Jaime

De oostenwind waaide door zijn verwarde haar, zacht en zoetgeurig als Cerseis vingers. Hij hoorde vogels zingen en voelde de rivier onder de boot door bewegen, terwijl de riemen hen met brede zwaaien naar de bleekroze dageraad tilden. Na al die tijd in het donker was de wereld zo lieflijk dat het Jaime Lannister duizelde. Ik leef en ik ben dronken van zonlicht. Een lach ontsnapte aan zijn lippen, abrupt als een opgeschrikte kwartel.

‘Stil,’ gromde de deerne stuurs. Een stuurse blik paste beter bij haar brede, lelijke gezicht dan een glimlach. Niet dat Jaime haar ooit had zien glimlachen. Hij vermaakte zich door zich voor te stellen dat ze een van Cerseis zijden japonnen droeg in plaats van dat met ijzer versterkte leren buis. Je kunt evengoed een koe in zijde hullen.

Maar de koe kon wel roeien. Onder haar grove bruine broek gingen kuiten als houten kabels schuil en haar lange armspieren strekten en spanden zich bij iedere riemslag. Zelfs nu ze al de halve nacht roeide vertoonde ze nog geen tekenen van vermoeidheid, wat niet gezegd kon worden van zijn neef Cleos, die aan de andere riem zwoegde. Als je haar zo ziet is het een grote, sterke boerendeerne, maar ze spreekt of ze hooggeboren is en draagt een slagzwaard en een dolk. Ja, maar weet ze die ook te gebruiken? Jaime was van plan erachter te komen zodra hij zich van die ketens had bevrijd.

Hij droeg ijzeren boeien om zijn polsen en een vergelijkbaar stel om zijn enkels, verbonden met een ijzeren ketting van niet meer dan een voet lang. ‘Je zou haast denken dat mijn woord als Lannister niet goed genoeg is,’ had hij gegrapt toen ze hem boeiden. Hij was toen stomdronken geweest, door toedoen van Catelyn Stark. Hun ontsnapping uit Stroomvliet herinnerde hij zich maar bij stukjes en beetjes. Er waren wat problemen geweest met de cipier, maar die was door de forse deerne overmeesterd. Daarna waren ze een trap opgeklommen die eindeloos ronddraaide. Zijn benen waren zo slap als grassprieten en hij was twee of drie keer gestruikeld, tot de deerne hem haar arm had geboden om op te leunen. Op een bepaald moment was hij in een reismantel gewikkeld en op de bodem van een roeiboot gedeponeerd. Hij wist nog dat hij had liggen luisteren hoe vrouwe Catelyn iemand gelastte het valhek van de waterpoort op te halen. Ze zond ser Cleos Frey met nieuwe voorwaarden voor de koningin naar Koningslanding terug, had ze verklaard op een toon die geen tegenspraak duldde.

Daarna moest hij zijn ingedommeld. De wijn had hem slaperig gemaakt en het was heerlijk om zich te kunnen uitstrekken, een luxe die zijn ketens hem in de cel niet hadden gepermitteerd. Jaime had lang geleden geleerd om hazenslaapjes in het zadel te doen als hij op mars was. Dit was niet moeilijker. Tyrion lacht zich te barsten als hij hoort hoe ik door mijn eigen ontsnapping heen geslapen heb. Maar nu was hij wakker en maakten die ketens hem kregel. ‘Jonkvrouwe,’ riep hij, ‘als u die ketens doorhakt los ik u af aan de riemen.’

Ze keek opnieuw stuurs, haar gezicht een en al paardentanden en duistere achterdocht. ‘U blijft die ketens dragen, Koningsmoordenaar.’

‘Was je van plan het hele stuk naar Koningslanding te roeien, deerne?’

‘Noemt u mij Briënne, geen deerne.’

‘Mijn naam is ser Jaime, geen Koningsmoordenaar.’

‘Ontkent u dat u een koning hebt vermoord?’

‘Nee. Ontken jij je geslacht? Zo ja, rijg die broek dan los en laat eens wat zien.’ Hij wierp haar een onschuldig glimlachje toe. ‘Ik zou je ook kunnen vragen om je keurs los te rijgen, maar zo te zien zou dat niet veel bewijzen.’

Ser Cleos werd onrustig. ‘Neef, neem alsjeblieft de beleefdheid in acht.’

Het Lannister-bloed in zijn aderen is wel heel erg verdund. Cleos was de zoon van zijn tante Genna bij die saaie Emmon Frey die in angst voor heer Tywin Lannister leefde sinds de dag dat hij met diens zuster was getrouwd. Toen heer Walder Frey van de Tweeling zich in de oorlog bij Stroomvliet had aangesloten, had ser Emmon de band met zijn vrouw boven die met zijn vader verkozen. Een slechte ruil voor de Rots van Casterling, peinsde Jaime. Ser Cleos leek op een wezel, vocht als een gans en bezat de moed van een bijzonder dapper schaap. Vrouwe Stark beloofde hem te laten lopen als hij haar boodschap aan Tyrion overbracht en ser Cleos had plechtig gezworen dat te zullen doen.

