Sansa

De uitnodiging leek onschuldig, maar telkens als Sansa hem las kreeg ze een knoop in haar maag. Zij wordt nu koningin, ze is mooi en rijk en iedereen houdt van haar, waarom zou ze met de dochter van een verrader aan tafel willen zitten? Nieuwsgierigheid misschien, giste ze. Het kon zijn dat Marjolij Tyrel wilde weten uit welk hout haar afgedankte rivale gesneden was. Zou ze een wrok tegen me koesteren? Denkt ze dat ik haar een kwaad hart toedraag…

Sansa had vanaf de slotmuren gekeken hoe Marjolij Tyrel en haar gevolg Aegons Hoge Heuvel beklommen. Joffry had zijn nieuwe bruid in spe ontvangen bij de Koningspoort om haar in de stad te verwelkomen, en zij aan zij waren ze tussen juichende menigten door gereden, Joff schitterend in een verguld harnas en het meisje Tyrel pronkend in het groen, met een wapperende mantel van herfstbloemen om haar schouders. Ze was zestien, met bruin haar en bruine ogen, slank en mooi. Als ze langsreed riepen de mensen haar naam, staken hun kinderen naar haar op voor een zegenwens en strooiden bloemen voor de hoeven van haar paard. Haar moeder en grootmoeder reden vlak achter haar in een grote, dichte koets met houten zijpanelen waarin een vlechtwerk van honderd rozen uitgesneden was die allemaal glanzend verguld waren. Ook zij werden door de kleine luiden toegejuicht.

Diezelfde kleine luiden die mij van mijn paard trokken en me hadden gedood als de Jachthond er niet was geweest. Sansa had niets gedaan om de haat van het gewone volk te wekken, net zoals Marjolij Tyrel niets had gedaan om hun liefde te verwerven. Wil ze ook mijn liefde hebben? Ze bestudeerde de uitnodiging, die eigenhandig door Marjolij geschreven leek te zijn. Wil ze mijn zegen? Sansa vroeg zich af of Joffry iets van deze maaltijd wist. Het zou best kunnen dat hij erachter zat. Die gedachte beangstigde haar. Als Joff achter deze uitnodiging zat had hij vast een wrede grap voor haar in petto om haar in de ogen van het andere meisje te schande te maken. Zou hij zijn Koningsgarde bevelen haar nog eens naakt uit te kleden? De vorige keer dat hij dat had gedaan had zijn oom Tyrion er een eind aan gemaakt, maar de Kobold kon haar nu niet redden.

Alleen mijn Florian kan me redden. Ser Dontos had haar beloofd haar te helpen om te ontsnappen, maar pas op de avond van Joffry’s bruiloft. Het plan zat goed in elkaar, had haar dierbare, toegewijde ridder-alias-nar haar verzekerd. Tot die tijd moest ze haar ziel in lijdzaamheid bezitten en de dagen tellen.

En met mijn vervangster dineren…

Misschien deed ze Marjolij Tyrel nu onrecht aan. Misschien was de uitnodiging gewoon uit vriendelijkheid gedaan, een hoffelijk gebaar. Misschien is het wel gewoon een maaltijd. Maar dit was de Rode Burcht, dit was Koningslanding, dit was het hof van koning Joffry Baratheon, eerste van die naam, en als Sansa Stark hier één ding had geleerd dan was het om achterdochtig te zijn.

Toch moest ze de uitnodiging aanvaarden. Zij was nu niemand, de aan de kant gezette dochter van een verrader, de in ongenade gevallen zuster van een opstandige vazal. Ze kon eigenlijk geen nee zeggen tegen Joffry’s toekomstige koningin.

Was de Jachthond maar hier. Op de avond van de veldslag was Sandor Clegane naar haar vertrekken gekomen om haar mee de stad uit te nemen, maar Sansa had geweigerd. Soms lag ze’s nachts wakker en vroeg zich af of ze daar wel verstandig aan had gedaan. Ze had zijn bezoedelde witte mantel in een cederhouten kist onder haar zijden zomerjaponnen verstopt. Ze had geen idee waarom ze die bewaarde. De Jachthond was laf geworden, had ze horen zeggen. Toen de slag op zijn hoogtepunt was had hij zich zo laveloos gedronken dat de Kobold zijn manschappen had moeten aanvoeren. Maar Sansa begreep hoe het zat. Zij kende het geheim van zijn verbrande gezicht. Hij was alleen bang voor het vuur. Die avond had het wildvuur de rivier in lichterlaaie gezet en zelfs de lucht met groene vlammen gevuld. Sansa was binnen in het slot nog bang geweest. Buiten… ze durfde er nauwelijks aan te denken.

Zuchtend haalde ze een ganzenveer en inkt te voorschijn en schreef Marjolij een elegant briefje dat ze de uitnodiging aanvaardde.

Toen de vastgestelde avond aanbrak werd ze door een ander lid van de Koningsgarde opgehaald, een man die van Sandor Clegane verschilde als… nu ja, als een bloem van een hond. De aanblik van ser Loras Tyrel op haar drempel deed Sansa’s hart een klein beetje sneller kloppen. Dit was de eerste keer dat ze zo dicht bij hem was sinds hij als aanvoerder van zijn vaders voorhoede naar Koningslanding was teruggekeerd. Even wist ze niet wat ze moest zeggen. ‘Ser Loras,’ bracht ze ten slotte uit, ‘u… u ziet er zo mooi uit.’

