht op de Zwarte Ajah.’

Zerah knikte onwillig en bij iedere opdracht betrok haar gezicht wat meer, maar bij het noemen van de jacht op de Zwarte Ajah haalde ze hoorbaar adem. Licht, haar verstand moest wel helemaal in de war zijn door haar onvermogen om het te zien! ‘En je... verspreidt niet meer van die verhalen,’ voegde Pevara er streng aan toe. ‘Vanaf dit moment noem je de Rode Ajah en valse Draken niet meer in één adem. Begrepen?’

Over Zerahs gezicht gleed een masker van gemelijke koppigheid, maar haar mond zei: ik begrijp het, Gezetene.’ Ze leek uit louter teleurstelling elk ogenblik weer te gaan huilen.

‘Ga uit mijn ogen,’ zei Pevara, en liet schild en saidar tegelijk los. ‘En knap jezelf op! Was je gezicht en doe je haar!’ Dat laatste was tegen de rug van Zerah, die reeds van de tafel was weggeschoten. Ze moest haar handen uit haar haren halen om de deur te kunnen openen. Toen die achter haar dichtpiepte, snoof Pevara: ‘Het zou me niets verbazen als ze met dat uiterlijk naar die Bernaile was gegaan in de hoop haar op die manier te waarschuwen.’

‘Een goed punt,’ gaf Seaine toe. ‘Maar wie zullen wij waarschuwen als we in elke zaal of gang naar die vrouwen gaan kijken? We trekken op z’n minst enige aandacht.’

‘Zoals de zaken nu staan, Seaine, trekken we nog geen aandacht, al zouden we ze over het hele terrein van de Toren rondschoppen.’ Pevara’s stem klonk alsof ze dat een heel aantrekkelijk denkbeeld vond. ‘Het zijn opstandelingen, en ik ben van plan ze zó hard aan te pakken dat ze al piepen als er eentje maar zoiets als een verkeerde gedachte heeft!’

Ze bekeken het eindeloos van alle kanten. Seaine hield vol dat heel zorgvuldige opdrachten die geen ontsnappingsmogelijkheden mochten bieden, genoeg hoorden te zijn. Pevara wees erop dat ze tien opstandelingen – tien! – ongestraft in de Toren lieten rondlopen. Seaine merkte op dat ze ten slotte een bestraffing tegemoet zouden zien, en Pevara mopperde dat zoiets uiteindelijk niet snel genoeg was. Seaine had de wilskracht van de ander altijd bewonderd, maar soms was het echt zuivere koppigheid.

Een licht piepend scharnier was alle waarschuwing die Seaine kreeg om de eedstaf weg te grissen en in haar schoot in een rokplooi te verstoppen, toen de deur openging. Pevara en zij omhelsden de Bron bijna tegelijk.

Saerin kwam kalm de kamer binnen lopen met een lantaarn in haar hand, en maakte plaats voor Talene, die gevolgd werd door de kleine Yukiri met een tweede licht, en de jongensachtig slanke Doesine, die groot was voor een Cairhiense. Zij sloot de deur stevig en ging er met haar rug tegenaan staan alsof ze wilde voorkomen dat iemand het vertrek verliet. Vier Gezetenen van de andere Ajahs in de Toren. Ze schenen te negeren dat Seaine en Pevara saidar vasthielden. Opeens leek het heel vol in het vertrek, bedacht Seaine. Verbeelding, ongerijmd, maar...