Ze hadden heel wat afgezworen in die cel, vooral Jaime. Dat was vrouwe Catelyns prijs voor zijn vrijheid geweest. Ze had de punt van het zwaard van de forse deerne op zijn hart geplaatst en gezegd: ‘Zweer dat je nooit meer de wapens zult opnemen tegen Stark of Tulling. Zweer dat je je broer zult dwingen zijn gelofte om mijn dochters veilig en ongedeerd terug te zenden, gestand te doen. Zweer het op je riddereer, op je eer als Lannister, op je eer als een gezworen broeder van de Koningsgarde. Zweer het bij het leven van je zuster, dat van je vader en dat van je zoon, bij de oude goden en de nieuwe, en ik stuur je naar je zuster terug. Weiger, en je bloed zal vloeien.’ Hij herinnerde zich nog hoe het staal door zijn lompen heengedrongen was toen ze de punt van het zwaard omdraaide.

Ik vraag me af wat de Hoge Septon zou zeggen van de heiligheid van eden die stomdronken, aan de muur geketend en met een zwaard op de borst gezworen zijn? Niet dat Jaime zich echt om dat boerenbedrog bekommerde, of om de goden die hij beweerde te dienen. Hij dacht aan de emmer die vrouwe Catelyn in zijn cel had omgetrapt. Vreemd mens, om haar dochters aan een man toe te vertrouwen die schijt voor eer bezat. Al vertrouwde ze hem zo weinig als ze durfde. Ze vestigt haar hoop op Tyrion, niet op mij. ‘Misschien is ze al met al zo stom nog niet,’ zei hij hardop.

Dat vatte zijn bewaakster verkeerd op. ‘Ik ben niet stom. Noch doof.’

Hij bleef vriendelijk tegen haar; met haar de spot drijven zou zo makkelijk zijn dat het niet leuk meer was. ‘Ik praatte in mezelf, en niet over jou. Die gewoonte wen je jezelf snel aan in een cel.’

Ze fronste tegen hem, duwde de riemen naar voren en trok eraan, duwde ze weer naar voren, en zei niets.

Even glad van tong als ze fraai van gezicht is. ‘Naar je taalgebruik te oordelen ben je edel geboren.’

‘Mijn vader is Selwyn van Tarth, bij de genade der goden heer van Evenschemer.’ Zelfs dat zei ze niet van harte.

‘Tarth,’ zei Jaime. ‘Een akelige, grote rots in de zee-engte, als ik het wel heb. En Evenschemer is eedplichtig aan Stormeinde. Hoe komt het dat je Robb van Winterfel dient?’

‘Ik dien vrouwe Catelyn. En zij heeft me opgedragen u veilig bij uw broer Tyrion in Koningslanding af te leveren, niet om woorden met u te wisselen. Zwijg.’

‘Ik heb mijn buik vol van dat gezwijg, mens.’

‘Praat dan maar tegen ser Cleos. Ik heb tegen monsters niets te zeggen.’

‘Oei,’ zei Jaime. ‘Zijn hier monsters in de buurt? Onder water misschien? In dat wilgenbosje? En ik heb mijn zwaard niet!’

‘Iemand die zijn eigen zuster schendt, zijn koning vermoordt en een onschuldig kind in de dood stort verdient geen andere naam.’

Onschuldig? Dat rotjoch bespioneerde ons. Jaime had alleen maar een uurtje samen met Cersei gewild. Hun reis naar het noorden was één langdurige kwelling geweest. Iedere dag had hij haar gezien zonder haar te kunnen aanraken en geweten dat Robert elke avond beschonken haar bed in tolde in dat krakende huis op wielen. Tyrion had zijn best gedaan hem in een goed humeur te houden, maar dat was niet genoeg geweest. ‘Als het over Cersei gaat neem je de hoffelijkheid in acht, deerne,’ zei hij waarschuwend.

‘Ik heet Briënne, geen deerne.’

‘Wat kan jou het schelen hoe een monster je noemt?’

‘Ik heet Briënne,’ herhaalde ze, vasthoudend als een jachthond.

‘Jonkvrouw Briënne?’ Nu keek ze zo ongemakkelijk dat Jaime begreep dat hij een zwakke plek had gevonden. ‘Of zou ser Briënne je beter bevallen?’ Hij lachte. ‘Nee, ik vrees van niet. Je kunt een melkkoe met een staartriem, hoofdplaat en borstpantser uitdossen en haar van top tot teen met zijde behangen, maar daarmee kun je er nog niet mee ten strijde trekken.’

‘Neef Jaime, alsjeblieft, wil je niet zulke grove taal uitslaan.’ Onder zijn mantel droeg ser Cleos een wapenrok met de tweelingtorens van het huis Frey, gekwartierd met de gulden leeuw van Lannister. ‘We hebben nog ver te gaan, laten we nu geen ruzie met elkaar maken.’