Hij schonk haar een verwonderd lachje. ‘U bent al te vriendelijk, jonkvrouwe. Mijn zuster ziet uw komst met genoegen tegemoet.’

‘Ik heb zo naar onze maaltijd uitgezien.’

‘Net als Marjolij en madame mijn grootmoeder.’ Hij nam haar arm en leidde haar naar de trap.

‘Uw grootmoeder?’ Het viel Sansa zwaar om tegelijkertijd te lopen, te praten en na te denken nu ser Loras haar arm aanraakte. Ze voelde de warmte van zijn hand door de zijde heen.

‘Vrouwe Olenna. Zij zal ook aanzitten.’

‘O,’ zei Sansa. Ik praat met hem en hij raakt mij aan, hij houdt mijn arm vast en raakt mij aan.’De Doornenkoningin wordt ze genoemd, nietwaar?’

‘Inderdaad.’ Ser Loras lachte. Niemand heeft zo’n warme lach als hij, dacht ze, terwijl hij vervolgde: ‘Maar u kunt die naam beter niet in haar aanwezigheid gebruiken, of u loopt het gevaar zich te prikken.’

Sansa kreeg een kleur. Elke idioot zou beseft hebben dat geen enkele vrouw graag als ‘Doornenkoningin’ betiteld wordt. Misschien ben ik echt zo dom als Cersei Lannister zegt. Ze probeerde wanhopig iets gevats en charmants te bedenken om tegen hem te zeggen, maar haar brein werkte niet meer. Ze had bijna gezegd hoe mooi hij was, toen ze bedacht dat ze dat al had gedaan.

Maar hij wás mooi. Hij leek langer dan toen ze hem voor het eerst had ontmoet, maar nog altijd even lenig en gracieus, en Sansa had nog nooit een jongen gezien met zulke prachtige ogen. Maar hij is geen jongen, hij is een volwassen man, een ridder van de Koningsgarde. Ze vond dat hij er in het wit nog beter uitzag dan in het groen met goud van het huis Tyrel. Op dit moment was het enige aan hem dat kleur had zijn mantelspeld, de roos van Hooggaarde, zachtgeel goud in een nest van fijne, groene jaden blaadjes.

Ser Balon Swaan hield de deur van Maegors Veste voor hen open. Ook hij was geheel in het wit, al stond het hem niet half zo goed als ser Loras. Achter de versterkte gracht oefenden enkele tientallen mannen met zwaard en schild. Met het oog op de drukte in het kasteel was het buitenhof aan de gasten ter beschikking gesteld om hun tenten en paviljoenen op te zetten, zodat alleen de kleinere binnenhoven nog restten voor oefengevechten. Een van de tweelingen Roodweyn werd achteruitgedreven door ser Langknaap, degene met de ogen op zijn schild. De vierkante ser Kennos van Kays, die hijgde en pufte zodra hij zijn slagzwaard ophief, hield zich zo te zien wel staande tegen ser Osny Ketelzwart, maar Osny’s broer ser Osfried gaf Morros Slink, de schildknaap met het kikkergezicht, een stevig pak slaag. Al waren de zwaarden nog zo bot gemaakt, Slink zou morgenochtend over een rijke oogst aan kwetsuren beschikken. Alleen al bij de aanblik kromp Sansa ineen. Ze hebben de doden van de laatste slag nauwelijks begraven of ze oefenen alweer voor de volgende.

Aan de rand van de binnenplaats hield een enkele ridder met een paar gouden rozen op zijn schild drie vijanden van zich af. Terwijl ze toekeek raakte hij een van hen op de zijkant van zijn hoofd, zodat de man bewusteloos raakte. ‘Is dat uw broer?’ vroeg Sansa.

‘Inderdaad, jonkvrouwe,’ zei ser Loras. ‘Garlan oefent vaak tegen drie mannen tegelijk, soms zelfs vier. In een veldslag gaat het zelden één tegen een, zegt hij, dus is hij liever voorbereid.’

‘Hij moet heel dapper zijn.’

‘Hij is een groot ridder,’ antwoordde ser Loras. ‘Hij overtreft mij eerlijk gezegd als zwaardvechter, al kan ik beter met een lans overweg.’

‘Dat weet ik nog,’ zei Sansa. ‘U rijdt fantastisch, ser.’

‘Dat hoor ik graag, jonkvrouwe. Wanneer hebt u mij zien rijden?’

‘Op het toernooi van de Hand, weet u nog? U reed op een wit strijdros en uw harnas was van honderd verschillende soorten bloemen gemaakt. Mij schonk u een roos. Een rode roos. Andere meisjes wierp u die dag witte rozen toe.’ Ze kreeg een kleur toen ze het zei. ‘U zei dat geen enkele zege ook maar half zo schoon was als ik.’

Ser Loras wierp haar een bescheiden lachje toe. ‘Niet meer dan de waarheid, zichtbaar voor iedere man met ogen in zijn hoofd.’

Hij weet het niet meer, besefte Sansa met een schok. Hij doet alleen maar aardig tegen me, hij herinnert zich mij niet, en die roos ook niet, hij weet er niets meer van. Ze was er zo zeker van geweest dat het iets te betekenen had, dat het álles te betekenen had. ‘Het was nadat u ser Robar Roys uit het zadel had geworpen.’

