3 In de Tuinen

Aran’gar arriveerde in haar woeste dromen na te zijn opgeroepen door Moridin, en vervolgens was hij er zelf niet. Dat was nauwelijks verrassend; hij kwam graag opvallend binnen. Elf hoge leunstoelen, besneden en verguld, stonden in een kring midden op de gestreepte houten vloer, maar ze waren leeg. Semirhage stond in de hoek, helemaal in het zwart gekleed zoals altijd. Ze keek achterom om te zien wie er was binnengekomen, en sprak toen weer op gedempte toon verder met Demandred en Mesaana. Demandreds gezicht droeg een uitdrukking van woede, waardoor zijn haakneus nog opvallender werd. Niet voldoende om voor haar aantrekkelijk te zijn, natuurlijk. Daar was hij veel te gevaarlijk voor. Die goed passende jas van bronskleurige zijde met sneeuwwitte kant langs de hals en polsen paste echter bij hem. Mesaana droeg ook de stijl van deze Eeuw, een donkerder kleur brons, geborduurd in patronen. Ze zag er om de een of andere reden moe en terneergeslagen uit, bijna alsof ze ziek was. Nou, dat kon natuurlijk. In deze Eeuw waren er een aantal nare ziekten, en zelfs zij zou waarschijnlijk Semirhage niet vertrouwen om haar te helen.

Graendal, de enige andere aanwezige mens, stond in de tegenovergestelde hoek met een breekbaar glas donkere wijn in haar hand, maar ze keek meer naar het trio dan dat ze dronk. Alleen dwazen negeerden het als ze werden bestudeerd door Graendal, maar de drie gingen verder met hun vurige gemompel.

De stoelen pasten helemaal niet bij de rest van de omgeving. De kamer had doorkijkwanden, al werd die illusie verstoord door de stenen boog van een deuropening. Ze hadden allerlei andere stoelen kunnen plaatsen, hier in Tel’aran’rhiod, dus waarom niet iets wat bij de kamer paste, en waarom elf wanneer dat er zeker twee meer waren dan ze nodig hadden? Asmodean en Sammael moesten zo dood zijn als Be’lal en Rahvin. Waarom niet de gebruikelijke uitdijende deur van een schouwkamer? Door het tafereel leek de vloer omgeven door de tuinen van Ansaline. Cormalinde Masoons immense sculpturen van gestileerde mensen en dieren torenden uit boven lage gebouwen, die zelf leken op delicate sculpturen van gesponnen glas. In de tuinen werden alleen de beste wijnen opgediend, de heerlijkste gerechten, en je kon er bijna altijd een mooie vrouw imponeren met grote winsten bij de chinje-wielen, hoewel het moeilijk was geweest voldoende vals te spelen om aanhoudend te blijven winnen. Moeilijk, maar noodzakelijk voor een wetenschapper die niet rijk was. Alles was weg, te gronde gericht in het derde jaar van de oorlog. Een goudharige, steeds glimlachende zomara in een soepel vallend wit hemd en een strakke broek boog zich lenig en bood Aran’gar een kristallen glas wijn op een zilveren dienblad aan. Ze waren sierlijk en op een mooie manier androgyn, leken op mensen ondanks die dode zwarte ogen, en waren een van Aginors minder geïnspireerde schepsels. Maar toch, zelfs in hun eigen Eeuw, toen Moridin nog Ishamael heette – ze twijfelde niet langer aan wie hij was – had hij deze wezens meer vertrouwd dan enige menselijke bediende, ondanks hun nutteloosheid voor elke andere taak. Hij had ongetwijfeld ergens een stasiskist gevonden met die dingen. Hij had er tientallen, hoewel hij ze maar zelden voor de dag haalde. Maar er stonden er nog tien te wachten, sierlijk in stilstand. Hij moest deze ontmoeting belangrijker vinden dan de meeste andere.

Ze pakte het glas en wuifde de zomara weg, al draaide het wezen zich al om voordat ze gebaarde. Ze haatte het dat die dingen wisten wat er in haar hoofd omging. Gelukkig kon het wezen aan niemand vertellen wat het had ontdekt. Herinneringen aan alles behalve bevelen vervaagden binnen enkele ogenblikken. Zelfs Aginor had genoeg verstand om te begrijpen dat dat nodig was. Zou hij vandaag verschijnen? Osan’gar had elke vergadering gemist sinds de nederlaag bij Shadar Logoth. De werkelijke vraag was: was hij onder de doden of werkte hij in het geheim, misschien op aanwijzing van de Grote Heer? Hoe dan ook, zijn afwezigheid bood verrukkelijke kansen, maar evenveel gevaren. Ze had de laatste tijd veel aan gevaar gedacht.

