32 De overeenkomst gestand doen

Birgitte leunde tegen de stenen muur van het drie verdiepingen hoge huis en dacht bedroefd aan Gaidal toen de kluwen gevoelens en fysieke sensaties achter in haar hoofd, haar bewustzijn van Elayne, plotseling spastisch bewoog. Dat was het enige woord ervoor. Wat het ook was, het duurde maar een tel, maar daarna was de binding vervuld van... slapheid. Elayne was bewust maar onvast. Ze was echter niet bang.

Toch gooide Birgitte haar kap achterover en liep naar de hoek om Vollemaanstraat in te kijken. Elayne kon soms dapperder zijn dan goed voor haar was. Het moeilijkste van haar rol als Elaynes zwaardhand was te zorgen dat ze zichzelf niet onnodig in gevaar bracht. Niemand was onverwoestbaar, maar die verdomde vrouw dacht dat zij dat wel was. Haar zegel had een ijzeren leeuw moeten zijn in plaats van een gouden lelie. Er scheen nog steeds licht door het raam boven, dat een bleke poel op de smalle straat wierp, en het was helemaal stil, op een kat na die ergens miauwde. ‘Sareitha voelt zich... wazig,’ mompelde Ned Yarman naast haar. Het jongensachtige gezicht van de lange zwaardhand was een grimmig masker van schaduwen binnen in de kap van zijn mantel. ‘Ze voelt zich zwak.’

Birgitte werd zich bewust van de andere zwaardhanden die rondom haar kwamen staan, met stenen gezichten en harde ogen. Dat was zelfs in het maanlicht duidelijk genoeg te zien. Er was iets gebeurd met alle Aes Sedai, zo scheen het. Maar wat?

‘Vrouwe Elayne zei dat ze zou roepen als ze ons nodig had,’ zei ze tegen hen, ook om zichzelf gerust te stellen. Zelfs als zowel Careane als Sareitha Duistervrienden waren, dan konden ze gekoppeld niets uithalen, en schijnbaar was datgene wat er gebeurd was, ook met hen gebeurd. Het Licht brande haar, ze had erop moeten staan dat zij en de andere zwaardhanden meegingen.

‘Careane zal niet blij zijn als we ons er onnodig in mengen,’ zei Venr Kosaan zachtjes. Hij was zo slank als een zwaard en donker, met wat grijs in zijn krullende zwarte haar en een korte baard, en leek volkomen op zijn gemak. ‘Ik vind dat we moeten wachten. Ze voelt zich zeker, wat er ook gaande is.’

‘Meer dan toen ze naar binnen ging,’ voegde Cieril Arjuna eraan toe, wat hem een scherpe blik van Venr opleverde. Cieril was nog niet van middelbare leeftijd en was knokig, hoewel zijn schouders breed waren. Birgitte knikte. Elayne voelde zich ook zeker. Maar Elayne kon zich nog zeker voelen als ze over een gerafeld touw boven een put vol scherpe staken liep. Er begon een hond te blaffen in de verte, en de miauwende kat zweeg, maar andere honden beantwoordden de roep van de eerste in een zich verspreidende kring, tot het geluid zo plotseling stopte als het was begonnen. Ze wachtten, en Birgitte was in stilte ongerust. Plotseling gromde Venr een vloek en liet zijn mantel vallen. Het volgende ogenblik had hij zijn zwaard in zijn hand en rende hij de straat door, gevolgd door Cieril en Tavan, hun mantels flapperend achter zich aan en hun zwaarden ontbloot. Voor ze nog maar twee stappen hadden gezet, gaf Jaem een woeste kreet. Hij greep zijn zwaard, gooide zijn mantel af en rende achter de andere drie aan met een snelheid die je op zijn leeftijd niet zou verwachten. Bulderend van woede zette ook Ned het op een lopen, het staal in zijn vuist glinsterend in het maanlicht. Er kwam woede door de binding, zoals de strijdwoede die sommige mannen overviel. En ook bedroefdheid, maar nog steeds geen angst. Birgitte hoorde het zachte gerasp van zwaarden die werden ontbloot achter zich en draaide zich om, met flapperende mantel. ‘Steek ze weg! Die halen hier niets uit.’

‘Ik weet even goed als u wat die rennende zwaardhanden betekenen, Vrouwe,’ zei Yurith op hoffelijke toon, terwijl ze meteen gehoorzaamde. Met duidelijke tegenzin. De Saldeaanse was slank en lang als de meeste mannen, en ze ontkende dat ze edelgeboren was, maar telkens wanneer het gesprek kwam op wat ze had gedaan voordat ze de eed had gezworen als Jager op de Hoorn, glimlachte ze en veranderde ze van onderwerp. Ze was echter vaardig met dat zwaard.

‘Als de Aes Sedai stervende zijn...’

‘Elayne leeft,’ onderbrak Birgitte haar. ‘Ze leeft en zit in de problemen. Zij is nu onze zorg, maar we hebben een heleboel meer zwaarden nodig om haar te redden.’ En meer dan zwaarden. ‘Laat iemand die man vasthouden!’ Twee gardevrouwen grepen Harks jas voor hij in de duisternis kon wegglippen. Hij had blijkbaar geen wens om te blijven op een plek waar Aes Sedai stierven. En zij ook niet. ‘Verzamel de... de reservepaarden en volg mij,’ zei ze, en zwaaide een been over Pijls zadel. ‘En rijd als de wind!’ Ze volgde haar eigen bevel op en spoorde de lange grijze ruin aan.