‘Als ik ruzie maak, doe ik dat met een zwaard, neef. Ik sprak de dame toe. Vertel eens, deerne, zijn alle vrouwen op Tarth zo lelijk als jij? Dan heb ik met de mannen te doen. Misschien weten ze op zo’n naargeestige berg in zee niet hoe echte vrouwen eruitzien.’

‘Tarth is mooi,’ gromde de deerne tussen de riemslagen door. ‘Het wordt het Eiland van Saffier genoemd. Hou je kop, monster, tenzij je wilt dat ik je muilkorf.’

‘Ze is nog grof gebekt ook, hè neef?’ vroeg Jaime aan ser Cleos. ‘Al moet ik wel toegeven dat ze lef heeft. Er zijn niet veel mannen die me recht in mijn gezicht voor monster durven uitmaken.’ Al nemen ze achter mijn rug ongetwijfeld geen blad voor de mond.

Ser Cleos kuchte nerveus. ‘Jonkvrouw Briënne heeft die leugens vast van Catelyn Stark. De Starks koesteren geen hoop u met het zwaard te verslaan, dus nu voeren ze oorlog met venijnige woorden.’

Ze hébben me met het zwaard verslagen, kinloos misbaksel dat je bent. Jaime glimlachte wereldwijs. Wereldwijze lachjes zijn voor velerlei uitleg vatbaar als je de mensen hun gang laat gaan. Heeft neef Cleos al die vuilspuiterij nu echt geslikt of wil hij bij mij in een goed blaadje komen? Wat hebben we hier, een eerlijke schaapskop of een kontlikker?

Ser Cleos bazelde onbekommerd verder. ‘Wie denkt dat een gezworen broeder van de Koningsgarde een kind te na zou komen weet niet wat eer is.’

Een kontlikker. De waarheid was, dat Jaime er spijt van had gekregen dat hij Brandon Stark uit dat raam had gekieperd. Toen het jong alsmaar niet doodging had Cersei hem geen moment rust gegund. ‘Hij was zeven, Jaime,’ had ze hem verweten. ‘Zelfs als hij begreep wat hij zag hadden we hem heus wel zo bang kunnen maken dat hij zijn mond hield.’

‘Ik had nooit gedacht dat jij zou willen…’

‘Jij dénkt ook nooit. Als dat joch bijkomt en zijn vader vertelt wat hij heeft gezien…’

‘Als, als, als.’ Hij had haar op schoot getrokken. ‘Als hij bijkomt zeggen we dat hij gedroomd heeft, we maken hem voor leugenaar uit en in het ergste geval vermoord ik Ned Stark.’

‘En wat denk je dat Robert dan zal doen?’

‘Laat Robert doen wat hem goeddunkt. Ik verklaar hem desnoods de oorlog. De Oorlog om Cerseis Kut, zullen de zangers dat noemen.’

‘Jaime, laat me los,’ raasde ze, worstelend om los te komen.

In plaats daarvan had hij haar gekust. Even had ze zich verzet, maar toen opende haar mond zich onder de zijne. Hij herinnerde zich de smaak van wijn en kruidnagelen op haar tong. Ze sidderde. Zijn hand ging naar haar keurs en gaf er een ruk aan, zodat de zijde scheurde en haar borsten vrijkwamen. En even waren ze dat joch van Stark vergeten.

Had Cersei er naderhand wel weer aan gedacht en die kerel gehuurd over wie vrouwe Catelyn had gesproken, om er zeker van te zijn dat de jongen nooit meer zou ontwaken? Als ze hem dood had willen hebben had ze mij wel gestuurd. En het is niets voor haar om een handlanger te sturen die zo’n moord zo grandioos verknoeit.

Stroomafwaarts glansde de zon op het winderige rivieroppervlak. De zuidelijke oever was van rode klei, gelijkmatig als een weg. Kleine stroompjes voedden de grotere, en de rottende stronken van verdronken bomen klampten zich aan de oevers vast. De noordkant was wilder. Twintig voet hoge, steile rotsen rezen boven hen uit, bekroond door groepjes beuken, eiken en kastanjes. Op de heuvels verderop ontwaarde Jaime een wachttoren die met iedere riemslag groeide, maar lang voor ze er waren zag hij al dat het ding verlaten was en dat de verweerde stenen door klimrozen overwoekerd waren.

Toen de wind draaide hielp ser Cleos de forse deerne het zeil te hijsen, een stijve driehoek van rood en blauw gestreept zeildoek. De kleuren van de Tullings, die hen zouden verzekeren van ellende als ze op de rivier op Lannister-troepen zouden stuiten. Maar een ander zeil hadden ze niet. Briënne nam het roer. Jaime gooide het zijzwaard uit, en zijn ketens rammelden. Daarna schoten ze sneller op, hun vlucht werd bevorderd door wind en stroom. ‘We kunnen onszelf het nodige gereis besparen als je me bij mijn vader aflevert in plaats van bij mijn broer,’ merkte hij op.

‘De dochters van vrouwe Catelyn zijn in Koningslanding. Of ik ga terug met de meisjes, of ik ga helemaal niet terug.’