‘Vreemd om jullie tweeën hier samen aan te treffen,’ zei Saerin. Haar gezicht mocht rust uitstralen, maar ze streek met haar vingers over het heft van haar gekromde mes. Ze had haar zetel veertig jaar behouden, langer dan iemand anders van de Zaal, en iedereen had geleerd om rekening met haar luimen te houden. ‘Dat kunnen we ook van jullie zeggen,’ zei Pevara droog. Saerins luimen deden haar nimmer iets. ‘Of zijn jullie wellicht hier beneden om Doesine te helpen enigszins haar gram terug te halen?’ De plotselinge blos zorgde ervoor dat het gezicht van de Gele zuster, ondanks haar slanke lichaam, zelfs nog meer van een knappe jongen weg had. Het maakte Seaine ook duidelijk welke Gezetene te dicht bij de Rode woonvleugel was afgedwaald, met ongelukkige gevolgen. ‘Maar ik had nooit gedacht dat het jullie zou samenbrengen. Groenen die Gelen naar de keel vliegen, en Bruinen die met Grijzen vechten. Of heb je ze voor een aardig tweegevecht meegenomen, Saerin?’ Seaine zocht verwoed naar de reden waarom deze vier zo diep in de harde rotsbodem onder de Witte Toren waren afgedaald. Wat kon hen samenbinden? Hun Ajahs – alle Ajahs – vlogen elkaar inderdaad naar de keel. Alle vier hadden een boetedoening van Elaida gekregen. Geen enkele Gezetene vond schoonmaken leuk, vooral niet als iedereen heel goed wist waarom ze vloeren of pannen schrobde, maar dat kon hen toch nauwelijks samenbrengen. Wat nog meer? Geen van hen was van hoge komaf. Saerin en Yukiri waren herbergiersdochters, Talene de dochter van een boer, terwijl Doesines vader beenhouwer was geweest. Saerin was aanvankelijk opgeleid door de Dochters van de Stilte en de enige van die groep die de stola had verworven. Dit was allemaal gebeuzel. Opeens viel haar echter iets in en werd haar mond droog. Saerin kon haar drift vaak nauwelijks in toom houden. Doesine was als novice werkelijk driemaal weggelopen, hoewel ze het maar één keer tot aan de bruggen had gehaald. Talene had wellicht meer straffen opgelegd gekregen dan elke andere novice uit de geschiedenis van de Toren. En Yukiri was altijd de laatste Grijze die zich schikte in de eenstemmigheid van haar zusters, als ze iets anders wenste. Zij was feitelijk de laatste nieuweling in de Zaal. Alle vier werden min of meer als opstandig beschouwd, en Elaida had elk van hen vernederd. Vonden ze dat ze een fout hadden gemaakt door in te stemmen met Siuans afzetting en Elaida’s verheffing? Zouden zij het ontdekt hebben van Zerah en de anderen? En als dat zo was, wat waren ze dan van plan?

Seaine probeerde zich er geestelijk op voor te bereiden saidar te weven, hoewel ze niet veel hoop op ontsnapping had. Pevara was in vermogen gelijkwaardig aan Saerin en Yukiri, maar zelf was zij de zwakste hier, afgezien van Doesine. Ze bereidde zichzelf voor, en Talene deed een stap naar voren en sloeg haar hele redenering aan gruizels.

‘Yukiri zag hoe jullie samen rondsluipen, en we willen weten waarom.’ Er lag iets opgewondens in haar verrassend lage stem, ondanks het ijs dat op haar gezicht leek te zijn gepleisterd. ‘Hebben jullie Ajah-oversten je voor een geheime opdracht uitgestuurd? In het openbaar snauwen zij elkaar als viswijven af, maar blijkbaar verstoppen ze zich in allerlei hoekjes om met elkaar te praten. Wat ze ook bekonkelen, de Zaal heeft het recht om het te weten.’

‘Ach, laat mij maar, Talene.’ Yukiri’s stem was zoals altijd een nog grotere verrassing dan die van Talene. De vrouw zag eruit als een kleine koningin in het zilvergrijze zijde met ivoorwit kantwerk, maar haar stem klonk als van een gemoedelijke boerin. Ze beweerde dat die tegenstelling hielp bij onderhandelingen. Ze glimlachte Seaine en Pevara toe als een vorstin die misschien niet helemaal wist hoe voorkomend ze moest zijn. ik zag jullie twee rondsnuffelen als fretten om de kippenren,’ zei ze, ‘maar ik hield mijn mond. Misschien zijn jullie wel boezemvriendinnen, wie weet, en dat is toch alleen jullie zaak? Ik hield mijn mond tot Talene hier begon te kleppen over wie er zich in stille hoekjes verborg. Ik heb zelf in wat hoekjes geneusd en ik vermoed dat sommigen weleens de oversten van hun Ajahs kunnen zijn, dus... Soms is vijf en vijf twee handen vol, en soms maken ze er een rommeltje van. Vertel het ons nu, als je kan. De Zaal heeft er recht op.’

‘We gaan pas weg als je het ons vertelt,’ voegde Talene er zelfs nog vuriger aan toe.

Pevara snoof en sloeg haar armen over elkaar. ‘Als de overste van mijn Ajah twee woorden tot me sprak, zie ik nog geen reden om die aan jou te vertellen. Toevallig heeft mijn gesprek met Seaine niets te maken met de Roden of de Witten. Steek je neus maar ergens anders in.’ Maar ze liet saidar niet los en Seaine evenmin. ‘Allemaal goed waardeloos, en bloedvuur, ik wist het,’ mopperde Doesine bij de deur. ‘Waarom ik me hiervoor liet opjutten... Bloed en as, het is maar goed dat niemand hiervan weet, anders hadden we allemaal in onze broek gepist en had iedereen in deze hele Toren het gezien.’ Soms sprak ze als een jongen, eentje die nodig zijn mond moest spoelen.

