4 Een overeenkomst

Perijn legde Stappers zadel een stukje uit de buurt van de bomen en keek naar de grote weide, waar rode en blauwe wilde bloemen tussen het gras begonnen te verschijnen. Het gras was nog bruin van de winter, en was door de nu smeltende sneeuw in een platte mat veranderd. Dit bosje bestond voornamelijk uit lederblad dat in de winter zijn grote donkere bladeren behield, maar aan de takken van de zoetgombomen die ertussen stonden, zaten nog maar een paar bleke bladeren. De hengst stampte met een hoef, even ongeduldig als Perijn was, al liet hij daar niets van merken. De zon stond bijna recht boven hem; hij wachtte hier al bijna een uur. Er blies een stevige, aanhoudende bries vanuit het westen over de wei naar hem toe. Dat was mooi.

Af en toe streelde hij met zijn in een handschoen gehulde hand over de bijna rechte tak van een eik, dikker dan zijn onderarm en meer dan twee keer zo lang, die over het zadel voor hem lag. Hij had de helft van de tak aan twee kanten gladgeschaafd. De wei, omgeven door enorme eiken en lederbladbomen, hoge dennenbomen en kleinere zoetgom, was minder dan zeshonderd pas breed, maar wel langer. De tak zou dik genoeg moeten zijn. Hij had rekening gehouden met alle mogelijkheden die hij zich kon voorstellen. De tak kwam bij meer dan één daarvan van pas.

‘Vrouwe Eerste, u zou moeten terugkeren naar het kamp,’ zei Gallenne niet voor het eerst, terwijl hij geërgerd over zijn rode ooglap wreef. Zijn helm met de rode pluimen hing aan zijn zadelknop, zodat zijn schouderlange grijze haar onbedekt was. Hij had wel eens gezegd dat de meeste van die grijze haren geschenken van Berelain waren. Zijn zwarte strijdros probeerde te bijten naar Stapper, en hij hield de ruin met de brede borst scherp in zonder zijn blik van Berelain af te wenden.

Hij was ertegen geweest dat ze mee was gekomen. ‘Gradi kan u terugbrengen en dan terugkomen, terwijl wij nog wat langer wachten om te zien of de Seanchanen opduiken.’

‘Ik blijf, kapitein. Ik blijf.’ Berelains stem klonk vastberaden en kalm, maar onder haar gebruikelijke geur van geduld lag iets van zorg. Ze was niet zo zeker als ze voorgaf. Ze droeg tegenwoordig een lichte geur die naar bloemen rook. Perijn probeerde soms te bedenken welke bloemen het waren, maar hij was vandaag te geconcentreerd voor dat soort gedachten.

Er piekte ergernis in Annoura’s geur, hoewel haar leeftijdloze Aes Sedai-gezicht, omgeven door tientallen dunne vlechtjes, zo glad stond als altijd. Maar de Grijze zuster met haar haakneus rook al geërgerd sinds de kloof tussen haar en Berelain was ontstaan. Het was haar eigen schuld omdat ze achter Berelains rug om naar Masema was gegaan. Zij had Berelain ook aangeraden achter te blijven. Annoura stuurde haar bruine merrie dichter naar de Eerste van Mayene, en Berelain stuurde haar witte merrie even ver weer weg zonder zelfs maar naar haar raadgeefster te kijken. De ergernis piekte weer. Berelains roodzijden gewaad, voorzien van vele geborduurde gouden krullen, liet meer van haar boezem zien dan ze de laatste tijd had gedaan, hoewel een groot halssieraad van vuurdruppels en opalen wel enige mate van bescheidenheid bracht. Om haar middel droeg ze een brede, bijpassende riem en een dolk die met edelstenen was versierd. De ranke diadeem van Mayene rustte op haar zwarte haren, met een gouden havik in vlucht boven haar wenkbrauwen, maar hij zag er gewoontjes uit naast de riem en het halssnoer. Ze was een mooie vrouw, meer zelfs nu ze hem niet meer najoeg, hoewel ze natuurlijk nog steeds niet kon tippen aan Faile.

Annoura droeg een onversierd grijs rijgewaad, maar de meesten van hen droegen hun beste kleding. Voor Perijn was dat een donkergroene zijden jas met zilverkleurig borduurwerk op de mouwen en schouders. Hij had het niet zo op dure kleding – Faile had hem achter de broek aan gezeten om het weinige te kopen dat hij had; nou, lichtelijk achter de broek aan gezeten – maar vandaag moest hij indruk maken. Als de brede, eenvoudige leren riem om zijn jas die indruk een beetje tenietdeed, dan moest dat maar.

‘Ze moet komen,’ mompelde Arganda. Alliandres Eerste Kapitein was een kleine, gezette man, die zijn zilveren helm met de drie korte witte pluimen niet had afgenomen. Hij zat in zijn zadel en maakte zijn zwaard los in de schede alsof hij een aanval verwachtte. Zijn borstplaat was ook verzilverd. Hij zou in het zonlicht van spannen ver te zien zijn. ‘Dat moet!’