Jaime keerde zich naar ser Cleos toe. ‘Neef, leen me je mes.’

‘Nee.’ De vrouw verstrakte. ‘Ik wil niet hebben dat je gewapend bent.’ Haar stem was even onbuigzaam als steen.

Ze is zelfs nog bang voor me als ik ketens draag. ‘Cleos, ik vrees dat ik je moet vragen of je me wilt scheren. Laat de baard zitten, maar haal wel het haar van mijn hoofd.’

‘Wil je kaalgeschoren worden?’ vroeg Cleos Frey.

‘Het rijk kent Jaime Lannister als een baardeloze ridder met lang gouden haar. Een kale vent met een smerige gele baard valt misschien minder op. Ik wil liever niet herkend worden met die ijzers om.’

De dolk had scherper kunnen zijn. Cleos hakte er manmoedig op los en zaagde en sneed zich een weg door de klitten. Het haar gooide hij overboord. De gouden krullen dreven op het wateroppervlak en raakten geleidelijk aan achterop. Toen de klitten verdwenen kroop er een luis over zijn nek omlaag. Jaime ving hem en plette hem met zijn duimnagel. Ser Cleos plukte er nog meer van zijn hoofdhuid en smeet ze in het water. Jaime maakte zijn hoofd nat en liet ser Cleos het lemmet wetten, voordat hij de laatste gele stoppels eraf schraapte. Toen dat klaar was fatsoeneerden ze ook zijn baard.

Het spiegelbeeld in het water was een man die hij niet kende. Hij was niet alleen kaal, maar zag er ook uit alsof hij in die kerker vijf jaar ouder was geworden. Zijn gezicht was magerder, met holle ogen en rimpels die hij zich niet kon herinneren. Zo lijk ik niet meer zo sprekend op Cersei. Dat zal ze afschuwelijk vinden.

Tegen de middag was ser Cleos ingeslapen. Zijn gesnurk klonk als het paren van eenden. Jaime rekte zich uit om de wereld langs te zien drijven. Na die donkere cel was iedere rots en elke boom een wonder.

Er kwamen wat eenkamerhutten langs die op lange palen prijkten, waardoor ze op kraanvogels leken. De mensen die er woonden gaven geen enkel teken van leven. Vogels vlogen over hen heen of schreeuwden in de bomen langs de wal en Jaime zag zilveren vissen als messen door het water flitsen. Tullingforellen, een slecht voorteken, dacht hij, tot hij een nog slechter zag. Een van de drijvende houtblokken die ze passeerden bleek een dode man te zijn, bloedeloos en opgezwollen. Zijn mantel was in de wortels van een omgevallen boom blijven haken en de kleur was onmiskenbaar het karmijnrood van de Lannisters. Hij vroeg zich af of het lijk van iemand was die hij kende.

De eenvoudigste weg om goederen of mensen door het rivierengebied te vervoeren was via de vorken van de Drietand. In vredestijd zouden ze vissers in hun bootjes zijn tegengekomen, graanschuiten die stroomafwaarts werden geboomd, kooplieden die vanaf hun drijvende winkels naalden en rollen stof verkochten, misschien zelfs een fleurig geverfde komediantenboot met veelkleurig geblokte zeilen die van dorp naar dorp en van slot naar slot stroomopwaarts trok.

Maar de oorlog had zijn tol geëist. Ze voeren langs dorpen maar zagen geen dorpelingen. Een leeg net dat kapotgehakt en gescheurd aan een paar bomen hing was alles wat naar vissersvolk verwees. Een jong meisje dat haar paard drenkte, reed weg zodra ze hun zeil in het oog kreeg. Later passeerden ze een stuk of wat boeren die onder aan een uitgebrande woontoren in een veld groeven. De mannen staarden hen met doffe ogen aan en ploeterden weer verder zodra ze hadden vastgesteld dat het roeibootje geen bedreiging vormde.

De Rode Vork was breed en traag, een kronkelende rivier vol lussen en bochten, bezaaid met kleine beboste eilandjes en dikwijls vernauwd door zandbanken en stronken die net onder het wateroppervlak loerden. Briënne leek echter een scherp oog voor de gevaren te hebben en scheen altijd de juiste vaargeul te kunnen vinden. Toen Jaime haar complimenteerde met haar kennis van de rivier keek ze hem wantrouwig aan en zei: ‘Ik ken de rivier niet. Tarth is een eiland. Ik kon al met riemen en zeilen omgaan voor ik ooit op een paard had gezeten.’

Ser Cleos ging rechtop zitten en wreef in zijn ogen. ‘Goden, wat heb ik een pijn aan mijn armen. Ik hoop dat die wind aanhoudt.’ Hij snoof. ‘Ik ruik regen.’

Een flinke bui zou Jaime welkom zijn. De kerkers van Stroomvliet waren niet de schoonste plek van de Zeven Koninkrijken. Hij moest inmiddels als een overrijpe kaas ruiken.

Cleos tuurde de rivier af. ‘Rook.’