Het was een woeste galop door donkere, kronkelige straten waar op dat ogenblik net mensen begonnen te verschijnen. Ze stuurde Pijl om de paar wagens en karren heen die zo vroeg al op pad waren, maar de mensen moesten voor haar aan de kant springen, vaak met schuddende vuisten of haar verwensingen toeroepend. Ze spoorde de ruin alleen nog maar meer aan, haar mantel wapperend achter zich aan. Voordat ze bij de Mondelpoort aankwam, voelde ze dat Elayne in beweging was. Ze was er eerst niet zeker van geweest, maar nu was er geen twijfel meer. Elayne ging richting het noordoosten, op wandelsnelheid. Volgens de binding was ze te zwak om ver te lopen, misschien kon ze wel helemaal niet lopen, maar een wagen had diezelfde snelheid. De hemel begon grijs te verkleuren. Hoe lang voordat Birgitte kon verzamelen wat ze nodig had? In de Binnenstad draaide de straat omhoog langs torens in honderd kleuren richting de gouden koepels en bleke spitsen van het koninklijk paleis, boven op de hoogste heuvels van Caemlin. Toen ze rond de rand van het Koninginneplein galoppeerde, werd ze aangestaard door soldaten. Ze kregen te eten uit zwarte ketels op kruiwagens, de koks schepten een of andere bruine kost op hun tinnen borden, en elke man die ze zag droeg zijn borstplaat en had zijn helm aan zijn zwaardgevest hangen. Mooi. Elke tel die ze bespaarde, was er een waarin ze Elayne kon redden.

Twee rijen gardevrouwen oefenden met zwaarden op het Koninginnestalerf toen ze daar aan kwam galopperen, maar de klingen stopten met ratelen toen ze uit het zadel sprong, Pijls leidsels liet vallen en naar de zuilengang rende. ‘Hadora, ren naar de windvindsters en zeg ze dat ze meteen naar me toe komen in de Kaartenkamer!’ riep ze zonder haar pas in te houden. ‘Allemaal! Sanetre, haal kapitein Guybon! En laat een ander paard voor me zadelen!’ Pijl was voor vandaag klaar. Ze was nu al langs de zuilen, maar ze keek niet achterom of ze werd gehoorzaamd. Daar twijfelde ze niet aan.

Ze rende door de met tapijten behangen gangen en brede marmeren trappen op, verdwaalde en vloekte hardop terwijl ze weer terugrende. Bedienden in livrei gaapten haar aan en sprongen uit de weg. Eindelijk bereikte ze de met leeuwen besneden deuren van de Kaartenkamer, waar ze enkel lang genoeg bleef staan om de twee forse gardisten te vertellen dat ze de windvindsters moesten binnenlaten zodra ze verschenen, en ging naar binnen. Guybon was er al, in zijn gepoetste borstplaat met de drie gouden knopen op zijn schouder. Dyelin was er ook. Ze hield haar blauwzijden rokken omhoog tijdens het lopen, en ze keken samen fronsend naar de grote mozaïekkaart, waar meer dan tien rode schijven langs de noordelijke muur van de stad op waren aangebracht. Er waren nog nooit eerder zoveel aanvallen tegelijk geweest, maar Birgitte keek nauwelijks naar de schijven.

‘Guybon, ik heb alle paarden en hellebaarden nodig die je kunt verzamelen,’ zei ze, terwijl ze haar mantel losmaakte en die over haar lange schrijftafel gooide.

‘De kruisboogschutters en boogschutters zullen een paar uur lang zelf alles moeten afhandelen wat zich voordoet. Elayne is gevangengenomen door Aes Sedai-Duistervrienden, en ze willen haar de stad uit brengen.’ Enkele klerken en boodschappers mompelden, maar vrouw Anford legde hun met een scherp bevel het zwijgen op. Birgitte keek naar de kleurrijke kaart op de vloer en mat de afstanden. Elayne leek in de richting te gaan van de Zonsopgangpoort en de weg naar de rivier de Erinin, maar zelfs als ze een van de kleinere poorten namen, waren ze al te ver doorgelopen om een andere bestemming dan de oostelijke muur te hebben. ‘Ze hebben haar waarschijnlijk al de poort uit voor wij klaar zijn om te vertrekken. We reizen naar deze kant van de richel, ten oosten van de stad.’ Zo zouden ze dat wat er ging gebeuren weghouden van de straten, van de huizen van de burgers. Het zou hoe dan ook buiten de stad beter zijn. In die wirwar van straten, met ruiters en hellebaarddragers op een kluitje, zouden er te veel mensen in de weg lopen en zou de kans op ongelukken te groot zijn.

Guybon knikte en gaf korte bevelen, die snel werden opgeschreven door in het bruin geklede klerken. Hij ondertekende ze en gaf ze aan jonge boodschappers in rood en wit, die begonnen te hollen zodra ze de papieren in handen hadden. De jongens keken angstig. Birgitte had geen tijd voor haar eigen angst. Elayne voelde geen angst, en zij was een gevangene. Droefheid, ja, maar geen angst. ‘We moeten Elayne natuurlijk redden,’ zei Dyelin kalm, ‘maar ze zal je niet dankbaar zijn als je onderwijl Caemlin aan Arymilla overhandigt. Afgezien van de mannen in de torens en bij de poorten is bijna de helft van de geoefende soldaten en wapenlieden in de stad op de noordelijke muur. Als je de rest ook weghaalt, heeft ze met nog één aanval een stuk muur in handen. Kruisbogen en bogen alleen zullen ze niet tegenhouden. Zodra ze een stuk hebben, stromen Arymilla’s troepen de stad binnen, genoeg om de rest van onze manschappen te overmeesteren. Dan heb je onze posities omgedraaid, en die van jezelf verslechterd. Dan heeft Arymilla Caemlin in handen, en staat Elayne buiten zonder voldoende wapenlieden om weer naar binnen te komen. Behalve als die Duistervrienden op de een of andere manier een leger Caemlin hebben binnengesmokkeld, heb je aan een paar honderd man evenveel als aan een paar duizend.’ Birgitte keek haar boos aan. Ze had Dyelin nooit gemogen. Ze wist niet precies waarom, maar het was gewoon afkeer op het eerste gezicht geweest. Ze was er vrij zeker van dat Dyelin hetzelfde voor haar voelde. Als zij ‘omhoog’ zei, zei Dyelin ‘omlaag’. ‘Jij wilt Elayne op de troon hebben, Dyelin. Ik wil haar in leven houden om die troon te bestijgen. Of niet, als ze maar in leven blijft. Ik ben haar mijn leven verschuldigd, en ik laat dat van haar niet wegglippen in handen van Duistervrienden.’ Dyelin snoof en keek weer naar de rode schijven alsof ze de soldaten kon zien vechten, maar haar frons verdiepte de lijntjes in haar ooghoeken.