Ze liep nonchalant naar Graendal toe. ‘Wie denk je dat er het eerst was, Graendal? De Schaduw hale me; diegene heeft een deprimerende omgeving gekozen.’ Lanfir had de voorkeur gegeven aan vergaderingen die zweefden in een eindeloze nacht, maar dit was erger, alsof ze op een kerkhof waren.

Graendal glimlachte dunnetjes. Tenminste, ze probeerde dunnetjes te glimlachen, maar ze had die lippen met geen mogelijkheid dun kunnen maken. Wulps was het woord voor alles aan Graendal, wulps en rijp en mooi, en nauwelijks verholen door de grijze mist van haar streelgewaad. Hoewel ze misschien niet zoveel ringen had moeten dragen, op één na allemaal versierd met edelstenen. De coronet met robijnen vloekte ook met haar haren, die goudkleurig waren als de zon. Het smaragden halssnoer dat Delana haar had geleend, paste veel beter bij haar eigen groene satijnzijde. Maar de smaragden waren echt, en haar zijde was slechts een product van de Wereld der Dromen. Ze zou te veel aandacht hebben getrokken in de wakende wereld met een zo diep uitgesneden gewaad, als het daar al zou blijven hangen waar het hoorde. En ze had een split tot aan haar linkerheup. Haar benen waren mooier dan die van Graendal. Ze had overwogen om twee splitten te nemen. Haar vaardigheden hier waren niet zo groot als die van sommige anderen – ze kon Egwenes dromen niet vinden zonder dat het meisje pal naast haar stond – maar ze kon wel de kleren dragen die ze wilde. Ze hield ervan om haar lichaam te laten bewonderen, en hoe meer ze het tentoonspreidde, hoe minder belangrijk de anderen haar vonden.

‘Ik was er het eerst,’ zei Graendal, en ze keek met licht gefronste wenkbrauwen in haar wijn. ik heb goede herinneringen aan de Tuinen.’

Aran’gar lachte, ik ook, ik ook.’ Die vrouw was een dwaas, net als alle anderen. Ze leefde in het verleden, tussen de flarden van wat verloren was gegaan.

‘We zien de Tuinen nooit meer terug, maar wel iets wat erop lijkt.’ Zijzelf was de enige onder hen die geschikt was om te regeren in deze Eeuw. Ze was de enige die primitieve culturen begreep. Die waren voor de oorlog haar specialiteit geweest. Maar toch, Graendal had nuttige vaardigheden en meer kennissen onder de Vrienden van het Duister dan zijzelf, hoewel de andere vrouw zeker zou afkeuren hoe Aran’gar van plan was hen te gebruiken, als ze erachter kwam. ‘Besef je wel dat alle anderen bondgenoten hebben, terwijl jij en ik alleen staan?’ En Osan’gar, als hij nog leefde, maar het was niet nodig hem hierbij te betrekken.

Graendals gewaad kreeg een donkerder kleur grijs en verhulde helaas iets meer van het uitzicht. Het was echte streel. Aran’gar had zelf ook een paar stasiskisten gevonden, maar die waren grotendeels gevuld geweest met walgelijke rommel. ‘Besef jij wel dat deze muren oren hebben? De zomara waren hier al toen ik aankwam.’

‘Graendal.’ Ze spinde bijna. ‘Als Moridin luistert, zal hij aannemen dat ik probeer bij je in bed te komen. Hij weet dat ik nooit bondgenootschappen heb gesloten.’ In feite had ze dat wel een paar keer gedaan, maar haar bondgenoten overkwamen altijd dodelijke ongelukjes zodra het met hun nut gedaan was, en ze namen al hun kennis over die bondgenootschappen mee hun graf in. Als ze al een graf vonden.