Een dunne grijze vinger wenkte hen voort. Kringelend en konkelend rees hij verscheidene mijlen verderop vanaf de zuidoever omhoog. Daaronder kon Jaime de smeulende resten van een groot gebouw onderscheiden, en een levende eik vol dode vrouwen.

De kraaien waren nog maar net aan de lijken begonnen. De dunne touwen sneden diep in de zachte halzen en bij elke windvlaag draaiden en zwaaiden ze. ‘Heel onridderlijk,’ zei Briënne toen ze zo dichtbij waren dat ze het duidelijk konden zien. ‘Geen waarachtig ridder zou zo’n moedwillige slachtpartij goedkeuren.’

‘Waarachtige ridders zien wel ergere dingen als ze ten strijde trekken, deerne,’ zei Jaime. ‘En ze dóén ze ook.’

Briënne wendde het roer naar de oever. ‘Ik laat geen onschuldigen voor de kraaien hangen.’

‘Een harteloze deerne. Kraaien moeten ook eten. Blijf op de rivier en laat de doden met rust, mens.’

Ze landden stroomopwaarts van de plek waar de grote eik over het water hing. Terwijl Briënne het zeil streek, klom Jaime uit de boot, gehinderd door zijn ketens. De Rode Vork vulde zijn laarzen en drong door zijn gerafelde broek. Lachend viel hij op zijn knieën, dompelde zijn hoofd in het water en kwam drijfnat en druipend weer boven. Er zat vuil aan zijn handen gekoekt, en toen hij ze in de stroom had schoongeschrobd leken ze magerder en bleker dan in zijn herinnering. Zijn benen waren ook stijf en wankelden onder zijn gewicht. Ik heb veel te lang in die rotkerker van Hoster Tulling gezeten.

Briënne en Cleos trokken het bootje op de oever. Boven hen hingen de dode lichamen als rotte vruchten te rijpen. ‘Een van ons zal ze los moeten snijden,’ zei de deerne.

‘Ik klim er wel in.’ Jaime waadde rammelend aan wal. ‘Als je die ketens er maar afhaalt.’

De deerne staarde omhoog naar een van de dode vrouwen. Jaime schuifelde dichterbij met kleine, hortende stapjes, de enige manier die de voet-lange keten hem toestond. Toen hij het primitieve bordje zag dat om de nek van het hoogste lijk hing moest hij glimlachen. ‘Dit zijn Leeuwensletten,’ las hij hardop. ‘O ja, mens, heel onridderlijk… maar door jouw kant gedaan, niet door de mijne. Wie zouden die vrouwen zijn?’

‘Kroegmeiden,’ zei ser Cleos Frey. ‘Dit was een herberg, dat staat me nu weer bij. Een paar leden van mijn escorte hebben hier de nacht doorgebracht toen we laatst naar Stroomvliet terugkeerden.’ Van het gebouw restte niets anders dan de stenen fundering en een wirwar van ingestorte, verkoolde balken. Uit de as steeg nog rook op.

Bordelen en hoeren liet Jaime aan zijn broer Tyrion over. De enige vrouw die hij ooit had begeerd was Cersei. ‘Die meisjes hebben wat soldaten van mijn vader een pleziertje gedaan, krijg ik de indruk. Misschien hebben ze hun te eten en te drinken gegeven. Zo hebben ze hun verraderskragen verdiend, met een kus en een kroes bier.’ Hij keek naar beide zijden de rivier af om zich ervan te vergewissen dat ze helemaal alleen waren. ‘Dit is het grondgebied van Vaaren. Misschien heeft heer Jonos ze laten doden. Mijn vader heeft zijn slot in brand gestoken. Ik ben bang dat hij ons geen goed hart toedraagt.’

‘Het kan ook het werk van Marq Pijper zijn,’ zei ser Cleos. ‘Of van dat dwaallicht Beric Dondarrion, al heb ik gehoord dat hij alleen krijgslieden doodt. Misschien een bende noorderlingen van Rous Bolten?’

‘Bolten is door mijn vader bij de Groene Vork verslagen.’

‘Maar niet gebroken,’ zei ser Cleos. ‘Hij is weer naar het zuiden gegaan toen heer Tywin tegen de Voorden optrok. Het laatste nieuws in Stroomvliet was dat hij Harrenhal op ser Amaury Lors had veroverd.’

Dat klonk Jaime erg onprettig in de oren. ‘Briënne,’ zei hij, ditmaal zo beleefd haar bij haar naam te noemen in de hoop dat ze zou luisteren, ‘als heer Bolten Harrenhal bezet houdt ligt het voor de hand dat zowel De Drietand als de Koningsweg worden gadegeslagen.’

Hij meende een zweem van onzekerheid in haar grote blauwe ogen te ontwaren. ‘U staat onder mijn bescherming. Ze zouden mij eerst moeten doden.’

‘Daar zullen ze geen been in zien, lijkt mij.’

‘Ik vecht net zo goed als u,’ zei ze verdedigend. ‘Ik was een van koning Renlings zeven uitverkorenen. Hij heeft me eigenhandig met de gestreepte zijde van de Regenbooggarde bekleed.’