Birgitte vouwde haar handen achter haar rug en dwong zichzelf om stil te blijven staan. Ze had de neiging om ongeduldig te ijsberen. Elayne ging nog steeds richting de Zonsopgangpoort. ‘Er is iets wat je moet weten, Guybon. We zullen tegenover minstens twee Aes Sedai staan, waarschijnlijk meer, en ze hebben misschien een wapen, een ter’angreaal die lotsvuur maakt. Heb je daar wel eens van gehoord?’

‘Nee, maar het klinkt gevaarlijk.’

‘O, dat is het ook. Zo gevaarlijk dat het verboden is voor Aes Sedai. In de Oorlog van de Schaduw hielden zelfs de Duistervrienden op die dingen te gebruiken.’ Ze blafte een bittere lach. Alles wat ze nog van lotsvuur wist, was wat Elayne haar had verteld. Die dingen had ze Elayne notabene ooit zelf verteld, maar dat maakte het alleen maar erger. Zouden al haar herinneringen verdwijnen? Ze dacht niet dat ze de laatste tijd nog herinneringen was kwijtgeraakt, maar hoe zou ze dat moeten weten? Ze herinnerde zich nog dingen van de oprichting van de Witte Toren, delen van wat zij en Gaidal hadden gedaan om daarbij te helpen, maar niets van voor die tijd. Al haar vroegere herinneringen waren nevelen.

‘Nou, we hebben zelf toch ook Aes Sedai,’ zei Guybon, en ondertekende nog een bevel.

‘Die zijn allemaal dood, op Elayne na,’ zei ze vlak. Ze kon het niet mooier voordoen dan het was. Dyelin haalde geschrokken adem en werd bleek. Een van de klerken sloeg een hand voor haar mond, en een andere stootte zijn inktpot omver. De inkt verspreidde zich in een zwarte poel over de tafel en begon op de vloer te druipen. Vrouw Anford gaf de man geen standje maar hield zich met één hand staande tegen de schrijftafel van een andere klerk, ik hoop daar iets van goed te kunnen maken,’ vervolgde Birgitte, ‘maar ik kan niets beloven. We zullen vandaag zeker verliezen lijden. Misschien wel een heleboel.’ Guybon ging rechtop staan. Hij keek nadenkend, zijn hazelnoot-kleurige ogen staarden recht vooruit. ‘Het zal een belangwekkende dag worden,’ zei hij uiteindelijk. ‘Maar we krijgen de erfdochter terug, hoe dan ook.’ Charlz Guybon was een standvastige, dappere man. Hij had dat vaak genoeg laten zien op de muren, maar hij was voor haar een beetje te knap. Birgitte besefte dat ze over het mozaïek heen en weer beende en hield ermee op. Ze wist niets van generaal-zijn af, wat Elayne ook dacht, maar ze wist dat ze haar zenuwen moest bedwingen om de anderen niet ook zenuwachtig te maken. Elayne leefde nog. Dat was het enige wat telde. Ze leefde nog en ze ging steeds verder weg. De linkerdeur ging open en een van de forse gardisten kondigde aan dat Julanya Fote en Keraille Surtovni waren teruggekeerd. Guybon aarzelde en keek naar haar, maar toen ze niets zei, vertelde hij de man dat hij ze binnen kon laten. Het waren heel verschillende vrouwen, in ieder geval in hun uiterlijk, hoewel ze allebei een houten wandelstok bij zich hadden. Julanya was mollig en knap, met wat grijs in haar donkere haren, terwijl Keraille klein en slank was, met schuinstaande groene ogen en vurige rode krullen. Birgitte vroeg zich af of ze echt zo heetten. Die Kinsvrouwen veranderden even gemakkelijk van naam als andere vrouwen hun kousen vervingen. Ze droegen eenvoudige wol die geschikt was voor kramers op het platteland, wat ze vroeger allebei waren geweest, en elk van hen was zeer opmerkzaam en heel goed in staat voor zichzelf te zorgen. Ze konden zich al pratend uit de meeste situaties redden, maar hun eenvoudige riemmessen waren niet de enige wapens die ze droegen, en ze konden een sterke man verrassen met hun vaardigheden met die wandelstokken. Ze maakten allebei een kniks. Julanya’s rokken en mantel waren vochtig, en er zaten modderspetters langs de zoom.

‘Ellorien, Luan en Abelle zijn vanmorgen vroeg begonnen het kamp op te breken, Vrouwe,’ zei ze. ‘Ik ben alleen lang genoeg gebleven om zeker te weten welke kant ze op gingen – richting het noorden – voordat ik ben gekomen om verslag uit te brengen.’

‘Hetzelfde geldt voor Aemlyn, Arathelle en Pelivar, Vrouwe,’ voegde Keraille eraan toe. ‘Ze gaan in de richting van Caemlin.’ Birgitte hoefde niet op de grote kaart met markeringen op tafel te kijken. Afhankelijk van hoe modderig de wegen waren, hoeveel regen er zou vallen, konden ze de stad die middag al bereiken. ‘Goed werk, allebei. Ga een lekker warm bad opzoeken. Denk je dat ze van gedachten zijn veranderd?’ vroeg ze aan Dyelin zodra de twee vrouwen waren vertrokken.