Hij nam zijn hand van haar arm. ‘Ik heb ser Robar bij Stormeinde gedood, jonkvrouwe.’ Dat was geen gepoch. Hij klonk treurig.

Hem, en nog een lid van koning Renlings Regenbooggarde, ja. Sansa had de vrouwen bij de put erover horen praten, maar ze was het even vergeten. ‘Dat was toch toen heer Renling werd vermoord? Wat vreselijk voor uw arme zuster.’

‘Voor Marjolij?’ Zijn stem klonk afgemeten. ‘Jawel, maar zij was toen in Bitterbrug. Ze heeft het niet gezien.’

‘Maar toch, toen ze het hoorde…’

Ser Loras liet zijn hand losjes over zijn zwaardgevest glijden. De greep was van wit leer, de knop een albasten roos. ‘Renling is dood. Robar ook. Wat heeft het voor zin nog over hen te spreken?’

Ze schrok, zo scherp was zijn toon. ‘Ik… heer, ik… ik wilde u niet beledigen, ser.’

‘Dat kunt u ook niet, jonkvrouwe Sansa,’ antwoordde ser Loras, maar alle warmte was uit zijn stem geweken. Hij nam haar ook niet meer bij de arm.

Ze beklommen de serpentine-trap in een steeds diepere stilte.

Waarom moest ik ser Robar ook noemen? dacht Sansa. Ik heb alles bedorven. Nu is hij boos op me. Ze probeerde te bedenken wat ze zou kunnen zeggen om het goed te maken, maar alles wat haar inviel was even nietszeggend en slap. Hou je mond, of je zult het alleen nog maar erger maken, vermaande ze zichzelf.

Heer Hamer Tyrel en zijn gevolg waren ondergebracht achter de koninklijke sept, in de langwerpige burcht met het leistenen dak dat het Maagdengewelf werd genoemd sinds koning Baelor de Gezegende daarin zijn zusters had opgesloten opdat hun aanblik hem niet op vleselijke gedachten zou brengen. Voor de hoge deuren met het houtsnijwerk stonden twee wachters met vergulde halfhelmen, groene, met goudsatijn afgebiesde mantels en de gouden roos van Hooggaarde op de borst gestikt. Beiden waren zeven voet lang, breedgeschouderd, smal van middel en prachtig gespierd. Toen Sansa zo dichtbij was dat ze hun gezichten kon zien, kon ze de twee niet uit elkaar houden. Ze hadden dezelfde krachtige kaken, dezelfde intens blauwe ogen, dezelfde dikke rode snor. ‘Wie zijn dat?’ vroeg ze aan ser Loras, haar pijnlijke verlegenheid een ogenblik vergetend.

‘De lijfwachten van mijn grootmoeder,’ lichtte hij haar in. ‘Hun moeder had ze Errik en Arrik genoemd, maar grootmoeder kan ze niet uit elkaar houden, dus noemt zij ze Links en Rechts.’

Links en Rechts openden de deuren, waarop Marjolij zelf verscheen en de lage trap af rende om hen te begroeten. ‘Jonkvrouwe Sansa,’ riep ze, ‘ik ben zo blij dat u gekomen bent. Wees welkom.’

Sansa knielde voor haar toekomstige koningin. ‘U bewijst mij een grote eer, uwe genade.’

‘Wil je me niet liever Marjolij noemen? Sta alsjeblieft op. Loras, help jonkvrouwe Sansa eens overeind. Ik mag je toch wel Sansa noemen?’

‘Als u dat graag wilt.’ Ser Loras hielp haar opstaan.

Marjolij nam afscheid van hem met een zusterlijke kus en greep Sansa bij de hand. ‘Kom, mijn grootmoeder wacht al, en ze is niet de geduldigste dame ter wereld.’

In de haard knetterde een vuur en over de vloer waren welriekende biezen gespreid. Aan de lange schragentafel zat een twaalftal vrouwen.

Sansa herkende alleen heer Tyrels rijzige, waardige echtgenote, vrouwe Alerie, wier lange, zilveren vlecht was opgebonden met ringen waarin sierstenen waren gevat. Marjolij stelde de overigen voor. Er waren drie nichten Tyrel, Megga, Alla en Elinor, alle drie ongeveer van Sansa’s leeftijd. De weelderige vrouwe Janna was heer Tyrels zuster en getrouwd met een van de groenappel-Graftwegs, de bevallige vrouwe Leonette was ook een Graftweg en getrouwd met ser Garlan. Septa Nysterica had een lelijk, pokdalig gezicht, maar leek een gemoedelijke vrouw. De bleke, elegante vrouwe Sierfoort verwachtte een kind en vrouwe Bolver wás een kind, niet ouder dan acht. En ‘Merij’ was de naam waarmee ze de luidruchtige, plompe Belijnda eraan moest aanspreken, maar zeer beslist niet vrouwe BIijleven, een pruilende, zwartogige schoonheid uit Myr.

Ten slotte bracht Marjolij haar bij de verschrompelde, witharige pop aan het hoofd van de tafel. ‘Ik heb de eer je mijn grootmoeder voor te stellen, vrouwe Olenna, weduwe van heer Luthor Tyrel zaliger, heer van Hooggaarde, wiens nagedachtenis ons allen tot troost strekt.’