De streel werd zwart als de middernacht in Larcheen, en er verschenen vlekken op Graendals romige wangen. Haar ogen werden van blauw ijs. Maar haar woorden waren niet in overeenstemming met haar gezicht, en haar gewaad werd bijna doorzichtig toen ze sprak, langzaam en peinzend. ‘Dat is een intrigerende gedachte. Ik heb er nog nooit over nagedacht. Misschien moet ik dat eens doen. Misschien. Je zult me echter wel moeten... overtuigen.’ Mooi. De andere vrouw was even snel van geest als altijd. Het was een herinnering aan het feit dat ze voorzichtig moest zijn. Ze was van plan Graendal te gebruiken en zich dan van haar te ontdoen, en niet verstrikt te raken in een van haar vallen.

‘Ik ben heel goed in het overtuigen van mooie vrouwen.’ Ze stak een hand uit en streelde Graendals wang. Het was niet te vroeg om de anderen te overtuigen. Bovendien kwam er misschien meer van dan een bondgenootschap. Ze had zich altijd al aangetrokken gevoeld tot Graendal. Ze herinnerde zich eigenlijk niet meer dat ze ooit een man was geweest. In haar herinneringen droeg ze het lichaam dat ze nu had, en dat was wel eens vreemd, maar de invloed van dat lichaam had niet alles veranderd. Haar smaak was niet veranderd, alleen breder geworden.

Ze zou dat gewaad van streel heel graag willen hebben. En alle andere nuttige dingen die Graendal misschien had, natuurlijk, maar ze droomde er vooral van om dat gewaad eens te dragen. De enige reden dat ze er nu geen droeg, was dat ze niet wilde dat die vrouw dacht dat ze haar na-aapte.

De streel bleef licht doorzichtig, maar Graendal stapte achteruit, weg van haar strelende hand en keek langs Aran’gar heen, die zich omdraaide toen Mesaana naderde, geflankeerd door Demandred en Semirhage. Demandred zag er nog steeds boos uit, en Semirhage keek koel en vermaakt. Mesaana was nog altijd bleek, maar niet meer terneergeslagen. Nee, helemaal niet terneergeslagen. Ze was een sissende, gifspuitende coreer.

‘Waarom heb je haar laten gaan, Aran’gar? Je zou haar in het gareel houden! Was je zo druk bezig met je droomspelletjes met haar dat je vergat te kijken wat ze dacht? De opstand zal uiteenvallen als we haar niet als boegbeeld hebben. Al mijn zorgvuldige denkwerk te gronde gericht omdat jij niet in staat was om één dom wicht in de hand te houden!’

Aran’gar hield haar temperament stevig onder controle. Dat kon ze, als ze er moeite voor deed. In plaats van te snauwen, glimlachte ze. Kon Mesaana echt haar basis in de Witte Toren hebben? Wat prachtig als ze een manier zou kunnen vinden om dat trio uiteen te drijven. ik heb gisteravond meegeluisterd bij een zitting van de Zaal van de opstandelingen. In de Wereld der Dromen, zodat ze in de Witte Toren konden samenkomen, met Egwene aan het hoofd. Ze is niet zo’n boegbeeld als je denkt. Ik heb je dat al eerder geprobeerd te vertellen, maar je luistert nooit.’ Dat kwam iets te hard naar buiten. Met moeite, en er was moeite voor nodig, paste ze haar toon aan. ‘Egwene heeft ze allemaal verteld over de toestand in de Toren, de Ajahs die elkaar naar de strot vliegen. Ze heeft ze ervan overtuigd dat de Toren op het punt staat in te storten, en dat ze op de plek waar ze nu is zou kunnen helpen dat te bespoedigen. Als ik jou was, zou ik me zorgen maken of de Toren wel lang genoeg bijeen kan blijven om dit conflict gaande te houden.’

‘Ze zijn vast van plan om stand te houden?’ mompelde Mesaana, half tegen zichzelf. Ze knikte. ‘Mooi. Mooi. Dan gaat alles volgens plan. Ik dacht dat ik misschien een “reddingsactie” op touw zou moeten zetten, maar misschien kan ik wachten tot Elaida haar heeft gebroken. Haar terugkeer zal dan als het goed is nog meer verwarring veroorzaken. Je moet meer tweedracht zaaien, Aran’gar. Voordat ik klaar ben, wil ik dat die zogenaamde Aes Sedai elkaar tot op het bot haten.’

Er kwam een zomara aan, die een sierlijke buiging maakte en een dienblad met drie glazen aanbood. Mesaana en haar metgezellen pakten de wijn aan zonder naar het wezen te kijken, en het maakte weer een buiging voor het verdween.