‘Nee,’ antwoordde de vrouw zonder aarzelen, en zuchtte toen hoofdschuddend. ik vrees dat het waarschijnlijker is dat Ellorien de anderen heeft overtuigd om haar te steunen voor de Leeuwentroon. Ze denken misschien dat ze Arymilla kunnen verslaan en het beleg over kunnen nemen. Ze hebben anderhalf keer zoveel manschappen als zij, en twee keer zoveel als wij.’ Ze zweeg. De rest hoefde ze niet hardop uit te spreken. Zelfs als ze Kinsvrouwen gebruikten om manschappen te verplaatsen, zouden ze moeite hebben de muren te beschermen tegen zoveel weerstand.

‘Eerst halen we Elayne terug, en dan maken we ons zorgen over die anderen,’ zei Birgitte. Waar bleven die verdomde windvindsters? Ze had het nog niet gedacht, of ze liepen achter Chanelle aan de kamer binnen, een veelkleurige regenboog van zijde. Renaile, die als laatste binnenkwam, droeg enkel linnen kleding, maar met haar rode hemd, groene broek en donkergele sjerp viel ze toch op. Haar ereketting zag er echter kaal uit vergeleken bij Rainyn, een jonge vrouw met ronde wangen en zes gouden penningen tegen haar wang. Renailes gezicht stond stoïcijns en vastberaden.

‘Ik hou er niet van om bedreigd te worden!’ zei Chanelle boos, en rook aan het gouden geurdoosje aan de gouden ketting om haar hals. Haar donkere wangen hadden een kleur. ‘Die Gardevrouw zei dat als we niet opschoten, ze me een schop onder mijn...! Laat maar, eigenlijk. Het was een dreigement, en ik hou niet van...!’

‘Elayne is gevangengenomen door Aes Sedai-Duistervrienden,’ onderbrak Birgitte haar. ‘Jullie moeten een Poort maken voor de mannen die haar gaan redden.’ Er klonk gemompel van de andere windvindsters. Chanelle maakte een scherp gebaar, maar alleen Renaile zweeg. De anderen gingen fluisterend verder, tot haar duidelijke ongenoegen. Te zien aan de penningen aan hun erekettingen, hadden verschillenden van hen een even hoge rang als Chanelle.

‘Waarom heb je ons allemaal laten roepen voor één Poort?’ wilde ze weten, ik houd me aan de overeenkomst, zoals je ziet. Ik heb iedereen meegenomen zoals je hebt opgedragen. Maar waarom heb je ons allemaal nodig?’

‘Omdat jullie een cirkel gaan vormen en een Poort gaan maken die groot genoeg is om duizenden mannen en paarden door te vervoeren.’ Dat was één reden.

Chanelle verstijfde, en ze was niet de enige. Kurin, haar gezicht als een zwarte steen, rilde bijna van woede, en Rysael, doorgaans een heel statige vrouw, rilde echt. Senine, met haar verweerde gezicht en oude littekens waaraan te zien was dat ze ooit meer dan zes dikke oorringen had gedragen, greep naar de met edelstenen bezette dolk achter haar groene sjerp.

‘Soldaten?’ zei Chanelle verontwaardigd. ‘Dat is verboden! Volgens onze overeenkomst nemen wij geen deel aan jullie oorlog. Zaide din Parede Zwartvleugel heeft het zo bevolen, en nu ze Vrouwe der Schepen is, heeft dat bevel nog meer gewicht. Gebruik de Kinsvrouwen. Gebruik de Aes Sedai.’

Birgitte stapte dicht naar de donkere vrouw toe en keek haar recht in de ogen. De Kinne kon ze hier niet voor gebruiken. Geen van hen had ooit de Kracht als wapen gebruikt. Ze wisten misschien niet eens hoe het moest. ‘De andere Aes Sedai zijn dood,’ zei ze zachtjes. Iemand achter haar kreunde; een van de klerken. ‘Wat is jullie overeenkomst waard als Elayne verloren is? Arymilla zal hem zeker niet gestand doen.’ Het kostte haar moeite haar stem in bedwang te houden. Haar stembanden wilden trillen van woede, trillen van angst. Ze had deze vrouwen nodig, maar ze kon hun niet laten weten waarom, anders zou Elayne verloren zijn. ‘Wat zal Zaide zeggen als je haar overeenkomst met Elayne om zeep helpt?’ Chanelles getatoeëerde hand had haar besneden geurdoosje alweer halverwege naar haar neus gebracht, maar liet dat toen weer tussen de vele halssnoeren met edelstenen vallen. Voor zover Birgitte Zaide din Parede kende, zou ze meer dan ontstemd zijn als iemand die overeenkomst om zeep hielp, en Chanelle wilde zeker niet het onderwerp worden van de woede van die vrouw, maar ze keek alleen nadenkend. ‘Goed dan,’ zei ze even later. ‘Maar alleen om ze te vervoeren. Is dat afgesproken?’ Ze kuste de vingertoppen van haar rechterhand, klaar om de overeenkomst te bezegelen. ‘Jullie hoeven enkel te doen wat jullie willen,’ zei Birgitte, en draaide zich om. ‘Guybon, het is tijd. Ze moeten haar inmiddels al bij de poort hebben.’