De oude vrouw geurde naar rozenwater. Nee maar, dat is een dingetje van niks. Ze had volstrekt niets doornigs. ‘Kus me, kind,’ zei vrouwe Olenna en ze trok met een zacht, vlekkerige handje aan Sansa’s pols. ‘Heel aardig van je dat je met mij en mijn tuttige kippentroep wilt dineren.’

Sansa kuste de oude vrouw plichtmatig op haar wang. ‘U bent juist aardig dat u mij wilt ontvangen, vrouwe.’

‘Ik heb je grootvader nog gekend, heer Rickard, zij het niet erg goed.’

‘Hij is voor mijn geboorte gestorven.’

‘Dat weet ik wel, kind. Ze zeggen dat je grootvader Tulling ook op sterven ligt. Heer Hoster. Dat hebben ze je toch wel verteld? Een oude man, zij het nog niet zo oud als ik. Maar toch, uiteindelijk valt voor iedereen de nacht, en voor sommigen te vroeg. Jij zult dat beter weten dan de meesten, arm kind. Jij hebt je portie verdriet wel gehad. We voelen met je mee in je gemis.’

Sansa keek naar Marjolij. ‘Het speet mij erg om van heer Renlings dood te vernemen, uwe genade. Hij was heel dapper.’

‘Lief van je om dat te zeggen,’ antwoordde Marjolij.

Haar grootmoeder snoof. ‘Dapper, O ja, en charmant, en brandschoon. Hij wist zich te kleden en hij wist te glimlachen en hij wist zich te baden, en om de een of andere reden haalde hij het in zijn hoofd dat hij daardoor geschikt was om koning te zijn. De Baratheons hebben altijd van die vreemde ideeën gehad. Dat komt volgens mij door hun Targaryen-bloed.’ Ze trok haar neus op. ‘Ze hebben eens geprobeerd mij aan een Targaryen uit te huwelijken, maar daar heb ik gauw een stokje voor gestoken.’

‘Renling was moedig en mild, grootmoeder,’ zei Marjolij. ‘Vader mocht hem ook graag, en Loras net zo goed.’

‘Loras is nog jong,’ zei vrouwe Olenna kordaat, ‘en mannen met een stok van hun paard smijten kan hij als de beste. Dat maakt hem nog niet wijs. En wat je vader betreft, was ik maar als een boerin met een grote houten pollepel geboren, dan had ik allicht wat verstand in die dikke kop van hem kunnen slaan.’

‘Moeder,’ zei vrouwe Alerie verwijtend.

‘Ho ho, Alerie, wil je die toon niet tegen me aanslaan? En noem me geen moeder. Als ik jou had gebaard zou ik dat heus nog wel weten. Mij kunnen ze alleen je echtgenoot verwijten, zijne eikelheid van Hooggaarde.’

‘Grootmoeder,’ zei Marjolij, ‘pas toch op uw woorden. Wat moet Sansa wel niet van ons denken?’

‘Dat we ze aardig op een rijtje hebben. Of in elk geval één van ons.’ De oude vrouw keerde zich weer naar Sansa toe. ‘Het is verraad, heb ik ze nog gewaarschuwd. Robert heeft twee zonen en Renling heeft een oudere broer, hoe kan hij nu in vredesnaam enige aanspraak maken op die lelijke ijzeren stoel? Tut tut, zegt mijn zoon, wil je niet dat je lieve schatje koningin wordt? Jullie Starks zijn ooit ook koningen geweest, de Arryns en de Lannisters ook, en zelfs de Baratheons, via de vrouwelijke lijn, maar de Tyrels waren nooit meer dan hofmeesters, tot Aegon de Draak langskwam en de rechtmatige koning van het Bereik aan de kook bracht op het Veld van Vuur. Om je de waarheid te zeggen is zelfs onze aanspraak op Hooggarde enigszins netelig, zoals die vreselijke lui van Florens altijd zeuren. “Wat maakt het uit?” zul je vragen, en dat is natuurlijk ook zo, behalve voor eikels als mijn zoon. Bij de gedachte dat hij op een dag zijn kleinzoon met zijn kont op de Ijzeren Troon zal zien zitten zwelt Hamer op als een … tja, hoe heet dat ook alweer? Marjolij, jij bent slim, wees lief en vertel je arme oude half kindse grootmoeder eens hoe die merkwaardige vis van de Zomereilanden heet die zich opblaast tot tien keer zijn eigen omvang als je ertegen port.’

‘Die heten blaasvissen, grootmoeder.’

‘Ach natuurlijk. De Zomereilanders hebben geen fantasie. Mijn zoon zou eigenlijk die blaasvis als wapenteken moeten nemen. Hij zou er een kroon op kunnen zetten, zoals de Baratheons met hun hertenbok hebben gedaan, dan zou hij misschien gelukkig zijn. We hadden ons allemaal verre van deze ellendige onzin moeten houden, als je het mij vraagt, maar als de koe eenmaal gemolken is krijg je de room de uier niet meer in. Nadat heer Blaasvis Renling die kroon had opgezet zaten we tot onze knieën in de blubber, dus zijn we maar op de ingeslagen weg verder gegaan. Wat vind jij daar nou van, Sansa?’

Sansa’s mond ging open en dicht. Zij voelde zich ook net een blaasvis. ‘De Tyrels kunnen hun afstamming op Garth Groenehand terugvoeren.’ Iets beters kon ze zo snel niet bedenken.