‘De Regenbooggarde? Jij en nog zes andere meisjes, zeker? Een zanger zei eens dat zijde alle meisjes mooi maakt… maar die had jou vast nooit gezien.’

De vrouw kreeg een kleur. ‘We moeten nog graven delven.’ Ze begon de boom in te klimmen.

De lagere takken van de eik waren groot genoeg om haar gewicht te dragen toen ze de stam in geklommen was. Ze liep met haar dolk in de hand door de bladeren om de lijken los te snijden. Vliegen omzwermden de neerstortende lichamen en de stank nam toe naarmate er meer vielen. ‘Wat een hoop moeite voor een paar hoeren,’ klaagde ser Cleos. ‘En waarmee worden we geacht te graven? We hebben geen schoppen en ik ben niet van plan mijn zwaard te gebruiken. Ik…’

Briënne slaakte een kreet. Ze sprong naar beneden in plaats van omlaag te klimmen. ‘Naar de boot. Snel. Ik zag een zeil.’

Ze maakten zoveel mogelijk haast, al kon Jaime nauwelijks rennen en moest hij door zijn neef het roeibootje in getrokken worden. Briënne duwde af met een riem en hees ijlings het zeil. ‘Ser Cleos, u zult ook moeten roeien.’

Hij deed wat ze gezegd had. Het bootje kliefde nu iets sneller door het water. Stroom, wind en riemen hielpen hen gezamenlijk voort. Jaime zat geketend en wel stroomopwaarts te turen. Alleen de punt van het andere zeil was te zien. Door de lus in de Rode Vork leek het zich aan de overkant van de velden te bevinden en achter een scherm van bomen naar het noorden te schuiven, terwijl zij naar het zuiden gingen. Maar dat leek maar zo, wist hij. Hij hief beide handen op om zijn ogen af te schermen. ‘Modderig rood en waterig blauw,’ verklaarde hij.

Briënnes brede mond maalde geluidloos, zodat ze eruitzag als een herkauwende koe. ‘Sneller, ser.’

Achter hen was de herberg weldra uit het zicht verdwenen en ze verloren ook de punt van het zeil uit het oog, maar dat zei niets. Zodra de achtervolgers de lus om waren zouden ze weer zichtbaar zijn. ‘We kunnen altijd nog hopen dat de nobele Tullings zullen aanleggen om die dode hoeren te begraven.’ Het idee om naar zijn cel terug te keren sprak Jaime niet aan. Tyrion zou nu een list verzinnen, maar alles wat ik kan bedenken is met een zwaard op ze af stormen.

Bijna een uur speelden ze verstoppertje met hun achtervolgers en doken om bochten heen en tussen kleine beboste eilandjes door. Juist toen ze hoopten dat ze ontkomen waren werd in de verte het zeil weer zichtbaar. Ser Cleos liet zijn riem even rusten. ‘Dat de Anderen ze halen!’ Hij veegde het zweet van zijn voorhoofd.

‘Roeien!’ zei Briënne.

‘Dat is een riviergalei die achter ons aankomt,’ verklaarde Jaime, toen hij een poosje had gekeken. Het schip leek met elke riemslag iets groter te worden. ‘Aan weerskanten negen riemen, dus dat wil zeggen achttien man. Meer, als ze er behalve roeiers ook krijgslieden ingestopt hebben. En grotere zeilen dan wij. Daar ontkomen we niet aan.’

Ser Cleos verstijfde aan zijn riemen. ‘Zei je achttien?’

‘Zes voor elk van ons. Ik had er liever acht gehad, maar deze armbandjes hinderen me een beetje.’ Jaime stak zijn polsen omhoog. ‘Tenzij vrouwe Briënne zo vriendelijk zou willen zijn mij los te maken?’

Ze negeerde hem en legde al haar kracht in haar riemslagen.

‘We hadden een halve nacht voorsprong,’ zei Jaime. ‘Zij roeien al sinds zonsopgang, terwijl er telkens twee riemen rusten. Ze zijn vast uitgeput. Zojuist heeft de aanblik van ons zeil hun krachten hernieuwd, maar dat zal niet lang duren. We zullen er heel wat kunnen doden.’

Ser Cleos staarde hem met open mond aan. ‘Maar… ze zijn met zijn achttienen.’

‘Op zijn minst. Eerder met twintig of vijfentwintig.’

Zijn neef kreunde. ‘Tegen achttien man kunnen we niet eens op.’

‘Zei ik dat dan? Het beste waarop we kunnen hopen, is strijdend ten onder te gaan.’ Hij was volkomen oprecht. Jaime Lannister had de dood nooit gevreesd.

Briënne staakte haar geroei. Vlasblonde haarstrengen zaten tegen haar bezwete voorhoofd geplakt en die grimas maakte haar lelijker dan ooit. ‘U staat onder mijn bescherming,’ zei ze, haar stem zo verstikt van woede dat ze bijna gromde.