Guybon gespte zijn zwaard om, pakte zijn helm en handschoenen met stalen stukken, en volgde haar en Dyelin de Kaartenkamer uit. Ze werden gevolgd door de windvindsters, terwijl Chanelle nog eens luidkeels benadrukte dat ze alleen een Poort zouden maken. Birgitte fluisterde Guybon aanwijzingen toe voordat ze hem alleen verder liet gaan naar de voorzijde van het paleis. Zijzelf haastte zich naar het Koninginnestalerf, waar ze een gespikkelde ruin met een stompe neus vond die haar zadel al droeg. De leidsels werden vastgehouden door een jonge verzorger, met haren in een vlecht die wel wat leek op die van haar. Ze trof ook alle honderdeenentwintig gardevrouwen aan, bewapend en in het zadel. Ze klom in het zadel van de ruin en gebaarde dat ze haar moesten volgen. De zon was een gouden bol boven de horizon, in een hemel met slechts enkele hoge witte wolkjes. Ze zouden tenminste niet ook nog eens de regen hoeven te trotseren. Zelfs een wagen zou kunnen ontkomen in die zware stortbuien die Caemlin de laatste tijd had gehad.

Het Koninginneplein werd nu in beslag genomen door een brede stoet van tien of twaalf mannen naast elkaar, tot zover het oog reikte in beide richtingen, ruiters met helmen en borstplaten afgewisseld met mannen in allerlei soorten helmen met hellebaarden over hun schouders. De meesten droegen borstkurassen of wambuizen met stalen schijfjes en slechts een enkeling droeg een borstplaat, en alle groepen, groot of klein, droegen de banier van hun Huis. Of de banier van een huurlingengroep. De huurlingen zouden vandaag te veel publiek hebben om de kantjes ervan af te lopen. Afgezien van de kruisboogschutters en boogschutters stonden er bijna twaalfduizend man in die rij, twee derde van hen te paard. Hoeveel zouden er voor noen dood zijn? Ze zette die gedachte van zich af. Ze had ze stuk voor stuk nodig om het Zeevolk te overtuigen. Elke man die vandaag stierf, kon even gemakkelijk morgen op de muur sterven. Ze waren stuk voor stuk naar Caemlin gekomen, bereid om voor Elayne te sterven. Aan het hoofd van de rij stonden meer dan duizend gardisten langs de rand van een van de vele parken in Caemlin. Hun helmen en borstplaten glansden in de zon, hun lansen met stalen punten stonden allemaal in dezelfde hoek. De eerste groep wachtte achter de banier van Andor, de klimmende witte leeuw op een rood veld, en Elaynes banier, de gouden lelie op een blauwe achtergrond. Tenminste, het was ooit een park geweest, maar nu waren eiken van honderden jaren oud omgehakt en weggesleept, samen met alle andere bomen en bloeiende struiken, hun wortels uitgegraven om een vrije ruimte van honderd pas breed te maken. De grindpaden en het gras waren allang tot modder vertrapt door hoeven en laarzen. Drie andere parken rondom het paleis waren net zo behandeld, om ruimte te maken voor het weven van Poorten. Guybon en Dyelin waren er al, samen met de heren en vrouwes die Elaynes oproep hadden beantwoord, van de jonge Perival Mantear tot Brannin Martan en zijn vrouw, allemaal te paard. Perival droeg een helm en borstplaat, net als alle andere mannen. Die van Brannin waren eenvoudig en dof en licht gedeukt waar de hamer van de wapensmid was terechtgekomen, evenzeer gereedschap van zijn vak als het zwaard met het eenvoudige gevest in de schede aan zijn zij. Die van Perival waren verguld, evenals die van Conail en Branlet, en bewerkt met het zilveren aambeeld van Mantear, terwijl die van Conail en Branlet respectievelijk waren gelakt met Northans zwarte adelaars en Gilyards rode luipaarden. Mooie wapenrusting om in gezien te worden. Birgitte hoopte dat de vrouwen zo verstandig waren om die jongens buiten de gevechten te houden. Kijkend naar de gezichten van die vrouwen, grimmig en vastberaden, hoopte ze dat ze slim genoeg waren om er zelf ook verre van te blijven. Ze hadden in ieder geval geen van allen een zwaard. De eenvoudige waarheid was dat een vrouw vaardiger moest zijn dan een man om hem met het zwaard te kunnen bevechten. Anders maakten de sterkere armen te veel verschil. Ze konden veel beter een boog gebruiken.

De windvindsters grimasten en gingen onbehaaglijk van de ene blote voet op de andere staan op de grond die nog modderig was van de stortbui van de vorige dag. Aan nattigheid waren ze wel gewend, maar niet aan modder.

‘Deze man wil me niet vertellen waar de Poort naartoe moet leiden,’ zei Chanelle woedend, wijzend naar Guybon terwijl Birgitte afsteeg, ik wil dit achter de rug hebben zodat ik mijn voeten kan wassen.’

‘Vrouwe!’ riep een vrouwenstem van een stukje terug in de straat. ‘Vrouwe Birgitte!’ Reene Harfor rende langs de rij gardisten, haar rode rokken hoog opgeheven waardoor haar kousen tot aan de knie te zien waren. Birgitte dacht niet dat ze die vrouw zelfs maar ooit had zien draven. Vrouw Harfor was een van die vrouwen die alles vlekkeloos deden. Telkens wanneer ze elkaar zagen, werd Birgitte zich bewust van elk foutje dat zijzelf ooit had gemaakt. Twee mannen in rood met witte livrei renden achter haar aan, met een draagbaar tussen hen in. Toen ze naderden, zag Birgitte dat er een magere gardist zonder helm op lag, met een pijl in zijn rechterarm en nog een in zijn rechterdij. Uit beide wonden kwam bloed, dat een smal spoor op de plaveistenen maakte. ‘Hij stond erop om onmiddellijk naar u of kapitein Guybon te worden gebracht, Vrouwe,’ zei vrouw Harfor ademloos, terwijl ze zichzelf koelte toewuifde met een hand. De jonge gardist worstelde zich overeind, maar Birgitte drukte hem weer neer. ‘Drie of vier groepen huurlingen vallen de Far Madding-poort aan, Vrouwe,’ zei hij, zijn gezicht verwrongen van pijn die ook in zijn stem doorklonk. ‘Vanuit de stad zelf, bedoel ik. Ze hebben boogschutters gepositioneerd die iedereen neerschieten die om hulp seint met de vlaggen, maar ik kon ontkomen, en mijn paard redde het ook net.’