Seaine was graag opgestaan om te vertrekken, als ze niet bang was geweest dat haar knieën haar zouden verraden. Pevara stond echter al en trok een ongeduldige wenkbrauw op naar de vrouwen tussen haar en de deur.

Saerin speelde weer met het gevest van haar mes en keek hen onderzoekend aan, maar deed geen stap opzij. ‘Een raadsel,’ mompelde ze. Plotseling schoot ze naar voren en haar vrije hand greep zo snel in Seaines schoot dat Seaine een geschrokken zucht slaakte. Ze probeerde de eedstaf bedekt te houden, maar het enige gevolg was dat Saerin aan een kant de eedstaf omhoogtrok, terwijl zij het andere eind en een vuist vol stof vasthield, ik ben dol op raadsels,’ zei Saerin.

Seaine liet de staf los en schikte haar rok goed. Ze leek niets anders te kunnen doen.

Het zien van de eedstaf ontketende veel herrie waarbij iedereen tegelijk sprak.

‘Bloedvuur,’ gromde Doesine. ‘Zijn jullie hier voor de verheffing van een nieuw stel zusters?’

‘Ach, geef terug, Saerin,’ lachte Yukiri boven haar uit. ‘Wat ze ook van plan zijn, het is hun eigen zaak.’

Tegelijk blafte Talene: ‘Waarom sluipen ze anders samen rond, als het niet iets te maken heeft met de oversten van de Ajahs?’ Saerin wuifde met een hand en wist iedereen na enkele tellen stil te krijgen. Alle aanwezigen waren Gezetenen, maar zij had het recht om als eerste in de Zaal te spreken, en haar veertig jaren telden ook mee. ‘Dit is de sleutel tot het raadsel, denk ik,’ zei ze, en streek met haar duim over de eedstaf. ‘Toch alleen hiervoor?’ Opeens was ze eveneens gehuld in de saidargloed en geleidde ze Geest in de eedstaf. ‘In het Licht beloof ik geen onwaar woord te spreken. Ik ben geen Duistervriend.’

In de daarop volgende stilte zou het niezen van een muis oorverdovend hebben geklonken.

‘Heb ik gelijk?’ zei Saerin en liet de Kracht los. Ze hield Seaine de eedstaf voor.

Voor de derde keer legde Seaine de Gelofte tegen liegen af, en voor de tweede keer herhaalde ze dat ze niet van de Zwarte Ajah was. Pevara deed hetzelfde met een bijna bevroren waardigheid. Haar ogen waren zo scherp als die van een arend. ‘Dit is belachelijk,’ zei Talene. ‘Er is geen Zwarte Ajah.’ Yukiri nam de eedstaf van Pevara over en geleidde, in het Licht beloof ik geen onwaar woord te spreken. Ik ben geen Duistervriend.’ De gloed van saidar om haar heen verdween en ze gaf de staf over aan Doesine.

Talenes gezicht vertrok van afkeer. ‘Ga opzij, Doesine. Ik laat me niet in met die smerige veronderstelling.’

‘In het Licht beloof ik geen onwaar woord te spreken,’ zei Doesine bijna eerbiedig. De gloed om haar heen was bijna een stralenkrans, ik ben geen Duistervriend.’ In ernstige omstandigheden was haar woordkeus even netjes als de Meesteres der Novices had kunnen wensen. Ze hield Talene de staf voor.

De goudblonde vrouw deinsde terug alsof het een gifslang was. ‘Het is laster om er zelfs maar naar te vragen. Erger dan laster!’ Er verscheen iets dierlijks in haar ogen. Een vreemde indruk, maar zo legde Seaine het uit. ‘Nou, opzij,’ eiste Talene met alle gezag van een Gezetene. ik vertrek.’

‘Dat denk ik niet,’ zei Pevara rustig, en Yukiri knikte traag en instemmend. Saerin speelde niet meer met het heft van haar mes; ze hield het vast tot haar knokkels wit waren.