‘Ze was altijd al goed in tweedracht zaaien,’ zei Semirhage. Demandred lachte.

Aran’gar onderdrukte haar woede. Ze nam slokjes van haar eigen wijn – hij was vrij goed, met een goed aroma, al kwam het niet in de buurt bij de wijnen die ooit in de Tuinen werden geserveerd – legde haar vrije hand op Graendals schouder en speelde met haar gouden lokken. De andere vrouw vertrok geen spier, en de streel bleef een lichte mist. Of ze genoot hiervan, of ze had meer controle over zichzelf dan mogelijk leek. Semirhages glimlach werd nog breder. Zij nam haar pleziertjes ook waar ze ze kon vinden, hoewel Semirhages pleziertjes Aran’gar nooit hadden bekoord.

‘Als jullie aan elkaar gaan zitten prutsen,’ gromde Demandred, ‘doe dat dan ergens anders.’

‘Jaloers?’ mompelde Aran’gar, en lachte lichtjes om zijn boze gezicht. ‘Waar wordt het meisje vastgehouden, Mesaana? Dat zei ze niet.’ Mesaana’s grote blauwe ogen knepen zich samen. Haar ogen waren haar beste eigenschap, maar ze waren niet meer dan gewoontjes als ze fronste. ‘Waarom wil je dat weten? Zodat je haar zelf kunt “redden”? Ik vertel het je niet.’

Graendal siste, en Aran’gar besefte dat ze haar hand tot een vuist had gebald in dat gouden haar en dat ze Graendals hoofd achter-overtrok. Het gezicht van de andere vrouw bleef kalm, maar haar gewaad was een rode mist die snel donkerder en minder doorzichtig werd. Aran’gar liet haar greep verslappen en hield haar nog maar lichtjes vast. Een van de eerste stappen was om je prooi te laten wennen aan je aanraking. Ze deed nu echter niets om de woede uit haar stem te houden. Haar ontblote tanden waren een rechtstreekse grauw. ‘Ik wil dat meisje, Mesaana. Zonder haar heb ik alleen maar veel zwakker gereedschap om mee te werken.’ Mesaana nam kalm een slok wijn voordat ze antwoord gaf. Kalm! ‘Je hebt zelf gezegd dat je haar helemaal niet nodig hebt. Dit is al vanaf het begin deel geweest van mijn plan, Aran’gar. Ik zal het aanpassen als het nodig is, maar het is mijn plan. En ik bepaal wanneer en waar het meisje wordt vrijgelaten.’

‘Nee, Mesaana, Ik besluit wanneer en waar, en of ze wordt vrijgelaten,’ kondigde Moridin aan terwijl hij door de stenen boog naar binnen liep. Dus hij had inderdaad de boel afgeluisterd. Hij droeg deze keer alleen maar zwart, een zwart dat op de een of andere manier donkerder was dan dat wat Semirhage droeg. Zoals gebruikelijk werd hij gevolgd door Moghedien en Cyndane, allebei gekleed in gelijke rood met zwarte kleding die bij geen van beiden paste. Wat hield hij hun boven het hoofd? Moghedien had nog nooit vrijwillig iemand gevolgd. En dat mooie lichtharige popje Cyndane met haar grote boezem... Aran’gar had haar benaderd, gewoon om te kijken wat ze kon ontdekken, en het meisje had kil gedreigd haar hart uit te rukken als Aran’gar haar weer aanraakte. Nauwelijks woorden van iemand die zich gemakkelijk onderwerpt.

‘Sammael is schijnbaar boven water gekomen,’ kondigde Moridin aan, terwijl hij naar een stoel liep. Hij was een grote man, en met hem erin leek de druk versierde stoel met de hoge rug meer op een troon. Moghedien en Cyndane gingen aan weerszijden van hem zitten, maar pas nadat hij plaats had genomen, en dat was belangwekkend. Zomara in sneeuwwitte gewaden verschenen onmiddellijk met wijn, maar ze bedienden Moridin het eerst. Wat hier ook gaande was, de zomara voelden het aan.

‘Dat kan ik nauwelijks geloven,’ zei Graendal terwijl ze allemaal plaatsnamen. Haar gewaad was nu donkergrijs en onttrok alles aan het oog. ‘Hij moet wel dood zijn.’ Maar niemand bewoog zich erg snel. Moridin was Nae’blis, maar niemand behalve Moghedien en Cyndane was bereid enig teken van onderwerping te tonen. Aran’gar zeker niet.