De Doornenkoningin snoof. ‘Net als de Florensen, de Roodweyns, de Eikharts en de helft van de overige adellijke huizen in het zuiden. Garth zaaide graag in vruchtbare grond, zeggen ze. Het zou me niets verbazen als hij niet alleen groene handen had gehad.’

‘Sansa,’ kwam vrouwe Alerie tussenbeide, ‘je zult wel erg veel honger hebben. Zullen we samen een hapje everzwijn eten, en wat citroenkoeken?’

‘Ik houd erg van citroenkoeken,’ bekende Sansa.

‘Dat hebben we gehoord,’ verklaarde vrouwe Olenna, kennelijk niet van zins zich het zwijgen te laten opleggen. ‘Die figuur Varys scheen te denken dat die wetenschap ons blij zou maken. Volgens mij houdt het geen stéék om er een eunuch op na te houden. Ik zou zeggen dat het alleen maar mannen zijn waar ze de nuttige onderdelen van afgesneden hebben. Alerie, ben je nog van plan het eten te laten opdienen of ga je me uithongeren? Hier, Sansa, ga maar naast me zitten, ik ben veel minder saai dan de rest. Ik hoop dat je van zotten houdt?’

Sansa streek haar rokken glad en ging zitten. ‘Ik denk… zotten, vrouwe? U bedoelt… die met de ruitjespakken?’

‘Veren, in dit geval. Wat dacht je dan dat ik bedoelde? Mijn zoon? Of deze lieftallige dames? Nee, niet blozen, met jouw haar lijk je dan net een granaatappel. Alle mannen zijn eigenlijk dwazen, maar die met de ruitjespakken zijn leuker dan die met de kronen. Marjolij, kindje, wil je Boterbobbellaten komen, eens zien of we jonkvrouwe Sansa aan het glimlachen kunnen krijgen. De rest kan gaan zitten, moet ik jullie dan alles voorzeggen? Sansa zal nu wel denken dat mijn kleindochter een kudde schapen als hofdames heeft.’

Boterbobbel arriveerde voor het eten, gehuld in een narrenpak van groene en gele veren met een zwaaiende kwast. Een immens bolle dikzak, zo groot als drie Uilebollen, die de zaal in buitelde, op tafel sprong en recht voor Sansa een reusachtig ei legde. ‘Openslaan, jonkvrouwe,’ beval hij. Toen ze dat deed ontsnapten er uit het ei een stuk of tien gele kuikens die alle kanten op stoven. ‘Pak ze!’ riep Boterbobbel. De kleine jonkvrouw Bolver greep er een en gaf het aan hem, waarna hij zijn hoofd naar achteren wierp, het beestje in zijn grote, rubbermond propte en het ogenschijnlijk in zijn geheel verzwolg. Toen hij boerde wolkten de gele veertjes uit zijn neus. Vrouwe Bolver begon jammerlijk te huilen, maar haar tranen verkeerden prompt in een vreugdekreet toen het kuiken zich uit haar mouw wurmde en over haar arm rende.

Toen de bedienden bouillon met prei en champignons opdienden begon Boterbobbel te jongleren en schoof vrouwe Olenna naar voren. Hij liet haar ellebogen op tafel rusten. ‘Ken je mijn zoon, Sansa? Heer Blaasvis van Hooggaarde?’

‘Een groot edelman,’ antwoordde Sansa beleefd.

‘Een grote eikel,’ zei de Doornenkoningin. ‘Zijn vader was ook een eikel. Mijn echtgenoot, heer Luthor zaliger. Ach, ik hield best van hem, begrijp me niet verkeerd. Een aardige kerel, en niet slecht in bed, maar toch een ontzettende eikel. Hij slaagde erin tijdens de valkenjacht van een klip te rijden. Ze zeggen dat hij naar de hemel staarde en er niet op lette waar zijn paard heenging.

En nu doet mijn eikel van een zoon net zoiets, alleen rijdt hij op een leeuw in plaats van op een hakkenei. Op een leeuw klimmen is makkelijk, maar eraf gaat moelijker. Ik heb hem gewaarschuwd, maar hij grinnikt alleen maar. Als je ooit een zoon krijgt, Sansa, geef hem dan vaak een pak rammel, dan leert hij zich iets van je aan te trekken. Ik had maar één zoon, en die heb ik nauwelijks geslagen, dus nu luistert hij beter naar Boterbobbel dan naar mij. Een leeuw is geen schootkat, heb ik hem gezegd, en alles wat hij terugzegt is “tut tut, moeder.” Als je het mij vraagt wordt er in dit rijk veel te veel getut. Al die koningen zouden er beter aan doen hun zwaard weg te leggen en naar hun moeder te luisteren.’

Sansa merkte dat haar mond weer openstond. Ze goot er een lepel bouillon in, terwijl Alerie en de overige vrouwen zaten te giechelen om de vertoning van Boterbobbel, die sinaasappels van zijn hoofd, zijn elleboog en zijn ampele derrière liet stuiteren.

‘Ik wil dat je me de waarheid over dat koninklijke jongetje vertelt,’ zei vrouwe Olenna abrupt. ‘Die Joffry.’