Rijdend en ploeterend door de dikke sneeuw van Andor vervloekte Toveine Gazal de dag van haar geboorte. Ze was klein en ietwat gezet, met een gladde koperen huid en lang en glanzend donker haar. Voor velen had ze er al die jaren aardig uitgezien, maar niemand zou haar ooit knap genoemd hebben. En nu zou zeker niemand dat doen. Haar vroeger openhartige donkere ogen boorden zich nu in alles waar ze naar keek. Dat was wanneer ze niet kwaad was. En vandaag was ze kwaad. Als Toveine kwaad was, vluchtten slangen weg. Vier andere Roden reden, nee ploeterden, achter haar aan, gevolgd door twintig man van de Torenwacht in hun donkere wambuizen en mantels. Geen van de mannen vond het leuk dat hun wapenrusting weggeborgen was op de pakpaarden, en ze loerden naar het bos aan weerszijden van de weg alsof ze elk moment een aanval verwachtten. Hoe ze dachten om onopgemerkt driehonderd span lang door Andor te rijden in de wambuizen en mantels met de Vlam van Tar Valon, kon Toveine niet bevroeden. Maar de tocht zat er bijna op. Over een dag, misschien twee, met wegen waar de sneeuw tot aan de paardenknieën reikte, zou ze zich bij negen andere groepen voegen, die dezelfde samenstelling kenden. Niet alle zusters daarin waren Rood, helaas, maar daar had ie niet echt veel moeite mee. Toveine Gazal, eens een Gezetene voor de Roden, zou de geschiedenis ingaan als de vrouw die de Zwarte Toren had vernietigd. Ze wist zeker dat Elaida dacht dat ze dankbaar was voor deze kans, toen ze teruggeroepen werd uit verbanning en ongenade, en daarmee een mogelijkheid voor vergeving kreeg. Ze trok spottend haar neus op, en als een wolf onder de diepe kap van haar mantel kon kijken, zou hij verbleken. De daden van twintig jaar geleden waren noodzakelijk geweest, en het Licht mocht iedereen verbranden die mompelde dat de Zwarte Ajah erbij betrokken moest zijn geweest. Het was rechtvaardig en noodzakelijk geweest, maar Toveine Gazal was ontzeteld en gedwongen om onder de roede om genade te smeken, terwijl de verzamelde zusters toekeken. Zelfs novices en Aanvaarden waren er getuige van geweest dat de wet ook voor Gezetenen gold, al was hun niet verteld om welke wet het ging. En toen was ze weggezonden en had de afgelopen twintig jaar op de afgelegen boerderij gewerkt van vrouw Jara Doweel in de Zwarte Heuvels. De boerin zag in een verbannen boetelinge geen verschil met enige andere boerenmeid die in weer en wind op het land zwoegde. Toveines handen verschoven aan de teugels; ze kon het eelt voelen. Vrouw Doweel – zelfs nu kon ze niet aan haar denken zonder het afgedwongen ‘vrouw’ – geloofde in hard werken. En tucht, die net zo streng was als voor novices. Ze had geen enkel medelijden met iemand die onder hetzelfde slopende werk uit probeerde te komen dat zij zelf verrichtte. En al helemaal geen mededogen met een vrouw die wegsloop om zich met een leuke jongen te vermaken. Dat was de afgelopen twintig jaar Toveines bestaan geweest. En Elaida was niet gesnapt, had zich door kiertjes en spleetjes gewurmd en was dansend op de Amyrlin Zetel beland, waarvan Toveine ooit zelf had gedroomd. Nee, ze was niet dankbaar. Maar ze had geleerd om de gelegenheid af te wachten.

Ineens dreef voor haar op de weg een lange man in een zwarte mantel, wiens haar tot aan zijn schouders viel, zijn paard het bos uit. ‘Verzet heeft geen zin,’ verkondigde hij streng en hief een in een handschoen gehulde hand. ‘Geeft u zonder strijd op, en niemand zal gewond raken.’

Het was niet zijn verschijning, noch zijn woorden die Toveine de teugels deed inhouden en de andere zusters liet aansluiten. ‘Pak hem,’ zei ze kalm. ‘Je kunt beter koppelen. Hij heeft me afgeschermd.’ Blijkbaar was zo’n Asha’man naar haar toe gekomen. Heel aardig van hem.

Ineens besefte ze dat er niets gebeurde. Haar ogen gleden van de man naar Jenare en keken haar vragend aan. Het bleke, vierkante gezicht van de vrouw leek volkomen bloedeloos. ‘Toveine,’ zei ze haperend, ‘ik ben ook afgeschermd.’