‘De Profeet zegt dat ze niet komen,’ wierp Aram tegen, en niet zo zachtjes, terwijl hij zijn langbenige grijze tot stilstand liet komen naast Stapper. De koperen wolfskop op zijn zwaardgevest stak boven de schouder van zijn groengestreepte jas uit. Ooit was hij knap geweest voor een man, maar nu werd zijn gezicht elke dag grimmiger. Hij zag er afgetobt uit, zijn ogen lagen diep en zijn mond stond strak. ‘De Profeet zegt dat het dat is, of een val. Hij zegt dat we de Seanchanen niet moeten vertrouwen.’

Perijn zweeg maar voelde een steek van ergernis, evenzeer over zichzelf als over de voormalige ketellapper. Balwer had hem verteld dat Aram tegenwoordig met Masema omging, maar het leek hem niet nodig de man te verbieden om Masema alles te vertellen wat Perijn deed. Het ei kon niet worden teruggestopt in de schaal, maar in de toekomst zou hij wijzer zijn. Een arbeider moest zijn gereedschappen kennen en ze niet gebruiken tot op het punt van breken. Datzelfde gold voor mensen. En Masema was ongetwijfeld bang dat ze iemand zouden ontmoeten die wist dat hijzelf betrekkingen had met de Seanchaan.

Ze vormden een grote groep, al zouden de meesten hier onder de bomen blijven. Vijftig leden van Berelains Vleugelgarde, in rode helmen met randen, rode borstplaten en met scharlaken banieren aan slanke lansen met stalen punten, zaten te paard achter de Mayeense gouden havik in vlucht op een veld van azuur, die wapperde in de bries. Naast hen zaten vijftig Geldaners in gepoetste borstplaten en donkergroene kegelvormige helmen te paard, achter de Geldanerse drie zilveren sterren op een rode achtergrond. De banieren aan hun lansen waren groen. Ze zagen er dapper uit, maar allemaal samen waren ze toch veel minder dodelijk dan Jur Gradi met zijn verweerde boerengezicht, ook al zag hij er naast hen onopvallend uit in zijn eenvoudige zwarte jas met de zilveren zwaardspeld op de hoge kraag. Hij wist het, al wisten zij het misschien niet, en hij stond naast zijn donkere ruin met het gemak van een man die uitrust voordat het werk van de dag aanvangt.

Leo Torfin en Ted Alcaar, de enige twee andere mannen uit Tweewater die aanwezig waren, zaten ondanks het lange wachten bijna te stuiteren van opwinding. Misschien hadden ze wat minder plezier gehad als ze hadden geweten dat ze vooral waren gekozen omdat de geleende jassen van donkere, fijn geweven groene wol hun het beste pasten. Leo droeg Perijns eigen banier met de Rode Wolfskop, Ted de Rode Adelaar van Manetheren, beide wapperend aan staken die iets langer waren dan de lansen. Ze waren bijna op de vuist gegaan over wie welke banier zou dragen. Perijn hoopte dat het niet was omdat ze geen van beiden de roodomrande Wolfskop wilden dragen. Leo keek in ieder geval tevreden. Ted leek in vervoering te zijn. Hij wist natuurlijk niet waarom Perijn het ding had meegebracht. In elk vak moest je de ander laten denken dat hij een beetje extra kreeg, zoals Marts vader vaak zei. Er wervelden kleuren rond in Perijns hoofd, en even dacht hij dat hij Mart zag praten met een kleine, donkere vrouw. Hij zette het beeld van zich af. Het hier en nu, vandaag, was alles wat ertoe deed. Faile was alles wat ertoe deed. ‘Ze komen wel,’ snauwde Arganda tegen Aram, hoewel hij boos door de gezichtstralies van zijn helm keek alsof hij verwachtte te worden uitgedaagd.

‘En wat als ze niet komen?’ vroeg Gallenne, zijn ene oog even boos als de twee van Arganda. Zijn roodgelakte borstplaat was niet veel beter dan de verzilverde van Arganda. Er was weinig kans om ze over te halen ze met een doffe verf te behandelen. ‘Wat als het een valstrik is?’ gromde Arganda; het klonk bijna als de keelgrom van een wolf. De man was bijna aan het eind van zijn Latijn. De bries bracht de geur van paarden, slechts enkele ogenblikken voor Perijn de eerste fluittonen van pimpelmezen hoorde, nog te ver weg en dus nog onhoorbaar voor de anderen. Het geluid kwam uit de bomen rondom de weide. Grote groepen mannen, misschien vijandig, kwamen de bossen in. Er klonken meer fluittonen, dichterbij nu. ‘Ze zijn er,’ zei hij, en zowel Arganda als Gallenne keek hem aan. Hij probeerde nooit te laten merken hoe goed hij kon horen of ruiken, maar die twee hadden op het punt gestaan op de vuist te gaan. De herhaalde fluittonen kwamen dichterbij, en nu kon iedereen ze horen. De twee mannen kregen beiden een vreemde blik in hun ogen. ik kan de vrouwe Eerste niet aan gevaar blootstellen als er ook maar enige kans op een valstrik is,’ zei Gallenne, en maakte zijn helm vast. Ze wisten allemaal wat dat betekende.