Birgitte vloekte grommend. Cordwyn, Gomaisen en Bakuvun zouden onder hen zijn, wedde ze. Ze had er bij Elayne op aan moeten dringen die kerels de stad uit te zetten zodra ze met hun eisen kwamen. Ze besefte pas dat ze hardop had gesproken toen de gewonde gardist weer sprak.

‘Nee, Vrouwe. Tenminste, niet Bakuvun. Hij en een stuk of tien van zijn mannen kwamen langs om te dobbe... eh, voor wat gezelschap, en de luitenant denkt dat zij de enige reden zijn dat we nog konden standhouden. En hopelijk doen we dat nog steeds. Ze gebruikten rammen op de torendeuren toen ik achteromkeek. Maar er is nog meer, Vrouwe. In Laag Caemlin, buiten de poorten, groeperen zich mannen. Tienduizend, misschien wel twintigduizend. Het is moeilijk te zien door die kronkelende straten.’

Birgitte kromp ineen. Met tienduizend man konden ze van buitenaf aanvallen, muitende huurlingen of niet. Behalve als ze al haar manschappen ernaartoe stuurde, en dat kon ze niet doen. Wat in het Licht moest ze doen? Het Licht brande haar, ze kon iemand redden uit een fort of paleis in vijandig gebied in de overtuiging dat ze wist wat ze deed, maar dit was een veldslag waar het lot van Caemlin en misschien wel de troon van afhing. Toch moest ze iets doen. ‘Vrouw Harfor, breng die man terug naar het paleis en laat zijn wonden verzorgen, alstublieft.’ Ze hoefde de windvindsters niet om Heling te vragen. Ze hadden al duidelijk gemaakt dat dat voor hen neerkwam op deelnemen aan de oorlog. ‘Dyelin, laat alle paarden en duizend hellebaarddragers hier, dan gaan de anderen en alle beschikbare kruisboogschutters en boogschutters met jou mee. En iedereen die je nog kunt vinden die een zwaard kan vasthouden. Als de poort nog standhoudt zodra de Kinsvrouwen je erheen hebben gebracht, zorg dan dat dat zo blijft. Als hij gevallen is, neem hem dan weer in. En verdedig die verdomde muur tot ik ook kan komen.’

‘Goed,’ zei Dyelin, alsof het geen enkel punt zou zijn. ‘Conail, Catalyn, Branlet, Perival, jullie gaan met mij mee. Jullie voetsoldaten vechten beter als jullie erbij zijn.’ Conail keek teleurgesteld. Hij had zichzelf waarschijnlijk al een nobele redding zien uitvoeren, maar hij greep de teugels en fluisterde iets waardoor de twee jongere jongens grinnikten.

‘Mijn ruiters vechten ook beter als ik erbij ben,’ protesteerde Catalyn. ‘Ik wil helpen om Elayne te redden.’

‘Je kwam hier om haar te helpen de troon te bemachtigen,’ zei Dyelin scherp, ‘en je gaat daarheen waar je nodig bent om daarvoor te zorgen, anders moeten jij en ik straks nog maar eens praten.’ Wat het ook betekende, Catalyns mollige gezicht kleurde en ze volgde Dyelin en de anderen chagrijnig toen ze wegreden. Guybon keek naar Birgitte maar zei niets, hoewel hij zich waarschijnlijk afvroeg waarom ze niet meer mensen stuurde. Hij zou haar bevelen niet in het openbaar in twijfel trekken. Het punt was dat ze niet wist hoeveel Zwarte zusters er bij Elayne waren. Ze had alle windvindsters nodig, en die moesten geloven dat ze allemaal nodig waren. Als er tijd was geweest, had ze de wachtposten van de buitenste torens gehaald, en zelfs die bij de poorten. ‘Maak de Poort,’ zei ze tegen Chanelle. ‘Naar deze kant van de richel ten oosten van de stad, op de Erininweg en van de stad afgewend.’

De windvindsters gingen in een kring staan en deden rustig wat ze moesten doen om te koppelen. Plotseling verscheen de verticale zilverblauwe spleet van een Poort, die zich vergrootte tot een opening, vijf pas hoog en zo groot als het vrijgemaakte terrein. Hij bood uitzicht op een brede weg van aangestampte klei, die tegen de glooiende helling van de tien stap hoge richel in de richting van de rivier de Erinin opliep. Arymilla had kampen voorbij die richel. Met een beetje geluk waren die nu misschien verlaten, maar ze kon zich daar nu toch niet mee bezighouden.

‘Vooruit en verspreiden zoals bevolen!’ schreeuwde Guybon, en spoorde zijn grote ruin door de Poort, gevolgd door de edelen en gardisten in rijen van tien. De gardisten zwenkten naar links en verdwenen uit het zicht, terwijl de edelen een stukje tegen de richel op halt hielden. Enkelen van hen tuurden door kijkglazen naar de stad. Guybon steeg af en rende gebukt omhoog om met zijn kijkglas over de richel te kijken. Birgitte voelde bijna het ongeduld van de gardevrouwen die achter haar wachtten.

‘Je had niet zo’n grote Poort nodig,’ zei Chanelle, terwijl ze fronsend naar de rij ruiters keek die door de Poort reden. ‘Waarom...?’