‘Ik ook,’ hijgde Lemai ongelovig, en de anderen bevestigden het met groeiende angst. Allemaal afgeschermd.

Overal om hen heen kwamen andere mannen in het zwart op traag stappende paarden tussen de bomen te voorschijn. Toveine hield bij vijftien op met tellen. De Torenwachters gromden boos en wachtten op het bevel van de zuster. Ze wisten van niets, behalve dat een bende schurken hun de weg versperde. Toveine klakte geërgerd met haar tong. Die mannen konden uiteraard niet allemaal geleiden, maar kennelijk was iedere geleider tegen haar uitgereden. Ze raakte niet in paniek. Anders dan bij sommige zusters van het gezelschap, waren dit niet de eerste geleiders die ze ontmoet had. De lange man reed glimlachend op haar af. Kennelijk dacht hij dat ze aan zijn belachelijke bevel had gehoorzaamd.

‘Op mijn bevel,’ zei ze zacht, ‘breken we naar alle kanten uit. Zodra je zo ver bent dat de man het schild verliest’ – mannen dachten altijd dat ze het voorwerp van hun weving moesten zien om die vast te houden, wat betekende dat ze dat nu ook moesten – ‘keer je je om en help je de Torenwacht. Hou je klaar.’ Ze verhief haar stem tot een schreeuw: ‘Wachters, val aan!’

Brullend stormden de Torenwachters met zwaaiende zwaarden naar voren, waarbij ze ongetwijfeld de zusters wilden omringen en beschermen. Toveine trok de teugels naar rechts en begroef haar hielen in de flanken van haar merrie. Ze boog zich diep over de hals van Mus, ontweek haar geschrokken Wachters en dook tussen twee heel jonge mannen door, die haar verbijsterd aanstaarden. Toen was ze tussen de bomen en zette haar paard tot meer snelheid aan, waarbij de sneeuw in het rond stoof. Ze gaf er niet om als het dier een been zou breken. Ze hield van het beest, maar er zou vandaag meer sterven dan een paard. Achter haar klonk geschreeuw. Een stem die dwars door het lawaai heen brulde. De stem van de lange man. ‘Op bevel van de Herrezen Draak: neem hen levend gevangen! Verwond een Aes Sedai, en je zult je tegen mij moeten verantwoorden!’ Op bevel van de Herrezen Draak. Voor het eerst voelde Toveine hoe een ijspegel in haar binnenste bewoog. De Herrezen Draak. Ze sloeg met de teugels tegen de hals van Mus. Ze was nog steeds afgeschermd! Er waren toch zeker al genoeg bomen tussen hen en haar, ze was toch zeker al uit het zicht van die vervloekte mannen! O Licht, de Herrezen Draak!

Ze gromde toen iets als een tak om haar middel sloeg. Iets wat geen tak was trok haar uit het zadel. Daar hing ze, en ze zag Mus in galop doorploeteren, voor zover de sneeuw dat toestond. Daar hing ze. Midden in de lucht, armen tegen haar zijden gedrukt en haar voeten een pas of twee boven de grond. Ze slikte. Het moest het mannelijk deel van de Kracht zijn die haar omhooghield. Nooit eerder was ze door saidin aangeraakt. Ze meende de smet van de Duistere te voelen. Ze huiverde en vocht verwoed om het niet uit te schreeuwen. De lange man hield zijn paard voor haar in, en ze zweefde omlaag tot ze zijdelings voor hem op het zadel zat. Maar hij leek geen bijzondere belangstelling voor zijn gevangen Aes Sedai te hebben. ‘Hardlin!’ schreeuwde hij. ‘Norlei! Kajima! Een van jullie jonge lummels hierheen. Nu!’

Hij was heel lang, met schouders zo breed als de steel van een bijl. Zo zou vrouw Doweel het gezegd hebben. Nog net niet van middelbare leeftijd en knap op een sombere, verweerde manier. Helemaal geen mooie jongen zoals Toveine ze verkoos; geestdriftig en sierlijk en zo gemakkelijk te overheersen. Aan een kant was de hoge kraag van zijn zwart wollen mantel versierd met een zilveren zwaard, en aan de andere kant met een eigenaardig schepsel in goud en rood email. Hij was een geleider. En hij had haar afgeschermd en gevangengenomen.