‘De keuze is aan mij, kapitein,’ antwoordde Berelain voordat Perijn zijn mond open kon doen.

‘En uw veiligheid is mijn verantwoordelijkheid, mijn Vrouwe Eerste.’

Berelain haalde diep adem en haar gezicht kleurde, maar Perijn was haar voor. ik heb je verteld hoe we die valstrik laten ploffen, als het dat is. Je weet hoe wantrouwig de Seanchanen zijn. Ze zijn waarschijnlijk ongerust dat wij in een hinderlaag voor hén liggen.’ Gallenne snoof minachtend. Het geduld in Berelains geur flakkerde even, maar werd toen weer stevig als een rots.

‘U zou naar hem moeten luisteren, kapitein,’ zei ze met een glimlach naar Perijn. ‘Hij weet wat hij doet.’

Er verscheen een groep ruiters aan het andere uiteinde van de weide, en ze hielden hun paarden in. Tallanvor was eenvoudig te herkennen. Hij droeg een zwarte overjas en bereed een mooie schimmel, en was de enige man zonder levendig gestreepte wapenrusting. De andere twee zonder wapenrusting waren vrouwen, de een in blauw met rood op haar rokken en borst, de ander in het grijs. De zon weerkaatste op iets waarmee ze verbonden waren. Aha. Een sul’dam en damane. Daar was niets over gezegd in de onderhandelingen die hadden plaatsgevonden via Tallanvor, maar Perijn had erop gerekend.

‘We moeten gaan,’ zei hij, en greep met één hand Stappers teugels. ‘Voordat ze denkt dat we niet komen.’

Annoura kon dichtbij genoeg komen om even een hand op Berelains arm te leggen, voordat de andere vrouw haar merrie kon aansporen. ‘Je moet me met je mee laten gaan, Berelain. Misschien heb je mijn raad nodig, toch? Dit soort onderhandelingen zijn mijn specialiteit.’ ik denk dat de Seanchanen inmiddels het gezicht van een Aes Sedai wel herkennen, denk je ook niet, Annoura? Ik denk niet dat ze met jou zullen onderhandelen. Bovendien,’ voegde Berelain eraan toe op iets te zoete toon, ‘moet je hier blijven om meester Gradi bij te staan.’ Er verschenen vlekken in het gezicht van de Aes Sedai en haar brede mond verstrakte. De Wijzen hadden haar moeten dwingen om vandaag bevelen van Gradi aan te nemen, hoewel Perijn blij was dat hij niet wist hoe ze dat gedaan hadden, en ze had zich er al geprobeerd onderuit te draaien sinds ze het kamp hadden verlaten. ‘Jij blijft ook,’ zei Perijn toen Aram naar voren wilde rijden. ‘Je bent de laatste tijd nogal opvliegend, en ik wil niet het risico lopen dat je iets verkeerds doet of zegt. Ik wil het risico voor Faile niet nemen.’ Dat was waar. Hij hoefde niet te zeggen dat hij niet wilde dat de man alles wat werd gezegd aan Masema zou doorbrieven. ‘Begrijp je?’

Er kwam teleurstelling door in Arams geur, maar hij knikte, overduidelijk met tegenzin, en legde zijn handen op zijn zadelknop. Ook al aanbad hij Masema bijna, hij zou liever honderd keer zijn eigen leven geven voordat hij dat van Faile in gevaar bracht. Met opzet, dan. Wat hij deed zonder nadenken, was iets heel anders. Perijn reed tussen de bomen vandaan met Arganda aan zijn ene hand en Berelain en Gallenne aan de andere zijde. De banieren volgden, en tien Mayeners en tien Geldaners in rijen van twee. Terwijl zij hun paarden aanspoorden, kwamen de Seanchanen naar hen toe, ook in rijen. Tallanvor reed naast de leiders, de een op een grijsgespikkeld paard en de ander op een vos. De paardenhoeven maakten geen geluid op de dikke mat van dood gras. Het was stil geworden in het bos, zelfs voor Perijns oren. Terwijl de Mayeners en Geldaners zich uitspreidden in een rij en de meeste Seanchanen in hun felgekleurde wapenrustingen hetzelfde deden, reden Perijn en Berelain naar Tallanvor en twee Seanchanen in wapenrusting toe. De een droeg drie dunne blauwe pluimen op die gelakte helm die zo op een insecten-kop leek, en de andere twee. De sul’dam en damane kwamen ook. Ze ontmoetten elkaar in het midden van de wei, omgeven door wilde bloemen en stilte, met zes pas tussen hen in. Terwijl Tallanvor zich aan de ene kant tussen de twee groepen plaatste, zetten de Seanchanen in wapenrusting hun helmen af. Ze droegen stalen handschoenen met dezelfde strepen als de rest van hun wapenrusting. De helm met twee pluimen onthulde een man met geel haar, met een stuk of zes littekens over zijn vierkante gezicht. Hij was een harde man die vreemd genoeg rook alsof hij zich vermaakte, maar het was de ander die Perijns belangstelling had. Gezeten op de vos, een geoefend strijdros zeker, was ze lang en breedgeschouderd voor een vrouw, hoewel ze verder slank was, en niet jong. Bij de slapen in haar kortgeknipte zwarte haren met kleine krulletjes was grijs te zien. Ze was donker als vruchtbare aarde en had slechts twee littekens, een ervan over haar linkerwang en het andere op haar voorhoofd, wat haar een deel van haar rechterwenkbrauw had gekost. Sommige mensen vonden littekens een teken van taaiheid. Het scheen Perijn echter toe dat minder littekens betekende dat je wist wat je deed. Haar geur was vervuld van zelfvertrouwen. Ze keek naar de wapperende banieren. Hij dacht dat ze wat langer keek naar Manetherens Rode Adelaar, en toen weer naar Mayenes Gouden Havik, maar al snel bestudeerde ze hem. Haar gezichtsuitdrukking veranderde geen spat, maar toen ze zijn gele ogen zag, bespeurde hij iets onbenoembaars in haar geur; iets scherps en hards. Toen ze de zware smidshamer in de lus aan zijn riem zag, nam die vreemde geur toe.