Sansa’s vingers klemden zich steviger om haar lepel. De waarheid. Dat kan ik niet. Vraag dat alstublieft niet, dat kan ik niet.’Ik… ik… ik…’

‘Jij, ja. Wie kan dat beter weten? De knaap maakt een koninklijke indruk, dat moet ik wel zeggen. Een beetje vol van zichzelf, maar dat zal door zijn Lannister-bloed komen. Maar we hebben wat verontrustende verhalen gehoord. Schuilt daar enige waarheid in? Heeft die jongen jou mishandeld?’

Sansa gluurde zenuwachtig om zich heen. Boterbobbel propte een hele sinaasappel in zijn mond, kauwde en slikte, gaf een pets tegen zijn wang, en de pitten schoten zijn neus uit. De vrouwen giechelden en lachten. Bedienden kwamen en gingen, en het Maagdengewelf galmde van het gerinkel van lepels en borden. Een van de kuikentjes sprong op de tafel terug en rende door de bouillon van vrouwe Sierfoort. Geen mens leek op hen te letten, maar toch was ze bang.

Vrouwe Olenna werd ongeduldig. ‘Waarom zit je Boterbobbel aan te gapen? Ik heb je iets gevraagd en ik verwacht een antwoord. Hebben de Lannisters je tong gestolen, kind?’

Ser Dontos had haar gewaarschuwd dat ze alleen in het godenwoud vrijuit kon spreken. ‘Joff… koning Joffry, hij is… Zijne genade is heel mooi en knap, en… zo dapper als een leeuw.’

‘Ja. Alle Lannisters zijn leeuwen, en als een Tyrel een wind laat ruik je een rozengeur,’ snauwde de oude vrouw. ‘Maar hoe aardig is hij? Hoe verstandig? Heeft hij een goed hart, een milde hand? Is hij ridderlijk, zoals het een koning betaamt? Zal hij Marjolij koesteren en met zachtheid behandelen en haar eer beschermen alsof het de zijne is?’

‘Ja,’ loog Sansa. ‘Hij is heel… heel aantrekkelijk.’

‘Dat heb je al gezegd. Weet je, kind, ze zeggen van jou dat je net zo zot bent als Boterbobbel hier, en ik begin te geloven dat dat waar is. Aantrekkelijk? Hopelijk heb ik mijn Marjolij geleerd wat aantrekkelijkheid waard is. Net iets minder dan de scheet van een mommer. Aerion Lichtvlam was aantrekkelijk genoeg, maar evengoed een monster. De vraag is: wat is Joffry?’ Ze stak een hand uit om een passerende bediende aan te houden. ‘Ik hou niet van prei. Neem die bouillon mee en breng me wat kaas.’

‘De kaas wordt na de koeken geserveerd, vrouwe.’

‘De kaas wordt geserveerd wanneer ik dat wil, en ik wil het nu.’ De oude vrouw keerde zich weer naar Sansa toe. ‘Ben je bang, kind? Dat hoeft niet, hier zijn alleen vrouwen. Vertel me de waarheid, er zal je niets gebeuren.’

‘Mijn vader sprak altijd de waarheid.’ Sansa zei het zachtjes, maar toch was het moeilijk om de woorden over haar lippen te krijgen.

‘Heer Eddard. Ja, die reputatie had hij, maar desondanks werd hij voor verrader uitgemaakt en onthoofd.’ De ogen van de oude vrouw boorden zich in haar, scherp en blikkerend als zwaardpunten.

‘Joffry,’ zei Sansa. ‘Dat heeft Joffry gedaan. Hij beloofde me dat hij genadig zou zijn en toen liet hij mijn vaders hoofd afhakken. Dat was genade, zei hij, en hij nam me mee de muur op en dwong me ernaar te kijken. Het hoofd. Hij wilde dat ik zou huilen, maar…’ Ze zweeg abrupt en sloeg een hand voor haar mond. Ik heb te veel gezegd, o goeie goden, ze komen erachter, ze zullen het horen, iemand zal me verraden.

‘Ga door.’ Het was Marjolij die aandrong, Joffry’s toekomstige koningin. Sansa wist niet hoeveel ze had gehoord.

‘Dat kan ik niet.’ Stel dat ze het hem vertelt, stel dat ze het vertelt. Dan vermoordt hij me nog, of hij levert me aan ser Ilyn uit.’Ik wilde niet… mijn vader was een verrader, mijn broer is er ook een, ik heb verraders bloed, alstublieft, dwing me niet om nog meer te zeggen.’

‘Rustig, kind,’ beval de Doornenkoningin.

‘Ze is doodsbang, grootmoeder, kijk toch eens naar haar.’

De oude vrouw riep Boterbobbel. ‘Zot! Laat eens een lied horen. Een lang lied, lijkt me. “De beer en het meisje teer”, dat is wel geschikt.’

‘O ja,’ antwoordde de enorme nar. ‘Dat is heel geschikt. Wil ik het zingen, terwijl ik op mijn kop sta?’

‘Klinkt het dan beter?’

‘Nee.’

‘Blijf dan maar rechtop staan, anders valt je hoed nog af, en dat zouden we niet willen. Ik meen me te herinneren dat je nooit je haar wast.’

‘Zoals u wenst, vrouwe.’ Boterbobbel maakte een diepe buiging en liet een enorme boer. Toen richtte hij zich op, stak zijn buik naar voren en bulderde: ‘Er was een beer, een beer, een beer! Zo zwart en bruin en harig, o zeer…’

Vrouwe Olenna boog zich naar voren. ‘Zelfs toen ik nóg jonger was dan jij was bet een welbekend feit dat de muren in de Rode Burcht oren hebben. Nou, van een lied worden ze er niet slechter op, en intussen kunnen wij meisjes vrijuit spreken.’