Ze ging tegenover Moridin zitten, waar ze naar hem kon kijken zonder dat het opviel. En naar Moghedien en Cyndane. Moghedien zat zo stil dat ze onzichtbaar zou zijn geweest als ze niet zo’n felgekleurd gewaad aanhad. Cyndane was een koningin, haar gezicht uit ijs gehouwen. Het was gevaarlijk om te proberen de Nae’blis neer te halen, maar die twee hadden mogelijk de sleutel in handen. Als ze erachter kon komen hoe hij werkte. Graendal ging naast haar zitten, en de stoel stond plotseling dichterbij. Aran’gar had haar hand op de pols van de andere vrouw kunnen leggen, maar deed niets meer dan langzaam glimlachen. Ze kon zich op dit ogenblik maar beter concentreren.

‘Hij zou het nooit hebben kunnen verdragen om zich zo lang verborgen te houden,’ zei Demandred, die achteroverleunde in zijn stoel tussen Semirhage en Mesaana in, zijn benen over elkaar geslagen alsof hij zich volkomen op zijn gemak voelde. Dat leek onwaarschijnlijk. Ze was er zeker van dat ook hij onverzoend was. ‘Sammael wilde altijd alle aandacht.’

‘Maar toch: Sammael, of iemand die vermomd was als hem, gaf bevelen aan de Myrddraal, en ze gehoorzaamden hem, dus was hij een Uitverkorene.’ Moridin liet zijn blikken rondgaan alsof hij zo kon zien wie het was geweest. Er liep een doorlopende stroom zwarte saa door zijn blauwe ogen. Het speet haar nu niet dat de Ware Kracht hier alleen door hem gebruikt kon worden. De prijs was veel te hoog. Ishamael was zeker half waanzinnig geweest, en als Moridin was hij dat nog steeds. Hoe lang voordat ze hem uit de weg kon ruimen?

‘Ga je ons nog vertellen wat die bevelen waren?’ Semirhage klonk koel en ze nipte kalm van haar wijn terwijl ze Moridin over de rand van haar glas aankeek. Ze zat kaarsrecht, maar dat deed ze altijd. Ook zij leek volkomen op haar gemak, maar dat was al even onwaarschijnlijk.

Moridins kaak verstrakte, ik weet het niet,’ zei hij uiteindelijk, met tegenzin. Hij zei dat nooit graag. ‘Maar ze hebben honderd Myrddraal en duizenden Trolloks naar de saidinwegen gestuurd.’

‘Dat klinkt als Sammael,’ zei Demandred nadenkend, draaiend met zijn glas en turend in de wervelende wijn. ‘Misschien had ik het mis.’ Dat was een opmerkelijke bekentenis van hem. Of een poging om te verbergen dat hij degene was geweest die zich had vermomd als Sammael. Ze zou heel graag willen weten wie er haar eigen spelletje was gaan spelen. En of Sammael echt leefde.

Moridin gromde zuur. ‘Geef bevelen door aan jullie Duistervrienden. Alle berichten over Trolloks of Myrddraal buiten de Verwording moeten meteen aan mij worden doorgegeven. De Tijd van de Terugkeer is nabij. Niemand mag meer zelf avonturieren.’ Hij keek hen weer aan, stuk voor stuk, behalve Moghedien en Cyndane. Met een glimlach die nog trager was dan die van Graendal, keek Aran’gar hem aan. Mesaana kromp ervoor ineen.

‘Zoals je tot je schade en schande hebt geleerd,’ zei hij tegen Mesaana. Het leek onmogelijk, maar haar gezicht werd nog bleker. Ze nam een grote slok uit haar glas en haar tanden klapperden op het kristal. Semirhage en Demandred keken haar niet aan. Aran’gar wisselde een blik met Graendal. Er was iets gedaan om Mesaana te straffen omdat ze niet in Shadar Logoth was verschenen, maar wat? Ooit zou een dergelijk verzaken de dood hebben betekend. Maar nu waren ze een te kleine groep geworden. Cyndane en Moghedien leken even nieuwsgierig als zij, dus wisten zij het ook niet.