‘Ik geef u Perijn t’Bashere Aybara, Heer van Tweewater, leenheer van koningin Alliandre van Geldan,’ kondigde Tallanvor aan met een handgebaar naar Perijn. Hij beweerde dat de Seanchanen stonden op formaliteiten, maar Perijn wist niet of dit een Seanchaanse ceremonie was of iets uit Andor. Misschien verzon Tallanvor het allemaal wel ter plekke, ik geef u Berelain sur Paendrag Paeron, Eerste van Mayene, Gezegende van het Licht, Verdedigster van de Golven, Hoogzetel van het Huis Paeron.’ Met een buiging naar de twee verplaatste hij zijn leidsels en gebaarde met de andere hand naar de Seanchaan. ik geef u baniergeneraal Tylee Khirgan van het Eeuwig Zegevierende Leger, in dienst van de keizerin van Seanchan. Ik geef u kapitein Bakayar Mishima van het Eeuwig Zegevierende Leger, in dienst van de keizerin van Seanchan.’ Nog een buiging, en Tallanvor wendde zijn rijdier en nam zijn plaats naast de banieren weer in. Zijn gezicht stond even grimmig als dat van Aram, maar hij rook hoopvol.

‘Ik ben blij dat hij u niet de Wolvenkoning heeft genoemd, mijn Heer,’ zei de baniergeneraal. Ze vervormde haar woorden en Perijn moest goed luisteren om haar te kunnen verstaan. ‘Anders zou ik hebben gedacht dat Tarmon Gai’don was aangebroken. U kent de Voorspellingen van de Draak? “Als de Wolvenkoning zijn hamer draagt, zo zijn de laatste dagen bekend. Wanneer de vos huwt met de raaf en de strijdtrompetten worden gestoken.” Zelf heb ik die tweede regel nooit begrepen. En u, Vrouwe. Sur Paendrag. Dat betekent “uit Paendrag”?’

‘Mijn familie stamt af van Artur Paendrag Tanreall,’ antwoordde Berelain met hoog geheven hoofd. Een briesje bracht de geur van trots, naast haar geduld en haar reukwater. Ze hadden afgesproken dat Perijn als enige het woord zou voeren – ze was hier alleen om indruk te maken op de Seanchanen als mooie jonge vorstin, of tenminste om Perijn extra gewicht te geven – maar hij nam aan dat ze een rechtstreekse vraag wel moest beantwoorden. Tylee knikte alsof dat het antwoord was dat ze had verwacht. ‘Dan bent u een verre nicht van de keizerlijke familie, Vrouwe. Ik twijfel er niet aan dat de keizerin, moge zij eeuwig leven, u zal eren. Zolang u tenminste zelf geen aanspraak wilt maken op Haviksvleugels keizerrijk.’

‘De enige aanspraak die ik maak is op Mayene,’ zei Berelain trots. ‘En die zal ik verdedigen tot mijn laatste adem.’ ik ben hier niet gekomen om te praten over de Voorspellingen of Haviksvleugel of uw keizerin,’ zei Perijn geërgerd. Voor de tweede maal in slechts enkele ogenblikken probeerden die kleuren in zijn hoofd samen te komen, met als enige resultaat dat ze weer uiteenvielen. Hij had geen tijd. De Wolvenkoning? Springer zou er hard om lachen, als een wolf dat kon. En alle andere wolven ook. Maar toch voelde hij zich verkillen. Hij had niet beseft dat hij in de Voorspellingen werd genoemd.

En zijn hamer zou de Laatste Slag voorspellen? Maar niets deed ertoe, behalve Faile. Alleen zij. En wat ervoor nodig was om haar te bevrijden. ‘Er was overeengekomen dat bij deze ontmoeting de beide groepen elk uit niet meer dan dertig personen zouden bestaan, maar u hebt aan weerszijden van ons mannen in het bos geplaatst. Een heleboel mannen.’

‘U ook,’ zei Mishima met een grijns die werd vervormd door een wit litteken dat zijn mondhoek raakte, ‘anders zou u niet van de onze weten.’ Hij had een nog zwaardere tongval dan zij. Perijn hield zijn ogen op de baniergeneraal gericht. ‘Zolang beide groepen hier zijn, kunnen er ongelukken gebeuren. Ik wil geen ongelukken. Ik wil mijn vrouw terug van de Shaido.’