‘Maar,’ zei Sansa, ‘Varys… hij weet altijd…’

‘Harder zingen!’ riep de Doornenkoningin tegen Boterbobbel. ‘Deze oude oren zijn bijna doof, hoor. Sta je tegen me te fluisteren, zot dat je bent? Ik betaal je niet om te fluisteren. Zingen!

‘…DE BEER!’ donderde Boterbobbel, en zijn grote, zware stem galmde tegen de balken. ‘OP NAAR DE MARKT, KOM OOK EEN KEER. DE MARKT? ZEI HIJ, MAAR IK BEN EEN BEER, ZO ZWART EN BRUIN EN HARIG, JA ZEER!’

De gerimpelde oude dame glimlachte. ‘In Hooggaarde hebben we veel spinnen tussen de bloemen. Zolang ze zich met hun eigen zaken bemoeien laten we ze hun webjes weven, maar zodra ze gaan rondkruipen trappen we erop.’ Ze gaf Sansa een klopje op de rug van haar hand. ‘En nu de waarheid, kind. Wat voor soort man is Joffry, die zich Baratheon noemt maar zo verschrikkelijk veel op een Lannister lijkt?’

‘EN OVER DE WEG AL OP EN NEER! AL OP EN NEER! DRIE KNAPEN, EEN GEIT EN EEN DANSENDE BEER!’

Sansa’s hart klopte in haar keel. De Doornenkoningin was zo dichtbij dat ze de zure adem van de oude vrouw kon ruiken. Haar dunne, knokige vingers knepen in Sansa’s pols. Aan de andere kant luisterde Marjolij mee. Een huivering doorvoer haar. ‘Een monster,’ fluisterde ze, zo beverig dat ze haar eigen stem nauwelijks verstond. ‘Joffry is een monster. Hij loog over die slagersjongen en liet vader mijn wolf afmaken. Als ik hem mishaag laat hij mij door de Koningsgarde slaan. Hij is slecht en wreed, vrouwe, echt waar. En de koningin ook.’

Vrouwe Olenna Tyrel en haar kleindochter wisselden een blik. ‘Ach,’ zei de oude vrouw. ‘Wat jammer.’

O goden, dacht Sansa ontzet.Als Marjolij niet met hem wil trouwen, zal foff weten dat het mijn schuld is. ‘Alstublieft,’ flapte ze eruit, ‘laat de bruiloft niet afgelasten…’

‘Wees maar niet bang, kind. Heer Blaasvis is vastbesloten om Marjolij koningin te maken. En het woord van een Tyrel is meer waard dan al het goud van de Rots van Casterling. Dat was althans zo in mijn tijd. Toch word je bedankt voor de waarheid, kind.’

‘…DANSTE DE WEG NAAR DE MARKT OP EN NEER! EN HEEN! EN WEER!’ Boterbobbel sprong en brulde en stampte met zijn voeten.

‘Sansa, zou je graag in Hooggaarde op bezoek willen komen? Als Marjolij Tyrel glimlachte leek ze sprekend op haar broer Loras. ‘Alle herfstbloemen bloeien nu, en er zijn bosjes en fonteinen, lommerrijke binnenhoven en marmeren zuilengangen. Mijn vader heeft altijd zangers aan zijn hof, met betere stemmen dan Boterbobbel hier, en ook pijpers, vedelaars en harpspelers. Wij hebben de beste paarden, en plezierboten waarmee we op de Mander varen. Ga je weleens op valkenjacht, Sansa?’

‘Soms,’ gaf ze toe.

‘ZE WAS ZO LIEF EN PUUR EN TEER! DE MAAGD MET HET HAAR VOL HONINGSMEER!’

‘Je zult Hooggaarde net zo heerlijk vinden als ik, dat weet ik zeker.’ Marjolij streek een losse haarstreng van Sansa opzij. ‘Zodra je het ziet wil je nooit meer weg. En misschien hoeft dat ook niet.’

‘ZO TEER! ZO TEER! DE MAAGD MET HET HAAR VOL HONINGSMEER!’

‘Stil, kind!’ zei de Doornenkoningin scherp. ‘Sansa heeft niet eens gezegd dat ze graag op bezoek wil komen.’

‘O, maar dat wil ik wel,’ zei Sansa. Hooggaarde klonk als het oord van haar dromen, als het schone, magische hof dat ze eens had gehoopt in Koningslanding aan te treffen.

‘…ROOK DIE ZOMERSE GEUR, DE BEER! DE BEER! ZO ZWART EN BRUIN EN HARIG, JA ZEER!’

‘Maar de koningin,’ vervolgde Sansa, ‘zij zal me niet laten gaan…’

‘O jawel. Zonder Hooggaarde kunnen de Lannisters niet verwachten dat ze Joffry op de troon houden. Als mijn zoon de eikel erom vraagt zal ze geen keus hebben en zijn verzoek moeten inwilligen.’

‘Zal hij dat doen?’ vroeg Sansa. ‘Zal hij het vragen?’

Vrouwe Olenna fronste haar voorhoofd. ‘Ik zie niet in waarom we die beslissing aan hem zouden overlaten. Natuurlijk heeft hij geen flauw benul van onze ware bedoelingen.’