Hij moest lachen om zoveel woestheid. Het is net de Jachthond met tieten, dacht hij. Althans, als ze noemenswaardige tieten had. ‘Bescherm me dan, deerne. Of maak me los, zodat ik mezelf kan beschermen.’

De galei scheerde stroomafwaarts, een grote houten libel. Dankzij de furieuze riemslagen schuimde het water wit om de boeg. Het schip liep zichtbaar op hen in en de mannen aan dek dromden samen bij de voorplecht. Metaal blonk in hun handen, en Jaime zag ook bogen. Schutters. Hij had een hekel aan boogschutters.

Bij de boeg van de toesnellende galei stond een gedrongen man met een kaal hoofd, borstelige grijze wenkbrauwen en gespierde armen. Over zijn maliënkolder droeg hij een smoezelige witte wapenrok met daarop een lichtgroene treurwilg geborduurd, maar zijn mantel was vastgegespt met een zilveren forel. Het hoofd van de wacht van Stroomvliet. In zijn tijd was ser Robin Reyger als krijgsman berucht geweest om zijn vasthoudendheid, maar hij had zijn tijd gehad. Hij was van Hoster Tullings leeftijd en samen met zijn heer oud geworden.

Toen de boten nog vijftig pas van elkaar verwijderd waren zette Jaime zijn handen aan zijn mond en riep over het water: ‘Komt u mij goede reis wensen, ser Robin?’

‘Ik kom je terughalen, Koningsmoordenaar,’ bulderde ser Robin Reyger. ‘Hoe komt het dat je je gouden haar kwijt bent?’

‘Ik hoop mijn vijanden te verblinden met de glans van mijn hoofd. Bij u heeft dat niet slecht gewerkt.’

Ser Robin kon er niet om lachen. De afstand tussen roeiboot en galei was tot veertig pas geslonken. ‘Riemen en wapens in de rivier gooien, dan hoeft niemand iets te overkomen.’

Ser Cleos draaide zich om. ‘Jaime, zeg tegen hem dat Lady Catelyn ons vrijgelaten heeft… een uitwisseling van gevangenen, volgens de wet…’

Dat deed Jaime, al had hij er niets aan. ‘Catelyn Stark heeft het in Stroomvliet niet voor het zeggen,’ schreeuwde ser Robin terug. Vier boogschutters posteerden zich aan weerskanten van hem, twee staand en twee knielend. ‘Smijt jullie zwaarden in het water!’

‘Ik heb geen zwaard,’ riep hij terug, ‘maar als ik er wel een had zou ik het in jouw buik steken en er de ballen van die vier lafaards mee afhakken.’

Zijn antwoord was een zwerm pijlen. Een drong er in de mast, twee doorboorden het zeil en de vierde miste Jaime op een voet na.

Voor hen doemde weer een brede lus van de Rode Vork op. Briënne stuurde de roeiboot scherp de bocht om. Toen ze draaiden zwiepte de giek om, en het zeil bolde met een knal op in de wind. Verderop lag een groot eiland midden in de stroom. De hoofdgeul liep langs de linkeroever. Rechts takte er een zij arm af die tussen het eiland en de hoge rotsen op de noordoever door liep. Briënne verschoof de helmstok, en de roeiboot schoot met klapperend zeil naar links. Jaime zag haar ogen. Mooie ogen, dacht hij, en kalm ook. Mannenogen waren een open boek voor hem. Hij wist hoe angst eruitzag. Ze is vastberaden, niet wanhopig.

Dertig pas achter hen draaide de galei de bocht in. ‘Ser Cleos, pak de helmstok,’ beval de deerne. ‘Koningsmoordenaar, neem een riem en houd ons van de rotsen af.’

‘Tot uw orders, vrouwe.’ Een riem was wel geen zwaard, maar met het blad, mits welgemikt, kon je iemand het gezicht inslaan, en de schacht was bruikbaar om te pareren.

Ser Cleos duwde Jaime de riem in zijn hand en krabbelde haastig naar de achtersteven. Ze kruisten voor de punt van het eiland langs en doken scherp de zij arm in, en toen de boot overstag ging sloeg er een golf water tegen de rotswand. Het eiland was dicht bebost, een wirwar van wilgen, eiken en rijzige dennen die dichte schaduwen over het snelstromende water wierpen en de wortels en verrotte stronken van ondergestroomde bomen onzichtbaar maakten. Links rees de rotswand steil en stenig omhoog, en aan de voet ervan schuimde de rivier rond gebarsten rotsblokken en puin dat van de klip gestort was.

Ze voeren uit de zon de schaduw in, voor de galei aan het zicht onttrokken door de groene muur van de bomen en de grijsgrauwe steen van de rotswand. Even geen last van de pijlen, dacht Jaime, terwijl hij hen afduwde van een grote steen die half onder water lag.