De schreeuw uit haar keel maakte zelfs hem aan het schrikken. Ze zou die zo mogelijk tegengehouden hebben, maar er kwam er nog een, hoger, en nog een, die zelfs nog hoger was, en weer een en nog een. Ze sloeg wild om zich heen en wierp zich alle kanten op. Het was zinloos tegen de Ene Kracht. Dat wist ze ook, maar slechts in een klein hoekje van haar geest. Al het andere in haar krijste en jankte in woordeloos gesmeek om gered te worden van de Schaduw. Ze krijste en worstelde als een wild beest.

Vaag was ze zich bewust van zijn paard dat vooruit sprong en danste, terwijl haar hielen tegen zijn schouder trommelden. Vaag hoorde ze de man praten. ‘Rustig, kolenzak met ezelsoren! Kalmeer, zuster. Ik ga niet... Kalm, kreupele muilezel! Licht! Mijn verontschuldigingen, zuster, maar dit is de manier waarop we het geleerd hebben.’ En toen kuste hij haar.

Slechts een hartenklop lang besefte ze dat zijn lippen de hare raakten, toen verdween haar gezichtsvermogen en vloeide er warmte door haar heen. Meer dan warmte. Vanbinnen was ze gesmolten honing, honing die opborrelde en ging koken. Ze was een harpsnaar die steeds sneller trilde, tot die niet meer zichtbaar was, en almaar sneller trilde. Ze was een dunne, kristallen vaas, die trilde op de rand van uiteenspatten. De harpsnaar brak; de vaas spatte uiteen. ‘Aaaaaaaaaaaahh!’

Eerst besefte ze nog niet dat dat geluid uit haar eigen mond was gekomen. Even kon ze helemaal niet samenhangend denken. Hijgend staarde ze naar het gezicht boven haar en vroeg zich af tot wie dat behoorde. Ja, de lange man. De man die kon -ik had het best kunnen stellen zonder het extra werk,’ zuchtte hij, en klopte op de hals van zijn paard; het dier snoof, maar sprong niet langer wild rond. ‘Maar ja, het is nodig, neem ik aan. Je bent nauwelijks een gehuwde vrouw te noemen. Wees kalm. Probeer niet te ontsnappen, val niemand in een zwarte mantel aan, en raak de Bron niet aan, tenzij ik je toestemming geef. Goed, wat is je naam?’ Tot hij toestemming gaf? De onbeschaamde vent! ‘Toveine Gazal,’ zei ze, en knipperde met haar ogen. Wat, waarom had ze hem antwoord gegeven?

‘Daar ben je,’ zei een andere man in een zwarte mantel, die met zijn paard door de sneeuw naar hen toe ploeterde. Deze man was veel meer naar haar smaak – als hij geen geleider was geweest. Ze betwijfelde of de jongen met zijn roze wangen zich meer dan twee keer in de week schoor. ‘Licht, Logain!’ riep de jongen. ‘Heb je er nóg een te pakken gekregen? De M’Hael zal dat niet leuk vinden! Ik geloof dat hij het helemaal niet leuk vindt als wij iemand gevangennemen. Maar ja, misschien maakt het voor vriendjes allemaal niets uit.’

‘Vrienden, Vinchova?’ zei Logain droog. ‘Als de M’Hael het voor het zeggen had, zou ik knollen schoffelen met de nieuwe jongens. Of in de akker begraven worden,’ voegde hij er mompelend aan toe. Ze dacht dat hij dit niet wilde laten horen.

Ze wist niet wat de knappe jongen had opgevangen, maar hij lachte ongelovig. Toveine hoorde hem nauwelijks. Ze staarde naar de man die boven haar uit torende. Logain. De valse Draak. Maar hij was dood! Gestild en dood! En hij hield haar met een achteloze hand in het zadel voor zich. Waarom schreeuwde ze niet, sloeg ze niet naar hem? Zelfs haar mes zou genoeg zijn, op deze afstand. Maar ze had helemaal geen wens om naar het ivoren heft te tasten. Ze kon het wel, besefte ze. De band om haar middel was weg. Ze kon ten minste van het paard glippen en proberen om... Maar ook daar had ze geen verlangen naar.

‘Wat heb je met me gedaan?’ wilde ze weten. Kalm. Ze had in ieder geval haar kalmte kunnen bewaren.

Logain wendde zijn paard om naar de weg terug te rijden en zei haar wat hij gedaan had. Ze legde haar hoofd tegen zijn brede borst en maalde er niet om hoe groot hij was, en ze huilde. Ze zwoer dat Elaida hiervoor zou boeten. Als Logain haar dat ooit zou toestaan. Vooral dat laatste was een bittere gedachte.

Загрузка...