‘Kom met me mee,’ zei Birgitte, en pakte de windvindster bij haar arm. ik wil je iets laten zien.’ Ze trok het gespikkelde paard mee aan de teugels en begon de vrouw richting de Poort te duwen. ‘Je kunt terugkomen als je het gezien hebt.’ Als ze ook maar iets wist over Chanelle, dan was zij degene die de cirkel leidde. Voor het overige vertrouwde ze op de aard van de mens. Ze keek niet achterom, maar ze zuchtte bijna van opluchting toen ze de andere windvindsters onderling hoorde mompelen. Ze volgden. Wat Guybon ook gezien had, het was goed nieuws, want hij ging rechtop staan voor hij terugrende naar zijn paard. Arymilla had haar kampen zeker tot op het bot kaalgeplukt. Dan waren het er dus twintigduizend bij de Far Maddingpoort, of misschien wel meer. Het Licht geve dat de poort standhield. Het Licht geve dat ze overal standhielden. Maar eerst Elayne. Eerst en boven al het andere. Toen ze Guybon bereikte, die weer op zijn vos zat, gingen de gardevrouwen in drie rijen schuin achter Caseille staan. De hele honderd pas brede Poort was nu vol mannen en paarden. Ze draafden naar rechts en links en sloten zich aan bij de anderen die zich al opstelden in drie rijen aan weerszijden van de weg. Mooi. Voorlopig zouden de windvindsters niet gemakkelijk terug door de Poort kunnen duiken. Op de weg voorbij de laatste gebouwen van Laag Caemlin, misschien een span verderop, stond een wagen met een huif en een vierspan stil op de weg, omgeven door een kleine groep ruiters. Daarachter liepen drommen mensen over de open, bakstenen markten langs de weg; ze gingen zo goed mogelijk door met hun leven, maar ze hadden er net zo goed niet kunnen zijn. Elayne zat in die wagen. Birgitte hief haar hand zonder haar blik van het voertuig af te wenden, en Guybon legde zijn koperen kijkglas erin. De wagen en ruiters kwamen met een sprong dichterbij toen ze de buis voor haar oog zette. ‘Wat moest ik zien?’ wilde Chanelle weten.

‘Zo meteen,’ antwoordde Birgitte. Er waren vier mannen, drie van hen te paard, maar belangrijker waren de zeven vrouwen op paarden. Het was een goed kijkglas, maar niet goed genoeg om op deze afstand een leeftijdloos gezicht te ontwaren. Toch moest ze ervan uitgaan dat ze alle zeven Aes Sedai waren. Acht tegen zeven leek misschien bijna gelijk, maar niet wanneer de acht waren gekoppeld. Niet als ze die acht kon overtuigen te helpen. Wat dachten die Duistervrienden toen ze duizenden soldaten en wapenlieden zagen verschijnen vanachter een soort kronkeling van lucht, die voor hen leek te zijn veroorzaakt door warmte? Ze liet het kijkglas zakken. Er kwamen edelen langsgereden toen hun wapenlieden door de Poort kwamen en zich bij de rijen aansloten. Hoe verrast de Duistervrienden ook waren, ze bleven niet lang besluiteloos. Vanuit een heldere hemel kwamen bliksemflitsen omlaag, zilverblauwe schichten die met donderend geraas tegen de grond sloegen en mannen en paarden opzij wierpen als modder. Paarden steigerden en bokten en gilden, maar de mannen vochten om de beheersing van hun rijdieren, vochten om in positie te blijven. Niemand vluchtte. Het donderende geluid dat met de bliksems gepaard ging, raakte Birgitte als slagen en bracht haar aan het wankelen. Ze voelde haar haren bewegen, die probeerden op te stijgen uit haar vlecht. De lucht rook... scherp. Hij leek te tintelen. Weer sloeg er bliksem in onder de rangen. In Laag Caemlin renden mensen rond. De meeste renden weg, maar een paar stommelingen kwamen dichterbij zodat ze het beter konden zien. De uiteinden van de smalle straten die uitkwamen op het vlakke terrein, begonnen vol te lopen met toeschouwers.

‘Als we dat voor onze kiezen krijgen, kunnen we maar net zo goed in beweging komen en het moeilijker voor ze maken,’ zei Guybon, en greep de teugels. ‘Met uw toestemming, Vrouwe?’

‘We raken minder mensen kwijt als we in beweging zijn,’ stemde Birgitte in, en hij draafde de heuvel af.

Caseille liet haar paard voor Birgitte halt houden en salueerde met een arm over haar borst. Haar smalle gezicht stond grimmig achter de tralies van haar gelakte helm. ‘Toestemming voor de Lijfwacht om zich bij de rij aan te sluiten, Vrouwe?’ Je kon de hoofdletter horen. Ze waren niet zomaar een lijfwacht, ze waren de Lijfwacht van de erfdochter en zouden die van de koningin worden. ‘Toegestaan,’ zei Birgitte. Als iemand het recht had, waren het deze vrouwen wel.

De Arafelse draaide haar paard bij en galoppeerde de heuvel af, gevolgd door de rest van de Lijfwacht, om hun plaats in te nemen in die door bliksems verscheurde rangen. Een groep huurlingen, misschien tweehonderd man in zwartgeverfde helmen en borstplaten, achter een rode banier met een rennende zwarte wolf, hielt halt toen ze zagen waar ze op afreden. Maar de mannen achter de banieren van een stuk of zes Huizen drongen zich langs hen heen en ze hadden geen andere keus dan door te rijden. Er reden meer edelen naar buiten voor hun mannen uit, Brannin en Kelwin, Laerid en Barel, en anderen. Geen van hen aarzelde toen hij zijn eigen banier zag verschijnen. Sergase was niet de enige vrouw die haar paard enkele passen vooruitstuurde alsof zij ook van plan was zich aan te sluiten bij haar wapenlieden toen haar banier de Poort uit kwam. ‘In looppas!’ schreeuwde Guybon, zodat hij boven de ontploffingen uit te horen zou zijn. Overal langs de rijen zeiden stemmen hem na. ‘Vooruit!’ Hij draaide zijn vos en reed langzaam op de Duistervrienden af, terwijl de bliksems donderden en kraakten en mannen en paarden opzij werden geslingerd in uitbarstingen van aarde. ‘Wat moest ik zien?’ wilde Chanelle weer weten. ‘Ik wil hier weg.’ Daar was op het ogenblik weinig kans op. Er kwamen nog steeds mannen door de Poort, galopperend of rennend om de rest in te halen. Nu kwamen er ook vuurbollen neer tussen de rangen, die hun eigen ontploffingen van aarde, armen en benen toevoegden. Er duikelde traag een paardenhoofd door de lucht.