‘En hoe stelt u voor dat we ongelukken voorkomen?’ zei Mishima, terwijl hij terloops met zijn teugels speelde. Hij klonk alsof de vraag niet dringend was. Het leek erop dat Tylee hem wilde laten praten terwijl zij de reacties van Perijn inschatte. ‘Moeten we u vertrouwen en onze mannen eerst wegsturen, of moet u ons vertrouwen en uw mannen zich als eerste laten terugtrekken? “Op grote hoogten zijn de paden geplaveid met dolken.” Er is niet veel ruimte voor vertrouwen. Ik neem aan dat we onze mannen allebei tegelijk kunnen bevelen zich terug te trekken, maar een van beide partijen zou vals kunnen spelen.’

Perijn schudde zijn hoofd. ‘U zult mij moeten vertrouwen, baniergeneraal. Ik heb geen reden om u te willen aanvallen of gevangen te nemen; integendeel, ik heb juist alle reden om dat niet te doen. Ik kan bij u niet van datzelfde zeker zijn. U denkt misschien dat het gevangennemen van de Eerste van Mayene wel een beetje verraad waard is.’ Berelain lachte zachtjes. Het was tijd voor de tak. Niet alleen om de Seanchanen als eerste het bos uit te dwingen, maar om hen ervan te overtuigen dat ze nodig hadden wat hij kon bieden. Hij zette de tak rechtop in het zadel voor zich. ik verwacht dat uw mannen goede soldaten zijn. Mijn mannen zijn geen soldaten, hoewel ze hebben gevochten tegen Trolloks en Shaido en het tegen beide goed hebben gedaan.’ Hij greep de tak onderaan vast en hield hem hoog boven zijn hoofd, de gladgeschaafde zijkanten aan weerszijden.

‘Maar ze zijn gewend aan de jacht op leeuwen, luipaarden en klip-katten die vanuit de bergen achter onze kuddes aankomen, en wilde zwijnen en beren; dieren die terug jagen, in wouden niet veel anders dan deze.’

De tak probeerde zich woest te draaien in zijn in een handschoen gehulde vuist toen twee inslagen, nog geen hartslag achter elkaar, door zijn arm schokten. Hij liet de tak zakken en toonde twee pijlen, hun beitelvormige punten aan weerszijden diep in het hout begraven. Driehonderd pas was een grote afstand voor een doelwit als dit, maar hij had Jondien Barran en Jori Kongar gekozen om de schoten af te vuren. Dat waren zijn beste mannen. ‘Als het erop aankomt, zullen uw mannen niet eens zien door wie ze gedood worden, en die wapenrusting zal niet veel uithalen tegen een voetboog uit Tweewater. Ik hoop dat het niet zover komt.’ Met al zijn kracht gooide hij de tak omhoog.

‘Mijn ogen!’ gromde Mishima, en zijn hand ging naar zijn zwaard terwijl hij probeerde zijn paard in te houden en tegelijkertijd naar Perijn en de tak te blijven kijken. Zijn helm viel van zijn zadel in het gras.

De baniergeneraal reikte niet naar haar zwaard, hoewel ook zij probeerde zowel Perijn als de tak in het oog te houden. Eerst lukte haar dat. Toen volgden haar blikken nog enkel de tak die omhoogging tot hij honderd voet in de lucht tussen hen in hing. Plotseling werd de tak omgeven door een bal van vuur, zo fel dat Perijn de hitte voelde als van een oven. Berelain stak een hand op om haar gezicht te beschermen. Tylee keek enkel bedachtzaam toe. Het vuur hield maar enkele ogenblikken aan, maar dat was genoeg. Er bleef enkel as van over, drijvend op de wind. As en twee vallende sintels die op het droge gras landden. Er sprongen onmiddellijk kleine vlammetjes op, die begonnen te groeien en zich verspreidden. Zelfs de strijdrossen snoven van angst.

Berelains merrie danste in een poging zich tegen de leidsels te verzetten en te vluchten. Perijn mompelde een vloek – hij had aan de pijlpunten moeten denken. Hij wilde afstappen om het vuur uit te stampen, maar voordat hij zijn been over het paard kon zwaaien verdwenen de vlammen en bleven er slechts kleine kringeltjes rook over die opstegen van een stuk verkoold gras.

‘Brave Norie,’ mompelde de sul’dam, en gaf de damane een schouderklopje. ‘Norie is een geweldige damane.’ De vrouw in het grijs glimlachte verlegen onder de prijzende woorden. Ondanks haar woorden keek de sul’dam ongerust.

‘Dus,’ zei Tylee, ‘jullie hebben een marath...’ Ze aarzelde en tuitte haar lippen. ‘Jullie hebben een Aes Sedai bij jullie. Meer dan één? Geeft niet. Ik kan niet zeggen dat ik erg onder de indruk was van de Aes Sedai die ik heb gezien.’