Het roeibootje wiebelde. Hij hoorde een zachte plons, en toen hij omkeek was Briënne weg. Het volgende ogenblik zag hij haar weer, bezig zich onder aan de klip uit het water te hijsen. Ze waadde een ondiepe poel door, klauterde een paar rotsen over en begon te klimmen. Ser Cleos’ ogen puilden uit zijn hoofd. Idioot, dacht Jaime. ‘Negeer die deerne,’ snauwde hij tegen zijn neef. ‘Sturen.’

Ze konden het zeil achter de bomen zien bewegen. Aan het begin van de zij arm kwam de riviergalei vol in het zicht, vijfentwintig pas achter hen. De boeg ging scherp overstag en er vlogen wat pijlen de lucht in, allemaal naast. De boogschutters hadden last van het deinen van de twee boten maar dat zouden ze gauw genoeg weten te compenseren, besefte Jaime. Briënne was halverwege de rotswand en trok zich van steunpunt naar steunpunt op. Zo ziet Reyger haar zeker, en dan laat hij haar door zijn boogschutters neerhalen. Jaime besloot om te kijken of de oude man zich door zijn trots tot een stommiteit zou laten verleiden. ‘Ser Robin, , schreeuwde hij, ‘luister eens.’

Ser Robin hief een hand op en zijn schutters lieten hun bogen zakken. ‘Zeg wat je wilt, Koningsmoordenaar, maar doe het snel.’

De roeiboot schoot door een nest van gebroken stenen heen toen Jaime riep: ‘Ik weet een betere manier om dit te beslechteneen tweegevecht. U en ik.’

‘Ik ben niet vanmorgen geboren, Lannister.’

‘Nee, maar het zit erin dat u vanmiddag zult sterven.’ Jaime stak zijn handen op zodat de ander zijn boeien kon zien. ‘Ik zal u geketend en wel bevechten. Wat hebt u te vrezen?’

‘Jou niet. Als het aan mij lag zou ik niets liever doen, maar ik heb bevel u zo mogelijk levend terug te brengen. Schutters.’ Hij gaf ze een teken om door te gaan. ‘Opzetten. Spannen. Losla…’

De afstand was nog geen twintig pas. De schutters konden bijna niet missen, maar toen ze hun bogen spanden regende er een waterval van steentjes op hen neer. De kiezels kletterden bij hen op het dek, stuiterden van hun helmen af en plonsden aan weerkanten van de boeg in het water. Degenen die snel genoeg van begrip waren keken op, net op het moment dat een rotsblok ter omvang van een koe zich van de top van de klip losmaakte. Ser Robin slaakte een kreet van ontzetting. De steen tuimelde door de lucht, raakte de rotswand, brak in tweeën en smakte bovenop hen. Het grootste stuk sloeg de mast doormidden, scheurde het zeil, smeet twee van de schutters met een boog de rivier in en verbrijzelde het been van een roeier die zich net over zijn riem boog. De snelheid waarmee de galei zich met water vulde liet vermoeden dat het kleinste brokstuk recht door de romp gegaan was. De kreten van de roeiers weerkaatsten tegen de rotswand, terwijl de boogschutters in de stroom wild met hun armen maaiden. Naar het gespetter te oordelen konden ze geen van beiden zwemmen. Jaime lachte.

Tegen de tijd dat ze uit de zijarm opdoken was de galei tussen ondiepten, kolken en boomwortels vastgelopen en had Jaime Lannister geconstateerd dat de goden goed waren. Ser Robin en zijn driewerf vervloekte boogschutters hadden een lange, natte wandeling naar Stroomvliet voor de boeg en zelf was hij bovendien die grote, lelijke deerne kwijt. Ik had het zelf niet beter kunnen bedenken. Als ik eenmaal die ijzers kwijt ben…

Ser Cleos slaakte een kreet. Toen Jaime opkeek denderde Briënne een eind voor hen uit over de bovenrand van de klip. Terwijl hun boot de bocht van de rivier volgde, had zij een stukje afgestoken over een landtong. Ze wierp zich van de rots, en zoals ze zich kromde in die duik was ze bijna gracieus. Het zou onaardig zijn om te hopen dat haar hoofd op een steen te pletter zou slaan. Ser Cleos stuurde het bootje naar haar toe. Gelukkig had Jaime zijn riem nog. Een goeie klap als ze eraan komt plonzen en ik heb geen last meer van haar.

In plaats daarvan merkte hij dat hij zijn riem over het water heen stak. Briënne greep hem vast en Jaime trok haar naar zich toe. Toen hij haar in het bootje hielp liep het water uit haar haren en droop het uit haar doorweekte kleren in plasjes op het dek. Ze is nog lelijker als ze nat is. Wie had dat voor mogelijk gehouden? ‘Je bent een verdomd stomme deerne,’ zei hij tegen haar. ‘We hadden zonder jou verder kunnen varen. Je verwacht nu zeker dat ik dank je wel zeg.’

‘Ik wil jouw bedankjes niet, Koningsmoordenaar. Ik heb een eed gezworen om je veilig in Koningslanding te brengen.’

‘En die wil je houden?’ Jaime wierp haar zijn meest verblindende glimlach toe. ‘Dat zou nog eens een wonder zijn.’

Загрузка...