‘HIJ ROOK DAT GEURTJE TELKENS WEER!’

Sansa rimpelde haar voorhoofd. ‘Onze ware bedoelingen, vrouwe?’

‘HIJ SNOOF EN BRULDE EN ROOK HET, DIE BEER! DE ZOMERSE GEUR VAN HONINGSMEER!’

‘Om te zorgen dat je veilig en wel getrouwd raakt,’ zei de oude vrouw, terwijl Boterbobbel het oeroude lied uitbulderde. ‘Met mijn kleinzoon.’

Getrouwd met ser Loras, oh … Sansa hapte naar adem. Ze dacht aan Loras die haar in zijn fonkelende harnas van saffier een roos toewierp. Ser Loras in witte zij, zo zuiver, onschuldig en mooi. De kuiltjes bij zijn mondhoeken als hij glimlachte. De lieflijkheid van zijn lach, de warmte van zijn hand. Ze kon er slechts naar raden hoe het zou zijn om zijn tuniek omhoog te trekken en de gladde huid daaronder te strelen, om op haar tenen te staan en hem te kussen, om met haar vingers door die dichte bruine krullenbos te woelen en in zijn diepliggende bruine ogen te verdrinken. Er kroop een blos langs haar hals omhoog…

‘ACH, IK BEN EEN MAAGD, ZO PUUR EN TEER. NOOIT DANS IK MET EEN HARIGE BEER! EEN BEER! EEN BEER! NOOIT DANS IK MET EEN HARIGE BEER!’

‘Zou je dat wel bevallen, Sansa?’ vroeg Marjolij. ‘Ik heb nooit een zuster gehad, alleen broers. Zeg alsjeblieft ja, alsjeblieft, zeg dat je ermee instemt met mijn broer te trouwen.’

De woorden tuimelden uit haar mond. ‘Ja, dat wil ik. Er is niets wat ik liever wil dan met ser Loras trouwen, hem liefhebben…’

‘Loras?’ Vrouwe Olenna klonk geïrriteerd. ‘Wees niet zo dwaas, kind. Leden van de Koningsgarde trouwen niet. Hebben ze je dan niets geleerd op Winterfel? We hadden het over mijn kleinzoon Willas. Hij is weliswaar wat aan de oude kant voor jou, maar toch een lieve jongen. Helemaal geen eikel, en bovendien de erfgenaam van Hooggaarde.’

Het duizelde Sansa. Het ene moment was haar hoofd vol dromen over Loras geweest, het volgende moment waren ze allemaal weggeblazen. Willas? Willas? ‘Ik,’ zei ze dom. Hoofsheid is het harnas van een vrouw. Beledig ze niet. Let op je woorden. ‘Ik ken ser Willas niet. Ik heb nooit het genoegen gehad, vrouwe. Is hij… is hij net zo’n groot ridder als zijn broers?’

‘…TILDE HAAR OP EN ZETTE HAAR NIET NEER! DE BEER! DE BEER!’

‘Nee,’ zei Marjolij. ‘Hij heeft nooit de geloften afgelegd.’

Haar grootmoeder fronste. ‘Vertel het meisje de waarheid. De arme jongen is mank. Het is niet anders.’

‘Hij is als schildknaap gewond geraakt op zijn eerste toernooi,’ vertrouwde Marjolij haar toe. ‘Zijn paard viel en verbrijzelde zijn been.’

‘Dat was de schuld van die slang uit Dorne, die Oberyn Martel. En ook van zijn maester.’

‘IK RIEP OM EEN RIDDER MAAR JIJ BENT EEN BEER! EEN BEER! EEN BEER! ZO ZWART EN BRUIN EN HARIG, O ZEER!’

‘Willas heeft een slecht been maar een goed hart,’ zei Marjolij. ‘Hij las me altijd voor toen ik nog een klein meisje was en tekende plaatjes van de sterren voor me. Jij zult hem net zo lief vinden als wij, Sansa.’

‘ZE SCHOPTE EN KERMDE, DAT MEISJE TEER, MAAR HIJ, HIJ LIKTE DE HONINGSMEER. DE SMEER! DE SMEER! DE BEER DIE LIKTE DE HONINGSMEER!’

‘Wanneer kan ik kennis met hem maken?’ vroeg Sansa aarzelend.

‘Gauw,’ beloofde Marjolij. ‘Als je na de bruiloft van Joffry en mij naar Hooggaarde gaat. Mijn grootmoeder zal je meenemen.’

‘Ja, dat zal ik doen,’ zei de oude vrouw, gaf Sansa’s hand een klopje en lachte een vriendelijke, rimpelige lach.

‘ZE ZUCHTTE EN KREUNDE, KEER OP KEER! MIJN BEER, ZONG ZE, MIJN PRACHTIGE BEER! EN WEG WAREN ZE EN KWAMEN NIET WEER, DE BEER, DE BEER EN HET MEISJE TEER!’ Boterbobbel brulde de laatste regel, maakte een luchtsprong en landde op allebei zijn voeten met een klap die de wijnbekers voor hen op tafel deed wankelen. De vrouwen lachten en applaudisseerden.

‘Ik dacht dat dat vreselijke lied nooit meer zou ophouden,’ zei de Doornenkoningin. ‘Maar kijk eens aan, daar komt mijn kaas.’

Загрузка...