‘Geen marath’damane, mijn generaal,’ zei de sul’dam zachtjes. Tylee zat heel erg stil en bestudeerde Perijn aandachtig. ‘Asha’man,’ zei ze uiteindelijk. ‘U begint mijn belangstelling te wekken, mijn Heer.’

‘Misschien zal één laatste ding u dan overtuigen,’ zei Perijn. ‘Ted, rol die banier rond de staak en breng hem hierheen.’ Toen hij niets achter zich hoorde, keek hij over zijn schouder. Ted staarde hem onthutst aan. ‘Ted.’

Ted vermande zich en wond de Rode Adelaar rond de staf. Hij keek echter nog steeds ongelukkig terwijl hij naar Perijn reed en het vaandel overhandigde. Hij bleef zitten met uitgestoken hand, alsof hij hoopte dat hij het vaandel weer terugkreeg.

Perijn stuurde Stapper naar de Seanchaan en hield de banier in zijn vuist voor zich uit, parallel aan de grond. ‘Tweewater was het hart van Manetheren, baniergeneraal. De laatste koning van Manetheren is gestorven in een strijd bij Emondsveld, het dorp waar ik ben geboren en opgegroeid. Manetheren zit in ons bloed. Maar de Shaido hebben mijn vrouw gevangengenomen. Om haar te bevrijden, geef ik mijn aanspraak op om Manetheren te doen herleven, en ik zal er elk soort gelofte voor ondertekenen die u wilt. Die aanspraak zou een veld van braamstruiken zijn voor jullie Seanchanen. U zou degene kunnen zijn die dat veld vrijmaakt zonder dat er ook maar een druppel bloed wordt vergoten.’ Achter hem kreunde iemand van ellende. Hij dacht dat het Ted was.

Plotseling werd de bries een orkaan, die de andere kant op waaide en hem bekogelde met gruis, zo hard dat hij zich aan het zadel vast moest grijpen om er niet uit geblazen te worden. Zijn jas werd bijna van zijn lijf gerukt. Waar kwam dat gruis vandaan? Het bos lag vol met een dikke laag dode bladeren. De orkaan stonk ook naar verbrande zwavel, zo scherp dat het brandde in Perijns neus. De paarden gooiden met hun hoofden, hun monden open, maar hun angstige gehinnik ging verloren in het gebrul van de wind. De bulderende wind duurde maar enkele ogenblikken, en toen ging hij liggen, even plotseling als hij was opgestoken, en bleef alleen de bries vanaf de andere kant over. De paarden rilden, snoven, gooiden met hun hoofden en rolden met hun ogen. Perijn klopte Stapper op de hals en mompelde troostende woorden, maar het haalde weinig uit.

De baniergeneraal maakte een vreemd gebaar en mompelde: ‘Wend de Schaduw af. Waar onder het Licht kwam dat vandaan? Ik heb verhalen gehoord over vreemde gebeurtenissen. Of was het een staaltje van meer “overtuiging” van u, Heer?’

‘Nee,’ zei Perijn naar waarheid. Neald had vaardigheden ten aanzien van het weer, zo was gebleken, maar Gradi niet. ‘Wat maakt het uit waar het vandaan kwam?’

Tylee keek hem bedachtzaam aan en knikte toen. ‘Wat maakt het uit?’ zei ze, en klonk alsof ze het niet noodzakelijk met hem eens was. ‘We hebben verhalen over Manetheren. Dat zijn braamstruiken onder je voeten terwijl je geen laarzen draagt. Half Amadicia gonst van de geruchten over u en die banier, om Manetheren weer tot leven te brengen en Amadicia van ons te “redden”. Mishima, blaas de aftocht.’ Zonder aarzelen hief de geelharige man een kleine, rechte hoorn die aan een rood koord om zijn hals hing. Hij blies vier schelle tonen en herhaalde dat tweemaal voordat hij de hoorn weer tegen zijn borst liet vallen. ‘Mijn aandeel is voltooid,’ zei Tylee. Perijn boog zijn hoofd achterover en riep zo hard en duidelijk als hij kon. ‘Danel! Luister! Als de laatste Seanchaan voorbij het eind van de weide is, ga dan met iedereen naar Gradi!’ De baniergeneraal stak haar pink in haar oor en wiebelde ermee, ondanks haar handschoen. ‘U hebt een krachtige stem,’ zei ze droog. Pas toen reikte ze naar de banierstaak, en legde die zorgvuldig over het zadel voor zich. Ze keek er niet meer naar, maar met één hand streelde ze, misschien zonder het te beseffen, over de banier. ‘En wat hebt u dat mijn plan kan helpen, Heer?’ Mishima haakte een enkel achter zijn hoge zadelknop en steeg af om zijn helm te pakken. De wind had hem halverwege naar de rij Seanchaanse soldaten gerold. Tussen de bomen klonk kort het lied van een leeuwerik, toen nog eens en nog eens. De Seanchanen trokken zich terug. Hadden zij de wind ook gevoeld? Het maakte niet uit.

‘Lang niet zoveel mannen als u al hebt,’ gaf Perijn toe, ‘in ieder geval geen geoefende soldaten, maar ik heb Asha’man en Aes Sedai en Wijzen die kunnen geleiden, en u zult ze stuk voor stuk nodig hebben.’