‘Wij zien de tekenen even duidelijk als jij, Moridin,’ zei Demandred geërgerd. ‘De Tijd is nabij. We moeten de rest van de zegels op de gevangenis van de Grote Heer vinden. Mijn volgelingen hebben al overal gezocht, maar ze hebben niets gevonden.’

‘Ah, ja. De zegels. Inderdaad, die moeten worden gevonden.’ Moridins glimlach was bijna verzoenend. ‘Er zijn er nog maar drie, allemaal in bezit van Altor, hoewel ik betwijfel of hij ze bij zich heeft. Ze zijn nu zo breekbaar. Hij zal ze wel verstopt hebben. Stuur jullie mensen naar de plaatsen waar hij geweest is. Doorzoek die plaatsen zelf.’

‘Het eenvoudigst is om Lews Therin te ontvoeren.’ In sterke tegenstelling tot haar ijzige uiterlijk klonk Cyndanes stem hees en zwoel, een stem die ervoor was gemaakt om met zeer weinig kleding aan tussen zachte kussens te liggen. Die grote blauwe ogen vertoonden nu een aanzienlijke hoeveelheid hitte. Een verzengende hitte, ik kan hem wel laten vertellen waar de zegels zijn.’

‘Nee!’ snauwde Moridin, en keek haar doordringend aan. ‘Je zou hem “per ongeluk” vermoorden. Ik ben degene die het tijdstip en de wijze van Altors dood bepaalt. Niemand anders.’ Vreemd genoeg legde hij zijn vrije hand op de borst van zijn overjas, en Cyndane kromp ineen. Moghedien huiverde. ‘Niemand anders,’ herhaalde hij met harde stem.

‘Niemand anders,’ zei Cyndane. Toen hij zijn hand omlaag bracht, liet ze zachtjes haar adem ontsnappen en nam een slok wijn. Er glinsterde zweet op haar voorhoofd.

Aran’gar vond deze uitwisseling verhelderend. Het leek erop dat zodra ze zich had ontdaan van Moridin, ze Moghedien en het meisje aan een leidsel zou hebben. Dat was heel erg mooi. Moridin ging rechtop zitten in zijn stoel en richtte zijn blikken op de anderen. ‘Dat geldt voor jullie allemaal. Altor is van mij. Jullie krenken hem geen haar!’ Cyndane boog haar hoofd over haar glas en dronk, maar de haat in haar ogen was duidelijk te zien. Graendal had gezegd dat ze niet Lanfir was, dat ze zwakker was in de Ene Kracht, maar ze was zeker gefixeerd op Altor, en ze gebruikte dezelfde naam voor hem die Lanfir altijd had gebruikt. ‘Als jullie iemand willen vermoorden,’ vervolgde hij, ‘vermoord deze twee dan!’ Plotseling stonden er gelijkenissen van twee jongemannen in ruwe plattelandskleding in het midden van de kring, draaiend zodat iedereen hun gezichten goed kon zien. Een van hen was lang en breed, met gele ogen notabene, terwijl de andere net niet slank was en een brutale glimlach op zijn gezicht had. Ze waren gemaakt door Tel’aran’rhiod, bewogen zich stijfjes en hun gezichtsuitdrukkingen wijzigden niet. ‘Perijn Aybara en Mart Cauton zijn ta’veren, eenvoudig te vinden. Vind ze en vermoord ze.’ Graendal lachte, maar het was een geluid zonder plezier. ‘Het is nooit zo gemakkelijk geweest om ta’veren te vinden als jij zegt, en nu is het moeilijker dan ooit. Het hele Patroon is in beweging, vol verschuivingen en pieken.’

‘Perijn Aybara en Mart Cauton,’ mompelde Semirhage en keek naar de twee figuren. ‘Dus zo zien ze eruit. Wie weet, Moridin. Als je dit eerder met ons had gedeeld, waren ze misschien al dood geweest.’

Moridins vuist kwam hard neer op zijn stoelleuning. ‘Vind ze! Zorg ervoor dat jullie volgelingen hun gezichten kennen. Vind Aybara en Cauton en vermoord ze! De Tijd is nabij, en dan moeten ze dood zijn!’

Aran’gar nam een slok wijn. Ze had er geen bezwaar tegen die twee te vermoorden als ze ze tegenkwam, maar Moridin zou ontzettend teleurgesteld zijn over Rhand Altor.

Загрузка...