‘Dit,’ zei Birgitte, gebarend naar het tafereel voor hen. Guybon was gaan draven en trok de anderen met zich mee. De drie rangen hielden stand in hun opmars, de anderen gingen er zo snel achteraan als ze konden. Ineens liet een van de vrouwen bij de wagen een balk, zo dik als een been en gemaakt van iets wat leek op vloeibaar wit vuur, naar voren schieten. Hij sneed letterlijk een pad van vijftien pas breed door de rijen. Een hartslag lang dreven er glanzende spikkels in de lucht, de vormen van de mannen en paarden die waren geraakt, en toen waren ze weg. De balk sprong de lucht in, hoger en hoger, en verdween toen. Op Birgittes netvlies bleven vage paarse lijnen achter. Lotsvuur, dat mannen uit het Patroon brandde zodat ze al dood waren voor ze geraakt werden. Ze zette het kijkglas lang genoeg voor haar oog om te zien dat de vrouw een dunne zwarte staf van misschien een pas lang vasthield.

Guybon zette de aanval in. Het was te vroeg, maar zijn enige hoop was om dichterbij te komen terwijl zijn mannen nog leefden. Zijn enige hoop, op één ding na. Boven de donderende ontploffingen van vuurbollen en bliksems uit klonk een woeste roep: ‘Elayne en Andor!’ Woest, maar door velen herhaald. De banieren wapperden allemaal.

Het was een indrukwekkend schouwspel, als je kon negeren hoeveel mannen er sneuvelden. Een paard en ruiter die werden geraakt door een vuurbol losten eenvoudigweg op, en de mannen en paarden rondom hen gingen ook neer. Sommige kwamen weer overeind. Een ruiterloos paard stond op drie benen, probeerde te lopen en viel om. ‘Dit?’ vroeg Chanelle ongelovig, ik heb niet de wens om mannen te zien sterven.’ Een volgende balk lotsvuur sneed een pad van bijna twintig pas breed door de aanstormende rangen en raakte toen de grond, waar een sleuf ontstond tot halverwege terug naar de wagen voor hij verdween. Er waren een heleboel doden, maar niet zoveel als er zouden moeten zijn, dacht Birgitte.

Birgitte had hetzelfde gezien in veldslagen tijdens de Trollok-oorlogen waarbij de Kracht was gebruikt. Voor elke man die stillag, klauterden er twee of drie overeind of probeerden hun bloeden te stelpen. Voor elk paard dat met stijve benen op de grond lag, stonden er twee op wankele benen overeind. De hagel van vuur en bliksem hield onverminderd aan.

‘Maak er dan een einde aan,’ zei Birgitte. ‘Als ze alle soldaten vermoorden, of in elk geval zo veel dat de rest ervandoor gaat, dan is Elayne verloren.’ Maar niet voor altijd. Het Licht brande haar, ze zou haar de rest van haar leven volgen om haar te bevrijden, maar het Licht alleen wist wat ze intussen met haar zouden doen. ‘Zaides overeenkomst is dan verloren. Door jullie.’

Het was geen warme ochtend, maar er parelde zweet op Chanelles voorhoofd. Vuurbollen en bliksems kwamen neer tussen de ruiters die achter Guybon aan reden. De vrouw met de staf hief haar arm opnieuw. Zelfs zonder het kijkglas was Birgitte er zeker van dat ze recht op Guybon richtte. Hij moest dat ook zien, maar hij week nog geen haar van zijn koers af.

Plotseling kwam er een volgende bliksem omlaag en raakte de vrouw met de staf. Zij vloog de ene kant op, haar paard de andere kant. Een paard in het span zakte door de knieën terwijl de andere dansten en steigerden. Ze zouden het op een galop hebben gezet, als het andere paard in het span niet dood was geweest. De andere paarden rond de wagen bokten en steigerden ook. De regen van vuur en bliksems stokte terwijl de Aes Sedai probeerden hun paarden in bedwang te houden en in het zadel te blijven. In plaats van zijn span te kalmeren, sprong de menner van de bok en trok zijn zwaard voordat hij op de aanstormende ruiters afrende. De toeschouwers in Laag Caemlin renden ook weer, maar deze keer renden ze weg. ‘Zorg dat je de anderen levend in handen krijgt!’ snauwde Birgitte. Het kon haar niet veel schelen of ze bleven leven – ze zouden toch snel genoeg sterven als Duistervrienden en moordenaars – maar Elayne zat in die verdomde wagen!

Chanelle knikte stijfjes, en rondom de wagen begonnen ruiters van hun onrustige paarden te vallen. Ze lagen worstelend op de grond alsof ze aan handen en voeten gebonden waren. En dat was natuurlijk ook zo. De rennende man viel plat op zijn gezicht en bleef kronkelend liggen. ‘Ik heb de vrouwen ook afgeschermd,’ zei Chanelle. Zelfs al hielden ze de Kracht vast, ze zouden niet op kunnen tegen een cirkel van acht. Guybon hief een hand en zijn groep vertraagde hun gang. Het was opmerkelijk hoe snel het allemaal was gegaan.

Hij was nog niet halverwege de wagen. Er stroomden nog steeds ruiters en voetsoldaten door de Poort naar buiten. Birgitte zwaaide haar been over het zadel en galoppeerde naar Elayne toe. Die verdomde Elayne Trakand, dacht ze. Er was nog geen sprankje angst door de binding gekomen.

Загрузка...