Ze deed haar mond open, maar hij stak een hand op. ik wil uw woord dat u niet zult proberen hun halsbanden om te doen.’ Hij keek nadrukkelijk naar de sul’dam en damane. De sul’dam hield haar blikken op Tylee gericht en wachtte op haar bevelen, maar tegelijkertijd streelde ze over het haar van de andere vrouw zoals je een kat aait. En Norie leek wel bijna te spinnen! Licht! ‘Uw woord dat ze veilig voor u zijn, zij en iedereen in het kamp met een witte mantel. De meesten van hen zijn toch geen Shaido, en de enige Aiel onder hen die ik ken zijn vrienden van me.’

Tylee schudde haar hoofd. ‘U hebt vreemde vrienden, mijn Heer. Hoe dan ook, we hebben mensen uit Cairhien en Amadicia aangetroffen bij troepen Shaido en ze laten gaan, hoewel de meeste Cairhienin te gedesoriënteerd leken om te weten wat ze met zichzelf aan moesten. De enige in het wit die we houden, zijn de Aiel. Die gai’shain zijn geweldige da’covale, in tegenstelling tot de rest. Toch stem ik ermee in uw vrienden te laten gaan. En uw Aes Sedai en Asha’man. Het is heel belangrijk dat deze bijeenkomst wordt beëindigd. Vertel me waar ze zijn, dan kan ik rekening met u houden in mijn plannen.’

Perijn wreef met een vinger langs zijn neus. Het leek onwaarschijnlijk dat veel van die gai’shain Shaido waren, maar dat ging hij haar niet vertellen. Laat ze hun kans op vrijheid wanneer hun jaar en een dag voorbij waren. ‘Het zal mijn plan moeten zijn, vrees ik. Sevanna zal een harde noot zijn om te kraken, maar ik ben eruit hoe het moet. Om te beginnen heeft ze misschien honderdduizend Shaido bij zich, en ze verzamelt er nog meer. Ze zijn niet allemaal algai’d’siswai, maar elke volwassene zal een speer opnemen als het moet.’

‘Sevanna.’ Tylee glimlachte verheugd. ‘Die naam hebben we gehoord. Ik zou Sevanna van de Jumai Shaido graag voorstellen aan de kapitein-generaal.’ Haar glimlach vervaagde. ‘Honderdduizend is veel meer dan ik had verwacht, maar niet meer dan ik aankan. We hebben eerder tegen deze Aiel gevochten, in Amadicia. Of niet, Mishima?’ Mishima reed naar hen terug en lachte, maar het klonk hard, zonder vermaak, inderdaad, baniergeneraal. Het zijn woeste strijders, gedisciplineerd en vakkundig, maar we kunnen ze aan. Je omringt een van hun groepen, hun sibben, met drie of vier damane en hakt op ze in tot ze het opgeven. Het is een nare toestand. Ze hebben hun gezinnen bij zich. Maar daardoor geven ze het wel sneller op.’ ik begrijp dat u een stuk of twaalf damane hebt,’ zei Perijn, ‘maar is dat voldoende om tegenover drie of vierhonderd geleidende Wijzen te staan?’

De baniergeneraal fronste haar voorhoofd. ‘U hebt dat eerder gezegd, Wijzen die geleiden. Elke troep die we hebben gevangen had Wijzen, maar geen van hen kon geleiden.’

‘Dat komt doordat die allemaal bij Sevanna zijn,’ antwoordde Perijn. ‘Minstens driehonderd, misschien vier. De Wijzen bij mij zijn er zeker van.’

Tylee en Mishima keken elkaar aan, en de baniergeneraal zuchtte. Mishima keek bedrukt. ‘Nou,’ zei ze, ‘bevelen of geen bevelen, dit kan dus niet meer stilletjes worden afgehandeld. De Dochter van de Negen Manen zal moeten worden lastiggevallen, ook al zal ik er mijn verontschuldigingen aan de keizerin, moge zij eeuwig leven, voor moeten aanbieden. En dat zal ik waarschijnlijk moeten.’ De Dochter van de Negen Manen? Schijnbaar een of andere hooggeplaatste Seanchaanse. Maar hoezo werd zij door dit alles lastiggevallen? Mishima grimaste, een angstaanjagend tafereel met al die littekens over zijn gezicht. ‘Ik heb gelezen dat er vierhonderd damane aan elke zijde waren bij Semalaren, en dat het een slachting was. De helft van het keizerlijke leger en zeker drie van de vier opstandelingen lagen dood op het slagveld.’

‘Maar toch, Mishima, we moeten het doen. Of liever gezegd, iemand anders moet het doen. Jij hoeft misschien je verontschuldigingen niet aan te bieden, maar ik wel.’ Wat onder het Licht was er zo verontrustend aan een verontschuldiging? De vrouw rook... berustend. ‘Helaas zal het weken, zo niet maanden duren om voldoende soldaten en damane te verzamelen om deze puist door te prikken. Ik dank u voor uw aanbod om te helpen, mijn Heer. Dat zal niet worden vergeten.’ Tylee stak de banier uit. ‘Ik zal u deze teruggeven omdat ik mijn kant van de afspraak niet kan nakomen, maar ik heb wel wat advies voor u. Het Eeuwig Zegevierende Leger heeft misschien nog andere taken voor zich, maar we laten niemand tijdelijk voordeel halen uit de situatie en zichzelf installeren als koning. We zijn van plan dit land terug te eisen, niet om het op te delen.’

‘En wij zijn van plan onze landen te houden,’ zei Berelain vurig, en haar merrie overbrugde de paar passen dood gras tussen haar en de Seanchanen. De merrie wilde graag springen, graag galopperen, weg van die wind, en ze had moeite het dier in toom te houden. Zelfs haar geur was vurig. Geen geduld meer nu. Ze rook als een wolvin die haar gewonde partner verdedigt. ‘Ik heb gehoord dat uw Eeuwig Zegevierende Leger zijn naam niet verdient. Ik heb gehoord dat de Herrezen Draak jullie behoorlijk heeft toegetakeld in het zuiden. Denken jullie maar niet dat Perijn Aybara niet hetzelfde kan doen.’ Licht, en hij had zich druk gemaakt over de heetgebakerdheid van Aram!

‘Ik wil niemand verslaan behalve de Shaido,’ zei Perijn vastberaden, en vocht tegen het beeld dat zich in zijn gedachten probeerde te vormen. Hij vouwde zijn handen op zijn zadelknop ineen. Stapper leek eindelijk te kalmeren. De hengst huiverde af en toe nog een beetje, maar hij rolde niet meer met zijn ogen. ‘Er is een manier om dat te doen en toch iedereen rustig te houden zodat u uw verontschuldigingen niet aan hoeft te bieden.’ Als dat belangrijk voor haar was, maakte hij daar graag gebruik van. ‘De Dochter van de Negen Manen kan zich ontspannen. Ik heb u al verteld dat ik dit heb overdacht. Tallanvor heeft me verteld dat jullie een soort thee hebben waarvan een vrouw die kan geleiden knikkende knieën krijgt.’ Even later liet Tylee de banier weer op haar zadel zakken en keek hem onderzoekend aan. ‘Een vrouw of een man,’ zei ze uiteindelijk, ik heb gehoord dat er op die manier verschillende mannen in hechtenis zijn genomen. Maar hoe stelt u voor dat we het toedienen aan die vierhonderd vrouwen, als ze zijn omringd door honderdduizend Aiel?’

‘Door het ze allemaal toe te dienen zonder dat ze het merken. Ik zal er echter zoveel van nodig hebben als ik krijgen kan. Waarschijnlijk wagenladingen vol. We kunnen het water namelijk niet verwarmen, snapt u, dus wordt het slappe thee.’

Tylee lachte zachtjes. ‘Een gewaagd plan, mijn Heer. Ik neem aan dat ze waar de thee wordt gemaakt misschien wagenladingen hebben, maar dat is een heel eind hier vandaan in Amadicia, bijna bij de grens van Tarabon. De enige manier waarop ik meer dan een paar pond per keer kan krijgen, is als ik iemand van hogere rang uitleg waarom ik het nodig heb. En dan kunnen we het met geen mogelijkheid meer stilhouden.’

‘De Asha’man kennen iets wat Reizen wordt genoemd,’ vertelde Perijn haar, ‘een manier om honderd span of meer in een enkele stap te overbruggen. En om de thee te krijgen, helpt dit misschien.’ Hij trok een gevouwen papier met vetvlekken erop uit zijn linkerhandschoen.

Tylees wenkbrauwen gingen omhoog terwijl ze het las. Perijn kende de korte tekst uit zijn hoofd.

DE DRAGER DEZES STAAT ONDER MIJN PERSOONLIJKE BESCHERMING. GEEF HEM UIT NAAM VAN DE KEIZERIN, MOGE ZIJ EEUWIG LEVEN, ALLE HULP DIE HIJ VERLANGT IN DIENST VAN HET KEIZERRIJK, EN SPREEK HIEROVER TOT NIEMAND DAN TOT MIJ.

Hij had geen benul wie Suroth Sabelle Meldarath was, maar als ze haar naam onder zoiets zette, moest ze wel belangrijk zijn. Misschien was zij die Dochter van de Negen Manen wel. De baniergeneraal gaf het papier aan Mishima en staarde naar Perijn. Die scherpe, harde geur was terug, sterker dan ooit. ‘Aes Sedai, Asha’man, Aiel, uw ogen, die hamer, en nu dit! Wie bent u?’

Mishima floot tussen zijn tanden door. ‘Suroth zelf,’ mompelde hij. ik ben een man die zijn vrouw terug wil,’ zei Perijn, ‘en ik zal tegen de Duistere zelf vechten om haar te krijgen.’ Hij vermeed het om naar de sul’dam en damane te kijken. Het scheelde niet veel of hij had een overeenkomst met de Duistere. ‘Hebben we een overeenkomst?’

Tylee keek naar zijn uitgestoken hand en greep die toen. Ze had een stevige greep. Een overeenkomst met de Duistere. Maar hij zou doen wat nodig was om Faile vrij te krijgen.

Загрузка...